Henri Haenen

Stemmen is toestemmen

Februari 1986

  Woord vooraf

  Inleiding

  De Staat

  Directe Democratie

  Geregisseerde verkiezingen

  De functie van de sociaal-democratie

  Propaganda en ontmoediging

  De omhoog gerichte blik

  De politicus als acteur

  In formatie-monopolies

  De Journalistiek

  De afgevaardigden van de toekomst

  Het einde van de belangenstrijd

  Niet stemmen: een verantwoorde keuze

Woord vooraf

In deze brochure gebruik ik vaak het woord “hij”, waar ook “zij” gelezen kan worden. Ik heb van deze mannelijke vorm geen gebruik gemaakt omdat ik het leven vooral een mannenzaak vind. Integendeel. De voornaamste reden waarom ik voornamelijk het mannelijke begrip “hij” of “hem” gebruik is gelegen in het feit, dat ik zoveel mogelijk vanuit mijn eigen emoties probeer te schrijven — en ik ben nu eenmaal een man. Ik denk dat ik zodoende mezelf controleerbaar opstel. Daarnaast vind ik het de leesbaarheid niet ten goede komen wanneer ik voortdurend “hij en/of zij” had moeten schrijven. Ik vraag de lezer om begrip hiervoor.
Henri Haenen

Inleiding

Wie niet stemt, geeft zijn stem weg. Een veelgehoorde uitspraak. Niet stemmen staat gelijk aan steun verlenen aan de rechtse partijen. Ook weer zo’n mening, waarmee je als niet stemmer voortdurend wordt geconfronteerd. En toch blijf ik erbij: ik ga niet stemmen.

Onttrek ik me daarmee aan mijn verantwoordelijkheid? Geef ik daarmee blijk van een ondemocratische gezindheid? Blijkt uit mijn weigering dat het me niks interesseert of rechts aan de macht blijft? Mag ik me nog wel progressief noemen als ik niet eens mijn stem uitbreng op een linkse kandidaat? Maak ik op die manier maatschappelijke veranderingen onmogelijk? Allemaal vragen die ik in deze brochure zal proberen te beantwoorden. Maar mijn uiteenzetting mag niet alleen gezien worden als een verdediging. Ik zal proberen aan te tonen dat parlementarisme strijdig is met democratic, met mijn opvatting van democratic.' Stemmen staat in mijn ogen gelijk aan het weggeven van mijn stem. Niet stemmen kan betekenen je actief bewust blijven van je eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk zijn er ook mensen die uit de stemlokalen wegblijven omdat ze het niet meer zien zitten — maar verder niet toekomen aan enige zelfactiviteit op sociaal-cultureel gebied. Zo’n houding vind ik onzinnig. Op zich begrijpelijk, maar zinloos. Omdat dan vergeten wordt dat je verantwoording moet nemen voor je gedrag, voor je weigering om te stemmen. Daar moet iets tegenover staan.

Om duidelijk te kunnen maken waarom ik niet stem beschrijf ik eerst de structuren die deze maatschappij in stand houden: de staat, de vakbonden, de belangenverenigingen, het gezin, de culturele Industrie, de productieverhoudingen, de daaruit voortvloeiende intermenselijke verhoudingen, met als centraal punt daarin: de parlementaire democratic.

De Staat

De staat is op de allereerste plaats een onderdrukkingsmechanisme. Hij neutraliseert of onderdrukt opstandige bewegingen en elementen. Bovendien houdt de staat een leger op de been om buitenlandse kapitaalgroepen of vijandige staten af te schrikken, of zelfs te overrompelen. Deze interventiemacht van de staat moet nooit onderschat worden. Als het volk werkelijk de kans kreeg over zijn eigen lot te beschikken — zoals het in een echte democratic hoort — dan zag de wereld er nu heel anders uit. Dan zouden Chili, Turkije, Spanje, El Salvador, Libanon en Grenada socialistische regeringen hebben — om maar eens een willekeurig aantal landen te noemen. Door de aanwezigheid van een leger of het optreden van een buitenlandse interventiemacht — meestal uit de NAVO-hoek — wordt het socialistische gevaar bijtijds geweerd en maar al te vaak vervangen door een fascistisch regime dat alle linkse elementen opruimt en de socialistische beweging daarmee voor tientallen jaren lamlegt. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat een socialistische omwenteling in Nederland oogluikend zou worden toegestaan door de NAVO. Vergeet niet dat de democratische krachten zwak en bovenal ongewapend zijn tegenover een overmacht aan NAVO-soldaten, bewapend met alle mogelijke denkbare wapens.

Staat en militarisme hangen nauw met elkaar samen. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat is een belangrijke conclusie. Wie een wereld wil, waar vrijheid, vrede en vriendschap tussen de naties heersen, zal het militarisme moeten vernietigen, en daarmee automatisch de staat.

De staat is niet alleen onderdrukkingsapparaat. De staat houdt zich ook bezig met de verdeling van eenmaal geproduceerde goederen en diensten. De verdeelsleutel wordt vastgesteld door de Opperste Sovjet of het parlement in overleg met de vakbonden. Daarbij maakt het in wezen weinig uit of de staat kapitalistisch of staatskapitalistisch (“socialistisch”) is. Op een belangrijk onderdeel is dit verschil er wel: op het gebied van de productie. Tot voor kort waren westerse parlementen niet in staat invloed uit te oefenen op het productieproces en de productieverhoudingen binnen de bedrijven. Dat zijn ze momenteel in zeer beperkte mate. Die bevoegdheid hebben parlementen in “socialistische” (lees: staatskapitalistische) staten uitdrukkelijk wel.

Een andere functie van de staat is het mogelijk maken van de kapitalistische productiewijze door het instellen en instandhouden van een geschikte infra-structuur. De staat legt bijvoorbeeld wegen aan, maar kan ook het beheer op zich nemen van sleutelindustrieen die niet rendabel zijn, zoals de spoorwegen en de PTT. Die sectoren zijn voor een goed functioneren van het kapitalisme onmisbaar. Maar de afzonderlijke kapitaalgroepen zijn vaak niet in het beheer ervan geïnteresseerd, omdat de winstgevendheid ervan onzeker is.


De staat stippelt verder met bevriende staten een economische strategic uit, die voordelig is voor de in die staten gevestigde kapitaalgroepen. Deze economische politiek is daarnaast niet alleen gericht op het voorkomen van klassenstrijd, maar ook op het laag houden van grondstoffenprijzen uit de-derde wereld door economische en politieke chantage. Ook organiseert de staat een zekere orde in de gelden betalingsmarkt, regelt de hoogte en relatieve waarde van de valuta e.d.. De staat is — althans in parlementaire democratieën — ook een “rechtsstaat”. Het geheel van regelgeving en de controle op de naleving daarvan ligt in handen van de staat. Ook voert de staat sancties'uit tegen degenen, die zich niet aan de regelgeving houden. De. regelgeving van de staat is uitdrukkelijk gericht op bescherming van het recht op eigendom en op het in standhouden van een maatschappelijke structuur waarin de wat genoemd wordt “vrije ondernemingsgewijze productie” centraal staat. Ook hier handhaaft de staat via het recht de status quo op wezenlijke onderdelen. Op deelgebieden zijn staten voortdurend bereid de eigen wetgeving aan te passen aan nieuwe inzichten en normen, maar in wezen zal het recht door de staat niet gewijzigd worden op de meest essentiële onderdelen: dat van de eigendom en dat van de vrijheid van onderneming. Anders ligt dat bij staatskapitalistische staten: daar wordt slechts de staat als eigenaar erkend en vrijheid van onderneming is uitgesloten of beperkt. Ook is er nog een overigens minder fundamenteel verschil tussen de parlementaire rechtsstaat en de fascistische of autoritaire staat waar het gaat om het toestaan van liberate vrijheden. Autoritaire staten ondersteunen uitdrukkelijk grote kapitaalgroepen, beperken het recht op eigendom van kleinere bedrijven of minder machtige mensen, en verbieden iedere kritiek op de gevolgde handelwijze.


De staat is zeker in Nederland ook een “welzijns”-apparaat. Hij vangt mensen op, die door de bestaande structuren en verhoudingen in emotionele problemen raken. De staat ziet erop toe, dat deze mensen voldoende compensate krijgen voor hun gemis aan menselijkheid, vrijheid en geluk in de vorm van consumptiegoederen en diensten. Mensen, die het desondanks niet meer aankunnen, worden opgevangen door een hele kaste van therapeuten, psychologen en psychiaters, die hen weer proberen aan te passen aan de burgerlijke moraal en te “socialiseren”. Het welzijnswerk is het nieuwe, moderne houvast voor onzekere mensen, zoals vroeger de kerk die geborgenheid, dat houvast bood. De kerk wordt vervangen door een staatskerk: de welzijnsinstellingen.
Alle kapitalistische staten hebben een politie-apparaat, dat vaak gelijkenis vertoont met en soms gelieerd is aan het leger. De politic is vooral een repressie-middel, maar heeft ook tot taak het verkeer te regelen.


Het recht in elke staatsvorm heeft echter slechts een doel: de status quo handhaven, en gevaarlijke veranderingsprocessen zoveel mogelijk de pas afsnijden of kanaliseren. Het is in dit verband van belang te vermelden, dat staat en maatschappij niet twee verwisselbare begrippen zijn. De staat doet het onder kapitalistische verhoudingen weliswaar voorkomen, alsof hij de maatschappij is, maar dat is niet overeenkomstig de maatschappelijke werkelijkheid. Een rechtssysteem, een geheel van regelgeving en sanctiemogelijkheden, is zeer wel mogelijk zonder staatsvorm. De staat heeft zich de rol van rechtsstaat toegemeten om te kunnen garanderen dat de kapitalistische productieverhoudingen gehandhaafd bleven en blijven. De staat is immers niet — zoals sociaaldemocraten suggereren — onpartijdig neutraal en objectief. De staat is de belangenvertegenwoordiger van het grootkapitaal. Niet meer en niet minder. En een van de organisaties die de staat daarbij (vaak ongewild of onbedoeld) ten dienste staat, is de vakbeweging.
De Vakbonden

De vakbeweging lijkt dan wel onafhankelijk van de staat te opereren, onafhankelijk is ze zeker niet. Immers, elke actie of staking kan door de rechter verboden worden. De door de staat gecontroleerde wetgeving bepaalt exact de grenzen waarbinnen de vakbeweging zich kan en mag bewegen. Kortom: de staat stelt zich boven de vakbonden. Het is dus onjuist te beweren, dat alleen in het oostblok de vakbonden ondergeschikt zijn aan de staat.

De eigenlijke functie van de vakbeweging is het in evenwicht houden van de waarde van de arbeidskracht tegenover de voortdurend wisselende koersen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Bij lage werkloosheid dwingen de vakbonden hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden af. Bij hoge werkloosheid gaat het loon van de arbeider weer omlaag en wordt er gesproken van een afnemende invloed van de vakbeweging.

De vakbeweging heeft haar kracht dus vooral te danken aan de hoogconjunctuur. De macht van die vakbeweging is gering in geval van crisis: dus waar die macht nodig zou moeten zijn. Men hoeft geen genie te zijn om uit te rekenen van welke waarde een zo gebonden vakbeweging is voor het grootkapitaal.

Voor de werknemers is die vakbeweging in feite niet meer dan een soort van verzekeringsmaatschappij. Je staat veel sterker als lid in conflictsituaties met je baas. Want - on dat is belangrijk — het belang van de individuele kapitalist of kapitaalgroep hoeft niet gelijk te zijn aan dat van het kapitalisme als zodanig. Werknemers in een bepaalde sector kunnen vaak met succes eisen afdwingen van de werkgever. Voor zover deze eisen niet strijdig zijn met de belangen van het kapitalisme als geheel. Binnen deze goed begrensde sectoren mag de vakbeweging best strijdbaar zijn. Daarbuiten niet!

Net als in Oost-Europa — maar dan op een andere manier — is de vakbeweging met handen en voeten gebonden aan de staat. In Oost-Europa maakt de vakbeweging geïntegreerd deel uit van de staat. Bij ons is die relatie wat indirecter: stakingen en andere vakbondsacties kunnen door de rechter worden verboden, en de vakbonden houden zich noodgedwongen aan de uitspraak van de rechter. Zouden ze dat niet doen dan gingen ze binnen de kortste keren failliet als gevolg van de boetes die betaald moeten worden. En omdat onze justitie handelt in het belang van de status quo, zullen de actievoerende vakbondsleden het onderspit delven zodra fundamentele kritiek wordt uitgeoefend op het kapitalistische systeem.
Lobby's

We zagen al: de staat is niet onpartijdig, maar juist heel erg partijdig. De staat is de belangenbehartiger van het kapitalisme als zodanig. Niet dus van individuele kapitaalgroepen. Toch slagen multinationals er herhaaldelijk in bepaalde staten uitsluitend ten eigen bate te laten regeren, met name dan in derde wereldlanden. Het gaat hierbij meestal om fascistische staten, die gedemocratiseerd worden zodra andere machtige kapitaalgroepen ook toegang eisen tot de binnenlandse markt. Maar zeker in het geïndustrialiseerde westen kunnen individuele kapitaalgroepen het eigen belang niet exclusief door de staat laten behartigen. De staat behartigt “het algemeen belang”, het belang van (het voortbestaan van) het kapitalisme.

Om die reden kunnen individuele kapitaalgroepen in conflict komen met de staat. Het gaat dan vaak om milieukwesties, de fiscus, bestemmingsplannen en arbeidsgeschillen. De staat hanteert in deze zaken een wetgeving, die door veel ondernemers als “bedrijfsvijandig” wordt ervaren. Met name chemische bedrijven klagen steen en been over de hetze, die overheid en “publiek” tegen de chemie zouden voeren. Toch is de door de staat gevolgde weg in het belang van het goed functioneren van het kapitalisme als geheel. Zonder redelijke milieuwetgeving zou het milieu dermate vervuild raken, dat leven en gezondheid van alle mensen, dus ook van de rijken, in gevaar zou raken. Daarnaast wil de staat vermijden dat de productie van goederen en diensten in gevaar komt door het verzieken van het milieu. Bovendien worden milieumaatregelen grotendeels betaald door de consument/belastingbetaler — en dat is natuurlijk ook in het belang van het kapitaal.

Het kapitalisme raakt dagelijks verstrikt in een voortdurende tegenstelling tussen microen macro-economie. Het financieeleconomische beleid van een bedrijf of een individuele kapitaalgroep is micro-economisch, beperkt van omvang. Het economische beleid van een staat of een groep verbonden staten is macro-economisch en meer gericht op de noden en wetmatigheden van het grote geheel. De belangen van een kapitaalgroep zijn vaak tegenstrijdig met die van de macro-economie. Afzonderlijke kapitaalgroepen eisen steeds luider het milder maken van allerlei milieuwetten, omdat de in hun ogen te strenge milieuwetgeving het rendement van het bedrijf drukt of zelfs in gevaar brengt. Menig bedrijf is als gevolg van de overheidspolitiek op (bijvoorbeeld) milieugebied al over de kop gegaan. Men kon het niet meer betalen. Micro-economisch is zo’n milieuwet dus faliekant uit den boze en “Industrieen ondernemersvijandig”. Macro-economisch liggen de kaarten anders.

Binnen de staat organiseren allerlei individuele kapitalistische belangengroepen zich, uitgaande van micro-economische belangen, tegen “de rest”. Wie van deze individuele belangengroepen het hardste lobbiet, kan het macro-economische beleid ten eigen faveure bijstellen. Omdat lobbyen een beetje zichtbaar en zodoende controleerbaar voor andere belangengroepen te maken, kent de staat allerlei organen waarbinnen deze lobby’s hun werk kunnen doen. Naast de economische zijn er ook godsdienstige, sociale en ethische belangengroepen die binnen deze organen met elkaar rond de tafel zitten en voortdurend compromissen sluiten al naar gelang het gewicht dat in de politieke machtsschaal gelegd wordt.

Gelobbied wordt er vooral in de grote politieke partijen, omdat die toegang hebben tot de politieke macht. Economische en in mindere mate sociale en andere belangengroepen zorgen ervoor, dat met hun financiële, materiële en immateriële steun eigen vertrouwelingen in de parlementaire top terecht komen. Daar behartigen ze op de allereerste plaats de belangen van de groep met de steun waarvan ze op verkiesbare plaatsen in de partijtop terecht zijn gekomen: niet de kiezers dus, maar van een voor die kiezers oncontroleerbare en vaak onzichtbare macht achter de schermen. Door dit parlementairdemocratische systeem wordt voorkomen dat slechts een of enkele kapitaalgroep(en) voortdurend politieke macht krijgen dan wel behouden ten nadele van andere kapitaalgroepen, waarvan de belangen niet parallel lopen aan die der machthebbende. De sociaal-economische verhoudingen zijn op die manier doorslaggevend voor de politieke krachtsverhoudingen binnen het parlement. De kiezer heeft daarop nauwelijks directe invloed. Niet alleen omdat de kiezer geen enkele economische macht heeft, bovendien zijn de meeste kiezers ongeorganiseerd, kunnen dus geen vuist vormen.

Daarnaast stemmen veel kiezers op een kandidaat die hen sympathiek toeschijnt, zonder verdere politieke motivatie. Het kiezen gebeurt ondanks een ongelooflijk gebrek aan informatie bij de kiezer over wat in het politieke machtscentrum feitelijk allemaal speelt. Kortom: de kiezers zijn manipuleerbaar. Bedenk daarbij, dat bijna een derde van de kiezers tot de categorie “zwevers” behoort, die pas vlak voor de verkiezingen hun keuze bepalen. Verkiezingscampagnes zijn vooral op deze zwevers gericht met de bedoeling deze naar de ene of naar de andere kant te trekken. Via marktonderzoeken wordt onderzocht wat deze zwevers graag willen horen, en de kandidaten laten hen dat horen. Anders gezegd: de zwevers bepalen in feite hoe het verkiezingsprogramma van de kandidaten er uit ziet — want de overige kiezers hebben hun keuze toch al bepaald. Bedenk bovendien, dat die zwevers mensen zijn, die totaal geen inzicht hebben in politieke machtsverhoudingen en zich daarvoor ook niet interesseren. Kortom: de “domste” bepalen de uitslag van de verkiezingen!
Slechts een relatief kleine minderheid van kiezers stemt bewust, programmatisch. Zij zijn lid van een politieke partij en proberen het gedrag van de gekozene van onderaf te beinvloeden. Dat de gemiddelde gekozene zich daar overigens weinig van aantrekt is een teken aan de wand.

Het volk als zodanig heeft geen enkele directe invloed op wat in het politieke machtscentrum gebeurt. Ook niet via de gebruikelijke “democratisch” genoemde organen als gemeenteraden, provinciale staten en parlement. Het mag slechts eens in de zoveel jaar op iemand stemmen. Buiten de verkiezingen wordt het volk geacht zijn mond te houden en het denken, praten en handelen over te laten aan de gekozen parlementaire organen.

De groepen die wel invloed hebben en houden in de politiek, zijn georganiseerde economische, kerkeljjke en sociale groepen. De ondernemers, in al hun onderlinge verschillen en tegengestelde belangen, hebben zich op een zaak verenigd: het in standhouden van de parlementaire democratic die uiteindelijk hun alter belang (“het algemeen belang”) vertegenwoordigt. Ook de kerken beschikken over directe lijnen naar de politieke top, evenals de vakbonden, de georganiseerde macht van de loonarbeiders, die met hun eis recht op arbeid de doelstellingen van kapitalisme en parlementaire democratic onderschrijven. Deze machtsblokken hebben weer hun mannetjes en vrouwtjes zitten in liberate, christen-democratische en sociaaldemocratische partijen in het parlement, de provincie en de gemeenten. Vaak zijn de onderlinge belangen zo verweven dat niet meer precies te zeggen is of de ondernemers liberaal of christen-democratisch zijn. En omgekeerd, of loonarbeiders liberaal, christen-democratisch of sociaal-democratisch zijn.

De minder goed georganiseerde groepen hebben minder economische, politieke en financiële macht. Zij moeten het met de kleinere partijen of bonden doen. De “zachte welzijnssector” zit traditioneel bij sociaal-democraten of klein links. Fundamentalistische godsaanbidders zoeken hun heil in rechts-extremistische politieke partijen op kerkelijke grondslag. Milieubeschermers kunnen slechts terecht bij klein links. Vrouwenorganisaties zijn verdeeld over praktisch alle politieke partijen, de extreem-rechtse uitgezonderd. Werklozen zijn helemaal niet in staat georganiseerd invloed uit te oefenen op een van de politieke partijen.

Binnen de parlementaire organen vindt dagelijks een belangenstrijd plaats tussen de verschillende lobby’s. De groepen die de meeste economische macht hebben of de grootste economische chantage kunnen plegen, geven daarbij de doorslag. Het verzet van de overige groepen is bepalend voor het aantal en de prijs van de concessies die daarbij gedaan worden.

Omdat op dit moment in heel de westerse wereld de micro-economische belangen van relatief weinig kapitaalgiganten in de politiek de doorslag geven, is er een sterke tendens om milieumaatregelen tegen te gaan. Ook brokkelt de macht van de vakbonden als gevolg van de toenemende werkloosheid af. De macht van de Vaticaanse Multinational, de Rooms-katholieke kerk, groeit intussen gestaag als gevolg van een toenemende behoefte van mensen om zich aan oude zekerheden vast te klampen in een tijd waarin de ene onzekerheid na de andere zich opdringt.

De tanende macht van de (hand-)arbeidersbeweging en de grotere invloed van rechts-christelijke organisaties geven machtige kapitaalgroepen meer ruimte om winst en marktaandeel te vergroten. De politieke macht van traditioneel links brokkelt af, omdat de machtsbasis — de arbeidersbeweging — als een kaartenhuis in elkaar klapt. Het gat in de politieke markt wordt ijverig opgevuld door nieuw christelijk rechts, de fundamentalisten van het formaat Ronald Reagan.
De eigenaars van industriële en handelsbedrijven vormen de machtigste pressiegroep op politiek, sociaal en economisch niveau. Zij zullen nooit toestaan dat het parlement het forum wordt van waaruit maatschappijhervormers hun bedrijven gaan democratiseren of socialiseren. Op dat moment wordt de macht van het parlement ongedaan gemaakt door kapitaal-vlucht. Als dat niet helpt (of door bedrijfsbezettingen onmogelijk gemaakt wordt) door financiële of economische chantage (IMF) of fascistische staatsgrepen of de dreiging daarmee. Voorbeelden zijn er in het “vrije” westen te over: Chili 1973, Griekenland 1967, Argentinië 1976, Turkije 1979, evenals de staatsgreepdreigingen in Italie de afgelopen jaren. Ook worden als tussenoplossing vaak volmachtregeringen geïnstalleerd, zoals in België. Op provinciaal niveau gebeurt dit ook in Nederland, bijvoorbeeld in Limburg, waar GS een welhaast bianco cheque hebben gekregen van de meerderheid (CDA, VVD, en PvdA) in de Staten.. En daarbij hebben we het nog niet gehad over het gemiddelde niveau waarop de meeste colleges van B&W — vooral in kleinere plaatsen — functioneren.

In het Oostblok is zo’n parlementaire constructie niet nodig omdat er immers maar een kapitalist is: de staat. In het “vrije” westen is het parlementaire systeem onmisbaar om de verschillende economische belangen met elkaar in evenwicht te houden. Het westerse systeem houdt daarbij veel minder rekening met de belangen van de (machteloze) kansarmen dan het staatskapitalistische systeem. Ik wijs in dit verband op de lage huren in het Oostblok, de goedkope voedselvoorziening, het bijna gratis openbaar vervoer dat vaak uitstekend georganiseerd is — allemaal zaken die ten goede komen aan juist de zwakkeren in de samenleving. Het staatskapitalistische systeem is als gevolg van zijn absurde centralisatie naar Leninistisch model niet in staat en bereid individuele vrijheden te tolereren. Ook dat is een verschil: in het “vrije” westen worden andersdenkenden op straat gegooid, van hun werk en dus van hun inkomen beroofd, waarna ze mogen wegvegeteren in een Bijlmerflatje met huursubsidie tot de dood erop volgt — in het oostblok worden andersdenkenden in psychiatrische inrichtingen “behandeld”. Om die reden is de parlementaire democratic te verkiezen boven de directe dictatuur van de centralistische staat: het individu heeft voortdurend een mogelijkheid om zich te verzetten — de straf hier is milder dan de straf die het Staatssocialisme uitdeelt.

Directe Democratie

Als parlementarisme en democratic elkaar in feite uitsluiten, welke maatschappelijke structuur is dan wenselijk om democratic mogelijk te maken? Om deze vraag te beantwoorden is het nodig een theoretisch uitstapje te maken naar de ideeenwereld van het anarchisme. Anarchisten zijn traditioneel de meest democratische vleugel binnen de linkse beweging. Sinds zijn opkomst is het anarchisme ook de meest fervente tegenstander van het parlementaire systeem geweest, omdat dit systeem in de ogen van de anarchisten niet werkelijk democratisch is. Anarchisten stellen tegen het parlementarisme een democratische structuur die direct controleerbaar is en waarbij belangengroepen achter de schermen buiten spel gezet worden. Om dit te bereiken moeten die economische en andere oncontroleerbare belangengroepen eerst van hun macht ontdaan worden. En wel door het socialiseren van de productiemiddelen, dat wil ze’ggen: het democratiseren van de productie. Want de pleitbezorgers van kapitalisme en parlementarisme vergeten voortdurend te vermelden, dat de democratic ophoudt waar de fabriekspoort, de kazernemuur of de schooldeur begint. En dat is nogal vreemd. Anarchisten vonden en vinden, dat mensen die op de een of andere wijze bij de productie van voor ons allemaal belangrijke goederen en diensten betrokken zijn, ook zeggenschap over die productie moeten hebben. Dat is nu niet het geval. Hun zeggenschap is tot een ideologische farce gemaakt via een stelsel van overlegorganen en ondernemingsraden, die vooraf verondersteld worden het bedrijfsbelang (= het belang van de eigenaar) ten principale te onderschrijven. Zelfs al is dat niet in het belang van de loonarbeiders van dat bedrijf. Alsof de belangen van de werknemers niet tot het bedrijfsbelang zouden horen — een merkwaardige gedachtegang.

In plaats van de parlementaire democratic is er een beheersinstrumentarium mogelijk dat werkt op basis van directe democratic. Daarbij worden mensen met een mandaat afgevaardigd naar hogere instanties. Hun macht blijft echter strikt beperkt door het afgegeven mandaat. Dit om te voorkomen dat de afgevaardigden tot dingen besluiten, zonder dat de achterban het daar mee eens is. In zo’n systeem zou het niet kunnen voorkomen, dat politic! beslissingen nemen die indruisen tegen de wil van de meerderheid van de bevolking. Deze gang van zaken is onder parlementaire verhoudingen juist mode: het volk wil geen kerncentrales — er komen toch kerncentrales. Het volk wil geen kruisraketten — die dingen komen er toch. In een direct democratisch stelsel zouden de afgevaardigden die desondanks voor kerncentrales kozen, worden teruggefloten en direct worden vervangen door andere mandaathouders. Dat houdt dus in, dat de minimum-zittingsperiodes van gekozenen worden afgeschaft of drastisch worden beperkt. Bovendien moeten de gekozenen over alle belangrijke zaken de eigen achterban raadplegen, waarbij die achterban bepaalt hoe zij zich te gedragen hebben. Waar het parlementarisme werkt met politici die opereren “zonder last en ruggespraak” (Nederlandse Grondwet), stelt de directe democratic die ruggespraak juist verplicht. De (direct-)democratische beheersorganen — die niet meer te maken hebben met immers onteigende economische belangengroepen — worden van parlementair forum, waar groepen met tegengestelde belangen om de politieke macht vechten, tot een soepel functionerend wetgevend, of beter: regelgevend orgaan. Er zijn geen grote tegenstellingen meer tussen klassen in de maatschappij, zodra de bezittende klasse van haar macht beroofd is.

Veel mensen werpen tegen, dat de anarchistische visie een utopie is. Inderdaad. De directe democratie is een sociale utopie. Een haalbare utopie zelfs. Het is in de eerste plaats onzin om kritiek te hebben op een bestaand maatschappelijk systeem zonder daarbij uit te gaan van een alternatief een sociale utopie. Want doorborduren op het huidige patroon heeft geen enkele zin meer. Het kapitalisme is hard bezig aan zijn eigen ondergang te werken, en lijkt van plan de hele wereld in die ondergang mee te sleuren. Er is nu een wereld in het verschiet die gebaseerd is op kleinschaligheid, grotere openheid, directe betrokkenheid bij de productie, ver doorgevoerde automatisering, en legio mogelijkheden om productie en individuele creativiteit op een lijn te brengen. Deze nieuwe wereld maakt direct-democratische experimenten mogelijk, sterker nog: in die nieuwe wereld is geen plaats meer voor de oude kapitalistische parlementen of de staatskapitalistische opperste sovjets of Volkskammern.

*
Doodgravers van het kapitalisme

Een van de meest profetische boeken die in het begin van de jaren tachtig zijn verschenen over die nieuwe ontwikkelingen is het boek “De Derde Golf” van de Amerikaanse journalist Alvin Toffler. Hij beschrijft daarin goed gedocumenteerd, hoe de bestaande kapitalistische wereld aan haar eigen tekortkomingen failliet gaat. Maar ook toont hij aan hoe diezelfde kapitalistische maatschappij haar eigen doodgravers creëert. En dat zijn niet de traditionele arbeiders van de socialistische beweging, ooit door Marx en Engels tot doodgraver van het kapitalisme uitgeroepen. Die hebben als klasse hun historische missie verzaakt. Het zijn — aldus Toffler — juist de nieuwe kleinschaligheid en de automatisering die het einde inluiden van het kapitalisme systeem.

De schrijver spreekt over een “derde” golf na twee eerdere historische golven, waarvan hij de eerste de agrarische noemt (eindigend ten t'ijde van de industriele en burgerlijke revolutie) en de tweede de kapitalistische. Toffler maakt wat dit laatste betreft nauwelijks onderscheid tussen het vrije markt kapitalisme van het westen en het staatskapitalisme van het Oostblok. Hij noemt het kapitalisme een systeem gebaseerd op grootschalige productie, waarbij. gestandaardiseerde producten massaal aangemaakt en geconsumeerd worden. Juist door de energiecrisis en de nieuwe computertechnieken wordt deze grootschaligheid, deze massaliteit en de standaardisatie economisch onrendabel, aldus Toffler. Hij voorspelt een nieuwe vrije maatschappij waarin volgens hem het gezin een nieuwe toekomst ingaat als productie-consumptie-eenheid, de kerken hun dogma’s bijstellen, nieuwe verenigingen aan invloed winnen en de multinationals een belangrijkere politieke rol gaan spelen. Deze multinationale bedrijven zullen om te kunnen overleven hun productie moeten decentraliseren, en nieuwe energieen voedselbronnen aanboren, vooral op de zuidpool, in de oceanen en in de ruimte. Het blikveld van de mens zal daarmee verruimd worden.

Was het wereldje van de “eerste-golf-mens” strikt beperkt tot zijn eigen dorp of streek, dat van de kapitalistische mens van de tweede golf werd mondiaal. De tweede-golf-mens verwaarloosde zijn directe leefomgeving juist weer, hetgeen resulteerde in milieuproblemen, aldus Toffler. De derde golf brengt dan de synthese tussen het regionalisme van de eerste en het mondiaal denken van de tweede, concludeert de zich ex-marxist noemende Toffler.

Stond ten tijde van de tweede golf het gezin helemaal in het teken van de consumptie, terwijl de productie van die consumptie gescheiden was, het nieuwe gezin noemt Toffler een “presumptieve” eenheid. Voor Toffler blijft het gezin aan de basis van de maatschappij staan, ook in de toekomst.

Toffler voorspelt verder een gedeeltelijke opheffing van de markt. Immers, stelt Toffler, de markt berust op de scheidslijn tussen consument en producent — een lijn die dagelijks vager wordt. Ook komt er een economic, waarin de meeste mensen geen volledige baan hebben naar kapitalistisch model, maar een deeltijdbaan, aldus Toffler. Genoemde economisch-technologische ontwikkelingen veroorzaken ook een verandering in het denken van de mensen. Zo wordt de wereldkaart herbekeken, herwogen en te licht bevonden, omdat de landen op het noordelijk halfrond er in verhouding tot de landen rondom de evenaar te groot op staan. Er zijn al nieuwe kaarten in omloop (bijvoorbeeld uitgegeven door Unicef) waar de verhoudingen juist zijn weergegeven. Rusland en Scandinavië worden dan veel kleiner, terwijl Afrika een kolossaal werelddeel wordt — hetgeen de verhoudingen recht doet. Ook de opvattingen over het begrip “tijd” zullen volgens Toffler veranderen. Nu wordt de tijd als iets lineairs gezien; als iets met een vaste, constante en absolute regelmaat, voor alles en iedereen gelijkelijk geldend. Dit tijdsbegrip is echter niet in overeenstemming met de werkelijkheid. “Tijd is geen absoluut, maar een relatief gegeven”, zegt Toffler.

In tegenstelling tot de kapitalistische hang naar gespecialiseerd denken en handelen, en het invoeren van steeds nieuwe specialismen in beroepsopleiding, wetenschap en beroepsuitoefening, zal de derde golf juist proberen te komen tot een integratie van al die verschillende specialismen, meent Alvin Toffler. Hij wijst in dit verband op de strijd op de universiteiten voor vakoverschrijdende wetenschappen, en integratie van uiteenlopende kennisgebieden. Toffler gaat door met erop te wijzen dat steeds meer ondernemers zich niet uitsluitend meer laten leiden door (micro-)economische motieven, maar ook sociale, politieke, ecologische, juridische en andere overwegingen betrekken in hun besluitvorming. Het bedrijf is dus - concludeert Toffler — niet alleen meer gericht op het maken van winst, maar ook op het maken van energie en milieuvriendelijke producten, terwijl de arbeiders in menswaardige omstandigheden moeten kunnen werken.

Tegenover deze derde-golf-beweging ontwaart Toffler een minstens even grote tegenbeweging van verdedigers van de tweede golf, het kapitalisme. Deze reactionaire krachten zijn nog steeds machtig, kunnen nog steeds via regeringen en andere beslissingsorganen progressieve ontwikkelingen tegenhouden. Toffler: “Hoewel kernreactors, kolenvergassing, of -vloeibaar-making en meer van dergelijke technieken futuristisch of modern schijnen te zijn, het gaat hier om de laatste stuiptrekkingen van de tweede golf. Sommige daarvan mogen dan nodig zijn als overbruggingsmiddel - ze zijn verleden tijd geworden. En hoewel Tweede-Golf-voorstanders machtig schijnen en hun Derde-Golf-critici zwak, is het dwaasheid op de paarden uit het verleden te wedden. De vraag is niet, of de Tweede-Golf-energie haar plaats moet afstaan, maar wanneer; want de energiestrijd is onherroepelijk gekoppeld aan een andere, minstens even fundamentele verandering: de onttroning van de Tweede-Golf-technologie.”

Verdedigers van de tweede golf zijn te vinden door alle politieke, sociale, economische en andere geledingen heen, aldus Toffler — die bijvoorbeeld de vakbonden om die reden wantrouwt. Tenslotte onderkent ook Toffler het gevaar van een allesvernietigende kernoorlog, die aan elke toekomstverwachting een onherroepelijk einde zal maken.

Problematisch blijven bij Toffler echter een paar vooronderstellingen, die hij verzuimt uit te werken. Op de eerste plaats blijft hij uitgaan van het recht op eigendom. Bovendien levert hij geen handzame omschrijving van zijn staatsbeeld. Wei stelt hij dat de nationale staten op den duur vervangen worden door de multinationals. Ook denkt hij te weinig na over de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen voor kerk en gezin. Hij gaat er van uit dat beide instellingen gehandhaafd zullen worden, met dien verstande dat het gezin ook productief wordt en de kerk haar leer wat bijstelt. Ook het christendom zou, na enige modificaties, een zonnige toekomst tegemoet gaan. Verder behandelt Toffler onvoldoende de Noord-Zuid-tegenstelling. Hij bespreekt het derde wereldprobleem als een puur technische aangelegenheid — een probleem dat met zuiver technische middelen zou kunnen worden opgelost.

In Tofflers visie blijft er sprake van privaat-eigendom van productiemiddelen. Deze privaat-eigendom lijkt in Tofflers boek een dogma, waarnaar geen verder onderzoek nodig is. De multinationals blijven het economische en politieke krachtenveld beheersen. De toekomstige kleinschalige productie-eenheden werken in opdracht van grote ondernemingen, die hun productie uit rendementsoverwegingen gedecentraliseerd hebben. Of deze maatschappij van de toekomst op economisch en dus fundamenteel gebied democratischer zal zijn, maakt Toffler nauwelijks aannemelijk.

Toffler ziet verder over het hoofd dat er nog veel strijd nodig is om een waarlijk democratische maatschappij tot stand te brengen. Ook een derde-golf-samenleving is niet spontaan of automatisch democratisch. Toffler stelt nergens de vraag of de eigendom gesocialiseerd kan worden — volgens mij mogelijk en noodzakelijk om een samenleving democratisch te laten functioneren.

Een belangrijk onderdeel van Tofflers gedachtegang is in feite door Karl Marx reeds uitgewerkt in zijn studie De Duitse Ideologic. Marx wees een dikke honderd jaar geleden al op de motor achter elke grote maatschappijverandering. Die motor is het spanningsveld tussen zich progressief ontwikkelende productiekrachten (technologic e.d.) en langzaam verouderende productieverhoudingen. De industriële revolutie zette een proces op gang dat de sociale, economische, politieke en andere verhoudingen van de feodale, agrarische maatschappij bedreigde en op den duur inderdaad vernietigde. Marx nam op grond van dit historische voorbeeld aan, dat de verdergaande ontwikkeling van de technologie op den duur ook zou leiden tot de val van het kapitalisme. En dat is precies, wat Toffler nu ook concludeert. De nieuwe technologische ontwikkeling met name op het gebied van computers en chips maakt de bestaande kapitalistische verhoudingen onhoudbaar. Er groeit in de marxistische terminologie dus een tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen. Deze tegenstelling leidt — weer volgens Marx — tot grote sociale spanningen en onvrede. Dat klopt ook met wat we nu om ons heen zien. Dat die sociale woelingen over het algemeen in het rijke westen niet bepaald van socialistische signatuur zijn, doet daarbij niet ter zake.

Ik denk, dat allerlei belangengroepen aan de beweging, die op gang gekomen is, een eigen richting willen — en ten dele kunnen — geven. Daardoor kunnen belangrijke progressieve ontwikkelingen geremd worden en oude machtsposities beschermd. Ten koste van grote groepen in de maatschappij natuurlijk, maar zo is de geschiedenis, en niet anders. Bovendien verloopt geen enkele ontwikkeling — kijk naar de menselijke geschiedenis — lineair. De geschiedenis heeft geen vanzelfsprekende ontwikkeling doorgemaakt via een logische rechte lijn, maar een grillige — waarbij de klok nu eens tien jaar werd vooruit gezet om dan weer voor eeuwen te worden teruggedraaid. Kijk naar het oude Egypte, of denk aan de ondergang van het Rom ein se Rijk.

Een democratische samenleving, gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en kleinschaligheid, is mogelijk en noodzakelijk. Maar de mensen, die zo’n samenleving willen, zullen de degens moeten kruisen met autoritaire denkers, machtspotentaten, fascisten, vakbondsbonzen — sterker nog, met hun eigen in een burgerlijk milieu gevormd karakter! Een karakter dat autoritair is past de mens aan aan de autoritaire (burgerlijke) verhoudingen, omdat 'de mens alleen met zo’n karakter kan overleven in een autoritaire samenleving. Een karakter, dat de maatschappelijke realiteit van alledag wegredeneert in een waas van illusies en dagdromen, nodig om die werkelijkheid te kunnen overleven. Uit die illusies ontstaan vervolgens verkeerde beelden en opvattingen over de maatschappelijke werkelijkheid, het sociale en culturele milieu. Daardoor kan de mens leven met de situatie waarin hij verkeert, hij accepteert de maatschappelijke ordening — en zodoende blijft de status quo gehandhaafd. De dagdromende mens steekt uit onvrede met het bestaande zijn kop in het zand in plaats van zijn vuist op te heffen en te werken aan sociale veranderingen. Het autoritaire karakter doet de mens accepteren dat er gehoorzaamd moet worden — door hemzelf en door anderen. En gehoorzaamheid is strijdig met het nemen en dragen van de eigen verantwoordelijkheid voor de eigen daden. Een democratic kan niet op gehoorzaamheid gebaseerd zijn, alleen maar op verantwoordelijkheidsbesef!

Geregisseerde verkiezingen

De parlementaire democratic is een van de factoren die, om in de terminologie van Toffler te blijven, in het voordeel werken van krachten die de tweede golf willen verdedigen tegen de aanstormende derde. De parlementaire democratic is gebaseerd op grootschaligheid. Maar steeds vaker moeten lagere overheden zich tegenover protesterende burgers verstoppen achter De Grote Baas in Den Haag of andere parlementaire hoofdsteden. “Dat is een zaak van de Rijksoverheid, daar hebben wij als gemeente of provincie niets over te vertellen”, is een alsmaar meer gehoorde uitspraak uit de mond van allerlei lokale en regionale bestuurders. Daarbij gaat het juist om heel fundamentele zaken zoals woonlasten, bewapening, bio-industrie en milieuvervuiling. Hieruit blijkt wel, dat de burger zich op lokaal en regionaal niveau direct wil en moet bemoeien met overheidsbeslissingen in het parlementaire machtscentrum. De huidige beheersstructuren (dus: de parlementaire democratic) laten dit echter niet toe.

Tezelfdertijd gaan politieke machtscentra beslissingen nemen die — eenmaal genomen — niet of nauwelijks meer terug te draaien zijn. Kiezen voor de grootschalige ontwikkeling van kernenergie is een weg inslaan waarvan — milieutechnisch gezien — geen weg meer terug is. Vele tienduizenden jaren zal de mensheid opgescheept zitten met radio-actief afval. Al die onafzienbare jaren zal de mensheid zorg moeten dragen voor het goed afdekken van radio-actieve vuilnisbelten en uitgewerkte kerncentrales. In de tijd gezien betekent dat, dat een handjevol mensen in een parlement, gekozen door slechts enkele miljoenen (over honderd jaar gestorven) kiezers voor vele miljarden nabestaanden een desastreuze keuze maken en dus dat nageslacht voor voldongen feiten zetten. lets dergelijks geldt voor het dumpen van chemisch afval in lucht, land en water. Een vaak uiterst kleine meerderheid in een toevallig parlement beslist even dat bodem en water verziekt worden. En ook dat heet parlementaire “democratic”. Parlementarisme is niet democratisch en kan dat ook niet zijn.

Ander voorbeeld: een minieme meerderheid in parlementen van West-Europese staten beslist dat West-Europa volgestouwd wordt met levensgevaarlijke kruisraketten. In de Duitse Bondsrepubliek staan raketten die binnen vijf minuten Moskou kunnen bereiken. Stel nu dat de Russen een computerfoutje maken en de melding krijgen: de NAVO heeft zijn Pershings vanuit Duitsland afgeschoten richting Moskou. De Russen hebben dan geen tijd om te bestuderen of er al dan niet van een computerfout sprake is. De enige keus, met name in crisissituaties, die ze hebben is: direct terugschieten. Zo kan door een computerfout een wereldoorlog ontstaan die de wereld binnen een dag totaal vernietigt. Dat wil zeggen: kleine meerderheden binnen westerse parlementen beslissen over het voortbestaan van de wereld. Dat is toch te gek om los te lopen! Deze parlementen hebben het voortbestaan van de wereld afhankelijk gemaakt van door enkele tientallen mensen bediende computersystemen, waarbij menselijke fouten en computerstoringen zonder de geringste mogelijkheid van parlementaire controle de wereld in een klap kunnen en mogen wegvagen! De irrationaliteit van kapitalisme en parlementarisme hebben de grenzen van het aanvaardbare al ver overschreden. Wordt het niet tijd om ons af te vragen welk belang de verdedigers van de waarden van parlementarisme en vrije ondernemerschap hebben bij de instandhouding van de parlementaire “democratic”?

De parlementariërs geven voor te mogen beschikken over het lot van de mensheid omdat ze een mandaat zouden hebben van de kiezers. Ik bestrijd dat. De CDU/CSU/FDP-regering in de Duitse Bondsdag bijvoorbeeld werd begin jaren tachtig gekozen met een kleine meerderheid van stemmen — iets meer dan 50% van de mensen die hun stem uitbrachten (!) kozen voor een rechtse regering. Uit enquêtes die tezelfdertijd gehouden werden bleek dat ruim 70% van de West-Duitsers tegen plaatsing van de Pershing II raketten was. De christen-liberale regering besloot echter desondanks tot plaatsing. Veel Duitsers hadden rechts gestemd omdat men van met name de CDU een beleid verwachtte dat gericht zou zijn op economisch herstel. Niet omdat men kernraketten wilde. Dat betekent, dat politici gekozen worden om op een bepaald gebied verbeteringen te bewerkstelligen. Die politici krijgen in feite dus maar een beperkt mandaat van hun kiezers mee. Toch — en daar houdt onze “democratic” op democratisch te zijn — toch zal de gekozene ook beslissen over zaken waar de kiezer geen weet van heeft, waar de kiezer zelfs tegen is.

Het is in dit verband van belang op te merken dat de kiezer zich ook laat beet nemen. Hij gehoorzaamt. Veranderingen zijn echter pas mogelijk als de kiezer de eigen verantwoording neemt. Het is jammer te moeten constateren, dat de gehoorzaamheidscultus zo diep is ingeworteld, dat de meeste kiezers steeds weer hetzelfde noodlot herhalen: ze laten zich voor de gek houden. In feite is de instelling van de kiezer onvolwassen, kinderlijk naïef. De kiezer geeft aan iets al dan niet te willen. Maar hij laat zich aanpraten dat anderen zijn wensen zullen waarmaken, dat anderen voor zijn belangen zullen opkomen. Vanaf dat moment komt hij niet meer voor zichzelf op. Deze houding maakt dat de kiezer geduldig afwacht en niets doet. En dat terwijl iedereen diep in zijn hart weet, dat als je iets wilt bereiken, je het zelf moet doen. We weten het wel, maar we beseffen het niet. De kiezer heeft geen enkele mogelijkheid om de door hem begunstigde afgevaardigde terug te fluiten. De enige die een politicus tot de orde kan roepen is de partij, waarvan de geachte afgevaardigde lid is. En zelfs de mening van die partij hoeft hem of haar in laatste instantie niet te deren, want de gekozene zit op persoonlijke titel in de parlementaire organen en kan ook zonder steun van zijn of haar partij parlementslid, statenlid of gemeenteraadslid blijven.

Toch heeft een politieke partij een grote invloed op het doen en laten van het gekozen lid. Want zonder steun van de partij is herverkiezing meestal onmogelijk. Op die grond zal de politicus zich doorgaans aanpassen aan de partijlijn. Wat de partijfractie zegt, wordt gedaan. En wat de fractie zegt, wordt bepaald door het partijbestuur. Dat bestuUr beslist wie er op de kieslijst op verkiesbare plaatsen komt. Daardoor treedt er al een grove selectie op. De kiezer stemt dus bij de verkiezingen op door de afzonderlijke partijbesturen gepresenteerde kandidaten, die vaak nauwelijks bij de kiezer bekend zijn, maar wier persoonlijke kwaliteiten via misleidende en niet ter zake doende reclamecampagnes de hemel in geprezen worden.

Het feit dat een kleine groep mensen binnen elke partij de dienst uitmaakt, maakt het voor de economische machten gemakkelijk en aantrekkelijk doorslaggevende invloed te winnen binnen de bestuurshiërarchieën. Immers, het bedrijfsleven kan lonken met geld, carriere mogelijkheden, commissariaten, kortom met macht. Invloedrijke politici verdwijnen uit de politiek zodra ze voor het bedrijfsleven de kastanjes uit het vuur hebben gehaald en gezegend worden met commissariaten. Deze omkooppraktijken worden binnen het parlementaire systeem als “normaal” beschouwd. Ze komen op grote schaal voor binnen alle belangrijke politieke partijen. Niet alleen liberalen staan op de loonlijst van multinationals, ook sociaaldemocraten kunnen president van de Nederlandse Bank worden. En de christen-democratische minister Van der Stee van Financiën haalde een jaar na zijn afscheid van de politick al het tiende commissariaat binnen (in 1983). Het is duidelijk voor wiens belangen zo’n man gestaan heeft. Toch worden dit soort mensen gekozen door eenvoudige kiezers die werkelijk geloven dat de parlementariërs voor de belangen van de kleine mens opkomen.

Dat geloof wordt hen bijgebracht door dubieuze advertentiecampagnes, gekleurde informatie door de media en een afschrikkingssysteem van sancties voor de kiezer die zich te critisch gaat opstellen ten opzichte van de dames en heren gekozenen. In de Bondsrepubliek Duitsland zijn Berufsverbote van kracht. Critische mensen krijgen het etiket “communist” opgeplakt en mensen die met zo’n etiket rondlopen krijgen geen overheidsfunctie. In de praktijk gelden ook in Nederland Berufsverbote. Critische mensen komen ook hier nauwelijks aan de bak. Wat aan dit systeem zo democratisch is, ontgaat mij.
Met de kiezer wordt een slim psychologisch spel gespeeld. Hem of haar wordt aangepraat dat de kandidaat-politicl mensen zijn, net zoals “u en ik”. Alleen zouden ze wat meer bevlogen zijn van sociale en politieke idealen en vervuld van een buitengewone menselijkheid en integerheid.Het lot van miljoenen zo niet miljarden ligt in handen van de politicos, dus dan moet het wel een mens zijn, die slimmer, handiger en intelligenter is dan de' rest van de mensen, want anders was hij of ztf nooitzovergekomen.Hetis logisch dat mensen zo gaan denken. Want zij zien zichzelf of hun vrienden en kennissen nog niet zo hoog opklimmen. Wie dat wel kan, beschikt dus over buitengewone gaven, zo lijkt het. Politic! zijn dus een soort supermensen, die over veel meer inzicht, kennis en tijd beschikken dan de “gewone” mensen.

De reclame-campagnes van de politieke partijen spelen op deze onjuiste visie in. Kandidaten worden gepresenteerd als hemelbestormers, voorvechters van grootse idealen, sterke mannen, geëmancipeerde vrouwen, sympathieke huisvrouwenliefhebbers, vrienden van de arbeiders, overtuigde christenen. Maar ook als mens, die het toch zo goed bedoelt — maar zo onheus bespot en vertrapt wordt door die snoodaards van de andere partijen. Heroïek gaat hand in hand in hand met melodrama, medelijden met agressie, zalvende woorden met dreigende taal. Dat al wat de kandidaten zeggen, weinig te maken heeft met wat de gekozene doet behoeft nauwelijks toelichting. Het verbaast me steeds weer, dat de meeste kiezers dit bedrog eenvoudigweg accepteren. “Zo is het leven nu eenmaal”. Dat zegt natuurlijk wel iets over de karakterstructuur van de doorsnee kiezer. Deze mensen herkennen in de politick iets, wat ook in henzelf zit: ieder voor zich, god voor ons alien. En zo kan het gebeuren, dat de kiezer weliswaar bedrogen wordt, maar daarmee weinig moeite heeft en het spel blijft meespelen als betrof het een kansspel in de grote loterij van het leven.

Miljoenen trappen op die manier bij elke verkiezing opnieuw in de val die is opgesteld, om hen medeplichtig te maken aan de schanddaden van de gekozenen. Mij praat niemand uit mijn hoofd dat alleen die kandidaten, die het vertrouwen genieten van het kapitaal, die nieuwe machthebbers zullen worden. Daar helpt geen enkele kiezer wat aan. Nergens wordt dat zo duidelijk, eerlijk en open toegegeven als in de USA. Een serie “schandalen” bracht in 1984 en 1985 ook in de Bondsrepubliek Duitsland de innige banden tussen politici van allerlei kleur en het bedrijfsleven in de openbaarheid.

De verkiezingen de afgelopen tien jaar in de westerse industriestaten hebben aangetoond, dat het vooral de “zwevers” zijn die de doorslag geven. Politieke partijen doen vooral moeite om deze twijfelaars op het laatste moment aan hun kant te krijgen. Het kwalitatieve gehalte van de voor deze groep gedane toezeggingen en beloften daalt daarbij voortdurend tot op een niveau, waarvoor ieder weldenkend mens zich diep zou moeten schamen.

Er worden voor die zwevers enorme dure campagnes op touw gezet. Enquêtes en marktonderzoeken peilen wat die zwevers graag willen horen — kandidaten laten hen dat horen. Met vaak minimale verschillen komen op die wijze regeringsmeerderheden tot stand.

Tenslotte is er een niet onaanzienlijke groep mensen die niet stemt. Zij hebben het vertrouwen in de politick verloren.Dit gebrek aan vertrouwen, een feitelijke motie van wantrouwen jegens het parlementarisme, wordt niet vertaald in lege zetels. Al stemt maar een procent van de bevolking, alle parlementaire zetels zullen bezet worden. Daarbij komt nog, dat niet alle (meerderjarige) inwoners van een staat altijd stemrecht hebben. Sommige bevolkingsgroepen wordt dit recht onthouden, denk aan de ethische minderheden. Wanneer in november 1984 bekend gemaakt wordt dat Ronald Reagan met 59% van de stemmen herkozen is, wordt slechts de halve waarheid bekend gemaakt. Op de eerste plaats is niet elke inwoner van de USA stemgerechtigd. Als we nu stellen, dat 80% van de USA-inwoners mag stemmen, dat daarvan 60% daadwerkelijk is gaan stemmen, en dat van die stemmers 59% zodanig gestemd heeft dat Reagan als winnaar uit de bus kwam, leert een eenvoudig rekensommetje dat slechts 25% van alle inwoners van de USA Reagan herkozen heeft. Driekwart van de bevolking heeft dus niet voor Reagan gekozen. Tel daar nog bij, dat de USA geen directe presidentsverkiezingen kennen, maar dat de kiezer zijn of haar stem uitbrengt op een “kiesman” in de eigen staat, waarbij een meerderheid van de kiesmannen per staat de stemmen van de minderheid mag meetellen voor de eigen kandidaat, waar praten we dan nog over? Een groots opgezette kermis, allez, soit!

Maar dan hebben we het in mijn visie niet meer over democratic. Het problematische is tegelijkertijd, dat opiniepeilingen aangeven, dat een meerderheid van de bevolking van de USA achter Reagan staat. Blijkbaar geeft het parlementarisme toch weer wat onder de bevolking leeft. Of omgedraaid: wat onder de bevolking niet leeft: het nemen en dragen van de eigen verantwoording. Immers, op zich voldoet het parlementarisme binnen de status quo goed: het parlement is het instituut dat de onmondigheid van de burger bevestigt. Het parlementaire systeem werkt niet alleen die onmondigheid in de hand: het maakt het bovendien mogelijk dat burgers tot handelingen en gedragingen overgaan die onmenselijk zijn, en waarvoor die burgers geen eigen verantwoording hoeven te dragen. Weliswaar wordt iemand die de grenzen van het betamelijke (in de wet vastgelegde) overtreedt, gestraft. Maar gestraft worden is iets anders dan -het nemen van de eigen verantwoording voor de eigen gedragingen en het zelf opruimen van de gemaakte brokken.

Kortom, het parlementarisme biedt de onmondige burger een zekerheid van regels en voorschriften, waarbinnen hij in gehoorzaamheid zijn illusies en dagdromen mag najagen.Als de burger zich houdt binnen deze grenzen, blijft hij onmondig. Overschrijdt hij die grenzen, dan wordt hij gestraft maar hoeft hij nog altijd geen verantwoording te nemen voor datgene waarvoor hij gestraft wordt. De strafmaatregel is immers gebaseerd op de oude christelijke waarden van wraak en boete — waarden die niets van doen hebben met verantwoordelijkheidsbesef en democratisch bewustzijn. Maar het democratisch geheten parlementarisme kan burgers niet opvoeden tot mondige mensen die de eigen verantwoording nemen — dan zouden de parlementaire organen hun eigen graf graven!

De functie van de sociaal-democratie

In West-Europa komen vaak linkse politieke partijen in de regering. Zo’n regering wordt dan soms “links” genoemd. Een regering met sociaal-democratische ministers wordt vaak door het kapitaal wenselijk geacht. Vooral bij dreiging van grote sociale onrust kunnen sociaal-democraten met in hun kielzog de vakbeweging beter dan welke partij ook rust en kalmte herstellen. In dergelijke tijden is het kapitaal tot concessies bereid, zij het noodgedwongen.

Maar er is een andere belangrijke reden waarom sociaal-democratische regeerders door het grootkapitaal gedoogd worden. Het bestaande economische systeem verloopt volgens een aantal wetmatigheden, waaraan niet te tomen valt zonder het systeem als geheel ernstig te ondermijnen. Sociaal-democraten beloven voor de verkiezingen allerlei sociale verbeteringen, die in de praktijk vaak onhaalbaar blijken. Al was het maar door de chantage van het kapitaal, dat dan naar het goedkopere buitenland vertrekt. Door de feitelijke situatie gedwongen moeten ook “linkse” regeringen rechtse maatregelen nemen. En daardoor vervreemden ze een belangrijk deel van de kiezersaanhang van zich. Met name de zwevers gaan over naar rechts. En die zwevers geven nu eenmaal de doorslag.

Anders gezegd: iedere regering neemt het beheer op zich van het bestaande economische systeem. En ons systeem is kapitalistisch. Het beheer daarvan sluit zaken als socialisatie, zelfbeheer, afschaffing van oneerlijke reclame, e.d. ten enen male uit. Het parlement dient uitsluitend de belangen van het kapitaal. Elke “linkse” regering zal niet anders kunnen dan het beheer van dit systeem overnemen. Zij zal hooguit de scherpe kantjes ervan af kunnen slijpen waardoor de pijn verzacht, de oorzaak echter niet weggenomen wordt. En veel kiezers zullen zich dan van die linkse politici afkeren, omdat dit afslijpen van de scherpe kantjes voor sommige bevolkingsgroepen extra pijn doet. Bijvoorbeeld omdat de inflatie toeneemt, het geld devalueert of bepaalde goederen onbetaalbaar worden.

Deelname van links aan het parlementarisme heeft dus de volgende functie: op de eerste plaats wordt een groot deel van het verzet gekanaliseerd en uitgeschakeld binnen de linkse politieke partijen en via deze partijen binnen de parlementaire organen; verder kunnen die partijen altijd als buffer dienen tussen bedrijfsleven en aktievoerende loonafhankelijken; op de derde plaats kunnen die partijen medeverantwoordelijk gesteld worden voor het regeringsbeleid, dus voor het beheer van het kapitalisme, waardoor deze partijen een groot deel van de kiezersaanhang van zich vervreemden op cruciale momenten; tenslotte geeft deelname van links aan het parlementarisme dit systeem een franje van “democratic”.

Concluderend: een “links” beheer van het kapitalisme is voor het kapitaal soms wenselijker en nuttiger dan een rechtse regering. Bovendien leidt deelname van links aan de regering automatisch tot verrechtsing van een doorslaggevend deel van de kiezers. Bovendien kunnen fundamentele maatschappelijke veranderingen niet door de sociaal-democratie worden afgedwongen. Integendeel, de functie van de sociaal-democratie is het versterken van het kapitalisme en het verzwakken van het verzet hiertegen. Dat dit geen gewilde functie is, geen bewuste politiek van de sociaal-democratie en dat deze functie onbedoeld is, doet niet ter zake. Het gaat in de politiek niet om de bedoelingen, alleen de effecten tellen.

De normen en waarden van het parlementarisme zijn niet meer in overeenstemming met de sociale en politieke werkelijkheid van alledag. Bovendien ligt de economische (en dus doorslaggevende) macht niet in het parlement, maar daarbuiten. In de bedrijven, maar: ook in de buurten, in de ecologische beweging, in de tegenbeweging van de straat en de natuur. Het is onmogelijk om een tegenmacht op te bouwen tegen de economische machten vanuit parlementaire kanalen. Die tegenmacht kan slechts opgebouwd worden op plaatsen waar mensen rechtstreeks te maken hebben met de eigen problemen rondom leven, wonen, werken en natuur. Het effect van anti-militaristische acties is veel groter dan welk parlementair debat over vredesvraagstukken dan ook. Het rendement van het werken voor steunfracties en fracties van partijen in allerlei parlementaire raden is vele malen geringer dan het rendement van georganiseerde huurstakingen, weigeringen van defensie-belasting, acties voor een schoner milieu en dergelijke. De resultaten van vakbondsoverleg vallen in het niet in vergelijking met bedrijfsbezettingen en het overnemen in zelfbeheer door de werknemers. Milieu-organisaties doen door studie en onderzoek evenals het uitwerken van ecologisch verantwoorde alternatieven veel zinniger werk dan het volgzame ad-hoc-beleid van westerse parlementen, die steeds duidelijker paniekvoetbal spelen en het ene gat met het andere opvullen. Steeds evidenter wordt de kloof tussen deskundigen en politici, waarbij politic! zich steeds meer laten adviseren door die mensen en groepen waarvan ze iets te verwachten hebben: het met de ondergang bedreigde kapitalistische bedrijfsleven. Steeds groter wordt zodoende de tegenstelling tussen politiek en maatschappelijke realiteit — en dat kan slechts leiden tot de verloedering en de uiteindelijke val van het parlementarisme. Meedraaien in het parlementaire systeem is kiezen voor een systeem, dat allang tot het verleden behoort. Deelname aan het parlementarisme ook door links is niet anders dan een vergeten plaatsje reserveren in het historische museum, waar toekomstige generates te kijk lopen om inzicht te krijgen in het “ancien regime” dat kapitalisme heette. Een wereld die bekend zal staan als vuil, smerig, onleefbaar, ondemocratisch, patriarchaal, gewelddadig en mensonwaardig.

De tegenwerping dat links in de parlementen vertegenwoordigd moet zijn om “erger” te voorkomen, mist elke grond. Ook een rechts geleid parlementair systeem zal door machtsvorming vanuit de basis tot bijstelling van het beleid gedwongen zijn. En tenslotte werkt het door links medebeheren van het kapitalisme de duidelijkheid niet in de hand.

Propaganda en ontmoediging

Democratie betekent vooral de mogelijkheid hebben te kiezen hoe je je eigen leven wilt inrichten in samenspraak met andere mensen. Wat dat betreft valt er in deze wereld weinig te kiezen. In het Oostblok heb je slechts een “keuze”. In ons vrije westen wordt fundamenteel kiezen onmogelijk gemaakt door de multinationals met in hun kielzog de van de Internationale markteconomie afhankelijke staten.
De Coca-Cola-pluriformiteit is tot ideologie verheven. Iedereen kan “democratisch” kiezen tussen verschillende merken cola. Iedereen mag vrijelijk een keuze maken uit verschillende merken producten. Maar over de manier waarop die merken worden gemaakt en verpakt — daarop is de zeggenschap van de consument praktisch nihil. We drinken met gifstoffen bespoten koffie, eten kankerverwekkend vlees, bespoten graan en van chemische kleur-, smaak en conserveringsstoffen vergeven conservenkost. Alleen mensen die wat beter bij kas zitten en uit eigen beweging zich wat beter geïnformeerd hebben, kunnen voor veel geld “alternatieve” producten kopen, die ecologisch verantwoord zijn. De “vrijheid” wordt groter naarmate het salaris stijgt. De westerse vrijheid is niet meer dan een consumptieve keuzevrijheid. Op productief niveau geldt die vrijheid alleen voor de bedrijven, en dan nog voor de grotere bedrijven. “Vrij” zijn slechts de rijken. De armen zijn er in het Oostblok in ieder geval beter aan toe. De eerste levensbehoeften zijn daar goedkoop. Daar staat tegenover dat een dokter of ingenieur nauwelijks meer verdient dan een handarbeider. En dat is de rijken en intelligentsia in het vrije westen een doom in het oog. Ze voelen zich daardoor in hun “vrijheid” bedreigd. Een staatscommunistisch systeem zou hen van hun maatschappelijke macht, status en hun financiële vrijheden beroven.

De westerse vrijheid is de vrijheid van de ondernemer om welhaast ongecontroleerd winst te maken, het milieu te verpesten, in militaristische projecten te investeren, arbeiders naar eigen goeddunken te ontslaan, kortom: de vrije ondernemingsgewijze productie, gebaseerd op de privaat-eigendom aan productiemiddelen. En de eigendom is heilig en praktisch onaantastbaar. Natuurlijk geldt dit laatste niet voor de talloze kleine eigenaren van woningen en land, die onteigend kunnen worden in het “algemeen belang”.
Westers is ook de vrijheid van meningsuiting, van drukpers eh informatie — zolang deze vrijheid niet ingaat tegen de grondwettelijk vastgelegde waarden van eigendom, vrij ondernemerschap en de staat. Uitgeversmaatschappijen zijn vrij om tijdschriften op de markt te brengen waarvan het waarheidsgehalte dubieus is (Story, Prive, Bild, etc.). Bladen met een waanzinnig hoge oplage, vol onzinnige “informatie”, met een miljoenenomzet omdat ze schrijven wat onmondige mensen willen lezen. En daarmee worden die mensen onmondig gehouden. Is het Oostblok ondemocratisch, omdat zulke voze lectuur daar verboden is?

Het is onwaarschijnlijk dat een huisvrouw die week in week uit niks anders dan Story en Telegraaf leest, tot een verantwoorde keuze kan komen bij parlementaire verkiezingen. Kleedkamerjoumalistiek over de herfstkleuren in de rok van een lid van het koninklijk huis en over liefdesaffaires van bekende persoonlijkheden dragen niet bij tot enig inzicht in ’s lands problemen. Mensen die hun televisie alleen maar aanzetten om sport, films en ontspanning te bekijken, mogen nauwelijks verondersteld worden bij verkiezingen een goed doordachte stem op een van de kandidaten uit te brengen. Mensen die huh modegedrag door damesblaadjes en reclamespots laten bepalen, geven uiting aan een afhankelijkheid, die ronduit gevaarlijk is. Want wat gebeurt er als de sterke man modieus gekleed met goed ingestudeerde manieren en een welluidende stem de harten van televisiekijkend Nederland verovert? In de USA is dit aan de orde van de dag!

Voorwaarde voor een goed functionerende democratie zijn mensen die mondig zijn. Mondig zijn heeft direct te maken met onafhankelijk zijn. Onafhankelijk zijn is pas mogelijk als de maatschappij op sociaal-economische en politieke gelijkheid is gebaseerd. En onze maatschappij is juist op economische ongelijkheid gebaseerd.

Iemand die in zijn dagelijks leven afhankelijk is van een boven hem staande macht zal niet snel van leer trekken tegen gevoelde onrechtvaardigheden. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. De afhankelijkheidsreacties maken dat machtige individuen en instellingen bepalen, wat alle daarvan afhankelijke individuen voor meningen verkondigen en toegedaan zijn. Marx zei het iets anders: de moraal van de heersenden is de heersende moraal. Enkele voorbeelden: overtuigde joden in Israel zien de PLO echt als een terroristische organisatie, hoe ongelooflijk ons dat ook in de oren moge klinken. Blanke Zuid-Afrikanen geloven echt, dat negers achterlijk zijn. Moslims denken echt, dat vrouwen geen mensen zijn. Westerlingen geloven dat het leven in Rusland ondraaglijk is. De volkswijsheid is: het wordt ze aangepraat, het wordt ze wijs gemaakt. Natuurlijk. Maar dat wijs-maken heeft succes, en dat wordt maar al te vaak over het hoofd gezien. Het heeft succes omdat er sprake is van afhankelijkheidsstructuren in de maatschappij. Een arbeider laat het wel uit zijn hoofd om publiekelijk te maken dat zijn baas een klerelijer is. Menigeen zal zich er voor hoeden meningen te berde te brengen die schadelijk kunnen zijn voor de eigen sociale positie.

Dit soort processen speelt zich heel onbewust af. Want als men zich ervan bewust zou zijn, was er al een eerste stap naar de mondigheid, naar de onafhankelijkheid. Maar mondigheid wordt niet op prijs gesteld en leidt tot problemen. Weer zo’n volkswijsheid: “Er is toch niks aan te doen”. Dus we praten er niet meer over, stoppen het weg naar een vergeten plek en verdoven onze geest met amusement, dat inderdaad (welk toeval!) rijkelijk voorhanden is. Nieuwe mind-drugs overspoelen de markt, van video tot computerspelletjes. Alles bedoeld om de mens te verstrooien, om te voorkomen dat hij gaat nadenken. Want niks is zo gevaarlijk voor het systeem als zelfstandig denkende mensSn, mensen die hun hersens gebruiken. En niks is zo schadelijk voor de hersens als zinloze spelletjes en passief amusement. Bovendien zijn die spelletjes en dat amusement vaak nog militaristisch en seksistisch. Ze indoctrineren de onnadenkende mens en bereiden voor op een komende wereldoorlog. Computerspelletjes, videorecorders, pornofilms, sportscholen, aerobic-dancing, disco, het zijn allemaal (bewust) uit de hand gelopen vrije-tijds-passeringen. Juist in een tijd waarin het kapitalisme op springen staat en de werkloosheid stijgt, moet het volk rustig gehouden worden. Juist in een tijd waarin de oorlogsdreiging als nooit eerder voelbaar wordt, wordt het volk binnen gezinden verenigingsmuren gefascineerd door sport, video en militaristische spelletjes. Iedere activist weet hoe moeilijk het is om mensen te mobiliseren tijdens een “belangrijke” voetbalwedstrijd op de televisie, tijdens het weekend als de kroegen lonken, laat staan om mensen voortdurend te mobiliseren. Want er zijn zoveel aantrekkelijker alternatieven dan koukleumen in een demonstratie, klapper- tanden in een standje waar je wordt uitgescholden door het winkelend publiek, of stencils verspreiden in uitgestorven televisiekijkende buurten bij regen en ontij. De strategen van het kapitaal hebben vele doeltreffende wapens opgesteld tegen mondige mensen! Die wapens werken beter en efficiënter dan de botte onderdrukking die staten in het Oostblok toepassen. Uiteindelijk wordt echter precies hetzelfde bereikt: de mensen worden ervan weerhouden over de eigen positie na te denken en daaruit de consequenties te trekken. De gevolgde strategic is in beide gevallen die van het individualiseren.

Die strategic berust op het eenvoudige principe dat solidarisering het beste voorkomen kan worden door mensen van elkaar te scheiden, te onderscheiden, te verdelen, en hen ieder hun eigen bezigheden en beslommeringen te geven. Dat lijkt voor het individu heel aantrekkelijk. Want niets verfoeit de mens zozeer als het collectieve, het massale waarbij het individu verdrinkt in de gelijkgeschakelde massa. De machthebbers buiten deze afkeer van het massale slim uit. Uitgaande van de opdeling van de samenleving in gezinnen, werden en worden deze ertoe gebracht tegen elkaar te concurreren. De situatie ontstond, waarin het ene gezin de buren vermocht de ogen uit te steken met een nog mooiere auto en de familie aan de kop gezanikt werd over het mooie rapport van dochter zus of zoon zo. Carriere, inkomen en sociale status worden vergeleken met die van andere mensen. De een gaat zich daarna schamen, de ander glundert van valse glorie. Solidarisering uitgesloten.

In feite wordt de belevingswereld van de mensen op deze manier welhaast schizofreen. Want in werkelijkheid gaan ze onder in de massa, de massaliteit. Maar die werkelijkheid wordt weg gerationaliseerd door de illusie van de eigen individualiteit — een individualiteit die louter en alleen op status, prestige, macht en consumptiegoederen is gebaseerd. Niet op geluk, warmte en menselijkheid. Werkelijke gevoelens worden op die manier vervangen door schijngevoelens (materiële behoeften, bezitsdrang, macht). Deze schizofrenie leidt natuurlijk tot onbehaaglijke gevoelens, irrationeel gedrag en soms tot emotionele crises. Deze moeten ingedamd worden anders worden mensen in crisissituaties een gevaar voor de maatschappij. De sociaal-democratie zorgde in West-Europa voor een web van welzijnsinstellingen waar mensen met problemen “opgevangen” worden. Problemen die ontstaan als gevolg van sociaal-culturele verhoudingen, de bestaande afhankelijkheidsstructuren en het gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden, worden individueel bekeken en “opgelost”. Maatschappelijke problemen worden geïndividualiseerd, uit hun sociale context gehaald. Dat die problemen alleen maar opgelost kunnen worden door de maatschappelijke oorzaken aan te pakken, is iedereen allang vergeten.

Actievoerders hebben met een soortgelijk individualiseringsproces te maken. Een aantal van hen wordt er door overheid,politic en/of justitie uitgepikt en gecriminaliseerd. Individuen worden zwart gemaakt omdat groepen actie voerden. Was er in het geval van de welzijnssector nog sprake van een gerust-stellingseffect, in dit laatste geval komt een afschrikkingssysteem in werking. En in het uiterste geval reageert de staat door vrijheidsberoving en geweld. Het individualiseringsproces valt dus uiteen in (onder)scheiding, geruststelling, afschrikking en repressie. Het is principieel gebaseerd op maatschappelijke ongelijkheid, gehoorzaamheid en schizofrenie. En dat terwijl gelijkheid en mondigheid voorwaarden zijn voor het goed functioneren van een democratie. Ongelijkheid heerst in systemen waarin de verschillende machtscentra niet of onvoldoende gecontroleerd worden door de samenleving. Systemen waarin ongelijkheid heerst, zijn fundamenteel autoritair.

De omhoog gerichte blik

Het leven in een autoritair systeem houdt in, dat het individu zijn doen en laten voor een wezenlijk deel laat bepalen door die mensen en instellingen die hij als inhoudsgevend voor zijn leven en werken ziet. En dat zijn de mensen en instellingen waarvan hij afhankelijk is.

De psychologie leert dat ieder mens relatief ontevreden is met de situatie waarin hij verkeert. Hij identificeert zich voortdurend met de groep mensen die het net iets beter heeft als hijzelf. Hij zal ook proberen in eenzelfde positie terecht te komen als die “ideale” groep. Maar komt hij daar daadwerkelijk in terecht, dan kijkt hij opnieuw omhoog en identificeert zich met de mensen die net iets boven zijn maatschappelijke positie uitkomen. Tegelijkertijd kijkt hij neer op de groep, waar hij net uitkomt of die het in maatschappelijk opzicht niet zo ver geschopt heeft. Er ontstaat een mentaliteit die de Duitse marxist en psychiater Wilhelm Reich in de jaren dertig “het likken naar boven en trappen naar onder” noemde.

De “omhoog gerichte blik”, het voortdurende identificatieproces met de mannen en vrouwen uit de lagen, die het net iets verder hebben geschopt, maakt dat de mens in de kapitalistische maatschappij autoriteitsgevoelig wordt. Want mensen met iets meer invloed (= macht) hebben het verder geschopt en beschikken over meer financiele mogelijkheden, over meer “vrijheid” dus. Die mensen lijken dingen te zeggen en te doen, die navolgenswaard zijn. Him oordeel wordt jouw oordeel, hun handelwijze jouw handelwijze. Op die manier ontstaan de eerste kiemen van de leiderscultus, de heldenverering, van de vaderlandsliefde, het patriottisme, het militarisme. Het verklaart ook hoe en waarom de moraal van de heersenden tot heersende moraal kan worden. De mensen gaan echt geloven wat de autoriteiten vertellen, wat de kerken leren, de scholen doceren en de kazerne doet marcheren.

Die naar boven gerichte blik is een direct gevolg van de ongelijkheid in de maatschappij. Het is een uiting van het streven van de mens naar vrijheid, naar meer mogelijkheden tot ontplooiing van de eigen creativiteit. Dit streven naar vrijheid is onder kapitalistische verhoudingen alleen maar mogelijk als streven naar carriere, het hoger klimmen op de maatschappelijke ladder. En dat is onder kapitalistische verhoudingen slechts mogelijk ten koste van andere mensen. De kapitalistische vrijheid is een vrijheid die ten koste gaat van. De vrijheid, een democratische samenleving waardig, zou een vrijheid moeten zijn die gaat samen met en door de vrijheid van anderen. En deze twee vrijheidsbegrippen sluiten elkaar volledig uit.

Nog even iets over de psycho-analytische kant van de zaak. Overal waar sprake is van autoritaire verhoudingen, duiken individuele schulden schaamtegevoelens op. Het duidelijkst wordt dit in de opvoeding van het kind. Als het iets doet wat de ouders niet bevalt krijgt het straf. lets doen wat niet mag roept op die manier iets negatiefs op. Het verbodene wordt onbewust (of beter: onderbewust) al gauw geassocieerd met onlustgevoelens. Het plegen van een verboden daad voert via die onlustgevoelens tot een schaamtegevoel of tot schuldgevoelens. Zelfs lust wordt verbonden met onlustgevoelens, met name in de seksualiteit. Het kind mag niet met zijn plassertje spelen, mag niet met andere kinderen seksuele spelletjes doen, want daarvoor zwaait de allerzwaarste straf. Het kind gaat zich voor zo’n gedrag schamen, en wanneer de drang groot wordt groeit die schaamte. Alles is daarbij gebaseerd op angst. Angst voor represailles, voor straf, voor pijn. Omdat niemand dagelijks in angst kan leven, wordt dat angstgevoel naar het onderbewuste weggedrukt en komt het als schulden schaamtegevoel naar boven.

De onbewuste neiging tot verboden gedrag wordt onderdrukt met de rationalisatie “zoiets doe je toch niet, dat hoort niet”. Is het onbewuste gevoel sterker dan de wil die het onderdrukt en treedt het via gedrag naar buiten, dan volgt automatisch schaamte, en een schuldbewustzijn, een behoefte aan boetedoening, aan straf. “Ik heb niet beter verdiend, ik heb het er zelf naar gemaakt.”
Juist omdat de reactie van het individu in bepaalde situaties uitgaat van impulsen uit het onderbewuste, is het individu niet (meer) in staat te begrijpen waarom het zich zo gedraagt. Drempelvrees, verlegenheid, rood worden, kriebelende keel, stotteren, zweten, vluchtneigingen, apathie — het individu merkt dat het op deze manier reageert op bepaalde situaties. Het zal deze situaties gaan ontvluchten, hij voelt die als bedreigend. En komt de mens in zo’n situatie terecht, dan heeft hij geen verklaring voor zijn gedrag en voelt zich minderwaardig. Al wat natuurlijk en menselijk is, wordt zover verdrongen naar het onderbewuste, dat de mens zijn eigen gedrag niet meer begrijpt. Het verdringen van natuurlijke neigingen heeft automatisch irrationeel gedrag tot gevolg. De mens weet niet meer, waarom hij een rooie kop krijgt, waarom hij plotseling een schuldbewustzijn in zich voelt knagen dat hem medelijden met zijn vijanden doet hebben, waarom hij op sommige dingen in een vlaag van woede of verstandsverbijstering reageert.

Psycho-analytici hebben er herhaaldelijk op gewezen dat het verdringen van natuurlijke gevoelens automatisch leidt tot irrationeel gedrag, en tot een autoritaire karakterstructuur. Het individu kan slechts op een manier greep krijgen op zichzelf en zijn welhaast ongrijpbare omgeving en de niet aflatende reeks van ongrijpbare situaties: hij moet in een positie terecht komen, die hij volledig onder contrqle heeft; een voortdurende situatie waarin geen plaats is voor oncontroleerbaar opkomende schuld- en schaamtegevoelens en waarin de kans op het voorkomen van irrationeel gedrag klein is. De mens moet dus te midden van de ongrijpbare maatschappij, waarbinnen hij heen en weer gegooid dreigt te worden tussen schulden schaamtegevoelens en irrationeel gedrag, een vesting bouwen, waar hij tot rust komt en zich tegen de bedreigende omgeving rationed te weer kan stellen. En die vesting heet: macht. Iedereen probeert op zijn of haar manier met de hem of haar ten dienste staande mogelijkheden dat stukje maatschappelijke macht te bereiken, dat nog haalbaar en bereikbaar is. En dat kan via een sociale, politieke of economische carriere. Carriere is de weg naar boven op de maatschappelijke ladder. Carriere maken leidt tot meer vrijheid (in de zin van financiele mogelijkheden), en tot meer macht. Macht en vrijheid zijn daarmee onder kapitalistische verhoudingen twee eng samenhangende begrippen.

Daarmee is er ook een duidelijke samenhang tussen de autoritaire structuur van de maatschappij en de autoritaire structuur van de individuen die zo’n maatschappij dragen. Het individu verdringt natuurlijke gedragingen, durft zijn creativiteit niet te ontplooien, heeft onlustgevoelens, voelt schuld en schaamte en vertoont irrationeel gedrag. Dit irrationele gedrag is een gevolg van de bestaande autoritaire verhoudingen. De onderdrukkingsmechanismen van een maatschappij als geheel weerspiegelen zich in ieder individu. Een individu, dat noodgedwongen veel van de eigen creatieve vermogens heeft onderdrukt, maar zich daarvan niet bewust is. Een mens die geleerd heeft zijn gevoel te onderdrukken gaat op zoek naar surrogaten. Naar vervangingsmiddelen voor onderdrukte lustgevoelens. Die surrogaten zijn te koop. Want het kapitalisme maakt slim gebruik van de psychologische wetenschap. De uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek worden niet gebruikt om naar oorzaken van problemen te zoeken met de bedoeling om die op te lessen. Een grondige studie van de psychologie kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat de oorzaak van veel menselijke ellende gelegen is in de intermenselijke verhoudingen, de maatschappelijke verhoudingen dus. Zo’n wetenschap is revolutionair en dus gevaarlijk voor de status quo. Omdat hogescholen en universiteiten bekostigd worden door kapitalistische regeringen en ten dienste staan van bedrijfsleven en staat, wordt deze wetenschap geneutraliseerd. Ook daar is het kapitalisme erg bedreven in. Elk wetenschappelijk vakgebied is opgedeeld in talloze specialismen, die liefst afzonderlijk en los van elkaar bestudeerd worden. Studenten kunnen op een specialisme afstuderen zonder enig diepgaand inzicht in de totale materie. Juist daardoor wordt de wetenschapper het zicht op de maatschappelijke werkelijkheid onmogelijk gemaakt en ontnomen. Op die manier kunnen wetenschappelijke deelgebieden volledig ten dienste worden gesteld voor doeleinden van bedrijfsleven en staat. Bovendien zijn er nauwelijks docenten en studenten die hun studie gebruiken om maatschappij kritische onderzoeken gestalte te geven. Om de doodeenvoudige reden dat afstuderen op een dergelijk project nauwelijks kansen biedt op een succesvolle carrière.

De psychologic of wat daarvan nog over is wordt gebruikt voor het aanpassen van mensen in crisissituaties aan de cultuur, marktonderzoeken, voor het maken van reclame en propaganda, en het ontwikkelen van partij-programma’s die kans op succes hebben bij de verkiezingen. Met de ontwikkeling van een critische geest heeft dit alles niets te maken.

Onderzoekers ontdekten dat er heel wat irrationele onlustgevoelens leven bij individuen. Iedere psycholoog zou moeten weten waar die vandaan komen. De psycholoog weet het wel, hij of zij beseft meestal de draagwijdte van de wetenschap niet. De psycholoog heeft de opdracht “er wat aan te doen” — “maak ze tevreden”. En zo krijgen kinderen speelgoedtanks en plastic geweertjes, moeder de huisvrouw krijgt haar Story, pa zijn Voetbal-International en zijn turbo, het gezin de videorecorder met het aanbod aan banden van Star Wars tot Met Mijn Waldhoorn Tussen Jouw Alpen, en natuurlijk de spelletjescomputer vol militaristische spelen. Verder is daar nog de sport, de hoerenkasten, de drugscene, het uitgaansleven, de kerk, de vakantie hysterie. Allemaal bovendien commercieel interessante marktwaren, waarmee twee vliegen in een klap worden geslagen: de consument is voortdurend op zoek naar iets wat hij mist. Hij weet alleen niet wat. De reclame hoeft dus alleen maar dat sensationele onbekende te beloven, en miljoenen mensen-hordes trappen er dagelijks met wijd geopende beurzen in.

Uit recente onderzoeken is overigens gebleken dat hoe minder sociale contacten iemand heeft, des te groter is zijn of haar neiging tot de aanschaf van allerlei luxe-artikelen. Daaruit blijkt het belang dat een commercieel systeem als het onze heeft bij het individualiseren van mensen en bij het breken van de onderlinge solidariteit. In de landen van het Oostblok, maar zeker in de meeste derde wereld landen is een grotere onderlinge verbondenheid waarneembaar, terwijl daar weinig of geen bezit aan luxe-goederen tegenover staat. De ontevredenheid met het politieke systeem groeit vooral daar, waar de bevolking geïndividualiseerd is en de sociale verbondenheid sterk vermindert, maar de daaruit voortvloeiende vraag naar luxe consumptiegoederen niet of onvoldoende wordt bevredigd. Met name in het Oostblok lijkt zich een dergelijke ontwikkeling voor te doen. Om die reden ontstaan sociale en politieke spanningen. Dus niet omdat de bevolking zich plotsklaps bewust zou zijn van de onderdrukking door het systeem, maar omdat de mensen naar meer materiële welvaart hunkeren om het gebrek aan sociaal contact te compenseren.

De politicus als acteur

De televisie is misschien wel liet meest destructieve apparaat van het onderdrukkingssysteem waarin we leven. Mensen worden in gezinsverband achter miljoenen beeldbuizen gepleisterd en raken meer betrokken bij de held op de televisie dan bij het eigen lot. Het televisiemedium maakt grootschalige manipulate mogelijk. Miljoenen, zo niet miljarden hangen aan de lippen van televisie-manipulators. Ze krijgen meningen opgedrongen waarover geen discussie mogelijk is. Want met de televisie kun je niet in discussie gaan. En met je vrienden en kennissen discussiëren over door de teevee verspreide meningen en ideologieën lijkt zinloos, omdat de meningsvorming ook al iets geworden is waar je als tv-kijker geen grip meer op hebt. De burger is gereduceerd tot kijker. Moesten voordien politici nog rechtstreeks met het volk in contact komen, nu blijven ze ver van de kiezers, volgen een stoomcursus acteren, logopedie en spreken in het openbaar, en ze zijn al politicus. De politicus van vandaag, gelouterd door het medium televisie, onderscheidt zich van de vroegere politicus alleen al door het feit dat hij geen rotte tomaten naar zijn hoofd krijgt, geen harde kritiek, geen klap voor zijn bek van het gemene volk op de straat. De media staan tussen de politici en het volk. De politicus deelt het volk iets mee via krant en televisie. Het volk kan niet direct en rechtstreeks reageren. Vroeger, toen politicus en volk direct met elkaar in contact traden, konden ontevreden mensen publiekelijk en in aanwezigheid van de politicus van hun afkeuring blijk geven. Nu kan dat niet meer. De media functioneren als bufferzone tussen de actieve politick en het passief consumerende volk. Daarmee zijn de media in feite een ernstige bedreiging voor een werkelijke volksinvloed, de democratic geworden.

De moderne politicus gaat niet zonder veiligheidsagenten de straat op. Daaruit blijkt het wantrouwen van de politicus jegens het volk. En vaak heeft hij daartoe alle reden. De vaak gewapende begeleiders moeten de politicus tegen ontevreden mensen beschermen. Dat is merkwaardig. Er is dus een deel van het volk dat een politieke leider onaanvaardbaar vindt.

Democratic is niet, zoals onder parlementaire verhoudingen, de helft plus één. Zoiets zou beter de dictatuur van de meerderheid kunnen heten. En dat is ook een verwerpelijke dictatuur.

Er is een nog veel ernstiger misvatting over wat democratic zou betekenen. Onder (parlementaire) democratic wordt verstaan dat minstens de helft plus een stem binnen een nationaal parlement kan beslissen welke buitenlandse politick gevoerd wordt. Zo kan een kleine parlementaire meerderheid in de USA besluiten de beslissingen van een parlementaire meerderheid in een ander land “onwettig” te verklaren. Op grond van deze weinig democratische opvatting dicht men zichzelf het recht toe actief te interveniëren in zaken waar men niets mee. te maken heeft. Denk aan de staatsgreep in Chili 1973, Grenada 1983 en meer recent Nicaragua. Maar ook op binnenlands gebied kan een parlementaire meerderheid voorschrijven wat regionaal gebonden minderheden moeten doen. De Sikhs in India zullen binnen het Indiase parlement nooit een meerderheid kunnen halen om hun eisen door te drukken. Iets dergelijks geldt voor de katholieke Noord-Ieren, de Basken in Spanje, of de indianen in Noord-Amerika. Deze regionale minderheidsgroepen voelen het centrale gezag niet zonder reden als opgelegde dictatuur van een vreemde mogendheid. En dan gaan we nog voorbij aan de naakte parlementaire dictatuur in Israel jegens de Palestijnen of in Zuid-Afrika jegens de zwarten.

Maar ook op veel kleinere schaal nemen nationale parlementen dagelijks beslissingen over regionale kwesties, waar de betreffende regio het helemaal niet mee eens is. Zo kan een natuurgebied worden opgeofferd aan een autosnelweg, zelfs al is de bevolking van de getroffen streek daartegen. Het probleem is dat ook parlementariërs slechts uitgaan van hun eigen belangen. Ze moeten herkozen kunnen worden. En daarbij zijn bepaalde groepen kiezers in bepaalde streken van minder of geen belang. Een CDA/VVD-regering hoeft weinig rekening te houden met wensen van inwoners van “rooie” streken. Die stemmen toch links, daar is geen stem aan te verliezen. Omgekeerd geldt natuurlijk het zelfde.

Democratic zou gebaseerd moeten zijn op de consensusgedachte. Ieder beleidsorgaan, iedere bestuursinstelling, elke regering zou pas besluiten mogen nemen over fundamentele kwesties als daarover absolute overeenstemming is. Zoiets is onder de huidige maatschappelijke verhoudingen onmogelijk. Onze maatschappij is immers niet democratisch, maar gebaseerd op ongelijkheid en tegengestelde belangen. In de huidige samenleving zijn de belangen van de machtigen zo tegengesteld aan die der machtelozen, dat tussen beide groepen geen overeenstemming mogelijk is. Wat in het belang van de ondememing is (winst, efficiency) is niet in het belang van de werknemers (werk). Wat in het belang van de bedrijven is (lage kosten) is niet in het belang van het milieu. En waar optimale winst-maximalisatie een militair-industrieel complex tot gevolg heeft, is dat niet in het belang van vrede en veiligheid. Alle politiek is machtspolitiek. De macht geeft de doorslag, de mensheid trekt aan het kortste eind. Het is in het belang van de machthebbers om mogelijke tegenstanders en tegengestelde belangengroeperingen bij de besluitvorming te betrekken om hen op die manier medeverantwoordelijk te maken, en hen het gevoel te geven dat ze werkelijk meebeslissen.

In formatie-monopolies

De parlementaire democratic komt tot stand dankzij (niet ondanks) een tekort aan informatie bij het overgrote deel van s de kiezers en belanghebbenden. Informatie wordt onder kapitalistische verhoudingen als eigendom en koopwaar beschouwd. Er wordt om maar eens wat te noemen, gesproken van “diefstal” van informatie. Dat gebeurt zodra iemand, voor wie die informatie niet bestemd was, aan de haal gaat met de gegevens en die ten eigen bate gebruikt. Of, en ook dat is typisch kapitalistisch, doorverkoopt aan de hoogst biedende. In dat geval wordt van spionage gesproken. Dat is volgens het kapitalistische recht een ernstige misdaad!

De directe democratic kent geen recht op_eigendom van informatie. Alle informatie is in een direct democratisch systeem openbaar en vrij toegankelijk.Want het hebben van informatie die anderen niet hebben leidt tot macht en dus tot machtsmisbruik. Dat begin t al heel klein. De student kan met zijn bredere toegang tot allerlei informatie handarbeiders onder de tafel praten. Omgekeerd kan de politicus al zijn daden goedpraten door de kiezer te wijzen op bepaalde informatie, die nog geheim was, maar waartoe hij wel toegang had.

Over alle belangrijke zaken die de parlementaire democratic ■ in een land als Nederland de afgelopen jaren behandeld heeft, is er geen belangrijke informatie. vooraf of achteraf vrijgegeven waar de kiezer iets mee aan kon. De meest schokkende voorbeelden zijn de ontwikkelingen rond de kernenergie, de kruisraketten, en RSV. Om de anti-kernenergiebeweging de wind uit de zeilen te nemen startte de regering een “Brede Maatschappelijke Discussie” (BMD) over het energiebeleid. De uitkomst van deze discussie zou de regering zeer zwaar laten wegen in haar beleidsvoornemens inzake kernenergie. Maar toen de discussieresultaten medio 1983 gebundeld waren en de meerderheid van de deelnemers zich had uitgesproken tegen kernenergie, liet een uiterst arrogante minister Van Aardenne van Economische Zaken weten dat de uitkomsten van de BMD geen sluiting van de bestaande kerncentrales tot gevolg zouden hebben. Sterker nog, de BMD-conclusies worden verworpen door de regering. Het volk kan niet oordelen. De regering kan dat beter en kiest voor nieuwe kerncentrales.

Duidelijker kan het niet. Het is de regering die hiermee uitdrukkelijk verklaart, dat democratic en parlement elkaar uitsluiten! De regering weigert verder iedere openbaarmaking van de doelstelling achter het kernenergiebeleid, van het hardnekkig vasthouden aan het Ultra-Centrifugeproject en de ondersteuning van de bouw van de snelle kweekreactor in Kalkar. Aan deze centrale wordt al bijna tien jaar gebouwd. Oorspronkelijk werden de kosten geraamd op anderhalf miljard Duitse Mark. Tien jaar later vermoedt men dat het project zeker 6^ miljard mark gaat kosten. Niemand weet intussen waarom de regering zoveel belang stelt in dit project, waar een centrale, eenmaal in bedrijf, plutonium produceert. Waarvoor? Voor kernwapens? Wat betreft die kernwapens: de plaatsing van de nieuwe kruisraketten is omgeven met een waas van geheimzinnigheid en onduidelijkheid. Niemand komt er ooit achter wat er rondom de “ontwapenings-”gesprekken tussen Oost en West in Geneve bedisseld is. Juist zo’n onderhandeling zou openbaar moeten zijn. Juist daar waar ieder burger recht heeft op informatie, wordt hem dat ontzegd. Slechts zeer weinigen weten wat er in Geneve precies besproken is. En die zeer weinigen beslissen volslagen ongecontroleerd en oncontroleerbaar over het lot van de mensheid. Wat daaraan zo democratisch is ontgaat mij ten enen male.

Het recht op informatie houdt op waar dit niet in het belang van staat en kapitaal is. De toch al nietszeggende parlementaire democratic houdt overal daar op, waar beslist wordt over leven, wonen en werken van miljarden.

De democratic en vrije informatiestroom houdt op voor elke fabriekspoort, voor elke staatsinstelling, voor praktisch iedere schoolpoort, voor elke kerkdeur.

Democratie naar parlementaire leest: dat is eens in de vier jaar stemmen en het recht op vrije meningsuiting. Dat die vrije meningsuiting beperkt wordt door de economische en sociale sancties die daaraan gekoppeld zijn, daarover zwijgt de propaganda in alle talen.

Intussen beschikken leden van het democratisch geheten parlement, de provinciale staten en de gemeenteraden, evenals van de talloze overlegorganen, adviesraden en bestuurscolleges over zorgvuldig afgeschermde en gekoesterde informatie die gebruikt wordt om de eigen machtspositie te beschermen. Informatie is een wapen, een machtsmiddel. En het wordt wettelijk als zodanig beschermd. En toch kan geen enkele democratie functioneren, als de informatie niet openbaar is en vrij toegankelijk. Dan is zo’n “democratie” niets anders dan het keurig geordende slachtveld waar strebers via informatiemonopolies machtsposities opbouwen en die van tegenstanders proberen te slopen. Dit alles wordt diplomatiek “het parlementaire steekspel” genoemd. Voor veel progressieve mensen is het vernederend te moeten zien hoe sociaal-democraten, communisten en pacifisten, en sinds kort ook de Groenen dit ondemocratische spelletje keurig meespelen.

Informatie is macht. Mensen die een informatiemonopolie weten op te bouwen kunnen daarmee andere mensen een slag voor zijn, onder druk zetten, uitbuiten en onderdrukken.Het is het verhaal van de student die de handarbeider met zijn bek vol tanden kan laten staan. Logische reactie van de arbeider: lamaarlulle. Voor de bevolkingsgroepen aan de onderste treden van de sociale ladder is al wat qua informatie ver boven hen staat, bedreigend. Tenzij er sprake is van een directe afhankelijkheidsverhouding, in dat geval wordt die informatie voor waar aangenomen. Met name handarbeiders en laag geschoolde werklozen hebben een regelrechte afkeer van “intellectuelen”. De Duitse nazi-partij wist daar in de jaren twintig en dertig slim gebruik van te maken en behaalde via een parlementaire meerderheid de staatsmacht. In ons eigen Nederland propageren extreem-rechtse groepen en partijen een zelfde anti-intellectualisme. De haat van de onderste sociale lagen tegen het machtsmisbruik van de hogere lagen die over betere en ruimere informatie beschikken en van die macht misbruik maken, uit zich in het afkeuren van al wat “die intellectuelen” zeggen. Ingewikkelde theorieën worden verworpen. En theorieën zijn al gauw te ingewikkeld. Daarvoor in de plaats komt een platte, tastbare volkswijsheid: de buitenlanders moeten eruit.

Omdat informatie macht betekent, worden verspreiders van informatie maar al te vaak gewantrouwd door mensen die nog niet over bepaalde informatie beschikten. Men kan immers onmogelijk controleren of de verstrekte informatie ook waar is. “Ze kunnen je wel van alles wijsmaken”, en: “Zo’n vaart zal het wel niet lopen”, zijn standaardreacties op gegeven informatie. Door dit mechanisme zijn met name progressieve en kritische groepen niet in staat hun informatie geloofwaardig over te laten komen. Want de meeste ontvangers van informatie geloven alleen wat ze zien, voelen of anderszins tastbaar waarnemen. En precies dat is ook de kracht van de televisie. De beelden suggereren dat de gegeven informatie volledig en juist is. Suggereren, want de meeste kijkers beseffen niet of nauwelijks dat de programmamakers slechts een zeer beperkt deel van de werkelijkheid laten zien, al was het maar door voorselectie en montage van beelden.
Daar komt nog bij dat informatie vooral gewaardeerd wordt om zijn verstrooiende functie. Informatie, dat is de sportpagina, de Libelle, de nieuwste scheiding van een filmster, de lotgevallen van de spelers van een veelbekeken tv serie. De rest is te moeilijk of bedreigend.

Want wat koopt de kleine mens voor informatie over de plaatsing van kruisraketten of de ontdekking van weer een nieuwe gifbelt. Daaraan kan hij toch niks veranderen. Bovendien houden andere mensen, politic!, actievoerders en ambtenaren zich met die zaken bezig, en het zal dus allemaal best wel meevallen. Al zo vaak heeft de kleine mens informatie bereikt waarin gesteld werd, dat het nu ernst was, dat het niet meer zo verder kon — maar het ging gewoon verder, en last heeft de info-ontvanger er niet aan den lijve van ondervonden.

De meeste mensen beschouwen informatie als amusement. Daar moet je in kunnen wegdromen. Informatie moet dienen om de sieur van alledag te vergeten. Het is niet toevallig dat informatie vooral het amusement dient. Wezenlijke informatie krijg je als burger toch niet. En verstrooiende informatie is (bepaald niet toevallig) in ruime mate op de markt verkrijgbaar. Kortom: de burger kiest logischerwijze de weg van de minste weerstand. Want ook daar hebben de planners van multinationale ondernemingen en staatsadviesorganen met het nodige rekening gehouden. De true is: sneeuw de consument onder met informatie. Daarmee wordt het hem praktisch onmogelijk gemaakt het kaf van het koren te scheiden. En zo ontstaat de situatie waarin het verdriet om de dood van John Lennon of Elvis Presley groter is dan dat om de moorden in Midden-Amerika door de USA. De propagandisten van het systeem noemen dit ondersneeuwen devoot een “pluriform informatie-aanbod”. De pluriformiteit van het vrije westen wordt luide geprezen boven de grijsheid van het gelijkgeschakelde Oostblok. Daarbij wordt gemakshalve over het hoofd gezien dat de gemiddelde burger in een land als de DDR beter op de hoogte is van het wereldnieuws en dieper doordrongen is van de vredesgedachte dan de gemiddelde westerling, die over het algemeen intellectueel niet verder komt dan het niveau van de kleedkamer-journalistiek in de roddelblaadjes.

In ons alombejubelde vrije westen heeft informatie een marktwaarde. Informatie is een waar. Een product. Daar moet voor betaald worden. En producten worden gemaakt omwille van de winst. Het product dat de meeste winst garandeert, zal dus geproduceerd worden. Ethische en andere normen worden meegewogen voor zover die in het belang zijn van een zo groot mogelijke omzet. Zo is de Volkskrant juist om deze reden sociaal-democratisch, de Telegraaf rechts, Veronica prijst de macho-cultuur aan en de EO looft de Here.

Media moeten rendabel zijn. Winst en marktaandeel staan voorop. Als een uitgever met roddelblaadjes forse winsten kan maken, dan d6et hij dat. En als kritische tijdschriften onvoldoende winst maken, verliezen ze hun marktaandeel en worden uit de handel genomen.

De Journalistiek

Uitgeversmaatschappijen houden geregeld grote marktonderzoeken waarbij lezers en kijkers gevraagd wordt wat ze graag willen lezen of zien. De uitkomsten van die onderzoeken resulteren in nieuwe tijdschriften en programma’s, of in wijziging van de inhoud en vormgeving van de reeds bestaande. Want wat de consument wil horen, zien en lezen, dat krijgt hij te horen, te zien en te lezen. Al is het baarlijke nonsens — hij krijgt waar hij om vraagt. Als hij er maar voor betaalt. En waar vraagt de consument om?

In een wereld waarin de consument op wezenlijke zaken niet om zijn mening wordt gevraagd en hij nauwelijks een reële inbreng heeft, keert hij zich het liefst af van de grote problemen. Want daarop heeft hij geen invloed. De consument. zoekt zijn verstrooiing in droomwerelden, waarin hij welhaast schizoïde op zoek gaat naar zijn eigen ego en zijn onvervulde, onbereikbare wensen. En die droomwerelden worden hem aangereikt. In grote droomfabrieken, van Hollywood tot obscure pornofilm-locaties, van het voetbalstadion tot de drukpersen van Story en Prive.

Ook de dagbladen moeten noodgedwongen aan deze “verblödung"-rage mee doen. Marktonderzoeken wijzen uit dat mensen vooral zogenoemde “human-interest”-info wensen. Dat is blabla-nieuws over de ditjes en datjes van bekende personages. Dit nieuws neemt steeds meer de plaats in van serieus nieuws, dat verdrongen wordt tot alsmaar kleinere en onopvallender plaatsen. Vooral de invloedrijke streeken regiobladen hebben hiervan een handje.

Redacteuren die bij hun hoofdredacteur bezwaar maken tegen deze aantasting van de kwaliteit van hun krant wordt crop gewezen dat het een kwestie van marktpolitiek is. Doet de krant niet mee, dan kan ze op den duur niet meer concurreren tegen andere dagbladen en tijdschriften. Daarbij komt nog dat met name regionale dagbladen hun nieuwskolommen niet bepaald vullen met een kritisch volgen van de regionale politiek. Dagbladjournalisten in de regio kunnen zich geen harde kritiek veroorloven, omdat hun bronnen en contacten dan droog zouden vallen. Daardoor wordt de lezer het inzicht ontnomen in wat er achter de schermen van gemeenteraad of staten-vergadering speelt. Intussen blijken bijna alle redacteuren zeer goed op de hoogte van allerlei oneigenlijks op lokaal en regionaal economisch, politiek en sociaal gebied. Maar er nog van afgezien dat het hun aan de mogelijkheden en de middelen ontbreekt om daarnaar een gericht onderzoek in te stellen, durven ze de resultaten van zo’n onderzoek vaak niet te publiceren. Tenzij daarmee een in opspraak gebracht politiek figuur ten val kan worden gebracht of de oppositie voor schut gezet, dan is het risico betrekkelijk gering. Maar als je als redacteur op eigen initiatief, zonder je bevindingen uit andermans mond te citeren (hetgeen altijd zonder risico is) een onderzoek instelt en daarbij tot vernietigende conclusies komt, hou je die liever voor je. Zeker wanneer je iets negatiefs over een bepaald bedrijf in de regio zou willen schrijven. De enige uitlaatklep die een journalist heeft om zijn kennis te lozen, is via het roddelcircuit in eigen kring. Nergens wordt zo hard geroddeld als in de wereld van de media — onzichtbaar voor de consument.

Vervelende dingen schrijven over je adverteerders kan helemaal niet. De redactie van een krant kan dan nog zo onafhankelijk zijn en zich nog zo zelfstandig wanen, uiteindelijk zal de hoofdredacteur de richting aangeven. En zo’n hoofdredacteur hoeft geen verantwoording aan de redactie af te leggen. Hij vormt immers de schakel tussen directie en redactie, en aan de directie is hij verantwoording verschuldigd. De directie heeft in de persoon van de hoofdredacteur een doorslaggevende vinger in de redactionele pap. Desondanks zijn er nog altijd journalisten die bij hoog en bij laag beweren, dat “hun” redactie volstrekt autonoom zou zijn. Maar de krant wordt net zo goed geleid door politieke en commerciële belangen als welk ander bedrijf dan ook.

Elk medium trekt ook alleen maar die journalisten aan, die bereid zijn de doelstellingen van het bedrijf te onderschrijven. Kritische journalisten komen op die wijze praktisch nergens aan de bak. En journalisten die kritisch worden, kunnen bij de eerstvolgende reorganisatie worden weggesaneerd.

Zo werkt ons “democratisch” systeem. De pluriformiteit dient slechts de belangen van de commercie, van het kapitaal. Je kunt toch werkelijk niet volhouden dat roddelblaadjes en een systeem van zelfcensuur een democratische samenleving dienen. Ze dienen slechts een doel: hou de burgers onmondig en geef ze wat ze willen in hun onmondigheid: iets waaraan ze zich kunnen spiegelen, waarin ze kunnen wegdromen. De pluriformiteit leidt op deze wijze tot een veel ernstiger want massaler vorm van verslaving dan hard drugs: zij leidt tot het verblöden van het volk, tot psychische en sociale schizofrenie.

Naar mijn mening zou een democratie moeten beginnen met het formuleren van ethische uitgangspunten, waaraan verspreiders van informatie in de meest ruime zin van het woord zich te houden hebben. Een van die uitgangspunten zou kunnen zijn, dat de informatie waar is, aantoonbaar op waarheid berust en van een zekere maatschappelijke importance is. Bovendien moet informatie gericht zijn op de versteviging van de democratie. Als je die twee punten in je libertaire grondwet formuleert in de vrije samenleving van de toekomst, sluit je tevens al die “informatie” uit, die gericht is op onmondige mensen, daar specifiek voor bedoeld is en de opzet heeft te voorzien in de specifieke vraag van de mens die onmondig en afhankelijk wenst te blijven. Een democratie kan niet functioneren met onmondige mensen. Dat leidt automatisch, zoals onder parlementaire verhoudingen, tot de dictatuur van beroepspolitici. Democratie, letterlijk volksmacht, is pas te realiseren als dat volk over alle belangrijke informatie vrijelijk en zonder enig obstakel kan beschikken. Bij grondwet zou een libertaire samenleving dan ook elk geheim moeten verbieden. Ook zou eigendom van informatie moeten worden aangemerkt als diefstal, omdat eigendom kan inhouden het onthouden van informatie aan de samenleving ten eigen bate. Begrippen als spionage, diefstal van confidentiële gegevens e.d. behoren dan tot het verleden.

Zolang informatie een marktwaar is die verhandeld wordt, is zij onbetrouwbaar. Zij is gekleurd, onvolledig, voorgeselecteerd, gemanipuleerd, vaak oncontroleerbaar, soms aantoonbaar onjuist. De geproduceerde informatie is wel de bron, waaruit wij onze kennis moeten putten over de ons omringende wereld. en waarmee we onze keuzes moeten maken. En dat is een beangstigend gegeven. Op grond van de beschikbare informatie een politieke keuze maken en een stem uitbrengen, wordt zodoende een hachelijke zaak.

Je stem uitbrengen op mensen, die veel informatie om wat voor reden dan ook achterhouden, is in feite jezelf onmondig verklaren. Als ik op iemand mijn stem uitbreng, wil ik weten wat de gekozene uitvoert, wat hij doet en niet doet en waarom. Krijg ik maar een deel van de waarheid te horen, dan kan de geachte afgevaardigde me de bomen in. Want ik hou er niet van om belazerd te worden. En zolang ik het gevoel heb, dat ik belazerd word, stem ik niet. Dat is mijn keuze.

De afgevaardigden van de toekomst

De consensus-democratic, waarvan ik een voorstander ben, gaat uit van een maatschappij waarin de belangen van de volkeren en mensen niet meet tegengesteld zijn. Dat is pas mogelijk als de machtigen der aarde van hun macht ontdaan zijn en onteigend. De beslissingsbevoegdheid over de productie komt dan in handen van de de maatschappij te liggen. De economic kan op kleinschalige productie berusten, hetgeen door de nieuwe computertechnologie niet alleen mogelijk is maar zelfs onontkoombaar lijkt. Grootschalige projecten kunnen aan voortdurende controle onderhevig zijn van democratisch gekozen regeringen.

Ook in bestuurlijk opzicht kan het politieke landschap er anders gaan uitzien. Gemeenteraden zijn in dat geval het dagelijks bestuur van afgevaardigden uit wijkraden. De gemeenten organiseren zich gewestelijk, de gewesten provinciaal of regionaal, en de regio’s hebben zitting in nationale regeringen, die op hun beurt een federatief verband aangaan op internationaal niveau. Omdat de productie op kleinschaligheid gebaseerd is, is de macht van de centrale overheden vele malen geringer dan die van een kapitalistische regering. Tegelijkertijd is de invloed van lagere bestuursorganen vele malen groter dan die van gemeenten en gewesten in onze huidige maatschappij. Dat is logisch. Grootschalige industrie maakt grootschalig plannen en beheersen nodig. In een maatschappij die gebaseerd is op grootschalige productie is een sterk gecentraliseerd beheersorgaan noodzakelijk met zeer grote bevoegdheden van de centrale regering. Het kleinschalig worden van de productie maakt verregaande decentralisatie nodig en mogelijk, al was het maar om bureaucratisering te voorkomen en de mogelijkheden van daadkrachtig bestuur dat snel kan reageren op zich regionaal voordoende kwesties te garanderen. Tendensen die wijzen in de richting van een dergelijke politieke decentralisatie zijn vandaag de dag overal duidelijk waarneembaar. Waar dat niet gebeurt, verzanden nieuwe ontwikkelingen in de staatsbureaucratie, stagneert de productie en wordt er door de staat pas achteraf gereageerd op zich voordoende feitelijke situaties, ofschoon die allang van te voren te voorzien waren. De gecentraliseerd e parlementaire democratic is in een situatie terecht gekomen, waarin regeren niet meer vooruitzien is, maar achteraf reageren en vaak tevergeefs proberen bij te sturen. Steeds uitdrukkelijker zet de centrale regering zich op deze wijze feitelijk buiten spel, en verliest gaandeweg het vertrouwen van de burgers — die op den duur gedwongen zullen zijn om alternatieve, kleinschalige beheersstructuren zelfstandig in het leven te roepen, met of zonder medewerking van de centrale staatsmacht.

De regering van de toekomst kan zijn samengesteld uit afgevaardigden van consumenten, producenten en streekbewoners, waarbij iedere afgevaardigde een beperkt mandaat heeft en formeel direct afzetbaar is. De afgevaardigde regeert met ruggespraak. In het huidige kapitalistische systeem is dat onmogelijk. In Nederland wordt dat bijvoorbeeld door de grondwet uitgesloten. Waar elke afgevaardigde in een kapitalistisch parlement een volmacht heeft voor een minimum-zittingsperiode van een aantal jaren en in die tijd in feite kan doen en laten wat hij wil, daar moet een gekozene in een directdemocratisch systeem voor belangrijke kwesties eerst om een beslissing (een beslissing, dus geen advies!) vragen van zijn kiezers. De afgevaardigde bepleit in de democratische regering de belangen van de mensen door wie hij afgevaardigd is. De regering heeft niet het recht te beslissen over het lot van bijvoorbeeld een wijk of streek, zonder dat de bewoners van dat gebied het daarmee eens zijn. In de praktijk zal dat betekenen dat elke beslissing vraagt om volledige overeenstemming, om een consensus.

Zo’n democratische regering kan zich bovendien grondwettelijk verplichten geen besluiten te nemen die niet meer terug te draaien zijn in die zin, dat ze het nageslacht opzadelen met milieuproblemen en dergelijke. Zo’n direct democratisch systeem is zeer wel realiseerbaar in een tijd waarin geavanceerde computertechnologie snelle communicatie tussen mensen mogelijk maakt. Het voordeel dat deze directe democratic heeft boven de huidige dictatuur van de meerderheid (die in feite de dictatuur van een minderheid verhult) is, dat de burger veel directer betrokken wordt bij de besluitvorming. Daardoor zal de belangstelling voor de politick groeien, neemt het besef van onderlinge lotsverbondenheid toe en ontstaat er een hechtere vriendschapsband tussen alle naties en rassen.

Vooral de ecologische en anti-militaristische beweging heeft de laatste jaren nogal geëxperimenteerd met vormen van wat genoemd wordt “basisdemocratie”. Deze basisdemocratie hield in, dat alle actievoerders zoveel mogelijk bij de besluitvorming betrokken werden. Elk voorstel werd met iedereen doorgesproken en voortdurend bijgesteld, alvorens een definitief besluit genomen werd. Het nadeel was, dat de besluitvorming traag verliep, activiteiten voornamelijk bestonden uit vergaderen en discussiëren, en daarmee de basisdemocratie feitelijk frustreerden. Deze vorm van ver doorgevoerde democratic bleek in de praktijk onwerkbaar en log. De discussies werkten vertragend en verlammend op de beweging.

Het anarchisme reikt een veel werkbaarder alternatief aan. Daarin wordt een structuur geregeld van mandaten, ruggespraak en directe democratic. In die structuur worden de hoofdlijnen volledig doorgesproken met de hele achterban, voor zover die geïnteresseerd is en aan de discussies mee wil doen. Wie niet meedoet verliest de medezeggenschap voor de beslissing die dan vallen gaat. Vervolgens kan de vergadering een beleidsgroep kiezen, of een afgevaardigde naar een bovenlokale beleidsgroep. Liefst twee afgevaardigden, zodat de ene de ander controleert. Beide leggen gedetailleerd verslag af aan de groep die hen heeft afgevaardigd. Dat kan staande de interregionale vergadering, om maar eens bij dat voorbeeld te blijven. Daarbij stellen de afgevaardigden de vraag of ze een bepaald bijvoorbeeld gewijzigd voorstel mogen ondersteunen, of dat daarvoor eerst nader overleg nodig is. De basisgroep kan voor een boven-regionale vergadering al enkele mandaten nauwkeurig of vaag — al naar gelang het belang van het vraagstuk — omschrijven, zodat in de meeste gevallen de afgevaardigden zonder ruggespraak tot overeenstemming kunnen komen met andere afgevaardigden.

In niet alle gevallen is overeenstemming mogelijk. In dat geval moet de minderheid gevraagd worden of er principiële bezwaren bestaan tegen de voorkeur van de meerderheid. Er kunnen hierover meningsverschillen ontstaan. Iedere groep moet het recht houden om in overleg met andere groepen een eigen weg te bewandelen. Belangrijk blijft in dat geval de wetenschap, dat er eenheid in verscheidenheid zal blijven bestaan. Deze eenheid in verscheidenheid kan ook regelgevend als uitgangspunt worden vastgelegd en door alle deelnemende groepen onderschreven. De overeenstemming of consensus bestaat dan uit het wederkerig dienstbetoon door dik en dun, de gegarandeerde solidariteit. En niet, zoals in communistische partijen, die uitgaan van het democratisch centralisme (een contradictio in terminis!) uit de strakke partij-eenheid, waarbij minderheden weggestemd kunnen worden.

Heel vaak schort het aan die solidariteit. Doorgaans zijn het juist parlementaire politieke partijen die niet bereid en in staat zijn om in een beweging mee te draaien op basis van het idee van eenheid in verscheidenheid. Uit parlementair-politieke overwegingen gaan ze er vaak volstrekt oncontroleerbaar toe over regeringsbesluiten te steunen en mee te helpen uitvoeren, die ingaan tegen de eisen van de beweging, waaraan ze eerst deelnamen. Met name sociaal-democraten en communisten zijn in dit opzicht hoogst onbetrouwbaar. Vanuit de basisbeweging gezien wordt er niet ten onrechte herhaaldelijk gesproken van verraad door deze partijen. De partijen verschuilen zich dan achter de formele facade van het parlement en verontschuldigen hun gedrag met er op te wijzen, dat er in ieder geval toch “iets” bereikt zou zijn — bijvoorbeeld als er op een deelgebied een concessie is gedaan. De anti-kernenergiebeweging, de vredesbeweging, maar ook de arbeidersbeweging wordt langzaam maar zeker duidelijk, dat het beter is de invloed van politieke partijen in de organisatie te verminderen. Progressieve groepen organiseren zich steeds meer en beter op basis van de principes van wederkerig dienstbetoon en gegarandeerde solidariteit. Ideologische meningsverschillen vormen steeds minder een belemmering, en hoeven dat ook niet. Want de eenheid in verscheidenheid scherpt de wapenen der kritiek oneindig veel beter dan de dorre partij-eenheid van de marxisten-leninisten of de georganiseerde verwarring van de sociaal-democratie. Directe democratic als strijdmodel op basis van een controleerbaar afgevaardigden-systeem is zeer wel mogelijk, en zelfs noodzakelijk. Zowel technisch en bestuurlijk. De democratische beweging gaat uit van controleerbaarheid. De afgevaardigden stellen zich desnoods ongevraagd controleerbaar op. De afgevaardigden staan niet boven de kiesgroep (zoals in een parlementair stelsel), maar ernaast —ten dienste van dus.

Natuurlijk is het risico aanwezig dat de afgevaardigden na langere tijd over een informatiemonopolie gaan beschikken, dat voor de basis moeilijk controleerbaar is. Informatie is macht. Mensen die voortdurend in bestuurlijke posities verkeren krijgen meer informatie dan ze ook al zouden ze dat willen - kwijt kunnen aan de achterban. Daardoor heeft de afgevaardigde een beleidsmatige voorsprong op de achterban. Is de afgevaardigde te kwader trouw, of laat je situaties toe waarin de informatie tot machtsmiddel wordt, dan is het gevaar aanwezig dat de gekozene door een goed doordachte voorselectie van argumenten de eigen achterban tot een hem welgevallig standpunt kan overhalen. En daar sluipt het ondemocratische element de directe democratic binnen. De basis kan zich daartegen wapenen door een systeem van roulatie in te voeren. En waar dat door gebrek aan menskracht fo deskundigheid nog niet mogelijk is, kan de groep statutair vastleggen dat alleen die informatie doorslaggevend is bij de besluitvorming, waarover de groep in redelijkheid vooraf heeft kunnen beschikken. Dat maakt in ieder geval de voldongen-feiten-politiek die heden ten dage gebruikelijk is onder parlementaire verhoudingen, onmogelijk.

Het einde van de belangenstrijd

Een zwak punt bij het hiervoor geschetste model blijft de belangenafweging. Het grote, boven-regionale belang kan anders of zelfs tegenstrijdig zijn aan het strikt plaatselijke of regionale belang.

Ook een regering die functioneert met ruggespraak en beperkte mandaten moet beslissingen nemen die niet stroken met de belangen van bepaalde regio’s. En die regering zit er niet op de eerste plaats voor de betreffende regio, maar voor het grotere geheel. Daardoor komen regionale afgevaardigden in een moeilijke positie terecht. Hun “nee” betekent in een directdemocratisch politiek stelsel een regelrecht veto. En op die manier kan de zaak onbestuurbaar worden. Dit is een kritiek die vooral sociaal-democraten op anarchisme als politieke stroming hebben. Het is onjuist om deze kritiek als onzinnig af te schilderen, alleen maar omdat ze uit de hoek van de sociaaldemocraten komt. Deze kritiek lijkt immers terecht.

Een tweede punt van van kritiek op het bovenstaande dat ook hout lijkt te snijden is, dat nergens in de geschiedenis of de huidige sociaal-politieke werkelijkheid bewezen is dat een systeem van directe democratic kan functioneren. Laat staan beter werkt dan de bestaande parlementaire democratie. Deze tweede tegenwerping is voor een groot deel juist. Hooguit kan er verwezen worden naar historische experimenten, waarbij het direct-democratische systeem goed functioneerde - zij het op qua tijdsduur en regio beperkte schaal. We denken dan met name aan de arbeidersraden in Rusland tussen 1905 en 1921, aan de Duitse raden in 1918, aan de Spaanse revolutie achter de fronten van de burgeroorlog in 1936, aan de (noodgedwongen) autonomie van hele provincies in het China van de Culturele Revolutie, eind jaren zestig. Deze experimenten gingen ten onder aan een aantal oorzaken, deels van buitenaf (interventie), deels van binnenuit (niet goed op voorbereid, kinderziektes, gebrek aan onderlinge communicatie). Aan de andere kant moet er niet te veel waarde worden toegekend aan deze kortstondige experimenten. Een heel belangrijk ding ontbrak om van deze experimenten daadwerkelijk een succes te maken: een goed georganiseerde informatievoorziening. Die was met de toenmalig technische middelen eenvoudigweg niet mogelijk. Wat dat betreft zijn de tijden nu veranderd in het voordeel van direct-democratische experimenten.

We kunnen op dit moment tendensen waarnemen die gaan in de richting van een toenemende wil tot decentralisatie, tot regionale autonomie. Allerlei naties eisen zelfbeschikkingsrecht en onder naties versta ik geen nationale staten, maar volkeren van een zelfde ras. De Basken eisen autonomie, de Sikhs, de Kroaten, de Esten, de Vlamingen, de Walen, de inwoners van Quebec, de Tamils op Sri Lanka, de Koerden, etc.. Ze wensen niet langer een minderheid uit te maken van de grote hutspot die door de leiders “het vaderland” genoemd wordt. Het verzet tegen het autoritaire centralisme van de “nationale” staat groeit overal. Zonder daar verder dieper op in te gaan verwijs ik naar voorbeelden dichter bij huis. Bewoners komen op voor de belangen van hun streek, en negeren in hun acties de argumenten van “Den Haag”. De Friezen vechten voor hun eigen taal. Natuurvrienden bezetten een bos in Amelisweerd dat moest wijken voor een weg. In Limburg en Nordrhein-Westfahlen organiseren achttien milieugroepen zich regionaal over de “nationale” grenzen heen.

Terug naar de eerste tegenwerping, als zou een stelsel met beperkte mandaten niet werken vanwege bestaande tegenstellingen tussen basis en top. Alleen al de inhoud van deze tegenwerping geeft weer, dat de mensen die een dergelijke uitspraak doen, niet geloven dat de democratie kan functioneren. Ze gaan er van uit, dat de basis geen begrip zal kunnen opbrengen voor moeilijke beslissingen die de top zal moeten nemen. Ze wijzen op de talloze voorbeelden die we hier en nu kunnen waarnemen.Daarbij wordt op de eerste plaats over het hoofd gezien dat er verwezen wordt naar voorbeelden in een samenleving, waar deel-belangen en totaal-belangen bijna per definitie met elkaar in tegenspraak zijn. Milieubelangen staan haaks op economische belangen. Het verzet van omwonenden tegen de aanleg van een weg is onzinnig gezien vanuit het “nationale” politiek-economische belang. Anders gezegd: de kleine regionale belangen moeten heden ten d$ge altijd wijken voor het “algemeen belang”. Logisch dat mensen in de regio zich bijna per definitie verzetten tegen besluiten uit het verre Den Haag.

Bovendien is het politiek stelsel in het rijke westen gebaseerd op wat genoemd wordt “belangen-afweging”. Iedereen mag voor zijn eigen belang opkomen, maar het parlement hakt de knoop door. De keerzijde van de medaille is echter, dat iedereen uitsluitend en alleen voor het eigen belang geacht wordt op te komen. Het door deelgroepen meewegen van andere belangen wordt niet serieus genomen.

Ik wil hier toch even bij blijven stilstaan. Vakbonden komen op voor de werkgelegenheid van de leden. Als dat werkgelegenheid is voor een duikboot voor Taiwan, wordt de bond niet geacht zich daartegen te verzetten, omdat zo’n duikboot dingen gaat doen die het leven van andere mensen in gevaar brengt. Het belang waarvoor de bond opkomt is dus zeer beperkt en scherp afgegrensd. Als een Kamer van Koophandel zich sterk maakt voor de aanleg van een autosnelweg naar een industrieterrein, komt niemand van de bestuursleden op het idee om aanleg af te wijzen vanwege de vernieling van de natuur en de overlast voor woonwijken, die zo’n weg veroorzaakt. En als buurtbewoners zich verzetten tegen de inrichting van een woonwagenkampje in hun buurt, zal niemand een afweging maken op welke wijze de woonwagenbewoners dan wel aan een zinnig onderkomen geholpen moeten worden. Iedereen kijkt dus niet verder dan zijn of haar neus lang is, iedereen praat alleen vanuit zijn deel-belang. Maar omgekeerd: als een milieugroep zegt: geen vervuilende Industrie, maar creëer kleinschalige milieuvriendelijke werkgelegenheid, dan zeggen de respectievelijke overheden: “Jullie gaan je boekje te buiten. Want opkomen voor het milieu, dat mogen jullie. Jullie gaan echter te ver als je daarnaast argumenten aanvoert, die niets meer met dat strikt beperkte deelbelang te maken hebben, maar met het algemeen belang. En dat algemeen belang wordt door ons, parlementaire instellingen, afgewogen.”
De hele regelen wetgeving van ons parlementaire stelsel is dus afgestemd op het beperken van de invloed van belangengroepen. Die wetgeving werkt dwingend door naar alle lagere sectoren van de samenleving. Een duidelijk voorbeeld is de bouwvereniging Sint Jozef in Roermond. Deze bouwvereniging staat landelijk bekend als de meest democratische. Huurders kunnen lid worden, en om de vier jaar afgevaardigden in de ledenraad (het hoogste bestuur) kiezen. Maar de gekozenen worden statutair geacht “louter en alleen te handelen in het belang van de volkshuisvesting”. Het bevorderen van leefbaarheid in buurten valt al snel buiten deze beperkende bepaling. Alleen al daardoor wordt er als het ware een streep getrokken, die aangeeft waar de democratic begint en waar die eindigt.

In een direct-democratisch stelsel komt aan deze kortzichtige belangenstrijd een einde. Voornamelijk, omdat alle groepen mensen die te maken krijgen met maatregelen waarbij zij betrokken zijn, op alle niveau’s hun invloed kunnen uitoefenen. Als zij geen weg willen, komt die er gewoon niet. Maar van hen wordt dan wel verwacht, dat zij meedenken over alternatieven. Uitgangspunt is dan niet de egoïstische belangenafweging, maar de solidariteit met het grote geheel. Een solidariteit die niet dwingend kan worden opgelegd, maar groeit uit een werkelijk gemeend saamhorigheidsbesef. Zeggen dat een dergelijke constructie onmogelijk is, is hetzelfde als stellen, dat de mens per definitie alleen maar aan het eigen belang denkt met voorbijgaan aan en ten laste van de wensen en noden van andere mensen. Nu mag deze redenering opgaan voor de mens in een kapitalistische maatschappij. Zij geldt niet voor een mens, die geleerd heeft mondig te zijn, zelfstandig te denken en te handelen, en zijn vrijheid op basis van gelijkheid te delen met alle andere mensen.

Toegegeven, het blijft theoretisch en gevoelsmatig denken. De praktijk zal een en ander nog moeten uitwijzen. Desondanks is er geen enkele theoretische onderbouwing en rechtvaardiging van het bestaande parlementaire systeem, die zou kunnen goedpraten dat dit laatste systeem “democratisch” zou zijn. En je bent democraat, of je bent het niet!

Niet stemmen: een verantwoorde keuze

Ik kan eenvoudigweg niet gaan stemmen. Want de mens waarop ik mijn stem zou uitbrengen, is gedoemd medeverantwoordelijkheid te gaan dragen voor een systeem dat ik welhaast schizofreen vind. Gebaseerd op waandenkbeelden, illusies, misleidingen. Aan die misleiding werk ik niet mee. Ik laat me niet misleiden. Mijn leven is gericht op het zoeken naar geluk, menselijkheid, zachtaardigheid, liefde, vriendschap en vrede. En dat zijn begrippen waarover in het parlement niet gepraat wordt. Een parlement kan daarover niet praten. Liefde wordt vervangen door macht, geluk door de verdeling van geproduceerde consumptiegoederen, vrede door defensie, vriendschap door belangenbehartiging, zachtaardigheid door diplomatie, menselijkheid door ambitie. Allemaal begrippen, die herkenbaar zijn, en ook passen in de karakterstructuur van het burgerlijke, autoritaire individu. Een karakterstructuur, die ik verafschuw, die ik ook in mezelf probeer te vernietigen. Mijn afscheid van dit karakter betekent tevens een afscheid van het parlementarisme. Ik stem niet. Ik neem mijn eigen verantwoording en kom voor mijn eigen leven op. Samen met anderen, die emotioneel op dezelfde golflengte zitten als ik. Mijn solidariteit is zodoende geen formele uiting van een soort verplichte vriendschap, maar een warm gevoel van onderlinge verbondenheid. De weg naar het geluk loopt niet via het stemlokaal, maar is het besef van je eigen verantwoordelijkheid, je eerlijkheid, oprechtheid en openheid. Begrippen, die zo strijdig zijn met de oneerlijkheid, onoprechtheid en geheimzinnigdoenerij van politic! en parlementen...

Een tweede reden waarom ik niet ga stemmen is het feit, dat ik de door mij gekozene op geen enkele wijze ter verantwoording kan roepen. De enige sanctie die op onverantwoord gedrag van de politicus staat is de mogelijkheid, dat hij bij de volgende verkiezing niet herkozen wordt. Een waardeloze sanctie. Stemmen betekent voor mij: vertrouwen aan iemand geven. Vertrouwen schenk ik in iemand die oprecht is, open, eerlijk en bereid verantwoording te dragen en af te leggen voor haar of zijn daden. Op zo iemand zou ik kunnen stemmen. Maar zo iemand vind je niet in de politick. Het parlementarisme maakt een dergelijke instelling structured onmogelijk. Ik vertrouw de heren en dames politici eenvoudigweg niet. Waarom zou ik hen dan via het stemlokaal vertrouwen schenken? Mijn weigering om te stemmen is een daad, een uiting van woede. Ik weiger mijn stem af te staan. Ik laat me de mond niet snoeren. Ik ben ongehoorzaam.


https://anarchief.org/w/images/1/14/Haenen%2C_Henri_-_Stemmen_is_toestemmen001.pdf
Stemmen op een parlementaire partij maakt je morel medeverantwoordelijk voor dit systeem met al z'n onrecht. Geloven in het verkiezingscircus, in de Haagse bluf van het parlementaire bedrog is in feite meewerken aan de bestendiging van een intolerante en repressieve democratie. Stemmen is toestemmen. Toestemmen in behoud, voortzetting en reproductie van het bestaande. Toestemmen in kernwapens en kerncentrales, in milieuvervuiling,' militarisme, politieterreur, racisme, seksisme, godsdienstwaanzin, staatsgeheimen, persoonsregistratie, cultuurafbraak en noem maar op. Er zijn wel degelijk goede alternatieven. Allen, de fraaiste idealen blijven nergens als we altijd maar blijven meehobbelen in de bestaande sporen. Eerst moet een eind komen aan het parlementarisme. Geloven in leugens is immers koren op de molens van het fascisme. 1e druk februari 1986
@ Uitgeverij Stichting Pamflet, Den Bosch
Tekstverzorging: Martin Smit
Zetwerk: Tegenzet, Den Haag
Bij het digitaliseren van deze tekst in april 2023 zijn sommige woorden herschreven naar de moderne spelling, verder is de inhoud hetzelfde gebleven.