Titel: Het anarchisme na de dood van Marx
Auteur: Hans Ramaer
Datum: 1983
Bron: De as 61, De dood van Marx

(1) Zoals bekend beschouwde Marx het anarchisme als een 'primitieve' protestbeweging tegen het kapitalisme. Mèt het voortschrijden van scholing, ur- banisering en industrialisering zou het anarchisme uiteindelijk verdwijnen, terwijl in dit moderne kapitalisme een leidende rol voor het industrieproleta- riaat was weggelegd. Hele generaties marxisten hebben deze visie op het anarchisme (en syndïkalisme) in verscheidene toonaarden herhaald. Kenmerkend voor dit soort opvattingen is bijvoorbeeld hetgeen de historikus Jan Romein in zijn in 1967 verschenen studie 4 Op het breukvlak van twee eeuwen 9 opmerkt over het anarchisme, zoals zich dat rond 1900 manifesteerde.

Romein stelt dat anarchisme en syndicalisme (tijdelijk) sukses hadden in Zuideuropese landen als Spanje, Italië en ook Frankrijk, omdat de staat en het kapitalisme er nog in een ontwikkelingsstadium verkeerden, dat de Westeuropese landen al achter de rug hadden. Vandaar ook dat in West- Europa het Verouderde’ anarchisme niet opgewassen bleek tegen de sociaal- demokratie. Alleen marxisten zal een dergelijke wetmatige, monokausale, verklaring voor het ontstaan en het verloop van het anarchisme in Europa en Amerika bevredigen.

In dit artikel wil ik niettemin proberen om aan de hand van enige literatuur nader in te gaan op de mogelijke aanwezigheid van specifieke omstandigheden, die een voorspoedige ontwikkeling van anarchistiese bewegingen begunstigd hebben. Vertrekpunt daarbij is Spanje. Omdat dit het enige land ter wereld is, waar het anarchisme zich tot een massale beweging ontwikkelde, hebben nogal wat historici van het anarchisme, en ook anderen zich met deze unieke positie van de Spaanse anarchisten bezig gehouden. Hun verklaringen van het sukses van anarchisme en syndikalisme kunnen dan ook dienen om een algemeen kader te ontwikkelen.

(2) Romero Maura onderscheidt een vijftal verklaringen voor het fenomeen dat het anarchisme zich nergens tot een zo sterke sociale beweging ontwikkelde als juist in Spanje. Ten eerste is er de groep verklaringen die aan socio-economiese omstandigheden een doorslaggevende betekenis toekent. Volgens die opvattingen zijn het faktoren als de hoge graad van analfabetisme van het Spaanse volk, de feodaal georganiseerde agrariese produktie met name in Andalusië, en de beperkte omvang van de industrie in Catalonië, die de opkomst en het sukses van het anarchisme verklaren. Nog afgezien van het feit dat die omstandigheden in het geheel niet als specifiek Spaans zijn te beschouwen, omdat ze ook elders voorkwamen, stelt Romero Maura dat er geen aanwijzingen zijn dat een bepaald nivo van industrialisering anarchistiese en syndicalistiese bewegingen een gunstig klimaat zou bieden. Verder wijst hij erop dat op het Spaanse platteland niet ieder de zijde van het anarchisme koos en dat ook de sodaaldemokraten suksessen boekten.

Een tweede kategorie van verklaringen is die, waarbij het gebrek aan (politieke) demokratie in Spanje als beslissend voor het sukses van het radikale anarchisme in plaats van gematigder sociale bewegingen wordt gezien. Het gebrek aan vrijheden wordt in die visie opgevat als een gunstige voedingsbodem voor een sociale beweging die individuele vrijheden centraal plaatst. Romero Maura is van mening dat deze verklaring niet voldoet, omdat het anarchisme alleen in situaties gedijde, waarin ook gematigder politieke alternatieven voor verzet voorhanden waren. Een derde kategorie van verklaringen richt zich op de gedesilussioneerdheid van het Spaanse volk onder de liberale konstitutie die in de praktijk weinig verandering in de machtsverhoudingen bracht. Spanje was één van de eerste landen in Europa waar algemeen kiesrecht (voor mannen) werd ingevoerd en mogelijk kan dit tot frustrerende ervaringen hebben geleid. Maar Romero Maura wijst erop dat het anarchisme en syndikalisme weliswaar rond 1900 suksesvol waren, maar dat ze zich eerst na 1931, tijdens de parlementair-demokratiese periode van de Tweede Republiek, tot sociale bewegingen van invloedrijke betekenis ontwikkelden. Een politieke Verelendungstheorie lijkt daarom weinig te verduidelijken. Ook de vierde kategorie, waarbij het streven naar regionale autonomie en zelfs separatisme door de burgerij, met name in Catalonië als verklaring wordt gepresenteerd, vindt bij Romero Maura geen ondersteuning. Hij stelt dat ook in streken waar een dergelijk burgerlijk nationalisme ontbrak anarchisten toch suksessen boekten met hun opvattingen over zelfbeheer en verzet tegen centraal gezag.

Verklaringen die de unieke positie van het anarchisme in Spanje aan de Spaanse volksaard toeschrijven vormen de vijfde en laatste kategorie. Faktoren als romanties-individualisme, temperament, trots en zelfsrespekt zouden een gunstige voedingsbodem voor het anarchisme zijn geweest, maar ook deze opvattingen worden verworpen omdat volgens Romero Maura daarmee niet verklaard wordt dat de Spaanse burgerij in grote meerderheid geenszins voor het anarchisme koos. Tegenover deze uiteenlopende verklaringen stelt Romero Maura dat de weerklank van het anarchisme en syndikalisme begrepen moet worden vanuit die bewegingen zelf. Kort samengevat komt die opvatting erop neer dat de Spaanse anarchisten er als enigen ter wereld in slaagden om organisatoriese koncepten te ontwikkelen, die zowel bij belangrijke delen van de arbeidersklasse weerklank vonden, alswel een revolutionair élan kontinueerden. Het Spaanse anarchisme was een volksbeweging met leiders die uit de arbeidersklasse afkomstig waren en in staat bleken een sodaal-revolutionaire verwachting levend te houden.

(3) Sociaal-ekonomiese faktoren kunnen geenszins volledig verklaren waarom het anarchisme juist in Spanje zoveel weerklank vond, maar ze zijn naar mijn mening te belangrijk om er niet meer aandacht aan te besteden dan Romero Maura doet. In de literatuur treft men immers overeenstemming aan over de invloedrijke betekenis van de sociaal-ekonomiese omstandigheden op het Spaanse platteland. In zijn van 1943 daterende standaardwerk geeft Brenan materiaal om de stelling te staven dat het 19e eeuwse Spanje een relatief onderontwikkeld en geisoleerd deel van het Europese kontinent was. Hobsbawm sluit zich met betrekking tot zijn onderzoek van het Andalusiese dorp Casa Viejas bij deze opvatting aan.

Rond 1900 was zeker 70 procent van de Spaanse bevolking werkzaam in de landbouw en hadden zelfs industrie-arbeiders vaak nog nauwe kontakten met de dorpen waaruit ze afkomstig waren. Aan die situatie was echter een ingrijpende verandering vooraf gegaan. In de 19e eeuw had de invoering van kapitalistiese, sociale en juridiese verhoudingen de grondslag gelegd voor de steeds opvlammende rebellie van de arme plattelandsbevolking. Eeuwenoude tradities van kollektief grondgebruik en van solidariteit binnen de dorpsgemeenschap die een minimum aan economiese en sociale zekerheid verschaften, moesten plaats maken voor een absoluut eigendomsrecht van de grootgrondbezitter en marktgerichte produktie, beide kenmerkende aspekten van modernisering. Tot deze veranderde levensomstandigheden behoorde ook de opbouw van een staatspolitieapparaat, de guardia civil, die tot taak kreeg de oppositie van de kleine boeren en landarbeiders te breken.

Het was dus niet het industrialiseringsproces dat in Spanje mede de fundamenten legde voor een sociaal-revolutionair verzet, dat wel met boerenanarchisme wordt aangeduid, maar het proces waarbij feodale verhoudingen in kapitalistiese transformeerden. Het lijkt dan ook niet verwonderijk dat een deel van de Spaanse plattelandsbevolking, beroofd van geïnstitutionaliseerde vormen van solidariteit bij het anarchisme met zijn pleidooi voor kommunaal zelfbeheer en lokale autonomie steun zocht.

Welke te veralgemenen konklusie kan uit de situatie in Spanje getrokken worden? Ik denk dat speciaal in perioden van socio-economiese transformatie, waarbij oude zekerheden verdwijnen en nieuwe worden gezocht, een sociale beweging als het anarchisme aantrekkingskracht te bieden heeft. De omstandigheden kunnen echter verschillen naar tijd en plaats. Behalve de hiervoor genoemde situatie op het Spaanse platteland in de tweede helft van de 19e eeuw, kunnen als voorbeelden ook het in diezelfde periode oplaaiend anarchisties getinte verzet in sommige delen van Italië vermeld worden, alsmede de boerenbeweging die in Rusland en in Mexico van zich deden spreken. Anderssoortige transformaties hebben evenzeer het anarchisme begunstigd. Daarbij valt te denken aan de zelfstandige horlogemakers in de Jura gedurende de laatste decennia van de 19e eeuw, maar ook aan de ongeschoolde émigranten die rond 1900 gedwongen waren om in de grootindustrieën van de Verenigde Staten en enkele Zuidamerikaanse landen een nieuw bestaan op te bouwen. Tegelijkertijd vond het anarchisme overigens aanhang onder Amerikaanse mijnwerkers en bosarbeiders die hun traditionele vrijheden bedreigd zagen. Een ander sociaal-economies aspekt dat bij Romero Maura naar voren komt is een mogelijk verband tussen een bepaald nivo van industrialisering en het sukses van anarchistiese en syndikalistiese bewegingen. In zijn studie van het anarchisme in Rusland merkt Avrich op dat het syndikalisme zijn aanhang vond onder arbeiders in moderne industrieën en in de transporten kommunikatiesektor. In Noorden Zuid-Amerika steunde het syndikalisme juist op ongeschoolden. De populaire hypothese dat het syndikalisme, zoals zich dat rond de eeuwwisseling begon te manifesteren, in het bijzonder weerklank vond onder ambachtslieden en arbeiders in de traditionele, kleinschalige nijverheid is daarom niet houdbaar. Deze geconstateerde samenhang geldt onder meer voor Parijs en omstreken maar generalisering lijkt onmogelijk.

Wèl echter valt - althans in Europa - een positieve samenhang te sinjaleren tussen de mate van weerklank van het anarchisme en syndikalisme, en gebieden waar het industrialiseringsproces zich geleidelijk voltrok. In Parijs en Catalonië bijvoorbeeld hebben anarchisme en syndikalisme relatief veel aanhang verkregen. Ook in de Nederlandse situatie zijn er aanwijzingen dat die hypothese opgaat. Daarentegen lijkt de snelle mate van industrialisering in de Verenigde Staten juist van gunstige invloed geweest te zijn op de ontwikkeling van het syndikalisme. Ook in Latijnsamerikaanse landen als Uruquay en Argentinië treffen we een dergelijke samenhang aan. Een verklaring voor dit kenmerkende verschil tussen beide kontinenten zou kunnen zijn dat de emigranten uit Zuiden OostEuropa die rond de eeuwwisseling in Amerika aankwamen een traditie van anarchisties getint (boeren) verzet meebrachten.

(4) In dit verband lijkt het noodzakeHjk thans enige aandacht te schenken aan een probleem dat expliciet door Lösche is gesinjaleerd. Vooral marxisten menen het anarchisme te kunnen karakteriseren als louter een reflexie van sodo-economiese achterstand. In zo’n typologie is het anarchisme een sodale beweging die zich tegen het proces van modernisering keert. Vaak worden in dat geval anarchistiese boerenbewegingen als die in het Spaanse Andalusië, in de Russiese Oekraine rond Machno, en in Mexico rond Zapata als vergelijkbare ‘ideaaltypen’ van anarchisme gepresenteerd. Het is niet onbegrijpelijk dat dergelijke sociale bewegingen als archaiës en zelfs als primitief worden gekenschetst, zeker indien men bedenkt dat veelal verzetsmethoden werden gebruikt die in de meer geïndustrialiseerde delen van de wereld vrijwel geheel waren verdwenen. Landbezettingen en guerrilja zijn methoden die gekoppeld kunnen worden aan voor industriële omstandigheden, terwijl de (massa)staking kenmerkend is voor situaties waarin de industrialisering reeds is voortgeschreden. Niettemin is het anarchisme op die wijze niet te typeren. Het syndikalisme dat men als een specifieke vorm van anarchisme zou kunnen opvatten, wordt dan volledig genegeerd. Maar ook andere vormen van anarchisme, zoals het christen-anarchisme, zijn niet in zo’n typologie onder te brengen. Lösche vraagt zich af of in plaats daarvan een indeling in een ‘klassiek’ type van agraries en ambachtelijk anarchisme en een ‘nieuw’ type van industrieel anarchisme anderzijds uitkomst kanbieden. In dien men niet tegen staande de aanwezigheid van verschillen, de overeenkomsten tussen beide anarchismen laat prevaleren, zoals Lösche op grond van ideologiese verwantschap terecht doen, kan het syndikalisme misschien getypeerd worden als anarchisme in situaties die wel met modem of georganiseerd kapitalisme zijn aangeduid. Waar het echter om gaat is dat beide vormen van anarchisme (en met het christen-anarchisme meegerekend drie vormen van anarchisme) rond 1900 naast elkaar voorkwamen, zodat een éénduidige omschrijving van anarchisme problematieser is dan sommigen menen.

(5) Terugkerend naar Spanje wil ik vervolgens Romero Maura’s tweede, derde en vierde kategorie van verklaringen kort behandelen. Deze zijn alle onder de noemer ‘politieke’ omstandigheden bijeen te brengen. Merendeels deel ik Romero Mama’s bezwaren tegen deze verklaringen van het sukses van het anarchisme in Spanje. Zelfs zijn er aanwijzingen dat een klimaat van (beperkte) liberale demokratie en vrijheid noodzakelijk is wil het anarchisme weerklank kunnen vinden. Dit geldt niet slechts voor de situatie in Spanje, maar eveneens voor die in andere landen. Telkens zien we dat anarchistiese bewegingen ontstonden in situaties, waarin zich ook andere - veelal gematigder - alternatieven ontwikkelden. Weliswaar was de staat in Spanje in de ogen van .het volk een roversclub en kan men in algemener termen stellen dat de groei van het (inefficiënte) staatsapparaat het sukses van het anarchisme bespoedigde. Niettemin lijkt een niets en niemand ontziende repressie iedere poging tot verzet in de kiem te smoren, zodat we kunnen konstateren dat juist daar waar enige volksinvloed op het staatsbestuur bestond, het anarchisme onder bepaalde sociale groepen aanhang verkreeg. In Frankrijk en Duitsland, waar in de 19e eeuw de liberale demokratie vooral in de grote steden wortel schoot, vond het anarchisme de meeste weerklank onder het stedelijk proletariaat, in Italië vooral in de grotere provinciesteden (Romagna, Ancona, Carrara).

Een andere politieke faktor die naar mijn mening van groter belang is dan Romero Maura inschat, is die van een traditioneel regionalisme. Hoewel in dë Spaanse situatie deze faktor niet volledig het sukses van het anarchisme kan verklaren, lijken liberale bewegingen in het algemeen toch een voedingsbodem gevonden te hebben in bestaande tradities van regionale autonomie. In Nederland ontwikkelde het anarchisme zich met name in de noordelijke provincies, in Zweden in de bosrijke gebieden ten noorden van Stockholm, terwijl zich ook in de Verenigde Staten een ‘native anarchism’ buiten de grote steden in het oosten manifesteerde. Deze verklaring sluit overigens aan bij de stelling dat anarchistiese en syndikalistiese bewegingen specifiek in perifere gebieden tot bloei komen (De Jong 1975).

Verder wil ik nadrukkelijk wijzen op de veel voorkomende misvatting dat het anarchisme een ‘vroege’ vorm van arbeidersverzet was, die door de parlementair georiënteerde ‘moderne’ arbeidersbeweging werd verdrongen. Om die reden zou in het relatief laat gemoderniseerde Spanje het anarchisme zoveel weerklank hebben gevonden. In die visie blijft echter onverklaard dat in landen als Duitsland, Zweden en Nederland anarchisme en syndikalisme veeleer bewegingen waren die als reaktie op het reformisme van de sodaal-demokratie aanhang verwierven: Opmerkelijk is dat met name in Duitsland het syndikalisme in de loop van de tijd meer en meer overeenkomsten met de sodaal-demokratie ging vertonen, wat verklaard zou kunnen worden uit de spesifieke maatschappelijke strukturen in dat land.

(6) Te lichtvoetig naar mijn mening stapt Romero Maura heen over het soort verklaringen dat aan ideologiese faktoren wordt gekoppeld.

Dat aan de hand van de Spaanse volksaard het succes van het anarchisme niet verklaard kan worden, zoals Joll probeert, (en wel omdat die specifieke kulturele kenmerken het resultaat van weer andere faktoren zijn), impliceert geenszins dat ideologiese faktoren van ondergeschikte betekenis geweest moeten zijn. Onderzoekers als Brenan en Hobsbawm wijzen er terecht op dat het anarchisme in Spanje als een sekuliere religie fungeerde.

Deze ethiese oriëntatie van anarchisten, onder meer tot uitdrukking komend in geheelonthouding, vegetarisme en een rigoreus anti-kapitalisme, uitlopend op pogingen het geldverkeer af te schaffen (tijdens de burgeroorlog van 1936 - 39) is niet beperkt gebleven tot Spanje. In andere landen waar het anarchisme wortel schoot kunnen we een vergelijkbare gerichtheid op levensbeschouwelijke aspekten konstateren. Vooral in Nederland, Engeland, de Skandinaviese landen en de Verenigde Staten bepaalden met name pasifistiese opvattingen deze ethiese oriëntatie. Het christen-anarchisme dat rond 1900 onder invloed van Tolstoj, in Nederland weerklank vond is vrijwel geheel als een ethies anarchisme te beschouwen. Maar ook in de Verenigde Staten ontstonden ai in de loop van de 19e eeuw religieusanarchistiese groepen, die zich primair tegen oorlog, geweld en slavernij keerden. Hieruit volgt dat ideologiese faktoren volgens mij in sommige gevallen een beslissende rol hebben gespeeld in de mate waarin het anarchisme aantrekkingskracht uitoefende. In dat geval geldt dat het anarchisme sukses boekte in regio’s waar zijn ideologie aansluiting vond bij bestaande tradities en opvattingen van levensbeschouwelijke aard.

(7) Het voorgaande samenvattend konkludeer ik dat er zeker geen algemene wetmatigheid betreffende het sukses of het falen van anarchistiese bewegingen geformuleerd kan worden, maar dat niettemin bepaalde omstandigheden het ontstaan en de ontwikkeling van het anarchisme begunstigd hebben. Ten eerste lijkt het anarchisme aantrekkelijk te zijn geweest voor uiteenlopende sociale groepen in tijden van sodo-economiese veranderingen. Afhankelijk van specifieke omstandigheden vond het anarchisme in die gevallen weerklank bij kleine boeren en ambachtslieden, landarbeiders, industrie-arbeiders en/of hoofdarbeiders. Ten tweede is het anarchisme merendeels slechts tot ontwikkeling gekomen in situaties, waarin tenminste een minimum aan politieke vrijheid bestond en ook andere sodale bewegingen aanhang verkregen. Ten derde zijn er aanwijzingen dat het anarchisme vooral tot bloei kwam in regio’s waar een traditie van (beperkte) onafhankelijkheid van nationale centra bestond. Ten vierde lijkt het anarchisme met name weerklank gevonden te hebben onder inwoners van gebieden, waar de ideologie van deze sociale beweging aansloot bij bestaande opvattingen van levensbeschouwelijke aard. Tenslotte zouden we als vijfde omstandigheid de aanwezigheid van charismatiese leidersfiguren willen noemen. Juist daar waar het anarchisme uit zijn midden leiders voortbracht als Zapata, Machno en Durutti, ontwikkelde het zich tot een brede volksbeweging. Ook de volgens Romero Maura voor Spanje geldende verklaring van het sukses van het anarchisme sluit daarbij aan.


LITERATUUR

ANSERT P., Naissance de Vanarchisme , Paris 1970 . - AVRICH P. y The Russian Anarchists. Princeton NJ 1967 - BOCK G., Die andere Arbeiterbewegung in den USA von 1905-1922, Die IWW The Industrial Workers of the world, München 1976. — BRENAN G., The Spanish Labyrinth. An account of the social and political background of the civil War. Cam bridge/New York 1960. COLOMBO E . Anarchism in Argentina and Uruguay . in D.E. Apter & J. Joll (ed) Anarchism today r London 1971 y pp. 181 - 211. - DUBOFSKYMWeshallbeall A history of The Industrial Workers of the World. New York 1969, - HOBSBAWM E., Primitive rebels, New York - JACKER C., The Black flag of anarchy. Antostatism in the United States, New York 1968 - JOLL ƒ., The anarchists, London 1964 - JONG R., Ontstaan, groei e« ontwikkeling van het anarchisme, in Anarchisme, Een mislukte stroming? Amsterdam 196 7pp 17-53 JONGR. de, Someremarkson thelibertariqnconception ofrevoluionary socialchange. Paper Confèrencia sobreHistoria e Ciencas Sociais. Campina 26-30 de Maio de 1975 — LOSCHE P., Anarchismus. Darmstadt 1977 — Le Mouvement Social numéro 83. L Anarchisme ici et la, hier et auhourd*huL Avril-Juin 1973 — RITTER A., Anarchism. A theoretical analysis. Cambridge 1981 — ROMERO MAURA J., The Spanish Case, in D.E. Apter & J. Joll (ed), Anarchism today, London 1971. pp. 60 - 83. - WOODCOCK G., Anarchism. Harmondsworth 1963.