Loren Goldner

Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme

Deel 1 en 2

7 oktober 2021

De afgelopen jaren duiken in de actiebeweging met enige regelmaat clubjes en individuen op die zich verwant zeggen te voelen met het maoïsme. Sommigen hebben mogelijk geen weet van de misdadige geschiedenis van die stalinistische stroming, anderen menen die geschiedenis misschien recht te kunnen praten. Voor die eerste groep hebben we het artikel “Notes Towards a Critique of Maoism” (2012) van Loren Goldner vertaald, in twee delen. Die andere groep houden we verre van ons. Lezing van Goldners stuk zal duidelijk maken waarom we als radicaal-linkse van-onderop organisatie niets met maoïsme of maoïsten te maken willen hebben.

De Amerikaanse Goldner begint zijn artikel met deze noot voor de lezer: “Het volgende werd geschreven op verzoek van een kameraad van de westkust nadat hij in augustus 2012 de conferentie ‘Alles voor iedereen’ in Seattle had bijgewoond, waar veel leden van de ‘zachte maoïstische’ stroming Kasama aanwezig waren. Het is een kale geschiedenis van het maoïsme die niet het volledige ‘links-communistische’ standpunt weergeeft, en bijvoorbeeld de scherpe debatten over mogelijke allianties met de ‘nationalistische bourgeoisie’ in de koloniale en semi-koloniale wereld op de eerste drie congressen van de Communistische Internationale weglaat. Het is in de eerste plaats geschreven om een kritisch-historische achtergrond van het maoïsme te geven aan een jonge generatie militanten die het misschien net ontdekt hebben.”

Deel 1

Het maoïsme maakte deel uit van een bredere beweging in de twintigste eeuw van wat “burgerlijke revoluties met rode vlaggen” zouden kunnen worden genoemd, zoals in Vietnam of Noord-Korea.

Om dit te begrijpen is het belangrijk in te zien dat het maoïsme een belangrijk resultaat was van de NEDERLAAG van de revolutionaire wereldgolf in dertig landen (waaronder China zelf) die plaatsvond in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. De grootste nederlaag was in Duitsland (1918-1921), gevolgd door de nederlaag van de Russische Revolutie (1921 en daarna), culminerend in het stalinisme.

Het maoïsme is een variant van het stalinisme.(1)

De eerste fase van deze nederlaag, wat Mao en China betreft, vond plaats in de jaren 1925-1927, waarin de kleine, maar zeer strategisch geplaatste Chinese arbeidersklasse steeds meer radicaliseerde in een golf van stakingen. Deze nederlaag sloot de cyclus 1917-1927 van de arbeidersstrijd na de Eerste Wereldoorlog af, die (naast Duitsland en Rusland) massale stakingen in Groot-Brittannië, arbeidersraden in Noord-Italië, grote opstanden en stakingen in Spanje, de “rijstrellen” in Japan, een algemene staking in Seattle, en vele andere confrontaties omvatte.

In 1925-1927 beheerste Stalin de Communistische Derde Internationale (Komintern). Vanaf het begin van de jaren 1920 werkten Russische adviseurs al nauw samen met de nationalistische Kuomintang (KMT) van de burgerlijke revolutionair Sun Yat-sen, (leider van de omverwerping van de Mantsjoe-dynastie in 1911) en met de kleine maar belangrijke Chinese Communistische Partij (CCP), opgericht in 1921.

De Derde Internationale verleende politieke en militaire steun aan de KMT, die werd overgenomen door Chiang Kai-shek (de latere dictator van Taiwan, na 1949); de Komintern beschouwde de KMT in het begin en het midden van de jaren twintig als een “progressieve anti-imperialistische” kracht. Veel Chinese communisten sloten zich in deze jaren aan bij de KMT, sommige in het geheim, andere openlijk.

Het buitenlands beleid van de Sovjet-Unie in het midden van de jaren twintig was het resultaat van een interne stromingenstrijd tussen Stalin en Trotski. Trotski’s beleid (wat de tekortkomingen ook waren, en dat waren er heel wat, waaronder het weinig aandacht schenken aan de Chinese crisis tot het te laat was) was gericht op de wereldrevolutie als de enige oplossing voor het isolement van de Sovjet-Unie. Stalin antwoordde met de slogan “Socialisme in één land”, een aberratie die tot dan toe ongehoord was in de internationalistische marxistische traditie. Stalin was in deze periode geallieerd met de rechtse oppositieleider Nikolai Boekharin tegen Trotski; het beleid van de Sovjet-Unie en de Derde Internationale weerspiegelde deze alliantie in een “rechtse wending” richting sterke steun voor het burgerlijk nationalisme in het buitenland. Chiang Kai-shek was zelf erelid van het dagelijks bestuur van de Derde Internationale in deze periode. De Derde Internationale bepleitte sterke steun voor Chiang’s KMT in haar campagne tegen de “krijgsheren” die nauw verbonden waren met de grootgrondbezittende adel.

Het is belangrijk om te begrijpen dat in deze zelfde jaren Mao Zedong (die toen nog niet de centrale leider van de partij was) dit beleid VANAF DE RECHTERVLEUGEL bekritiseerde en pleitte voor een nog nauwere alliantie tussen de CCP en de KMT.(2)

In het voorjaar van 1927 keerde Chiang Kai-shek zich tegen de CCP en de geradicaliseerde arbeidersklasse en richtte een bloedbad aan onder duizenden arbeiders en militanten van de CCP in Shanghai en Kanton (nu in het westen bekend onder de eigenlijke Chinese naam Guangzhou), die volledig ontwapend waren geraakt door de steun van de Komintern aan de KMT.(3) Dit bloedbad maakte een einde aan de relatie van de CCP met de Chinese arbeidersklasse en opende voor Mao de weg om begin jaren dertig het leiderschap op zich te nemen.

Derde Periode

De volgende fase van de CCP was de zogenaamde “Derde Periode” van de Komintern, die gedeeltelijk als reactie op het debacle in China werd gelanceerd. In de Sovjet-Unie keerde Stalin zich tegen boecharinistisch “rechts” (in werkelijkheid was niemand reactionairder dan Stalin), nadat hij korte metten had gemaakt met trotskistisch links.(4) De Derde Periode, die duurde van 1928 tot 1934, was een periode van “ultra-links” avonturisme over de hele wereld. In China en in een aantal andere koloniale en semi-koloniale landen werd tijdens de Derde Periode de slogan van “sovjets overal” gehanteerd. Op zich geen slechte slogan, maar de praktische, voluntaristische uitvoering ervan was een reeks rampzalige, geïsoleerde opstanden in China en Vietnam in 1930, die totaal niet waren afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, en die overal tot bloedige nederlagen leidden.

Het was tijdens het herstel van deze nederlagen dat Mao de hoogste leider van de CCP werd, en de “Lange Mars” naar Yan’an (in het afgelegen noordwesten van China) begon, die een centrale maoïstische mythe werd, en de CCP heroriënteerde op de Chinese boerenstand, een veel talrijkere sociale klasse maar, in marxistische termen, geen revolutionaire klasse (5) (hoewel zij een bondgenoot van de revolutie van de arbeidersklasse zou kunnen zijn, zoals in Rusland tijdens de burgeroorlog van 1917-1921).

Japan was Mantsjoerije (noordoost China) binnengevallen in 1931 en de CCP was vanaf dat moment tot de Japanse nederlaag aan het einde van de Tweede Wereldoorlog verwikkeld in een driehoeksstrijd met de KMT en de Japanners.

Nadat de politiek van de “Derde Periode” had geleid tot de triomf van Hitler in Duitsland (waar de Communistische Partij de “sociaal fascistische” sociaal-democraten, en niet de nazi’s, had aangevallen als de “voornaamste vijand”, en zelfs met de nazi’s had samengewerkt tegen de sociaal-democraten bij stakingen), verlegde de Komintern in 1935 haar koers weer naar het “Volksfront”, hetgeen allianties betekende met “burgerlijk-democratische” krachten tegen het fascisme. Overal in de koloniale en semi-koloniale wereld lieten de communistische partijen hun eerdere anti-koloniale strijd volledig varen en stortten zij zich op steun aan de westerse burgerlijke democratieën. In Vietnam en Algerije, bijvoorbeeld, steunden zij de “democratische” Franse koloniale macht. In Spanje steunden zij kritiekloos de Republiek in de Spaanse Revolutie en Burgeroorlog, waarin zij de Republiek hielpen bij het verpletteren van de anarchisten (die twee miljoen leden hadden), de onafhankelijk linkse POUM (Partido Obrero de Unificacion Marxista, “centristische” partij die destijds als “trotskistisch” werd bestempeld) en de trotskisten zelf. Deze laatste krachten hadden de fabrieken in het noordoosten van Spanje overgenomen en agrarische communes opgericht op het platteland. De Republiek en de communisten verpletterden hen allen, en verloren vervolgens de burgeroorlog van Franco. Het belangrijkste doel van de Sovjet-Unie in Spanje was het bewijzen van haar nieuwe respectabiliteit na het vormen van een anti-Hitler alliantie met Frankrijk in 1935.

In China betekende het Volksfront voor de CCP de steun aan Chiang Kai-shek (die, zoals bekend, acht jaar eerder duizenden arbeiders had afgeslacht) tegen Japan.

In het Yan’an toevluchtsoord van de CCP in deze jaren en gedurende de Tweede Wereldoorlog consolideerde Mao zijn controle over de partij. Zijn beruchte beul Kang Sheng hielp hem alle oppositie of potentiële rivalen uit te roeien met lasterlijke geruchten, schijnprocessen en executies. Een gedenkwaardig geval was dat van Wang Shiwei. Hij was een overtuigd communist en had delen van Marx’ “Kapitaal” in het Chinees vertaald. Mao en Kang luisden hem erin en onderwierpen hem aan een reeks showprocessen, waarna hij gebroken uit de partij verdreven werd. (Hij werd uiteindelijk geëxecuteerd toen de CCP Yan’an verliet in 1947, in de laatste fase van de burgeroorlog tegen Chiang Kai-shek).

Mao’s boerenleger veroverde heel China in 1949. De Chinese arbeidersklasse, die tot 1927 de basis van de partij was geweest, speelde geen enkele rol in deze vermeende “socialistische revolutie”. De eens “progressief-nationalistische” Kuomintang kwam volledig in diskrediet toen zij de partij werd van de landadel, vol corruptie, verantwoordelijk voor de op hol geslagen inflatie, en geleid door officieren die meer geïnteresseerd waren in zelfverrijking dan in het bestrijden van de Japanners (vóór 1945) of de CCP.

Aan de macht

De eerste fase van Mao’s bewind liep van 1949 tot 1957. Hij maakte er geen geheim van dat het nieuwe regime gebaseerd was op het “blok van vier klassen” en een bourgeois nationalistische revolutie uitvoerde. Het was in wezen het programma van de burgerlijke nationalist Sun Yat-Sen van 25 jaar eerder. De corrupte landeigenaren werden onteigend en geëlimineerd.

Maar men mag niet vergeten dat “land aan de boeren” en de onteigening van de pre-kapitalistische grondbezitters (6) de BURGERLIJKE revolutie zijn, zoals dat het geval is geweest sinds de Franse Revolutie van 1789. Het regime was daarom echt populair en veel overzeese Chinezen die geen communisten waren, keerden terug om te helpen het land weer op te bouwen. Sommige “progressieve kapitalisten” werden behouden om hun fabrieken te blijven runnen. Na de chaos van de voorgaande dertig jaar was deze stabilisatie een verademing. Het Volksbevrijdingsleger kwam ook tussenbeide in de Koreaanse Oorlog om Kim Il-sung te helpen in de strijd tegen de Verenigde Staten en de strijdkrachten van de Verenigde Naties. Maar het is ook belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat de Koreaanse Oorlog deel uitmaakte van een oorlog tussen de twee blokken van de Koude Oorlog, en dat wat Kim na 1953 in Noord-Korea ten uitvoer bracht een andere stalinistische “burgerlijke revolutie met rode vlaggen” was, gebaseerd op land voor de boeren. (Noord-Korea werd later de eerste proletarische erfelijke monarchie, nu in haar derde incarnatie).

We moeten de Chinese Revolutie ook in een internationale context zien. Het stalinisme (en het maoïsme is, zoals eerder gezegd, een variant van het stalinisme) kwam sterker dan ooit uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn, nadat het zich heel Oost-Europa had toegeëigend, in China had gewonnen, op weg was naar de macht in (Noord-)Korea en Vietnam, en een enorm prestige had in de strijd in de koloniale en semi-koloniale wereld (die werd omgedoopt tot de Derde Wereld toen de Koude Oorlog de wereld verdeelde in twee antagonistische blokken met als middelpunt de VS en de Sovjet-Unie).

Het lijdt geen twijfel dat Mao en de CCP enigszins onafhankelijk waren van Stalin en de Sovjet-Unie. Zij waren hun eigen soort stalinisten. Zij stonden ook mijlenver af van de macht van de sovjets en arbeidersraden die aanvankelijk kenmerkend waren geweest voor de Russische en Duitse Revoluties, op welke basis de Komintern oorspronkelijk in 1919 was opgericht. Dat is een netelige kwestie die te ingewikkeld is om hier te worden ontrafeld. Maar van 1949 tot de splitsing van China en de Sovjet-Unie in 1960 zond de Sovjet-Unie duizenden technici en adviseurs naar China, en leidde zij nog eens duizenden Chinese kaderleden op aan sovjet-universiteiten en -instituten, zoals al het geval was sinds de jaren twintig. Het “model” dat in de jaren vijftig aan de macht kwam, was in wezen het sovjet-model, aangepast aan een land met een nog overweldigender boerenmeerderheid dan in Rusland het geval was.

De toespraak van Chroesjtsjov

In 1956 werd het wereldstalinisme opgeschrikt door een reeks gebeurtenissen: de Hongaarse Revolutie, waarbij de arbeidersklasse opnieuw arbeidersraden oprichtte voordat die door de Russische interventie werd verpletterd; de Poolse “Oktober”, waarbij een arbeidersopstand een “hervormd” stalinistisch leiderschap aan de macht bracht. Deze opstanden werden voorafgegaan door de toespraak van Chroesjtsjov voor het Twintigste Congres van Communistische Partijen in de wereld, waarin hij veel van Stalins misdaden onthulde, waaronder de massamoord op vijf tot tien miljoen boeren tijdens de collectiviseringen in het begin van de jaren dertig. Er waren veel misdaden die hij niet noemde, omdat hij er te veel bij betrokken was, en het doel van zijn toespraak was de stalinistische bureaucratie te redden terwijl hij Stalin zelf afserveerde. Dit was het begin van een “vreedzame coëxistentie” tussen het sovjet-blok en het westen, maar de onthullingen van Stalins misdaden en de arbeidersopstanden in Oost-Europa (na de arbeidersopstand van 1953 in Oost-Duitsland) waren het begin van het einde van de stalinistische mythe. Bitter gedesillusioneerde militanten over de hele wereld verlieten de communistische partijen, nadat ze hadden ontdekt dat ze tientallen jaren van hun leven hadden gewijd aan een leugen.

De toespraak van Chroesjtsjov in 1956 wordt door latere maoïsten vaak aangeduid als de triomf van het “revisionisme” in de Sovjet-Unie. Het woord “revisionisme” is zelf een ideologie die op hol slaat, omdat het belangrijkste dat “herzien” werd de stalinistische terreur was, die de maoïsten en marxistisch-leninisten impliciet beschouwen als de “dictatuur van het proletariaat”. In 1956 bevonden zich tussen de tien en twintig miljoen mensen in dwangarbeiderskampen in de Sovjet-Unie, en vermoedelijk maakte hun vrijlating (voor degenen die jaren van slavenarbeid overleefden, vaak op de poolcirkel) deel uit van het “revisionisme”. Voor de maoïsten wordt de toespraak van Chroesjtsjov ook vaak vereenzelvigd met het “herstel van het kapitalisme”, waaruit blijkt hoe oppervlakkig hun “marxisme” is, waarbij het bestaan van het kapitalisme niet gebaseerd is op een analyse van de werkelijke maatschappelijke verhoudingen, maar op de ideologie van deze of gene leider.

De toespraak van Chroesjtsjov werd niet goed ontvangen door Mao en de leiders van de CCP, wier eigen strenge heerschappij over China steeds impopulairder werd.(7) Het regime lanceerde een nieuwe fase, de zogenaamde “Honderd Bloemen”-campagne, waarin de “burgerlijke intellectuelen” die zich achter het regime hadden geschaard, terugschrokken voor de wreedheid van de KMT, werden uitgenodigd om “honderd bloemen te laten bloeien” en openlijk hun kritiek te uiten.

De uitbarsting van kritiek was van zo’n onverwachte omvang dat die snel het zwijgen werd opgelegd door Mao en de CCP, die de “Honderd Bloemen”-campagne begonnen te karakteriseren als “de slangen uit hun holen laten” om ze voor eens en voor altijd te “verpletteren”. Veel critici werden gearresteerd en naar dwangarbeiderskampen gestuurd.

Het maoïsme begon echter een internationale tendens te worden en werd aantrekkelijk voor sommige mensen die de pro-Sovjet communistische partijen hadden verlaten na de toespraak van Chroesjtsjov. Dit was een hard-core ultra-stalinistische minderheid (die bijvoorbeeld vond dat de communistische partij van hun eigen land de Sovjet-invasie niet krachtig genoeg had gesteund om de Hongaarse Revolutie te verpletteren). Tegen het begin van de zestiger jaren zouden deze stromingen in de Verenigde Staten, Europa en in de Derde Wereld de “marxistisch-leninistische” partijen worden die zich aan de zijde van China schaarden tegen zowel de Verenigde Staten als het “sociaal imperialisme” van de Sovjet-Unie.

Culturele Revolutie

In China zelf moest het regime zijn bakens verzetten na de ramp van de “Honderd Bloemen”-periode. Er ontstond een groeiende spanning in de top van de CCP tussen Mao en de meer door de Sovjet-Unie beïnvloede technocratische bureaucraten, die zich concentreerden op de opbouw van de zware industrie. Dit was de factiesituatie die leidde tot de “Culturele Revolutie” die in 1965 uitbrak.

Daartoe lanceerde Mao in 1958 de zogenaamde “Grote Sprong Voorwaarts”, waarbij de zware industrie in Sovjet-stijl zou worden vervangen door overal boeren in te schakelen bij kleine industriële “achtertuin”-productie. De boeren werden gedwongen in de “volkscommunes” te gaan werken om in tien tot vijftien jaar het economische niveau van het kapitalistische westen in te halen. Overal werden potten, pannen en gebruiksvoorwerpen en familiestukken omgesmolten voor kleine ovens in de achtertuin om staal te produceren, met moordende werktempo’s. Het resultaat was een enorme onttrekking van boerenarbeid aan het verbouwen van gewassen, wat leidde tot hongersnood in 1960-1961, waarbij naar schatting tien tot twintig miljoen mensen de hongerdood stierven.(8)

Het debacle van de “Grote Sprong Voorwaarts” was ook een vreselijke klap voor Mao’s aanzien binnen de CCP. Het vertegenwoordigde een extreme vorm van het soort voluntarisme, ten koste van de werkelijke materiële omstandigheden, dat altijd Mao’s denken had gekenmerkt, zoals samengevat in zijn beroemde zin over “portretten schilderen op het onbeschreven blad van het volk” (wat marxistisch!).(9) De door de Sovjet-Unie beïnvloede technocraten rond Liu Shaoqi en Deng Xiaoping schopten Mao omhoog, verhieven hem in feite tot een symbolisch boegbeeld, te belangrijk om ronduit te zuiveren, maar ontdaan van alle werkelijke macht. Zo werden de gevechtslinies getrokken voor wat een paar jaar later de “Culturele Revolutie” zou worden.

De “Culturele Revolutie” was Mao’s poging tot een comeback.(10) Het was een factiestrijd op het hoogste niveau van de CCP, waarbij miljoenen studenten van universiteiten en middelbare scholen overal werden gemobiliseerd om het “revisionisme” aan te vallen en Mao de echte macht terug te geven. Maar deze strijd tussen de facties, en de marginalisatie van Mao die daaraan ten grondslag lag, werd niet echt aangeprezen als de werkelijke reden voor dit proces waarin tienduizenden mensen werden gedood en miljoenen levens werden verwoest.(11) China werd in een ideologie gegooid die amok maakte op een schaal die aantoonbaar nog groter was dan onder Stalin op het hoogtepunt van zijn macht. Miljoenen geschoolde mensen die verdacht werden van “revisionisme” (of slechts het slachtoffer waren van een of andere persoonlijke vete), waaronder technici en wetenschappers, werden naar het platteland gestuurd (“verbannen”) om “van de boeren te leren”, wat in werkelijkheid inhield dat zij verpletterende dwangarbeid moesten verrichten, waarbij velen gedwongen werden zich letterlijk dood te werken. De “politiek had de leiding” met partij-ideologen, en niet chirurgen, die de leiding hadden over medische operaties in Chinese ziekenhuizen, met voorspelbare gevolgen. Scholen werden drie jaar lang gesloten in de steden – maar niet op het platteland (1966-1969) – terwijl jongeren van universiteiten en middelbare scholen door het land trokken om mensen te vernederen en soms te vermoorden die door de maoïstische factie waren bestempeld als “revisionist” en “kapitalistische wegbereider van Liu Shaoqi” (Liu Shaoqi stierf zelf door ziekte in de gevangenis). De economie werd geruïneerd. In 1978, toen Deng Xiaoping (die in deze jaren ook zware arbeid op het platteland verrichtte) weer aan de macht kwam, was de Chinese landbouwproductie per hoofd van de bevolking niet hoger dan zij in 1949 was geweest.

Noten

1. De term “stalinisme” wordt hier gebruikt om een nieuwe vorm van klassenheerschappij door een bureaucratische elite aan te duiden die, in verschillende tijden en verschillende situaties, streed tegen pre-kapitalistische sociale formaties (zoals in China) of tegen westers kapitalisme. Sommigen, waaronder ikzelf, zien het stalinisme als “staatskapitalisme”; een kleiner aantal, beïnvloed door de theorie van Max Schactman, ziet het als “bureaucratisch collectivisme”. Orthodoxe trotskisten noemen stalinistische regimes “misvormde arbeidersstaten”; de bordigisten noemen het eenvoudig “kapitalisme”. Marxistisch-leninisten zien zulke regimes als… socialisme. Dit is een enorm debat dat al sinds de jaren 1920 wordt gevoerd, maar men kan beter Walter Daum’s “The Life and Death of Stalinism” lezen, waarin een variant van de trotskistische visie wordt verdedigd, maar ook wordt betoogd dat de Sovjet-Unie en al haar “nakomelingen” staatskapitalistisch waren. Buiten de landen waar een stalinistisch regime de staatsmacht heeft, gebruik ik de term “stalinistisch” om de krachten aan te duiden die strijden om er een te vestigen, of de verdedigers van een of andere versie van het “reëel bestaande socialisme”.

2. Vgl. Stuart Schram, “Mao tse-tung” (1966). Op p. 78 beschrijft Schram Mao’s situatie in 1925: “Mao combineerde een hoge functie in de Chinese Communistische Partij met het lidmaatschap van het Shanghai Bureau van de Kuomintang (…) zijn collega’s waren Wang Ching-wei en Hu Han-min, die zich spoedig zouden ontpoppen als leiders van respectievelijk de de linker- en rechtervleugel (…) (hij moest terug naar Hunan om uit te rusten) (…) maar er bestaat weinig twijfel over dat zijn ziekte op zijn minst gedeeltelijk diplomatiek was. Hij lag zwaar onder vuur van diegenen in de Communistische Partij die gekant waren tegen een te grote nadruk op samenwerking met de Kuomintang (…) Li li-san bespotte hem als ‘Hu Han-min’s secretaris'”. Meer materiaal staat op blz. 83-84.

3. Dit alles wordt in detail beschreven in Harold Isaac’s boek “The Tragedy of the Chinese Revolution”, voor het eerst gepubliceerd in 1934 en sindsdien vele malen heruitgegeven. Lezers moeten erop bedacht zijn dat Isaacs, een trotskist toen hij het boek schreef, later een “State Department socialist” werd en het boek bij elke herdruk afzwakte, maar latere edities vertellen nog steeds het essentiële verhaal.

4. Deze drie facties ontstonden na Lenin’s dood in 1924: de trotskistische linkerzijde pleitte voor export van de revolutie en een intensief industrialisatiebeleid gebaseerd op een sterke onttrekking van een overschot aan de boerenbevolking; Boecharin pleitte voor “socialisme in een slakkengang” met een veel laksere houding ten opzichte van klein producentenkapitalisme door de boeren, en Stalin “weifelde” daar tussenin. Zie hierover de bespreking van het boek van John Marot in het huidige nummer van IN.

5. Om het in een notendop te zeggen: het historische traject van de boeren onder pre-kapitalistische omstandigheden heeft zich in de meeste gevallen getoond in de richting van kleine particuliere bedrijfjes. In dergelijke omstandigheden, zoals in Rusland, kunnen zij de bondgenoten zijn van een proletarische revolutie, waarin de “democratische taken” van de socialistische revolutie door de arbeiders gecombineerd worden met die van de burgerlijke revolutie (land aan de boeren). Er is een burgerlijke produktiewijze (kapitalisme), er is een overgang naar de communistische produktiewijze waarin de arbeidersklasse de heersende klasse is (socialisme); er is geen “boerenproductiewijze”, die de historische rol van de boeren beperkt tot het zijn van bondgenoten van de ene of de andere heersende klasse.

6. –

7. Zie bijvoorbeeld Ygael Gluckstein’s vroege boek “Mao’s China” (1955), met name het hoofdstuk getiteld “The Regimentation of the Working Class”. Gluckstein (die later beter bekend werd onder zijn pseudoniem Tony Cliff, leider van de Britse Internationale Socialisten en daarna omgedoopt tot de Socialistische Arbeiderspartij) was de eerste persoon die China systematisch analyseerde als een vorm van staatskapitalisme.

8. Sommige schattingen zijn veel hoger. Onderzoekers zijn het niet eens over de ernst van de hongersnood. Een invloedrijk cijfer is afkomstig van Judith Banister, die schat dat er in de periode 1958-1961 dertig miljoen extra doden zijn gevallen. Judith Banister, “China’s Changing Population” (Stanford: Stanford University Press, 1987). Een veel hogere schatting (50-60 miljoen) werd onlangs gemaakt door Frank Dikotter, in zijn controversiële “Mao’s Great Famine”. Voorbij een bepaald punt zijn de exacte cijfers niet zo belangrijk als de regelrechte ramp die door het beleid werd veroorzaakt.

9. Blijkbaar had Mao noch enig ander lid van de CCP Marx gelezen ten tijde van de oprichting in 1921. Zij kwamen voort uit de vele ideologische invloeden die vóór de Eerste Wereldoorlog in Oost-Azië gangbaar waren: socialisme (vaag begrepen), anarchisme, Tolstojaans pacifisme, en Henry Georgisme, onder anderen. Het “voluntarisme” ,zoals de term hier wordt gebruikt verwijst naar perioden als de Grote Sprong Voorwaarts, of de (bovengenoemde) karakterisering van het Sovjetblok als “kapitalistisch” op basis van de toespraak van Chroesjtsjov, of de (meer idealistische) definitie van klasse in de Culturele Revolutie, niet op basis van de relatie van een individu tot de productiemiddelen maar op basis van zijn familie-achtergrond of “revisionistische” ideeën. Voor achtergrondinformatie over de voluntaristische ideologieën die gangbaar waren ten tijde van de oprichting van de CCP, zie Maurice Meisner, “Li ta-chao and the Origins of Chinese Marxism”; over Mao’s voluntarisme dat hij erfde uit zijn vroege lezing van Kant, zie Frederic Wakeman, “History and will; philosophical perspectives of Mao Tse-tung’s thought”.

10. De belangrijkste analyse van de Culturele Revolutie in deze termen is Simon Leys’ “Chairman Mao’s New Clothes”, gepubliceerd in het Frans in 1969 en enkele jaren later vertaald in het Engels. Leys schreef ook briljante boeken over de culturele woestijn die door het aan de macht zijnde maoïsme werd gecreëerd, zowel voor als na de Culturele Revolutie: “Chinese Shadows, The Burning Forest, and Broken Images”. Zijn werk is verplichte lectuur voor iedereen die vandaag nostalgisch is naar de “Culturele Revolutie”.

11. Enige smaak van deze gebeurtenissen wordt beschreven door de liberale academicus Song Yongyi. Zijn boek over de massamoorden van de Culturele Revolutie is helaas alleen in het Frans en in het Chinees verkrijgbaar. Hij heeft ook een Encyclopedie van de Culturele Revolutie uitgegeven, die droog en academisch is.


Deel 2

Shanghai Commune

In een dergelijke situatie, waarin de revisionistische heerschappij vervangen moest worden door “volksmacht”, liepen de zaken uit de hand met sommige stromingen die Mao’s slogan “Het is goed om in opstand te komen” een beetje te ver doorvoerden, en de hele aard van de CCP-heerschappij sinds 1949 in twijfel begonnen te trekken. In deze gevallen, zoals in de “Shanghai Commune” van begin 1967, moest het Volksbevrijdingsleger (PLA) optreden tegen een onafhankelijke formatie die geradicaliseerde arbeiders omvatte. De PLA was in feite een van de belangrijkste “winnaars” van de Culturele Revolutie, vanwege haar rol in het uitroeien van stromingen die een derde kracht vormden tegen zowel de “kapitalistische wegbereiders” als de maoïsten.

(Gedurende dit alles kwam Kang Sheng, de beul van Yan’an, opnieuw aan de macht en hielp Mao’s factionele tegenstanders te belasteren, te verdrijven en soms te executeren, zoals hij de eerste keer ook had gedaan.)

Misschien wel het interessantste geval van dingen die “te ver gingen”, samen met de korte Commune van Shanghai, voordat het leger binnen marcheerde, was de Shengwulian-stroming in Mao’s eigen provincie Hunan. Daar produceerden arbeiders en studenten die het hele proces hadden doorlopen een reeks documenten die in heel China beroemd werden en waarin werd geanalyseerd dat het land onder controle stond van een “nieuwe bureaucratische heersende klasse”. Hoewel de militanten van Shengwulian hun standpunt verhulden met buigingen naar het “gedachtengoed van Mao Zedong” en het “marxisme-leninisme”, werden hun teksten in heel China gelezen, tot op de hoogste niveaus van de partij zelf, waar ze duidelijk werden herkend voor wat ze waren: een fundamentele uitdaging aan beide facties die aan de macht waren. Zij werden genadeloos verpletterd.(12)

Andere interessante kritieken uit de jaren van de Culturele Revolutie waren die van Yu Luoke, destijds een leerling-arbeider, en later, het manifest van Wei Jingsheng, een 28-jarige elektricien van de dierentuin van Peking op de “Muur van de Democratie” in Peking in 1978.(13) Yu’s tekst werd, net als die van Shengwulian, in heel China verspreid en gelezen. Het was een kritiek op de “bloedlijn”-definitie van de Culturele Revolutie van “klasse” waarbij familie-achtergrond en politieke betrouwbaarheid centraal stonden, in plaats van iemands relatie tot de productiemiddelen. Yu werd voor de problemen die hij veroorzaakte in 1970 geëxecuteerd. De “Muur van de Democratie”, die de terugkeer van Deng Xiaoping naar de macht had moeten begeleiden, liep ook uit de hand en werd in 1979 onderdrukt.

Toenadering tot de Verenigde Staten

Mao’s factie kwam in 1969 opnieuw als overwinnaar uit de strijd. Tot die factie behoorden zijn vrouw, Jiang Qing, en drie anderen die kort na Mao’s dood in 1976 (15) afgezet en gearresteerd zouden worden als de “Bende van Vier”.(14) Deze overwinning, zo wordt vaak over het hoofd gezien, viel samen met het begin van Mao’s stille toenadering tot de Verenigde Staten als tegenwicht tegen de Sovjet-Unie. In 1969 vonden er actieve maar plaatselijke gevechten plaats tussen Chinese en Sovjet-troepen langs hun wederzijdse grens, en als gevolg daarvan verbood Mao alle doorvoer van materiële Sovjet-steun aan Noord-Vietnam en de Viet Cong, een verbod dat van kracht bleef tot het einde van de Vietnam-oorlog in 1975. Begin 1972 ontving Mao de Amerikaanse president Nixon in Peking, terwijl de VS het bommen op Noord-Vietnam lieten regenen.

Deze wending was niet het eerste voorbeeld van een conservatieve buitenlandse politiek ten koste van bewegingen en landen buiten China. Reeds in 1965 had het Chinese regime, op basis van zijn prestige als centrum van “marxistisch-leninistisch” verzet tegen het Sovjet-“revisionisme” na de breuk tussen China en Rusland, de machtige Indonesische Communistische Partij (PKI) aangemoedigd tot een nauwe alliantie met de populistisch-nationalistische leider van Indonesië, Soekarno. Het was een exacte herhaling van de alliantie van de CCP met Chiang Kai-shek in 1927, en het eindigde op dezelfde manier, in een bloedbad waarbij zeshonderdduizend PKI-leden en sympathisanten in de herfst van 1965 werden gedood in een militaire staatsgreep, gepland met de hulp van VS-adviseurs en academici. Peking zei niets over het bloedbad tot 1967 (toen het zich erover beklaagde dat de Chinese ambassade in Jakarta tijdens de gebeurtenissen met stenen was bekogeld). In 1971 juichte China ook openlijk de bloedige onderdrukking toe van de trotskistische studentenbeweging in Ceylan (nu Sri Lanka). In hetzelfde jaar steunde het (samen met de Verenigde Staten en tegen Sovjet-bondgenoot India) de Pakistaanse dictator Yahya Khan, die toezag op de massale onderdrukking in Bangladesh toen dat land (dat vroeger deel uitmaakte van Pakistan) de onafhankelijkheid uitriep.

In 1971 vond een andere bizarre wending in het binnenlands beleid plaats, die Mao’s fascinatie voor oude dynastieke hofintriges weerspiegelde. Tot op dat moment was Lin Biao openlijk aangewezen als Mao’s opvolger. De maoïstische pers in het buitenland en de Franse intelligentsia, die in die tijd uitgesproken pro-maoïstisch was, verkondigden dezelfde lijn. Plotseling verdween Lin Biao uit het zicht van het publiek, en eind 1971 werd bekend dat ook hij, die jarenlang Mao’s naaste vertrouweling zou zijn geweest, al die tijd een kapitalistische oplichter en een geheime KMT-agent was geweest. Volgens het officiële verhaal had Lin een militair vliegtuig gevorderd en was hij naar de Sovjet-grens gevlucht; het vliegtuig was neergestort in Mongolië, waarbij hij en iedereen aan boord om het leven waren gekomen.(16) Maandenlang hebben westerse maoïsten dit verhaal, gepubliceerd in de wereldpers, als een puur burgerlijk verzinsel aan de kaak gesteld, met inbegrip van wat Simon Leys karakteriseerde als het “belangrijkste pro-maoïstische dagblad in het westen”, het zeer deftige Le Monde (Parijs), waarvan de correspondent in Peking maoïstisch toegewijd was. Toen vervolgens de Chinese regering zelf het verhaal bevestigde, keerden de westerse maoïsten als een blad van een boom om en jankten met de wolven tegen Lin Biao. Simon Leys merkte op dat deze fervente gelovigen het oude Chinese gezegde “Sla geen hond nadat hij in het water is gevallen” hadden veranderd in “Sla geen hond totdat hij in het water is gevallen”.

Het buitenlandse beleid

Dit was slechts het begin van de bizarre wending van de maoïstische wereldstrategie en het Chinese buitenlandse beleid. De “grootste vijand” en het “grootste gevaar” was niet langer het wereldimperialisme met de VS als middelpunt, maar het “sociaal imperialisme” van de Sovjet-Unie. Toen de door de VS gesteunde Augusto Pinochet in 1973 de Chileense regering van Salvador Allende omverwierp, erkende China Pinochet onmiddellijk en juichte de staatsgreep toe. Toen troepen van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime in 1975 Angola binnenvielen na de Angolese onafhankelijkheid onder de pro-Sovjet MPLA, steunde China Zuid-Afrika. Tijdens de Portugese Revolutie van 1974-1975 reikten de maoïstische krachten daar de hand aan uiterst rechts. Maoïstische stromingen in heel West-Europa riepen op tot versterking van de NAVO tegen de Sovjet-dreiging. China steunde de Filippijnse dictator Fernando Marcos in zijn poging om de maoïstische guerrillabewegingen in dat land te verpletteren.

Het maoïsme had een serieuze invloed op de nieuw-linkse krachten in het westen aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. Het ontrafelen van de factieverschillen tussen deze groepen zou ons te ver voeren, en de meeste van hen waren tegen de jaren tachtig verdwenen. Maar “maoïsme”, zoals op verschillende manieren geïnterpreteerd, was belangrijk in Duitsland, Italië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Sommige groepen, zoals de ultra-stalinistische Progressive Labor Party in de VS, zagen het teken aan de wand al in 1969 en braken met China in dat jaar. De meeste van deze groepen werden gekenmerkt door stalinistisch geweld tegen tegenstanders, en soms onderling.(17) Hun invloed was even diffuus als verderfelijk; rond 1975 waren er honderden “marxistisch-leninistische” studiegroepen in de VS, en honderden kaderleden waren de fabrieken binnengegaan om de arbeidersklasse te organiseren. Tegen het midden van de jaren zeventig waren drie maoïstische groepen dominant geworden in de linkse beweging in de VS: de Revolutionaire Unie (RU) onder Bob Avakian (later omgedoopt tot de RCP); de October Liga (OL), onder Mike Klonsky, en de Communistische Labour Partij (CLP). Daarnaast was er een bredere, meer verspreide invloed van het maoïsme in kringen van Nieuw Links en in de zwarte bevrijdingsbeweging. Om sommige van de verschillen tussen de diverse maoïstische groepen echt te begrijpen, moet men hun verhouding tot de oude “revisionistische” Communistische Partij van de Verenigde Staten kennen. De meer gematigde groepen, zoals de October League, verwezen terug naar Earl Browder’s leiderschap tijdens de Popular Front-jaren. Meer hard-line groepen, zoals de CLP, keken naar de meer openlijk stalinistische William Z. Foster. Deze en andere kleinere groepen voerden ideologische strijd over de juiste houding ten opzichte van het Albanië van Enver Hoxha, dat voor sommigen (na China’s pro-VS wending) het enige echt “marxistisch-leninistische” land in de wereld bleef. Een kleine groep verkondigde de “Drie Drieën”: Derde Internationale/Derde Periode/Derde Wereld”.

In Duitsland maakte het nieuw-linkse maoïsme na 1968 een opmars, een proces dat het voorzichtig de “positieve overwinning van de anti-autoritaire beweging” van dat jaar noemde. Een belangrijke stroming was de KPD (Kommunistische Partei Deutschlands), die streed tegen de veel grotere DKP (Deutsche Kommunistische Partei, de pro-Sovjet partij, die zelf nog nauwelijks 1 procent van de stemmen in de Duitse verkiezingen haalde). Uit de KPD kwamen een groot aantal kleinere “K-Gruppen” voort, met poëtische namen als KPD-ML Rote Heimat (Rood Vaderland, met een duidelijke populistische ondertoon van “bodem”). Alleen de DKP had enige invloed in de arbeidersklasse, met haar infiltratie in de vakbonden; in 1972 vaardigde de sociaal-democratische regering van Willy Brandt echter haar “radicaal decreet” uit en trad hard op tegen zowel de DKP als de K-Gruppen. De Italiaanse Communistische Partij (PCI), met 25 procent van de stemmen in de verkiezingen van 1976, en hard op weg om een “historisch compromis” met de Christen-Democraten te sluiten, leunde achterover terwijl de Italiaanse regering heel radicaal-links, inclusief maoïsten, als “terroristen” criminaliseerde; zij hielp de regering actief bij de onderdrukking van radicaal-links nadat de Rode Brigades de rechtse politicus Aldo Moro in het voorjaar van 1978 hadden ontvoerd en geëxecuteerd, toen hij op weg was om het “historisch compromis” te ondertekenen dat de PCI in staat zou hebben gesteld om samen met de Christen-Democraten een grote coalitie te vormen.

In Frankrijk heeft het maoïsme nooit zoveel invloed gehad als de veel grotere belangrijkste trotskistische partijen (Lutte Ouvriere, de Ligue Communiste Revolutionaire en de Organisation Communiste Internationaliste, die alle vandaag de dag nog bestaan, in de laatste twee gevallen onder een andere naam). De meeste maoïstische “marxistisch-leninistische” groepen waren in diskrediet geraakt door hun manipulatieve rol tijdens de algemene staking van mei-juni 1968, zoals één die naar de barricaden marcheerde in de nacht van de hevigste straatgevechten (waarbij duizenden mensen tegenover duizenden agenten stonden), aankondigde dat de hele zaak een provocatie van de regering was en iedereen opriep om naar huis te gaan, wat ze vervolgens zelf ook deden. Maar in het voorjaar van 1970 ronselde een kleine ultra-stalinistische en ultra-militante maoïstische groep, de Gauche Proletarienne (Proletarisch Links), tijdelijk Jean-Paul Sartre voor haar verdediging toen de regering de groep verbood na enkele spectaculaire militante interventies in het hele land. Sartre, die in de voorgaande twintig jaar achtereenvolgens pro-Sovjet, pro-Cuba en vervolgens pro-China was geweest, redde de GP van de ondergang, maar de groep stortte kort daarna in door haar eigen ideologische razernij. (De GP bracht na 1977 met name twee bijzonder stompzinnige neo-liberale ideologen voort, Bernard-Henry Levi en Andre Glucksmann, evenals Serge July, hoofdredacteur van het nu zeer respectabele dagblad Liberation, dat begon als de krant van de GP.)(18) (Voormalige Franse maoïsten doken op de vreemdste plaatsen op, zoals Roland Castro, een keiharde maoïst in 1968 die een intieme vriend werd van de socialistische president Francois Mitterand, en die benoemd werd in een vooraanstaande technocratische functie.)

Men moet een zekere uitzondering maken voor de zogenaamde “Mao-spontex”, die bestond uit een basis van boze jonge arbeiders, die het maoïsme van de “Culturele Revolutie” als een “libertaire” doctrine ervoeren, en die na 1968 een paar jaar lang militante acties in Frankrijk lanceerden.

Het maoïsme in Groot-Brittannië had nauwelijks invloed, terwijl zowel de trotskistische Socialist Labor League (SLL) als de IS (later SWP) op hun hoogtepunt in de jaren zeventig duizenden leden hadden en een serieuze aanwezigheid in de arbeidersklasse.

In Japan tenslotte, het meest geavanceerde kapitalistische land in Azië, had het maoïsme (net als in Groot-Brittannië en in Frankrijk) geen schijn van kans tegen de grote, verfijnde nieuw-linkse groepen in de militante Zengakuren, die niet alleen geen tijd hadden voor het maoïsme maar zelfs niet voor het trotskisme, en die zowel de Sovjet-Unie als China als “staatskapitalistisch” bestempelden. (Alleen het kleine ondergrondse, pro-Noord-Koreaanse “Rode Leger” kon op enigerlei wijze als maoïstisch worden gekenschetst.)

Invloedrijke posities

In 1976, zoals eerder vermeld, werd de maoïstische “Bende van Vier”, die tot Mao’s dood aan de top van de staatsmacht hadden gestaan, gearresteerd, gevangen gezet en werd er nooit meer iets van hen vernomen, toen de “revisionisten” onder leiding van Deng Xiaoping weer aan de macht kwamen en zich voorbereidden om China te lanceren op de weg naar “marktsocialisme” of “socialisme met Chinese kenmerken”, te beginnen in 1978.

Deze bizarre ideologische periode eindigde uiteindelijk in 1978/79, toen China, nu een trouwe bondgenoot van de VS, Vietnam aanviel en ruw werd teruggedrongen door het Vietnamese leger onder leiding van generaal Giap (bekend van Dien Bien Phu). Vietnam, nog steeds geallieerd met de Sovjet-Unie, had Cambodja bezet om de pro-maoïstische Rode Khmer te verdrijven, die het land in 1975 had overgenomen en die meer dan een miljoen mensen had vermoord. Als reactie op China’s aanval op Vietnam, dreigde de Sovjet-Unie China aan te vallen. Voor de overgebleven westerse maoïsten was de ontsteltenis op dat moment voelbaar.

Zoals elders in verschillende vormen, gingen de maoïsten in de VS niet stilletjes die donkere nacht in. Velen van hen die de industrie ingingen of anderszins de arbeidersgemeenschappen koloniseerden, klommen op tot invloedrijke posities in de vakbondsbureaucratie, zoals Bill Fletcher van de Freedom Road groep, die korte tijd een topassistent was van John Sweeney toen die in 1995 de AFL-CIO overnam. Mike Klonsky van de October League reisde in 1976 naar China om na de val van de Bende van Vier te worden gezalfd als de officiële liaison met het Chinese regime, maar dat weerhield de OL er niet van te verdwijnen. De RCP stuurde kolonisten naar mijnsteden in West-Virginia, waar ze betrokken waren bij enkele wilde stakingen (sommige van die stakingen waren echter tegen het onderwijzen van Darwin op de scholen). De RCP steunde ook ROAR, de racistische coalitie tegen het met bussen vervoeren van zwarte leerlingen naar witte scholen, tijdens de crisis in Boston in 1975. Bob Avakian stormde in 1978 met vier andere RCP-leden het podium op toen Deng Xiaoping op een persconferentie in Washington met Jimmy Carter verscheen om de alliantie tussen de VS en China te vast te leggen; zij werden beschuldigd van meerdere misdrijven en Avakian verblijft tot op de dag van vandaag in ballingschap in Parijs. In 1984 en 1988 (19) waren maoïsten van verschillende pluimage nauw betrokken bij de kandidatuur van Jesse Jackson voor het presidentschap, wat in 1984 aanleiding gaf tot het “Marxist-Leninists for Mondale”-fenomeen, nadat Jackson het onderspit had gedolven.

Leden van de Communist Workers Party (CWP) ondergingen een erger lot, toen in 1979 leden van de Ku Klux Klan in North Carolina (waar zij zich in verschillende textielsteden hadden georganiseerd) op hun bijeenkomst schoten, waarbij vijf van hen om het leven kwamen. Maar tijdens Occupy Oakland in de herfst van 2011 bleek dat niet alleen burgemeester Jean Quan van Oakland, maar ook enkele van haar belangrijkste adviseurs en hooggeplaatste leden van de Alameda County Labor Council voormalige leden waren van diezelfde CWP.

Meer recent vormden voormalige leden van de RCP die genoeg hadden van Avakians persoonlijkheidscultus het Kasama-netwerk, dat nu een veel grotere, zij het meer diffuse invloed heeft, althans op het internet.

Op wereldschaal hebben maoïsten zich onlangs aangesloten bij een coalitieregering in Nepal,(20) en op de Filippijnen zijn verschillende groepen, waarvan sommige teruggaan tot de jaren zestig of zelfs vroeger, nog steeds actief. De Indiase Naxalieten, die in de jaren zeventig harde maoïsten waren voordat zij door Indira Gandhi werden verpletterd, hebben iets van een comeback gemaakt in arme plattelandsgebieden, en India heeft een aantal maoïstische, marxistisch-leninistische groepen met een aanzienlijke massabasis. De groepering Lichtend Pad in Peru, die op vergelijkbare wijze door Fujimori werd verpletterd, heeft daar een gestage comeback gemaakt, waarbij ze openlijk verwijst naar groepen als de Cambodjaanse Rode Khmer als model.

China na 1978

Tot slot is het belangrijk te kijken naar het lot van het maoïsme in China zelf na 1978.

Voor het regime dat sinds 1978 heeft toegezien op bijna 35 jaar van vrijwel ononderbroken en ongekende economische groei, gemiddeld bijna tien procent per jaar gedurende tientallen jaren, met de methoden van het “marktsocialisme”, blijft Mao Zedong een onmisbaar icoon van de heersende ideologie. In het officiële jargon was Mao “zeventig procent goed en dertig procent fout”. Met “fout” worden meestal de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie bedoeld, hoewel serieuze discussie en onderzoek naar die gebeurtenissen grotendeels of zelfs geheel taboe blijven.

Als gevolg daarvan is een rooskleurige nostalgische kijk op het maoïsme en de Culturele Revolutie de regel geworden in het zogenaamde Chinees Nieuw Links.(21) Er zijn zelfs echo’s van het maoïsme te horen in de recente val van de hoogste bureaucraat Bo Xilai, de voormalige sterke man van Chongqing met een uitgesproken populistische stijl die sommige van zijn tegenstanders ertoe bracht te waarschuwen voor de gevaren van een “nieuwe Culturele Revolutie”. Aangezien het in China onmogelijk is om in het openbaar te discussiëren over alle jaren waarin Mao aan de macht was (en daarvoor), en de jonge generaties over slechts enkele fragmenten van informatie over die jaren beschikken, is het niet verwonderlijk dat stromingen die zich verzetten tegen de ontstellende toename van de sociale ongelijkheid en de onveiligheid sinds 1978, zich tot dat mythische verleden zouden wenden. Dit maakt deze wending echter niet minder reactionair en gevaarlijk. Alles wat na 1978 is gebeurd, vindt zijn oorsprong in de aard van het regime van vóór 1978. Er was geen “contrarevolutie”, laat staan een transformatie van de voordien bestaande sociale productieverhoudingen.

Eens te meer onthult het maoïsme zijn sterk idealistische en voluntaristische opvatting van politiek door zich te richten op de ideologie van de topleiders, zoals het eerder deed met de toespraak en de dooi van Chroesjtsjov in 1956. China van 1949 tot 1978 bereidde het China van 1978 tot heden voor. Zelfs zij die wijzen op het “verbrijzelen van de ijzeren rijstkom”, de ideologische hoeksteen van het oude regime, negeren de praktijk van de onzekere arbeid in de industriële centra in de jaren 1950 en 1960. Totdat werkelijk “nieuw links” in China serieus de plaats van het maoïsme heroverweegt in de grotere context van de geschiedenis van de marxistische beweging, en in het bijzonder zijn oorsprong in het stalinisme en niet in het ware, verslagen wereldproletarische moment van 1917-1921, is het gedoemd zich te reproduceren, zowel in China als in verschillende delen van de ontwikkelingslanden, ofwel groteske kopieën van het periodieke ultra-stalinisme van het maoïsme (zoals in Peru) ofwel de kracht te zijn die de komst van het “marktsocialisme” voorbereidt door de pre-kapitalistische vormen van landbouw te vernietigen en zich bezig te houden met gedwongen, autarkische industrialisatie totdat het westerse, of Japanse en Koreaanse, of (waarom niet? ) Chinees kapitaal (22) arriveert om de volledige opkomst van het kapitalisme mogelijk te maken.

Loren Goldner

(Tussenkopjes zijn door de vertaler toegevoegd.)

Noten

12. Voor de belangrijkste verklaring van Shengwulian (1968) zie hun tekst “Whither China?“.

13. Zie: www.rjgeib.com

14. De “Bende van Vier” werd tegen het einde van de Culturele Revolutie gezien als de leider van de Culturele Revolutie. Het oorspronkelijke centrale orgaan dat de zaken zowel openlijk als achter de schermen leidde, bestond uit tien personen. Onder hen waren Kang Sheng, Chen Boda, Jiang Qing, Yao Wenyuan, Wang Li en anderen.

15. Nogmaals, de boeken van Simon Leys, hierboven geciteerd, zijn stuk voor stuk prachtige portretten van het ideologische en culturele klimaat in China tot 1976. Een merkwaardig boek, dat met voorzichtigheid moet worden gelezen, maar niettemin nuttig is, is dat van Dr. Li Zhisui, “The Private Life of Chairman Mao” (1994). Li was Mao’s lijfarts van 1956 tot 1976 en woonde het grootste deel van die jaren in het elite-complex in Peking, samen met ander partijtoppersoneel, en reisde overal met Mao mee naar toe. De Engelse vertaling van het boek werd begroet met een door de media gestuurde sensatiebeluste focus op verslagen van Mao’s vraatzuchtige seksuele honger naar mooie jonge vrouwen, wat eigenlijk maar een klein thema is. Het echte belang is het portret van het komen en gaan van de top van de CCP-leiders gedurende de laatste twintig jaar van Mao’s leven, hun opkomst en hun ondergang. Het verhaalt ook Mao’s diepgaande lezen van de Chinese dynastieke geschiedenis, de zogenaamde “24 dynastieke geschiedenissen” die de jaren 221 v.C. tot 1644 n.C. bestrijken. Mao’s fascinatie ging vooral uit naar hofintriges. Volgens Li had hij de grootste bewondering voor enkele van de “meest meedogenloze en wrede” keizers, zoals Qin Shihuangdi (221 – 206 v.Chr.), die de kortstondige Qin dynastie stichtte. Qin beval de beruchte “verbranding van de boeken” en executeerde vele Confuciaanse geleerden (p. 122). Een andere favoriet was keizer Sui Yangdi (604-618), die de opdracht gaf tot de bouw van het Grote Kanaal door massale dienstplichtige arbeid, waarbij duizenden stierven.

16. Maar er dook nog een ander verslag op, waarvan in 1983 een Engelse vertaling verscheen: Yao Ming-Le, “The Conspiracy and Death of Lin Biao”. Het zou een pseudoniem verslag zijn, geschreven door een hooggeplaatst CCP-lid, dat de opdracht had gekregen om het verhaal van Lin’s vlucht en dood te ontwikkelen. Volgens Yao was er een strijd op leven en dood aan de gang tussen Mao en Lin, en was Lin een staatsgreep aan het beramen om Mao omver te werpen en te doden. Het complot werd ontdekt, en Lin Biao werd gearresteerd en geëxecuteerd. Niemand minder dan Simon Leys, een scepticus van bronnen uit China, stelt in zijn boek “The Burning Forest” dat Yao’s verslag overeenkomt met andere bekende feiten.

17. Voor een volledig verslag, zie Max Elbaum’s boek “Revolution in the Air”, dat beweert deze groepen te zien als de “besten en de slimsten” die uit de Amerika sixties zijn voortgekomen. Voor een korte cursus, zie mijn polemische bespreking van Elbaum “Didn’t See The Same Movie“.

18. Voormalige Franse maoïsten doken op de vreemdste plaatsen op, zoals Roland Castro, een vuurvretende Maoïst in 1968 die een intieme vriend werd van de Socialistische President Francois Mitterand, en benoemd werd in een leidende technocratische positie tijdens het presidentschap van laatstgenoemde.

19. Deze uitstap in de politiek van de Democratische Partij wordt met enthousiasme beschreven in het hierboven geciteerde boek van Max Elbaum.

20. Voor een reeks artikelen over de maoïstische deelname aan de Nepalese regering, zie Libcom.

21. Zie het artikel van Lance Carter over Chinees Nieuw Links in Insurgent Notes No. 1.

22. De Chinese investeringen in Afrika van de laatste jaren, in de eerste plaats gericht op de aankoop van grondstoffen, hebben ernstige dimensies aangenomen; reeds waarschuwen sommige Afrikaanse leiders voor een “nieuw kolonialisme”. Het is enorm komisch dat westerse leiders de vermetelheid hebben om China plechtig te waarschuwen “de natuurlijke hulpbronnen van Afrika niet te exploiteren”(!).