Titel: Haalt Marx 1984?
Auteur: Rudolf de Jong
Datum: juni/maart 1983
Bron: De dood van Marx | De as 61

      ANARCHISME

      KRITIKUS

      AKTUALITEIT

Honderd jaar geleden , op 14 maart 1883 , overleed Karl Marx. Hij stierf in het harnas. In zijn harnas: de leunstoel bij zijn schrijfburo. Marx was een schrijver , geen aktivist Stakingen of demonstraties heeft hij niet georganiseerd; in revoluties heeft hij geen rol gespeeld; bij barrikades - laat staan erop - is hij nooit gezien. Zijn wapen was de pen. Niet alleen voor theoretiese geschriften. Hij formuleerde ook pakkende leuzen . “De bevrijding der arbeidersklasse moet het werk van de arbeiders zelve zijn ” is er één van. Een ander is: “De traditie van alle dode geslachten rust als een 'Alp ' (wat zowel te vertalen is met “nachtmerrie” als met “loodzware last”) op het denken van de mensen. ”De ironie van de geschiedenis - waarover Marx ook leuke dingen heeft geschreven - wil dat zijn graf sedert de Stalin-tijd ontsierd wordt door een gigantiese Marx-kop , even loodzwaar als nachtmerrieachtig: En een prachtig symbool van het feit dat de dode Marx steeds als een loodzware last op het denken van velen - i.h.b. van marxisten - heeft gerust. Als nachtmerrie voor het marxisme fungeerde in die honderd jaar het spontane en spottende anarchisme.

Bij Marx’ dood stonden anarchisme en marxisme fel en onverzoenlijk tegenover elkaar. Beide socialistiese stromingen waren in volle groei en ontwikkeling. Vijf en twintig jaar geleden meenden marxisten dat de oude strijd reeds lang gewonnen was en dat het anarchisme morsdood was. Vandaag de dag kan ik als anarchist de vraag stellen of er nog wel zoiets als marxisme bestaat. De oude strijd lijkt thans definitief ten nadele van de klassieke marxistiese standpunten beslecht.

En Marx zelf na honderd jaar? De visie die zijn anarchistiese tegenstander Bakoenin op hem had is anno 1983 gemeengoed geworden en wordt door hedendaagse marxisten als hoogste vorm van vernieuwing van het marxisme gepresenteerd. Het is echter niet de visie die Marx van zichzelf had.

Wat was Bakoenins kijk op Marx? Hij beschouwde hem als een socialist, een mede-socialist. Marx’ opvattingen i.h.b. wat men later het histories materialisme noemde, behoorde tot Bakoenins geestelijke bagage en waar hij over Marx schreef - ook in zijn geschriften tégen Marx - sprak hij steeds over de “eminente geleerde” of woorden van gelijke strekking. Maar dat betekende niet dat Bakoenin marxist was. Hij zocht zijn eigen weg naar een anarchisties socialisme. Op dezelfde wijze zoals er thans vele denkers zijn die diepgaand beinvloed zijn door Marx, maar een geheel eigen ontwikkeling doormaken en tot eigen - vaak anarchistiese - konklusies komen. M.a.w. Marx wordt gezien als een socialist, niet als de socialist. En in laatste instantie ging het om dit punt in het dispuut anarchisme - marxisme: Welke plaats neemt Marx in binnen het geheel van het socialisme?

Voor de anarchisten was hij iemand die een bijdrage leverde aan het socialisme. Men wil dan ook best een plaatsje voor hem inruimen tussen allerlei socialistiese vogels, van zeer diverse pluimage. Marx zelf - en de marxisten na hem - namen daar geen genoegen mee. Marx vond dat hij andere opvattingen over het socialisme overbodig had gemaakt. Zijn “denktank” had al dat vreemd gevogelte als het ware “vermalen” en wat ervan bruikbaar was, verwerkt in zijn konceptie over de ontwikkeling van de samenleving naar het socialisme toe. De leer van Marx verlangde daarom een alleenrecht, een monopolie op. Principieel andere socialistiese ideeën werden door Marx een sta-in-de-weg gevonden, en van daar was het nog maar een stap om de aanhangers van die andere opvattingen te verketteren en als vijanden van het socialisme te kriminaliseren.

Deze stap heeft Marx gedaan t.a.v. het anarchisme, dat zich niet liet “vermalen”. De grote botsing ging over een heel konkreet en ook heel principieel punt betreffende wegen en methoden, speciaal de vraag van de politieke machtsvorming. Het anarchisme wijst de verovering van de staat af, want diktatuur, verburgerlijking en vernietiging van het socialisme zijn er de gevolgen van. De organisatievorm van de Eerste Internationale, die met deze vraag samenhing, leidde tot de breuk tussen Marx en Bakoenin. Hoewel het dus een heel principiële zaak betrof en Marx wat betreft de staat dichterbij het anarchisme staat dan bijv. zijn tijdgenoot Lasalle en zijn sociaal-democratiese en leninistiese nazaten, hebben Marx en Engels in hun strijd tegenBakoenin en de anarchisten meer gegrepen naar methoden van kriminalisering dan naar argumenten.

Franz Mehring - die de eerste grote en nog steeds één van de mooiste - Marxbiografieën schreef en zelf marxist was, plaatst het voornaamste geschrift van Marx en Engels tegen Bakoenin “op de laagste trap (....) van alles wat Marx en Engels gepubliceerd hebben” en hij geeft ook aan waarom: “Wat hun verdere polemiese geschriften de eigenaardige bekoring en blijvende waarde verleent, de positieve kant van het nieuwe inzicht, bij welks geboorte de negatieve kritiek als vroedvrouw optreedt, mist dit geschrift volkomen. “Het is begrijpelijk dat dit oordeel van Mehring hem in zijn tijd niet in dank werd afgenomen, door wat hij noemde “het Marxpapendom”. Karl Kautsky, de paus van de sociaal-demokratie, sprak van anti-marxisme, de latere kommunist Rjasanof over snood verraad. Verwonderlijker is dat in Nederland anno 1983 nog een Marx-boek kan uitkomen, van Theun de Vries, waarin, blijkens een voorpublicatie in De Volkskrant van 18 september 1982, over Bakoenin wordt gesproken op een wijze die nog steeds niet boven Marx’ “laagste trap” uitkomt. (“Een fantast, begaafd met het tot op heden spreekwoordelijke Russiese leugentalent” (...) “Voor Marx een prediking van de revolutie die even grotesk als infaam was”)

Voor de goede orde laat ik toch nog maar even Mehrings eindoordeel over Bakoenin volgen: “Bij al zijn fouten en zwakheden zal de geschiedenis hem een ereplaats bewaren onder de voorvechters van het internationale proletariaat, al mag deze plaats dan ook altijd bestreden worden, zolang er filisters op deze aardbol rondlopen, hetzij die de slaapmuts van een politieman over hun lange oren trekken of hun bibberend gebeente onder de leeuwenhuid van een Marx trachten te verbergen”.

ANARCHISME

De twee deuntjes belichten een eigenaardige tegenstelling die ook nu nog bestaat. Wetenschapsmensen van marxistiese huize die zich werkelijk verdiepen in anarchistiese denkers nemen doorgaans heel diep hun hoed af voor figuren als Proudhon, Bakoenin en Kropotkin. Als politieke en geestelijke stroming, als beweging is het marxisme steeds blijven staan op Marx’ “laagste trap”. Nog steeds krijgt men - onderling tegenstrijdige - onzin te horen over “kleinburgers”, “lompenproletariaat”, “bommengooiers”, “primitieve rebellen”, “dromers”, “revolutionair ongeduld”, “afbrekers”, “hemelbestormers”, als het gaat over het anarchisme. Hoe is het te verklaren dat het marxisme niet verder is gekomen in zijn verhouding tot het anarchisme? De belangrijkste verklaring die ik heb is de volgende. Het Marxisme - althans in zijn politieke vormen - ontwikkelde zich van het socialisme af (en dus ook van het anarchisme af) en werd de ideologie bij uitnemendheid in een proces van voortgaande verburgerlijking van het sodalisme en van de arbeidersklasse. De burgerlijke samenleving waartegen Marx storm liep is niet verdwenen, maar veranderd en versterkt en heeft het 19e eeuwse proletariaat grotendeels geabsorbeerd. Van dit veranderings- en versterkingsproces zijn de partijen en organisaties die zich op Marx beriepen belangrijke dragers geweest. In Marx’ eigen terminologie: de objektieve rol van iet marxisme in de afgelopen honderd jaar is het versterken van de burgerlijke samenleving geweest. Ook voor Rusland en Oost-Europa, China en Cuba geldt dit. De samenleving in Rusland is een andere dan de burgerlijke samenleving in West-Europa van honderd jaar geleden, maar zij is er niet minder burgerlijk om. Alle gepraat over “het werkelijke” en het “reëel bestaande” socialisme n.a.v. de Oosteuropese samenleving zou Marx - terecht - afdoen met een sleutelwoord uit zijn korrespondentie: stront. Het feit dat de dragers van dit veranderingsproces zich de afgelopen honderd jaar beriepen (eri tot op bepaalde hoogte ook konden beroepen) op Marx is zijn tragiek. Maar zoals een echte tragiese held is hij ook te gronde gegaan aan zijn eigen tekortkomingen. Had hij toch maar beter naar Bakoenin geluisterd! Bakoenin waarschuwde voor de gevaren van de staat en van politieke machtsvorming. Het probleem van de macht - van de ene macht over de andere - staat in het middelpunt van het anarchistiese denken. Bij Marx zijn het de eigendomsverhoudingen (met de eronder liggende produktiestruktuur en de er uit voortvloeiende klassestrijd); macht en staat zijn voor hem afgeleide zaken. Bakoenin voorzag dat marxisme-aan-demacht een gruwelijke diktatuur zou worden over de arbeiders uitgeoefend in naam van het socialisme door ex-arbeiders die, eenmaal aan de macht, op zouden houden arbeiders te zijn en een nieuwe heersendeklasse zouden vormen. Marx vond dit allemaal onzin. Een bourgeois hield toch ook niet op bourgeois te zijn als hij in de regering ging zitten? Het interessante is dat Bakoenin niet alleen het anarchistiese gelijk aan zijn kant had en het historiese gelijk kreeg, maar hier ook het marxisties denken vertegenwoordigt. Marx’ opmerking betekende dat hij in parallellen dacht, terwijl juist het denken van Marx het inzicht brengt datje heel voorzichtig moet zijn met analogieën; wat voor de ene klasse opgaat hoeft nog niet van toepassing te zijn voor een andere klasse!

Door “horende doof’ te zijn voor het anarchisme betrad het marxisme de weg die uiteindelijk - hoewel niet automaties - leidde tot de koncentratiekampen van Lenin en Stalin. Door de koppeling van het socialisme aan de verovering van de staatsmacht werd het marxisme tegelijkertijd een motor tot verandering, niet tot vernietiging, van de burgerlijke maatschappij. Diktatuur van (is over) het proletariaat en verburgerlijking van het socialisme zijn voor de anarchist altijd twee aspekten van dezefde zaak geweest. Hierboven schreef ik dat het anarchisme de macht centraal stelde, en Marx de produktiekrachten als uitgangspunt nam. Macht is een algemener kriterium dan produktiekrachten, eigendom en klassestrijd, en binnen het socialisme is het een principiëler kriterium. Het anarchisme gaat een grote stap voorwaarts t.a.v. andere vormen van socialisme, in denken, in handelen. Men kan het formuleren met een variatie op Marx’ beroemde these over Feuerbach: “De filosofen hebben altijd geprobeerd de wereld te interpreteren, het gaat erom hem te veranderen”. De Anarchist kan zeggen: De socialisten hebben altijd geprobeerd de machtsst rukt uren te veranderen, waarom het gaat is alle machtsstrukturen te elimineren. Bij Marx en Engels ziet men wel koene aanlopen tot dit inzicht, tot deze sprong voorwaarts, maar als het er op aan komt struikelt het politieke marxisme en belandt in het water van oude en nieuwe machtsstrukturen. Het demokraties socialisme moddert voort in de blubber van het kapitalisme en steekt daarbij nog gunstig af bij de diktatoriaal geregeerde landen, die zich op Marx beroepen en waar het socialisme verrekte in de drek van de goelag-archipels.

Het lage peil waarop Marx zijn strijd tegen het anarchisme streed heeft óók de anarchistiese houding t.a.v. het marxisme beinvloed. Voor de meeste anarchisten bleef Marx de Marx van de “laagste trap”. Andere anarchisten stonden veel onbevangener tegenover Marx en beoordeelden hem naar hogere treden van zijn denken. Vooral het inzicht alle dingen in hun samenhang en in hun ontwikkeling te zien en het feit dat door dit inzicht het vermogen van de mens, om handelend in te grijpen in de geschiedenis vergroot wordt sprak hen aan. Evenals de mogelijkheid om Marx’ sociale analyses te ontdoen van autoritaire en politieke trekken (libertair Marxisme). Voor andere anarchisten, die Marx even grondig lazen, bleef hij een weinig interessante, wat bloedarmoedige, socialist. (Kropotkin vond Het Kapitaal niet meer dap een wat lang uitgevallen pamflet). Het feit dat veel zaken die Marx als “wetmatig” zag niet meer dan hypothesen waren - die bovendien grotendeels onhoudbaar bleken - speelde daarbij ook een rol.

De waardering die Marx vanuit het anarchisme ten deel viel hing ook sterk samen met de eigen opvatting over het anarchisme. Bakoenin en het anarcho-syndikalisme deelde met Marx de opvattingen dat het socialisme verbonden moest worden aan de konkrete economiese strijd van de arbeiders. Aanhangers van Kropotkins anarchisme, individualistiese anarchisten, Gustav Landauer die het anarchisme als kultuurkracht zag en produktieve associatie wenste, stonden op dit punt veel verder van Marx af. Marx werd eveneens bewonderd door filosofïes ingestelde anarchisten, vooral als zij, evenals Marx, door Hegel beihvloed waren. Ook Bakoenin was door de school en de kritiek op Hegel “gegaan”. Van de Nederlanders zijn te noemen: Bart de Ligt, M.A. Romers, en bovenal Clara Meijer-Wichmann. Haar voordrachten over het histories materialisme en de filosofiese grondslagen van het socialisme, zestig jaar geleden in druk verschenen (in de bundel Mensch en Maatschappij) behoren tot het mooiste wat over het marxisme is verschenen in Nederland en zijn minder verouderd dan hele bibliotheken, die sedertdien door marxisten bijeen zijn geschreven.

Vóórdat de jeugdgeschriften van Marx bekend waren, die o .a. in de jaren zestig tot grote debatten over Marx* humanisme geleid hebben, vindt men bij haar eigenlijk al alles wat er te zeggen valt over dit humanisme (in haar terminologie: idealisme). Zij bepleitte een anarchisme dat “door het marxisme (is) heengegaan” waarbij zij als kern van het marxisme de methode zag, die revolutionair is, ook t.a.v. het marxisme zelf: “Wij hebben nu eenmaal vanuit Marx' eigen historiese geest óók het marxisme te verstaan in de stroom der tijden: het is te begrijpen als een waarheid die niet voor alle tijden is”. Clara Meijer-Wichmann sluit hier aan bij Marx’ woorden, dat zijn methode een kritiek van het bestaande is die “zich door niets laat imponeren” en in dit verband noemt zij Marx en Engels in een adem met Proudhon, Bakoenin, Lasalle en Mehring. Een ademtocht waarin de namen Kautsky en Lenin ontbreken. Dat is geen wonder, want zij zegt ook - n.a.v. Marx’ verhouding tot Hegel - “iedere filosofie heeft tweeërlei volgelingen: de orthodoxe uitwerkers en de afwijkende voleindigers”.

Nu is het woord “voleindiger” mij een beetje te definitief en te Hegeliaans. Ik voel meer voor “zelfstandige gebruikers”, zoals bijvoorbeeld Bakoenin er één was t.a.v. Marx.

Anarchisten die niet minder wijsgerig waren dan Clara Meijer-Wichmann, maar wel minder waardering voor Hegel en dialektiek hadden, hebben doorgaans veel harder over Marx* leer geoordeeld. Zo in Nederland B. Reyndorp, buiten Nederland Bertrand Russell. De laatste schrijft (Geschiedenis der Westerse Philosophie) “Over het algemeen genomen kan men zeggen, dat alle elementen in de filosofie van Marx, die hij aan Hegel heeft ontleend, onwetenschappelijk zijn, in die zin, dat er geen enkele reden is om aan te nemen, dat zij steekhoudend zijn”. Hij meent echter ook dat die Hegeliaanse elementen zonder nadeel voor Marx’ socialistiese opvattingen kunnen wegvallen. Overigens zonder dat hij Marx opvattingen over het socialisme - “hij is in de praktijk op machtspolitiek aangewezen en op de leer van een heersende klasse” - onderschrijft. Begrijpelijkerwijze laat Russell verwante geluiden horen t.a.v. Hegel: “Zelfs wanneer (zoals ik zelf meen) vrijwel alle theorieën van Hegel onjuist zouden zijn, blijkt hij toch van betekenis, en niet uitsluitend om historiese redenen, die bij niemand anders zo logies en op alles omvattende wijze is doorgevoerd”.

Geheel analoog aan hetgeen hier over de filosofie van Hegel wordt gezegd, zullen veel anarchisten oordelen over het wetenschappelijk socialisme van Marx. Het is ook mijn oordeel.

KRITIKUS

Ik vind Marx vooral interessant als kritikus van het socialisme. (Uiteraard voorzover die kritiek het door Mehring gewenste peil had). Zijn kritiek richtte zich niet alleen op het anarchisme, maar op alles en iedereen wat zich toen socialist, radikaal en demokraat noemde, inklusief de beginnende Duitse sociaaldemokratie. Het is mi. jammer dat hij zich aktief met organiseren heeft ingelaten. Hierdoor kwam hij onvrij te staan, zowel tegenover het anarchisme dat hij bestreed, als tegenover de sociaaldemokratie die hij steunde.

Marx’ kritiek op het samengaan van zijn volgelingen in Duitsland met de aanhangers van de “staats-socialist” Lasalle (Het programma van Gotha) is pas na zijn dood bekend geworden. Domela Nieuwenhuis heeft Marx het verzwijgen van deze kritiek kwalijk genomen; hier ligt misschien één van de oorzaken van Domela’s breuk met het marxisme.

De kritiek van Marx op het anarchisme wordt gerelativeerd als men deze plaatst tegen de achtergrond van het feit dat Marx altijd kritiek had. Vrijwel| ai zijn geschriften hebben het woord “kritiek” in titel of ondertitel: “Kritiek op de kritiese kritiek” vind ik dè meest “Marxe” titel van al zijn boeken. Typerend voor Marx was ook dat hij zijn kritiek niet alleen op politieke tegenstanders richtte, maar juist op medestanders en leermeesters waar hij veel aan te danken had. Je zou bij wijze van spreken kunnen zeggen dat hij bij voorkeur en voor 100 procent kritiek leverde op degenen waar hij het voor 90 procent mee eens was en tot op dat moment voor 80 procent op steunde. Het zijn doorgaans afrekeningen met een eigen verleden. Het zegt vooral iets over de invloed die de gekritiseerde personen - Hegel, Feuerbach, Stiner e.a. “jong-Hegelianen? Weitling, Proudhon enz. - op Marx hadden. Het feit dat Marx hen kritiseerde wijst niet op de waardeloosheid van hun denken, maar juist integendeel op de grote betekenis ervan. (In de moderne wetenschappelijke literatuur over de door Marx ‘Vernietigde” tegenstanders speelt diens “vernietigende” kritiek nauwelijks meer èen rol, voorzover ik dat kan overzien. Evenmin wordt nog wetenschappelijke betekenis toegekend aan zijn geschriften tegen Napoleon III of over bijv. de Commune van Parijs. Marx kritiek op anderen is vandaag vooral interessant voor de intellektuele ontwikkelings-geschiedenis van Marx zelf.)

Je kan rustig stellen: het feit dat Marx met een mede-socialist “afrekende” is een goede aanwijzing voor het feit dat deze mede-socialist de moeite waard was, als denker en/of socialist doorgaans niet voor Marx onderdeed, en hem als mens meestal verre overtrof. Dat laatste brengt mij op een ander aspekt van de kritiek die Marx steeds uitoefende. Dit is helaas niet los te maken van zijn “laatste trap”. Als mens was Marx geen sukses; hij had een uitgesproken rot karakter, het socialist-zijn was bij hem slecht ontwikkeld. Hij had een hautaine en arrogante minachting voor al zijn mede-socialisten, ook voor degenen die hem bewonderden en naar de ogen keken). Leedvermaak en jaloezie kenmerken zijn relaties tot alle socialisten van zijn tijd. Het wordt wel eens in verband gebracht met zijn leverkwaal of zijn persoonlijke omstandigheden. Hij hield er een bekrompen, zeer burgerlijke levensstijl en levenshouding op na en leed er onder dat hij deze levensstijl niet “waar” kon maken.

Misschien dat ook zijn zeer kritiese houding tegenover zijn eigen werk een rol speelde? Iemand die krities tegenover het eigen werk staat ergert zich snel aan anderen die op hetzelfde terrein bezig zijn, en zijns inziens minder nivo (en meer sukses!) hebben. Bovendien had hij allerminst een vlotte pen, niet omdat hij, zoals ik, erg lui was, maar juist omdat hij zo ijverig was. Zijn jeugdvrienden klaagden er al over dat er zo moeizaam iets uit zijn handen kwam, omdat hij steeds nieuwe lektuur wilde verwerken in het geschrift waar hij mee bezig was, en nooit tevreden was met hetgeen hij had.

Enkele jaren voor zijn dood schreef hij aan Domela Nieuwenhuis, die informeerde hoe ver hij was met het manuscript voor het tweede deel van Het Kapitaal, dat er zich weer allerlei nieuwe ontwikkelingen (in de ekonomie) voordeden die hij er nog in wilde verwerken. Dat het eerste deel van Het Kapitaal ooit (1867) verschenen is (nog in het voorwoord wordt verwezen naar de toen laatste literatuur) is misschien de indrukwekkendste prestatie geweest van .... Friedrich Engels, die zijn vriend niet alleen financieel en intellektueel steunde, maar ook moreel aanvaardde.

De kritiese instelling tot zijn eigen werk geeft aan Marx en zijn opvattingen echter een interne tegenstrijdigheid die ook met alle dialektiek niet is glad te strijken. Aan de ene kant pretendeerde Marx een “wetenschappelijkheid” die men met biologiese en zelfs natuurwetenschappelijke wetmatigheden zou mogen vergelijken (Marx en Engels vergeleken hun betekenis voor de wetenschap van de maatschappij en de geschiedenis graag met Dart wins betekenis voor de biologie). Aan de andere kant was Marx steeds bezig zijn “wetmatigheden” bij te stellen, te veranderen en aan te passen.

Vele Marxologen verklaren zijn onvermogen om Het Kapitaal af te maken uit andere, diepere gronden dan hij zelf tegenover Domela noemde. Marx zou ergensbeseft hebben dat het niet klopte, dat hij er eenvoudig niet in slaagde zijn wetenschappelijk socialisme (inklusief het alleenrecht van zijn opvattingen) rond te krijgen op een manier die hij zelf als kritiese wetenschapper kon aksepteren. M.a.w. Het Kapitaal kwam niet af omdat Marx er niet uit kwam.

Zonder blikken of blozen wordt dit er niet-uit-komen door veel Marx-adepten weer gebruikt om de aktualiteit van Marx te onderstrepen. Het wijst immers op zijn wetenschappelijke inslag? Maar daarmee is de interne tegenstelling - tot het feit dat Marx wel zocht naar een uitweg en pretendeerde dat er met zijn denken uit was te komen - niet verdwenen. In het verlengde van dit probleem ligt ook de kontroverse over het marxisme als systeem. Heeft hij een “systeem” achtergelaten? En was dat een “gesloten systeem”? Wilde hij zoiets scheppen of wilde hij dat juist niet?

Generaties van volgelingen - sociaaldemokraten en kommunisten - zijif ervan overtuigd geweest dat hun kracht en zekerheid school in het “hebben” van het samenhangende en sluitende systeem. Daar is echter ook altijd protest tegen aangetekend, mede vanuit het marxisme en thans geneert elke Marx-adept, die een beetje van deze tijd wil zijn, zich voor de idee dat het marxisme ooit een systeem, laat staan een gesloten systeem, zou kunnen zijn.

AKTUALITEIT

De grootheid van Marx - zo wordt tegenwoordig betoogd - zit hem juist in het ontbreken van zo’n systeem! Dat daarmee honderd jaar sociaaldemokraties en kommunisties denken, met figuren als Kautsky en Lenin grotendeels overboord wordt gezet - geeft men alhoewel aarzelend - wel toe. Maar men stelt niet de hamvraag. Die luidt: als het geen samenhangend systeem is, wat blijft er dan eigenlijk nog over van het hele werk van Marx? Wat reddingssloepen van een gezonken slagschip. Ik vind het overigens al heel wat dat er van het slagschip na honderd jaar nog roeibootjes zijn overgebleven. (Van de meest intellektuele “slagschepen” die omstreeks 1883 stierven is immers zelfs het wrakhout vergaan). Het staat alleen zo gek dat de hedendaagse marxisten die men in die roeibootjes aantreft nog steeds het airtje over zich hebben, dat eens paste bij het trotse en onoverwinnelijk geachte slagschip, Karl Marx genaamd, dat zo zeker koers leek te zetten om de beslissende slag tegen de kapitalistiese armada te leveren, in de strijd die een einde zou maken aan alle klassenstrijd.

Alsof hun roeibootjes toch nog eens de vliegdekschepen en atoomonderzeeërs van de hedendaagse imperialistiese machten tot zinken zullen brengen, alleen omdat, zoals te doen gebruikelijk is, de naam van het slagschip ook op het reddingsbootje prijkt! Men maakt er zo wel een narrenschip van. Wie konkreet kijkt naar wat er vandaag de dag over is van de diverse grote leerstukken van Marx, zoals de akkumulatietheorie, de konsentratie- en Verelendungstheorie en vooral de meerwaardetheorie - eens de grote kanonnen van het slagschip - die moet konstateren dat zij verdwenen zijn. In dit Marx-jaar zal dat goed te kontroleren zijn. Én dien ik een dubbeltje zou moeten betalen voor elk herdenkingsartikel waarin de meerwaarde niet genoemd wordt dan gaat de Verelen-dungstheorie, althans voor mijn persoon, beslist nog op. Toch is tot honderd jaar na het verschijnen van Het Kapitaal de meerwaarde steeds aangeduid als de “hoeksteen” van Marx’ ekonomiese leer (zie bijvoorbeeld het speciale nummer dat Politiek en Cultuur, het wetenschappelijk tijdschrift van de CPN aan Het Kapitaal wijdde in 1967). In zijn korte en indrukwekkende rede aan Marx’ graf zei Friedrich Engels, na gememoreerd te hebben dat Marx de “ontwikkelingswet van de menselijke geschiedenis” ontdekt had, het volgende: “En dat was nog niet alles. Marx ontdekte ook de speciale bewegingswet van de tegenwoordige kapitalistiese produktiewijze en de uit haar geboren burgerlijke maatschappij. Met de ontdekking van de meerwaarde was hier plotseling licht geschapen...”

Waar is dit licht gebleven? Op de meerwaarde was de uitbuiting van de arbeiders gebaseerd. De marxisten hebben altijd de juistheid van de meerwaardetheorie tegen aanvallen (of vermeende aanvallen) van de burgerlijke ekonomie verdedigd Maar zij hebben zich - ondanks al het gepraat over de Praxis - nooit erg om de bruikbaarheid ervan bekommerd. (Marx’ opvattingen over de meerwaarde zijn nuttig geweest in de strijd voor de verkorting van de arbeidsdag. Marx polemiseerde in Het Kapitaal met bijvoorbeeld Nassau Senior die beweerde dat de winst van de ondernemer tot stand kwam in het laatste uur dat de arbeider werkte; terecht stelde Marx dat de arbeider altijd meerwaarde produceerde). Om echt bruikbaar te zijn moet de meerwaarde meetbaar zijn. Marx heeft zich inderdaad eindeloos met wiskunde bezig gehouden; “op elk” (gebied dat hij onderzocht) “zelfs op dat van de wiskunde, heeft hij zelfstandige ontdekkingen gedaan”. (Friedrich Engels aan het graf). Men schijnt doe ontdekkingen eens aan Einstein te hebben voorgelegd, die vriendelijk zou hebben geantwoord dat het voor een middelbare scholier geen onverdienstelijk werk was. De anarchist Kropotkin, die ongeveer tezelfdertijd als Marx met wiskunde bezig was - als officier van de tsaar moest hij leren met kanonnen om te gaan - schreef rond 1900 dat de wiskundige formules van Het Kapitaal een lachertje waren voor mathematici.

Degenen die nu nog praten over de aktualiteit van Marx zijn tegelijkertijd zeer vaag over die aktualiteit. Marx is thans vooral “bron van inspiratie” geworden. Een zin die ik toevallig - uit een overigens interessant - artikel in De Waarheid van 12 januari 1983 plukte is waarschijnlijk illustratief voor de manier waarop Marx in 1983 benaderd wordt. Die zin luidt: “Karl Marx was tijdens zijn leven al geworden tot een van de scherpzinnigste leiders van de internationale arbeidersbeweging en zijn denken en doen zijn tot in de huidige tijd een bron voor kennis, diskussie en inspiratie”. “Eén (en niet dé) van de scherpzinnigste” kon weggelopen zijn uit een pamflet van Bakoenin tegen Marx”. “Tijdens zijn leven al geworden” roept even de vraag op of Marx na zijn dood nog scherpzinniger werd. Zolang spiritisten nog geen aanstalten maken een praatgroep over Marx te beginnen zullen wij die vraag maar ontkennend beantwoorden. Het woordje “al” heeft betrekking op het feit dat Marx na zijn dood al maar genialer, groter en monumentaler is gemaakt.

Tegen een bron van inspiratie is niets in te brengen, behalve dat het wel erg vrijblijvend is tegenover Marx. Het staat ook wel erg ver af van Lenins woorden over Marx: ”de voorzetter en geniale voltooier van de drie voornaamste gelijke stromingen van de 19e eeuw” (te weten de Duitse filosofie, de Franse socialistiese en revolutionaire traditie en de Engelse ekonomie). Lenin is mij te absoluut, te versteend, maar dat Marx dit gewild heeft, geprobeerd heeft, zie ik als zijn betekenis. Hoewel dat een betekenis is zonder aktualiteit.

Kritiek op het Marx-beeld is anno 1983 nog steeds op zijn plaats. Honderd jaar Marx-herdenking betekent ook' een eeuw van Marx vergroting en vergoddelijking. Dat was tevens een vlucht voor vernieuwing en een annexatiedrift van ideeën die beslist niet “des Marx” waren.

Tijdens zijn leven heeft Marx veel ideeën van anderen “geannexeerd”. Het Communistisch Manifest is bijvoorbeeld veel meer een samenvatting van de toen bestaande socialistiese ideeënwereld (met uitsluiting van het anarchisrtie) dan een oorspronkelijk denkwerk. (Marx zelf heeft er ook nooit de betekenis aan gehecht die men het manifest later gegeven heeft.) In onze eeuw is de annexatiedrift van anti-marxistiese ideeën bijna het hoofdkenmerk van het marxisme geworden. Om maar eens wat te noemen: de Sowjet-gedachte (toen de Sowjets in 1905 in Rusland ontstonden wist met name Lenin bij God en bij Marx niet wat hij met dergelijk spontaan en anti-marxisties gedoe moest aanvangen; zijn bolsjewiki speelden dan ook geen enkele rol in 1905); het arbeiderszelfbestuur (van Proudhon afkomstig); autonome bewegingen; anti-centristies denken over de derde wereld (Marx zag uitsluitend voor het industrieproletariaat in de meest ontwikkelde landen een historiese rol weggelegd). Zo poogt men thans Marx - die bij uitstek dacht in termen (en normen) van overwinnen, vermorzelen en bedwingen (niet beheersen) van de natuur - zelfs te verzoenen met feminisme en ekologie. Ontdaan van alle mythen en annexaties kan hij voor individuen - ook anarchistiese - inderdaad bron van inspiratie zijn, maar Marx is geen noodzaak. De samenhang van het totaal van zijn denkbeelden met het socialisme, die hij zelf zo belangrijk vond, is geheel verdwenen. Elke “vernieuwing” van het socialisme dat Marx weer centraal stelt is geestelijk dor en politiek bedreigend. Voor het levende anarchisme heeft de dode Marx geen speciale betekenis.

Maar misschien kan de levende anarchie nog iets doen voor de dode Marx. In de aanvang van dit artikel sprak ik over de Marxkop die als een ‘Alp’ op zijn gebeente drukt als symbool van honderd jaar Marx-aanbidding. Bij een bezoek aan het graf barstte ik spontaan in lachen uit. Ik bedacht daarbij dat elke bewonderaar die Marx in zijn waarde wil laten hier moest verlangen naar een ouderwets staaije anarchisties dynamiet. En die gedachte leek mij een verzoenende afsluiting van het oude dispuut anarchisme-marxisme, en passend ook bij hetgeen althans ik met Marx gemeen heb: een enigszins sardoniese geest.