#title Het hart raken #subtitle over de chantage met immigranten #author A Corps Perdu #date 2009 #source [[https://vijandenvangrenzen.blogspot.com/2009/09/het-hart-raken-over-de-chantage-met.html][vijandenvangrenzen.blogspot.com]] #lang nl #pubdate 2023-04-05T18:17:42 #topics Migratie De laatste tien jaar hebben heel wat kameraden in verschillende landen deelgenomen aan de strijd rondom de kwestie van immigratie, of het nu gaat om de strijd van sans-papiers om hun regularisatie te bekomen, de strijd rondom huisvesting in arme wijken, de strijd tegen de razzia’s op straat en op het openbaar vervoer of de strijd tegen de gesloten centra. Ze hebben vaak geleid tot een herhaling van impasses of tot onmacht in termen van mogelijke interventies.

Er bestaat niet zoals iets als een recept, maar het lijkt ons toch noodzakelijk om bepaalde militante mechanismes te doorbreken die ons al te vaak gebracht hebben tot strijden op een activistische basis zonder perspectieven of tot ageren op sleeptouw genomen door autoritaire groepen, met of zonder papieren. Deze bedenkingen willen eenvoudigweg een bilan van strijdervaringen opmaken en enkele pistes uitwerken om een subversieve projectualiteit die ons eigen is te ontwikkelen rondom migraties en tegen hun management.
Voorbij de illusies over ‘de immigrant’

Een klassieke manier om te proberen de context van een sociaal conflict te begrijpen en te interveniëren is haar protagonisten onder de loep nemen en hen onderwerpen aan min of meer militante sociologische analyses. Niet alleen gaan ze vooral over het uitpluizen van de mysterieuze vraag “wie zijn ze?” in plaats van dat ze onszelf ondervragen over wat we willen, nee, daarenboven liggen er vaak enkele dogma’s aan hun basis die elke kritische reflectie bemoeilijken. Hoewel de gewoonlijke linkse racketters wanhoping op zoek zijn naar eender welk politiek subject dat hen aan het hoofd van een tegenstand kan brengen, scharen vele anderen zich oprecht aan de zijde van sans-papiers. Maar omdat ze hun specifieke situatie beschouwen als iets exterieur, worden ze vaak eerder gedreven door verontwaardiging dan door een verlangen om te strijden met diegenen die, hoewel het niet hetzelfde is, toch een gemeenschappelijke conditie delen: de uitbuiting, de politiecontrole op straat of op het openbaar vervoer, de huisvesting in de wijken die opgewaaardeerd worden of in de buitenwijken of de illegalismes die eigen zijn aan de overlevingstechnieken. Vaak reproduceren zowel de enen als de anderen uiteindelijk alle scheidingen die nuttig zijn voor de overheersing. Door opnieuw een algemeen figuur van de immigrant-slachtoffer-in-strijd in het leven te roepen, introduceren ze in feite een sociologische mystificatie die niet alleen elke gemeenschappelijke strijd verhindert, maar ook de greep van de Staat op elk van ons versterkt. Nogal vaak zijn de libertaire of radicale activisten (die nochtans een zekere intuïtie hebben over wat een gemeenschappelijk parcours zou kunnen worden) niet de laatsten om op hun beurt deze pil te slikken in naam van hun behoefte aan collectiviteit of van de autonomie van de strijd, alsof de strijd gevoerd wordt door een homogeen blok en niet door individuen, potentiële medeplichtingen op z’n minst tegen een specifieke onderdrukking. Strijdmethodes (zelforganisatie, weigering van institutionele bemiddeling, directe actie) worden plots heel wat relatiever als het over sans-papiers gaat. Met enkele klassiekers uit de militante schimprede duikt er altijd wel een barmhartige samaritaan op om uit te leggen dat de ruiten breken van een vliegtuigmaatschappij die deporteert tijdens een betoging van sans-papiers hen ‘in gevaar’ zou brengen (die nochtans dagelijks de politie trotseren); dat de strijd tegen fascisten (zoals de leden van de Turkse Grijze Wolven), nationalisten (zoals bepaalde vluchtelingen die hier belandden na het uiteenvallen van ex-Joegoslavië) of priesters (van de paap die sans-papiers ‘opvangt’ in ‘zijn’ kerk om ze er daarna uit te smijten tot christelijke verenigingen die de laaghartige taken van de Staat op zich nemen zoals Cimade, Caritas International of het Rode Kruis) stopt aan de drempel van de collectieven van sans-papiers; dat je in het gezicht kunt spuwen van een Franse of Belgische ambassadeur maar niet van een Malinese ambassadeur wanneer die een strijd komt bemiddelen die dreigt zich te radicaliseren (idem voor alle linkse politiekers die over het algemeen non grata zijn maar deze keer getolereerd worden in naam van de valse eenheid die één of andere chef van een collectief van sans-papiers vraagt). Iedereen weet dat een strijd altijd vertrekt vanuit het bestaande en dat de initiële verschillen vaak aanzienlijk zijn (neem bijvoorbeeld de verhouding tot de vakbonden in het overgrote deel van de strijden die te maken hebben met uitbuiting), maar voor ons is de kwestie net hun overstijging in een subversieve dynamiek. En daar zullen we zeker niet in slagen door de verschillende autoritaire keurslijven te aanvaarden – het doel zit al verscholen in de middelen die je jezelf geeft. Temeer daar dit relativisme niet leidt tot een confrontatie binnenin de strijd, maar tot een soort van omgekeerd kolonialisme waarbij de immigranten eens te meer tot object gemaakt worden in een verondersteld anders-zijn (“ze” zouden nu eenmaal niet zo zijn). De ellende dient deze keer dan niet ter afschrikking maar als excuus voor alle verloochening.
Eén van de meest markante figuren van dit ideologisch reductionnisme is die van de “onschuldige immigrant”, het passieve eeuwige slachtoffer dat uitgebuit, opgepakt, opgesloten en vervolgens gedeporteerd wordt. Als reactie op de dagelijkse racistische propaganda die de immigranten wil bekleden met de rol van een sociale vijand die de oorzaak is van alle kwaad (van de werkloosheid over de onveiligheid tot het terrorisme), ontzeggen velen hen uiteindelijk de facto elk crimineel vermogen. Men wil ze voorstellen als gedienstig, bedelend voor hun integratie in de hoop op een minder verachtelijk plaatsje in de gemeenschap van het kapitaal. Zo worden duizenden vluchtelingen getransformeerd tot welwillende en dus integreerbare slachtoffers: slachtoffers van oorlog, van ‘natuurlijke’ rampen en ellende, van mensenhandelaars en huisjesmelkers. Maar hierdoor wordt vergeten dat deze parcours individuen ook veranderen: ze scheppen solidariteit, verzet en strijd die aan sommigen toelaten om te breken met de passiviteit die hen toegekend wordt. Wanneer deze ‘onschuldigen’ zich dan met hand en tand verdedigen tegen het lot dat hen hier opgelegd wordt (zoals revoltes in de gesloten centra, confrontaties tijdens razzia’s, wilde stakingen…) dan heerst de verbazing en beschaamde stilte in het kamp van links en haar democratisch antiracisme. Wanneer deze revolte zich op een collectieve manier uitdrukt dan zijn er misschien nog enkelen die “deze daden van wanhoop” begrijpen, maar wanneer een gevangene helemaal alleen zijn cel in brand steekt, wordt er gesproken over een “gek” wiens daad zeker geen deel uitmaakt van de “strijd”. Men wil graag hongerstakers in een kerk, geen brandstichters of ontsnapten uit de gesloten centra; men begrijpt diegenen die uit het raam van het commissariaat gesmeten worden of die verdronken zijn, maar niet diegenen die zich tijdens een razzia verzetten tegen de politie; men helpt gaarne de ouders van schoolgaande kinderen, maar niet de celibataire dieven. Want de revolte en de individuen die rebelleren passen niet in het sociologische kadertje van de immigrant-slachtoffer dat opgebouwd is door het goede geweten van de militant met de hulp van de academische parasieten van de Staat. Deze mystificatie verhindert een meer precies begrip van migratie en de migratiestromen. Het is duidelijk dat migraties in de eerste plaats een gevolg zijn van de dagelijkse economische terreur van het kapitaal en de politieke terreur van de plaatselijke regimes en hun lokale bourgeoisie, ter profijt voor de rijke landen. Nochtans zou het fout zijn om te beweren dat slechts arme proletariërs zich verplaatsen naar de rijkere landen zoals de tiersmondistische koren op hun beurt bezweren om hun subject van de immigrant-slachtoffer te construeren. De migranten die erin slagen om clandestien de poorten van Europa binnen te dringen zijn niet per se de meest arme (die immers gedwongen worden tot interne migraties naar steden of buurlanden naargelang de schommelingen van de markt en haar rampen) – al was het maar omwille van de (geldelijke en menselijke) kost van zo’n reis of de sociale en culturele selectie binnen de familie van diegenen die zo’n stap kunnen zetten. Als we proberen om alles wat elk individu vormt en doorkruist te begrijpen eerder dan het verschil en het anders-zijn vast te leggen om een exterieure positie van ‘steun’ te verantwoorden, dan kunnen we ook een hele complexiteit met haar klassenverhoudingen ontwaren. Dan kunnen we vaststellen dat de collectieven van sans-papiers ook bestaan uit overgediplomeerde universitairen, mislukte politici, lokale uitbuiters die hun ‘reisgeld’ bijeengekregen hebben op kap van de anderen… die naar deze kant van de wereld migreren om de plaats in te nemen waar ze van kunnen genieten binnen het democratische kapitalisme. Vele groepen van sans-papiers worden op die manier gedomineerd door diegenen die reeds de (sociale, politieke of symbolische) macht hadden of ernaar streefden. Dit klassenverschil wordt maar zelden in acht genomen door kameraden die zich engageren in een strijd met sans-papiers waar de taal een even onoverkomelijke als onzichtbare barrière vormt waardoor de immigranten die uit de meer gegoede klassen in hun land van herkomst komen automatisch bekleed worden met de rol van woordvoerder/vertaler. Deze klassentegenstellingen aanscherpen binnen de groeperingen van sans-papiers zoals overal is niet slechts een bijdrage die kameraden kunnen leveren, maar ook één van de onmisbare voorwaarden om tot een reële solidariteit te komen. Om deze strijddynamieken te begrijpen is het ook noodzakelijk om enkele comfortable illusies in de vuilbak te keilen. Alleen een halstarrig determinisme kan beweren dat een bepaalde sociale conditie noodzakelijkerwijze de revolte ertegen impliceert. Dit soort redenering bood de zekerheid van de revolutie, een zekerheid die velen lang gekoesterd hebben terwijl ze het perspectief van de individuele rebellie die zich veralgemeent tot de opstand van de hand deden als avonturistisch. De kritiek van een determinisme dat haar failliet getoond heeft in de oude arbeidersbeweging gaat evengoed op voor de proletariërs die naar deze kant van de wereld migreren. Velen onder hen zien het Westen als een oase waar je goed kan leven zolang je bereid bent om grote inspanningen te doen. Uitbuitingsomstandigheden ondergaan die lijken op wat ze ontvlucht zijn met bazen die soms ook de paternalistische snaar van het behoren tot een veronderstelde éénzelfde gemeenschap bespelen; opgejaagd worden; geen of weinig perspectieven hebben om op de sociale ladder te stijgen en een dagelijks racisme leven dat de ontevredenheid van andere uitgebuitenen probeert te kanaliseren is een confrontatie met de werkelijkheid die niet een weinig ruw is. Tegenover de berusting die kan voortkomen uit deze pijnlijke confrontatie of tegenover de opsluiting in autoritaire gemeenschappen die bijvoorbeeld gebaseerd zijn op religie of nationalisme, is het perspectief dan niet om je te verbinden met alle sans-papiers op een ‘categorieke’ manier, maar met diegenen die in de weigering van hun lot als uitgebuite, ook de weg openen naar de identificatie van de vijand. Opdat tegenover het pineutenspel tussen het kapitalistische universalisme en de particularismes een sociale oorlog komt te staan waar we elkaar kunnen herkennen, voorbij de kwestie van papieren en verschillende graden van uitbuiting, in een permanente strijd voor een samenleving zonder meesters of slaven. Zoals in eender welke andere strijd eigenlijk, mocht de strijd romdom immigratie niet over het algemeen op de klippen lopen door het gewicht van het affectieve schuldgevoel, door de urgentie om een deportatie en haar mogelijke gevolgen te vermijden en vooral door een verhouding die vaak gestoeld is op exterioriteit en niet op een gedeelde revolte.
De impasse van de strijd voor regularisatie De laatste eeuwwisseling ging gepaard met golven van ‘massieve’ voorlopige regularisaties in meerdere Europese landen (1). Hoewel de Staat altijd haar eigen logica volgt, hebben de sans-papiers door hun strijd een weg kunnen banen en de criteria en het ritme van regularisatie kunnen beïnvloeden. Hetzelfde is gebeurd met de “grote sociale verworvenheden” waarvan sommige bekomen zijn met bloed, andere om de sociale vrede af te kopen of gewoonweg toegekend in functie van de noden van het kapitaal om de arbeidskrachten bijeen te houden en de binnenlandse consumptie te verhogen. Ook toen woedde in de schoot van de arbeidersklasse het debat over eisen die de beweging van het kapitaal begeleiden of erop vooruitlopen langs de ene kant en over insurrectionele pogingen langs de andere kant. Vele revolutionairen aanvaardden deze eisen slechts als een mogelijkheid tot permanente agitatie terwijl tegelijkertijd duidelijk gemaakt werd dat de sociale kwestie niet opgelost kon worden binnen het kapitalistische kader. Voor deze regularisatiegolven waren de Staten in feite verdeeld tussen twee tegengestelde logica’s: langs de ene kant beantwoordde de groeiende toestroom van clandestiene immigranten aan een reële nood aan flexibele arbeidskrachten (zoals in de bouw, horeca, kuissector, landbouw) van de economieën van landen met een verouderende bevolking; langs de andere kant zat deze deels miskende (in landen met recente immigratie zoals Spanje en Italië) maar vooral van nature minder beheersbare bevolking de drastische wil tot beheer van de openbare orde dwars. Terwijl deze kwestie snel opgelost wordt – in het bijzonder door een meer nauwe samenwerking tussen de verschillende autoriteiten (evengoed door de uitwisselingen van diensten tussen imams en commissarissen als door een verdeling van de taken onder de verschillende allochtone en autochtone maffia’s, ondanks enkele eerste bloederige spelletjes die te maken hebben met de onvermijdelijke concurrentie) -, werd de kwestie van de nood aan arbeidskrachten opgelost door een meer nauwe correlatie tussen de migratiestromen en de arbeidsmarkt. Eén van de heersende tendenzen op Europees niveau lijkt te mikken op een meer uitgewerkt management van de migratie die in realtime afgesteld wordt op de noden van de uitbuiting. Deze vorm van migratie die de verblijfsvergunning koppelt aan een arbeidscontract komt bovenop de klassieke arbeidsvorm van migranten (het zwartwerk) en wil deze op termijn vervangen in het kader van een reorganisatie van de loonprecariteit die zich uitbreidt naar iedereen. De Staat heeft het politiek asiel bijna drooggelegd, de familiale hereniging en het bekomen van burgerschap door een huwelijk verstrakt, de verblijfsvergunning voor lange tijd afgeschaft (zoals die van 10 jaar in Frankrijk) terwijl ze langs de andere kant haar ijzeren hand uitstrekt naar de verwerping van regularisatieaanvragen. De Staat richt zich naar wat een president omschreven heeft als “gekozen migratie”. We keren dus terug naar een tijd waarin de sergeant-recruteerders van de bazen hele camions vulden met migranten uit dorpen in functie van hun noden. De moderne formule wil gewoon een rationalisering van deze recrutering aan de grenzen met een co-management door de Staten en de werkgevers (2). De arbeidskrachten worden absoluut niet verondersteld te blijven en zich te vestigen. Tegelijkertijd bouwen de verschillende Staten kampen aan de buitengrenzen van Europa voor diegenen die niet de schone gratie krijgen uitgekozen te worden door de nieuwe slavenhandelaars. Want er zijn alle anderen. Al diegenen voor wie de toegangspoort gesloten blijft en al diegenen die blijven aankomen. Daar zit de hele inzet van de graadsverandering in de politionele rationalisering van het deportatiesysteem dat zich, voor diegenen die de sassen van de wachtzone’s en het racket van de mensenhandelaars en andere maffia’s getrotseerd hebben, uitrust met razzia’s, doorgaat met de vermenigvulding van de kampen en alsmaar meer massieve deportaties, nationale quota’s en Europese chartervluchten organiseert. Niemand maakt zich nochtans illusies: zolang de economische oorzaken blijven bestaan en ondanks eender welk dispositief (zoals je kan zien aan de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten waar ze een muur van 1200 km aan het bouwen zijn) dat als enige gevolg heeft de doortocht duurder te maken en het aantal doden te verhogen, zal het aantal migranten zonder papieren blijven stijgen. Alleen ten koste van een vermenigvuldiging van de deportaties zou de Staat werkelijk haar wetten inzake gedwongen verwijdering van het grondgebied kunnen toepassen. Maar dat is niet de kwestie, want deze dispositieven hebben als voornaamste doel niet om alle sans-papiers uit te wijzen, maar om het geheel aan geïmmigreerde arbeidskrachten te terroriseren (zowel de geregulariseerden als diegenen die uitgekozen zijn voor alsmaar kortere verblijfsvergunningen) opdat de uitbuitingsomstandigheden die lijken om wat ze ontvlucht hebben hetzelde kunnen blijven (interne delokaliseringen in zeker zin) terwijl druk naar beneden wordt uitgeoefend op het geheel van de uitbuitingsomstandigheden. Het racistische voorwendsel dient daarenboven om een arsenaal aan sociale controle te ontplooien die iedereen raakt. Maar laten we evenmin vergeten dat er iets aan het veranderen is in het karakter zelf van de migratie. Het industriële kapitalisme verplaatste de arbeidskrachten als pionnen op een spelbord. De logica was eenvouding: hier hebben we te veel arbeidskrachten en daar hebben ze er nodig. En als er niet te veel nood was, werden andere aspecten van deze bevolkingspolitiek ingezet. Maar deze specifieke vorm van migratiebeheersing veranderde met de restructurering van het economische aspect en door de gevolgen van de industriële groei. Zo zie je dat er alsmaar minder sprake kan zijn van een vertrekpunt en een aankomstplek. De vetrekpunten zijn verwoest door honger, oorlog en rampen terwijl de bestemmingen voortdurend veranderen. Migratie wordt zo een eindeloos parcours van verschillende etapes; het zijn geen verplaatsingen van punt A naar punt B meer. Deze nieuwe vormen van migratie worden niet alleen bepaald door de noden van een alsmaar meer flexibel en aanpasbaar kapitaal. Miljoenen mensen, ontworteld door de verwoesting van de plaatsen waar ze geboren zijn, zwermen uit over deze wereld – klaar om aan het werk gezet te worden. En de dispositieven van deze beheersing zijn goed zichtbaar: de humanitaire vluchtelingenskampen, de kampen aan de grenzen, de sloppenwijken en de favela’s. Tegenover dit nieuwe gegeven lijken de strijden voor regularisatie maar weinig vragen te stellen…De Belgische situatie is een goed voorbeeld van de huidige impasses van de strijd voor regularisatie. Toen in 1998 de spanning rondom de gesloten centra begon te stijgen, gedroeg de Staat zich als leeuw en als vos. Als leeuw liet ze haar repressie los tegen de meest rebelse delen van de beweging (moord op Semira Adamu (3) die hardnekkig vocht in de centra; huiszoekingen en arrestaties van kameraden die actief waren in deze strijd). Als vos begon ze te onderhandelen over regularisaties met het andere deel van de beweging. Het spreekt voor zich dat regularisatie eisen (los van het feit dat het neerkomt op integratie eisen) een zekere geloofwaardigheid, een erkend bemiddelaar, vereist. Op een weinig tijd werd de beweging op deze manier getorpedeerd. De regularisaties die eens een antwoord van de Staat waren op een spanning en agitatie die het geheel van haar politiek inzake migratie betwistten (met slogans voor de sluiting van alle kampen of voor vrije circulatie) werden al snel het doel voor de meerderheid van de groepen sans-papiers. In plaats van de Staat door strijd te dwingen tot toegiften, begonnen de collctieven een dialoog waarop onderhandelingen volgden die een heel leger aan professionele bemiddelaars en juridische charlatans aantrok die de problemen even zouden oplossen. Door repressie langs de ene kant en het begin van een bureaucratische dialoog langs de andere kant werd de dynamiek gebroken. En noch de opeenvolgende zelfverminkingen (zoals de hongerstakingen buiten de kampen), noch de meest kruiperige zelfvernederingen volstonden om af te dwingen wat vroeger in zekere zin een antwoord was van de Staat op de agitatie. Haar eerste antwoord ging gepaard met een rationalisering van de gesloten centra en een meer strakke aanpassing van het toekennen van verblijfvergunning aan de noden van de economie (de Staat gaf zelf verschillende kleurtjes aan de kaarten). De huidige situatie met haar cyclus van bezettingen/hongerstakingen/deportaties heeft ons de laatste jaren verstrikt in strijdervaringen die maar weinig mogelijkheden bieden tot overstijging in een perspectief dat we kunnen delen: ervaringen van zelforganisatie die noch politici noch religieuze of syndicale leiders aanvaarden; directe acties die toelaten een reële krachtsverhouding te ontwikkelen en de klassevijand in al haar aspecten te identificeren. Deze vaststelling plaatst ons voor de nood en het verlangen om een subversieve projectualiteit te ontwikkelen die vertrekt vanop onze bases, eerder dan een verruiming (die alsmaar verder weg lijkt) van de strijden gebaseerd op de eis voor regularisatie achterna te hollen. Deze projectualiteit zou haar eerste ankerpunten kunnen vinden in de revolte die feitelijk gedeeld wordt tussen diegenen die strijden voor de vernietiging van de centra en diegenen die, zoals de rebellen van Vincennes of Steenokkerzeel, de kritiek van de opsluiting in daden hebben omgezet en hun gevangenis in brand gestoken hebben.
Tegen de deportatiemachine Tegenover deze moeilijkheden groeit dan een debat dat tot op de dag van vandaag aan de gang is: het debat over solidariteit. Vele kameraden verdedigen in feite de noodzakelijkheid ten alle prijze van onze aanwezigheid binnen de groepen van sans-papiers totdat ze zich, na zovele tegenslagen, zich vaak gedegouteerd terugtrekken van elke gelijkaardige strijd. De verantwoordingen zijn uiteenlopend en zijn vaak vooral een weerspiegeling van het comfort van de recepten zonder verbeelding of van het bewegingsactivisme dan van een reëel verlangen naar subversie. Ook hier: hoewel het collectieve karakter van een actie voor ons geen criterium is, begrijpen we de nood die sommige kameraden kunnen voelen om de “isolatie te doorbreken”. Nochtans betwijfelen wij of dat kan door deel te nemen aan eindeloze vergaderingen met een dertigtal mensen opgesloten in een kraakpand of een woonblok met sans-papiers en linksen. Wij zijn eerder geneigd om een eigen project te ontwikkelen en dus vanuit onze eigen bases te vertrekken. Zolang solidariteit slechts begrepen wordt als steun aan bepaalde sociale categorieën, zal ze een illusie blijven. Zelfs als ze zich uitrust met meer radicale methodes, zal ze op sleeptouw blijven genomen worden in een conflict waar noch de bases, noch de methodes, noch de perspectieven ons zinnen. De enige verantwoording schuilt dan in de bewering dat door deel te nemen aan deze conflicten we de mensen kunnen ‘radicaliseren’ omdat hun sociale conditie hen zou leiden tot het delen van onze ideeën. Zolang dit concept van ‘radicalisering’ begrepen wordt als een taak van missionarissen die anderen hun ideeën willen doen slikken, zal ze vast blijven steken in de impasse die we overal terrein zien winnen. De ‘radicalisering’ kan nochtans ook begrepen worden als een openheid naar anderen rondom onze eigen dynamiek waardoor we dus de autonomie van onze projectualiteit vrijwaren. Maar dit vereist dat om ‘samen’ te zijn in een strijd en zowel op het niveau van perspectieven als van methodes vooruit te gaan, er al een basisaffiniteit is, een eerste breuk, een eerste verlangen dat voorbijgaat aan de gewoonlijke eisen. Op die manier kan onze eis tot wederkerigheid betekenis krijgen. Eerder dan een band voort te zetten die geen andere bestaansreden heeft dan het onderhouden van de fictie van een politiek subject dat in naam van haar statuut als voornaamste slachtoffer het monopolie op de reden voor en dus op de strijd zelf heeft, zijn er heel wat andere pistes die we kunnen verkennen.Om wat duidelijker te zijn, zouden we kunnen zeggen dat solidariteit een wederzijdse herkenning nodige heeft in daad en/of in gedachte. Het is moeilijk om solidarit te zijn met een sans-papier “in strijd” die zijn regularisatie en die van zijn familie eist zonder enige interesse voor een perspectief van vernietiging van gesloten centra. Misschien zouden we elkaar nog de facto tegenkomen, maar dat zal dan slechts op een praktische basis zijn: we hebben er geen nood aan om de redenen en perspectieven te analyseren die iemand aanzetten tot revolte om ons alleszins gedeeltelijk te kunnen herkennen in deze daden van aanval die zich rechtstreeks keren tegen de verantwoordelijken van deze ellende. Hetzelfde gaat op voor het merendeel van intermediaire strijden: de zin om deel te nemen aan een fabrieksconflict dat vertrekt vanuit looneisen en dat noch het syndicale kader overstijgt, noch de minste schijn van directe actie ontwikkelt, is erg beperkt. Beperkt omdat er eenvoudigweg geen enkele gemeenschappelijke basis is. Wanneer diezelfde arbeiders echter overgaan tot sabotage (zelfs als ze dat gewoon beschouwen als een middel om druk uit te oefenen op de bazen) of hun délégués aan de deur zetten (zelfs als is dat omdat ze zich gewoon verraden voelen), dan openen er zich nieuwe gemeenschappelijke mogelijkheden… Dus, in plaats van het te houden bij alsmaar vagere slogans zoals “solidariteit met de immigranten / in strijd” (maar welke strijd?), zouden we een projectualiteit kunnen ontwikkelen tegen de gesloten centra met methodes en ideeën die ons eigen zijn en die subversief is in de zin dat ze de fundamenten van deze wereld (de uitbuiting en de overheersing) in vraag stelt. Deze projectualiteit zou dan autonoom zijn en zou versterkt worden door de daden van revolte die scherp afsteken tegen de veralgemeende berusting, en die op haar beurt versterken. Nogmaals, er bestaan geen recepten, maar vandaag is het belangrijk om uit de impasses van een min of meer humanistisch activisme te geraken dat een demper wil zetten op elke radicale autonomie ten voordele van een agitatie die slechts de cadens van de macht of de logica van de enige als legitiem beschouwde acteurs van de strijd volgt, terwijl het net de vrijheid van allen is die op het spel staat zoals bijvoorbeeld in het geval van razzia’s. Net zoals het belangrijk is om perspectieven voor te stellen die, voorbij de partiële doelen die ontwikkeld worden in deze intermediaire strijden, in staat zijn om de kwestie te verruimen naar een horizon die eindelijk het geheel van deze wereld en haar horror in vraag stelt; het is te zeggen, die in staat is om telkens de kwestie van de overheersing en de uitbuiting te stellen. De diffuse aanvallen zouden het hart vormen van deze projectualiteit. Die bieden niet alleen het voordeel om de onmacht te overstijgen die je voelt als je tegenover de muur of prikkeldraad van een kamp staat of wanneer je geconfronteerd wordt met een politie-ontplooing voor razzia’s die zich weet aan te passen en kan rekenen op de passiviteit en angst van de voorbijgangers, maar ook en vooral om langs de ene kant onze eigen temporaliteit te ontwikkelen en langs de andere aan elkeen te tonen dat de structuren van de deportatiemachine die zich op elke hoek van de straat bevinden kwestbaar zijn en tenslotte aan iedereen reële actiemogelijkheiden te bieden, met hoeveel ze ook zijn. Enthousiaste internationalisten Noten
1) Spanje : 405 000 in 2002, 578 000 op 691 000 in 2005. Italië : 227 000 op 250 000 in 1998 en daarna 634 000 op 705 500 in 2002. Zo’n 500 000 in 2006 in Engeland. Frankrijk : 81 000 op 143 000 in 1998 en vervolgens 23 000 in 2004 en6000 op 21 000 in 2006. (2) De nationale quota’s die immigratie en arbeid strikt verbinden bestaan in Italië sinds 1998 en in Spanje sinds 2002. Beide landen zijn vragende partij voor meer arbeidskrachten en gingen de laatste jaren ook al over tot twee grote regularisatiecampagnes. Bij wijze van voorbeeld: Italië stelde per decreet vast dat er 252 000 buitenlandse arbeidskrachten in 2007 mochten binnenkomen: 4500 Albanezen, Tunesiërs, Marokkanen, 8000 Egyptenaren, 6500 Moldaviërs, 3500 Srilankezen, 5000 Filipijners, 3000 Bangladeshi, 1500 Nigerianen, 1000 Ghanezen, Algerijnen en Senegalezen, 500 Zuid-Amerikanen van Italiaanse afkomst en 80 000 mensen afkomstig uit landen waar Italië akkoorden over migratie en samenwerking gesloten heeft (landen van ex-Joegoslavië, India, Pakistan, Oekraïne,…) of van elke immigrant die de laatste drie jaren een vast arbeidscontract gehad heeft. Spanje stelde het aantal buitenlandse arbeidskrachten voor 2008 vast op 40 000 met contracten van 4 tot 9 maanden: 16200 Marokkanen, 12000 Roemeniërs, 4000 Bulgaren, 3500 Polen, 3000 Oekraïners, 750 Senegalezen, 270 Filipijnen. Ook andere Europese landen hebben reeds van zo’n quota gebruik gemaakt zoals Engeland en Duitsland (20000 ‘groene kaarten’ van maximum 5 jaar in 2001 voor specialisten in informatietechnologie). Andere landen zoals Frankrijk gaan over tot arbeidsvergunningen gebaseerd op de vraag van bedrijven zoals de laaste hervorming van de CESEDA (Code voor aankomst, verblijf van vreemdelingen en asielzoekers) van 2007 en haar rondzendbrieven. Daarbovenop verhindert dit niet de quota’s naargelang bilaterale akkoorden, zoals de 1000 verblijfsvergunningen voor 108 beroepen voor Senegalezen in 2008. Hetzelfde geldt voor de Belgische arbeidsbureaus in Kongo of de Spaanse interimagentschappen in Zuid-Amerika. (3) Al maandenlang ontwikkelden kameraden van buitenaf een solidariteit met Samira die nooit opgehouden heeft met te vechten en anderen aan te sporen om hetzelfde te doen. Bij een vierde deportatiepoging werd ze vermoord door verstikking met een kussen door de politie-escorte. [Artikel gepubliceerd in A Corps Perdu, internationaal anarchistisch tijdschrift, nummer 1, januari 2009]