Titel: De anarchistische beweging in Nederland
Auteur: Rudolf de Jong
Datum: 1 april, 1973
Bron: https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k5740860t

De anarchistische beweging in Nederland[1]

De ontwikkeling van arbeidersbewegingen in Nederland was nogal vertraagd vergeleken met die van andere West-Europese landen, omdat de ontwikkeling van het industriële kapitalisme pas echt was begonnen na de oorlog van 1870-1871. Voor 1870 heerste er een ongelooflijke armoede in de grote steden, en er was nog steeds geen geest van opstand of revolutionaire ideeën. De meest uitgebuite sociale lagen waren volledig onderdanig. Socialistische ideeën waren alleen bekend bij een paar tamelijk geïsoleerde arbeiders en de eerste arbeidersorganisaties waren geïnspireerd door liberale of christelijke opvattingen die de voorkeur gaven aan klassensamenwerking en acceptatie van de structuren van de bestaande maatschappij.

Het is waar dat de Eerste Internationale een Nederlandse afdeling had, met groepen in verschillende steden, maar de AIT had slechts een beperkte invloed. De eerste echte socialist in Nederland was H. Gerhard (1829-1886), een intelligente en moedige kleermaker die veel te verduren had vanwege zijn overtuigingen. Samen met V. Dave vertegenwoordigde hij de Nederlandse afdeling op het Internationale Arbeiders-Associatie-congres in Den Haag en stemde tegen de verbanning van de Jurassianen en Michel Bakoenin.

Hij was de belangrijkste oprichter van de Amsterdamse Sociaal Democratische Vereniging (1878). Het jaar daarop begon F. Domela Nieuwenhuis, een Lutherse predikant die datzelfde jaar de kerk zou verlaten, in Den Haag een krant uit te geven: Recht voor Allen.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), geboren in een burgerlijke familie met intellectuele tradities (zijn vader en grootvader waren beide predikant geweest) en rijk genoeg om een comfortabel leven te kunnen leiden, Domela wijdde al zijn tijd en energie aan propaganda voor "de zaak". Hij vocht onvermoeibaar tot aan zijn dood[2]. Hij werd al snel een persoonlijkheid van een type dat tot dan toe onbekend was in Nederland, de “verlosser" van het Nederlandse proletariaat, de inspirator, organisator en leider van de eerste Nederlandse socialistische beweging: "Sociaal-Democratische Bond". Deze bond, die het proletariaat wakker schudde, liet niet na de bourgeoisie en de gevestigde orde te verontrusten.

Recht voor Allen werd al snel geradicaliseerd en werd het orgaan van de "Sociaal-Democratische Bond". Het propagandeerde voor revolutionair socialisme, algemeen kiesrecht en viel de monarchie aan. De socialistische beweging verspreidde zich al snel naar de grote steden in het westen, eerst naar Amsterdam, toen naar Den Haag, Rotterdam, Utrecht en de Zaanstreek; in het noorden naar de provincies Friesland en Groningen; in het oosten naar de industriële regio Twente - een belangrijk textielproductie-centrum - en naar provinciehoofdsteden zoals Maastricht en Arnhem.

In de jaren 1880 werd de Democratische Socialistische Unie een prominent lid van de familie van socialistische partijen in Europa. Tegen het einde van deze periode vonden er echter grote veranderingen plaats toen Domela en de beweging zich tot het anarchisme wendden.

De geschiedenis van de arbeidersbewegingen in de landen van Noord-Europa laat zien dat het anarchisme zich pas ontwikkelde toen het marxisme al goed georganiseerd was in de democratisch socialistische vorm - in tegenstelling tot bepaalde marxistische beweringen dat de anarchistische beweging voorafging aan de oprichting van marxistische organisaties. In feite was de libertaire beweging in deze landen ontstaan uit verzet tegen het reformistische pad dat de socialistische partijen hadden gekozen. Het voorbeeld van de "Jungen" in Duitsland is hiervan een bekend bewijs. Hetzelfde fenomeen werd waargenomen in Zweden en Nederland in dezelfde periode (rond 1890).

In Nederland verschenen de eerste anarchistische tijdschriften al in 1885, eerst een Vlaamse krant uit België, daarna een bescheiden tijdschrift[3] uitgegeven door serieuze militanten die beïnvloed waren door het werk van Kropotkin, het tijdschrift Les Temps nouveaux, de krant ‘Freiheit' van Johann Most en Der Sozialist van Gustav Landauer, dat al snel gevolgd werd door anderen. Maar in tegenstelling tot de andere Scandinavische landen, waar het anarchisme in de jaren 1890 "in de marge" bleef, schudde het anarchisme in Nederland de oude socialistische partij wakker en bleef het twintig jaar lang een kracht - zij het in de minderheid.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de grote man van de "Sociaal-Democratische Bond", was de enige van de leiders van de Tweede Internationale die zich tot het anarchisme wendde. Wat waren de redenen voor de uitzonderlijke ontwikkeling van het anarchisme in Nederland, en in het bijzonder die van Domela? Hier zijn een paar verklaringen:

a) De SDB, die vrij jong was, was nog niet erg georganiseerd of gestructureerd. Hoewel er redelijk wat congressen waren, nationale comités, etc., was het echt een beweging rond het orgaan en de redacteur, Domela. Er was geen echt bestuursapparaat binnen de SDB, geen bureaucraten of afgevaardigden - alleen Domela was tussen 1888 en 1891 lid van de Kamer van Afgevaardigden - noch vertegenwoordigers in de gemeenteraden. Het spreekt voor zich dat de relatief zwakke structuur deels kan worden verklaard door de achterblijvende economische en sociale ontwikkeling van Nederland.

b) Domela's persoonlijkheid en zijn geschriften weerspiegelden al snel libertaire ideeën, bijvoorbeeld het idee van individuele vrijheid en dat alle hervormingen altijd van "onderaf" kwamen, van het volk, en dat de emancipatie van arbeiders de taak van de arbeiders zelf moest zijn. In wezen was het anarchisme dat Domela propageerde in de eerste plaats een weerlegging van de autoritaire opvattingen van de Duitse partij en haar hiërarchische en militaire structuur. Bewondering voor anarchistische figuren als Kropotkin, Louise Michel en Elisée Reclus, maar vooral voor de martelaren van Chicago en de Russische nihilisten, en later voor pater Ferrer, met andere woorden voor de mannen en vrouwen die zich opofferden voor de zaak, maakte deel uit van Domela's karaktertrekken die bijdroegen aan zijn evolutie naar het anarchisme. Het waren deze kenmerkende algemene ideeën - het belang van vrijheid en individueel bewustzijn, het idee dat je verantwoordelijkheid moet nemen voor je overtuigingen, een afkeer van al te autoritaire structuren - die sterk wortel schoten in Nederland, vooral in protestantse gebieden, waar de arbeidersbeweging zich voor het eerst manifesteerde.

c) De jaren 1890 waren een zeer moeilijke tijd voor het Nederlandse volk: er was een vreselijke agrarische en industriële crisis en in het Noorden waren er vaak gevechten met de politie. In dit sociale klimaat werd de hoop dat de "eindstrijd" "morgen" zou uitbreken bijna een zekerheid voor veel militanten, die de parlementaire ideeën weerlegden en er meer revolutionaire opvattingen tegenover stelden.

Het is daarom moeilijk te bepalen of Domela de beweging naar anarchisme leidde of volgde.

Tussen 1891 en 1897 beleefde de SDB een permanente crisis die fataal zou blijken.

In 1894 werd de SDAP - Sociaal-Democratische Arbeiderspartij - opgericht naar het model van de Duitse partij en erkende het parlementarisme. De grote leider, P.J. Troelstra, kwam in 1897 in de Kamer van Afgevaardigden, samen met twee andere partijleden.

F. Domela Nieuwenhuis had in 1897 zijn belangrijkste theoretische werk gepubliceerd: Le Socialisme en danger, weerlegging van de Duitse socialistische lijn en verdediging van anarchistische standpunten[4]. Hij verliet de SDB en Recht voor Allen[5] en begon een anarchistische krant uit te geven (1898): De Vrije Socialist. Veel lokale en regionale tijdschriften volgden dit voorbeeld en namen een revolutionair socialistisch of anarchistisch standpunt in, bijv. De Arbeider in de provincie Groningen, De Toekomst in de provincie Zeeland, Zaans Volksblad, Recht door Zee in de regio Twente, en vele andere.

Het Vakbondscentrum, of NAS (Nationaal Arbeids Secretariaat)[6], opgericht in 1893 door Christiaan Cornelissen[7], dat in de begindagen diende als secretariaat voor alle arbeidersorganisaties, inclusief de politieke partijen SDAP en SDB, werd ook een revolutionaire vakbondsorganisatie en vertegenwoordigde tot het begin van de jaren 1920 de libertaire tendens in de Nederlandse klassenstrijd. Het NAS uit deze periode kan worden vergeleken met de Franse Confédération Générale du Travail (CGT) uit dezelfde periode. Christian Cornelissen (die vanaf het einde van de 19e eeuw en tot aan zijn dood in Frankrijk woonde) introduceerde de CGT-theorieën bij de NAS-arbeiders. Maar net als in Frankrijk werd het revolutionaire vakbondswerk in Nederland meer gekenmerkt door de libertaire praktijk dan door de anarchistische ideologie; de NAS-arbeiders maakten gebruik van directe actie, spontane stakingen en solidariteitsstakingen; ze keurden bureaucratisering, centralisatie en parlementarisme af; en ze wantrouwden alle politici.

Het is duidelijk dat de Nederlandse sociaaleconomische realiteit ook gunstig was voor revolutionair vakbondswerk, vooral in Amsterdam, een handelsstad met zijn werkplaatsen, kleine fabrieken, haven, scheepsbouw en strijdbare proletariaat.

Dus, aan de wieg van het anarchisme stond de strijd tegen de sociaaldemocratie, en aan de wieg van de SDAP stond de strijd tegen het anarchisme. De verhoudingen waren altijd erg gespannen en de vijandigheid werd nog verder aangewakkerd door de manier waarop de strijd werd gevoerd. Volgens Domela hadden de parlementariërs de arbeiders gewoon verraden. Op hun beurt bestreden de parlementariërs hem op een zeer persoonlijke manier. Deze wederzijdse vijandigheid werd verergerd door de volgende twee gebeurtenissen:

  • De affaire van de gebroeders Hoogerhuis, een zaak die destijds werd vergeleken met de Dreyfus-affaire.

De gebroeders Hoogerhuis werden veroordeeld tot een lange gevangenisstraf voor een kleine diefstal in 1895. Hun onschuld stond buiten kijf, maar door de wederzijdse afkeer van de SDAP en Domela faalde de beweging (1896-1900) om de gebroeders Hoogerhuis vrij te krijgen[8].

  • De tweede en nog belangrijkere gebeurtenis was het mislukken van de grote stakingen van 1903[9].

In januari van dat jaar ontstond er een staking in de haven van Amsterdam die begon als een solidariteitsstaking, later ook de spoorwegarbeiders betrok en eindigde in een klinkende overwinning zoals de stakers nog nooit hadden meegemaakt. Vreugde, hoop en optimisme heersten in arbeiders- en socialistische kringen van alle gezindten. Het succes in het lamleggen van het verkeer leek de anarchistische ideeën over een algemene staking te rechtvaardigen. De regering - onder leiding van Abraham Kuyper, de grote leider van het protestantse "kleine volk" - stelde vervolgens wetten voor om stakingen bij de spoorwegen en andere openbare diensten te verbieden. Geconfronteerd met deze dreiging vormden de arbeidersorganisaties een "verdedigingscomité" bestaande uit leden van de SDAP, anarchisten, vertegenwoordigers van de NAS en de socialistische vakbonden, maar Domela noch Troelstra sloten zich bij het comité aan.

Een algemene staking die het comité in april lanceerde, mislukte na een paar dagen, na de stemming over de wetsvoorstellen van Kuyper. Het was een ernstige nederlaag voor de arbeiders en een triomf voor de reactionairen, en veel stakers verloren hun baan.

De stakers vielen de leden van het comité aan en in anarchistische kringen en in het NAS werd voortaan gesproken over het verraad van de SDAP, die de algemene staking als een betreurenswaardig "anarchistisch avontuur" beschouwde. Drie jaar later richtten de socialistische vakbonden die verbonden waren met de SDAP hun eigen vakbondscentrale op, het NVV (voornamelijk geïnspireerd door de vakbond van diamantbewerkers). Het zeer hervormingsgezinde NVV, met zijn vrij nauwe banden met de SDAP, had niet lang nodig om veel leden voor zich te winnen. In Frankrijk was het de CGT die zich in de richting van het reformisme bewoog, maar lange tijd bepaalde tradities en revolutionaire syndicalistische kernen behield. In Nederland ontwikkelde het reformisme zich buiten de oude organisatie. De geschiedenis van het NVV laat geen invloed van een revolutionaire traditie zien. Integendeel, de strijd tegen de revolutionaire syndicalistische geest heeft de geschiedenis van het NVV lang gedomineerd. Het NAS symboliseert vooral klassenstrijd, het NVV vooral ordening. Het bestaan van de grote katholieke en protestantse vakbonden - tegen het idee van klassenstrijd - droeg bij aan het reformisme van het NVV[10].

Na 1903 - en eigenlijk al eerder - werden anarchisten geconfronteerd met het probleem "wat te doen", want revolutie was niet "voor morgen". De beweging werd heel erg een minderheid in vergelijking met de SDAP en het NVV, die nog steeds groeiden; ze bleef echter redelijk actief met een rijkdom aan tijdschriften (propagandistisch, educatief, cultureel), koren, vrouwen- en jeugdgroepen, die een grote verscheidenheid aan literatuur en trends weerspiegelden, en de volgende stromingen kunnen worden onderscheiden, die tot de Tweede Wereldoorlog bestonden.

  1. De beweging rond Domela en De Vrije Socialist. Domela's belangrijkste doel was het propageren van het idee. In principe een socialistische anarchist, maar in de praktijk was Domela nogal individualistisch (De Vrije Socialist was niet het orgaan van een organisatie, maar van Domela zelf) en hij hield vast aan het idee van vrije en onafhankelijke groepen die alleen samenwerkten voor concrete en tijdelijke doelen. Hij was tegen een gestructureerde anarchistische organisatie en tegen nationale congressen. Hij was niet aanwezig op het Internationaal Anarchistisch Congres in Amsterdam in 1907, waar pogingen werden gedaan om internationale contacten tussen organisaties tot stand te brengen.

  2. Voorstanders van organisatie waren er altijd in de minderheid en van tijd tot tijd werden pogingen ondernomen om een nationale organisatie op te zetten met een samenhangende structuur, statuten, een tijdschrift, etc. Deze pogingen bleven echter een te kleine minderheid om tot echt succes te leiden, ondanks het feit dat er onder deze minderheden belangrijke activisten, theoretici en publicisten waren zoals J. Methöfer, B. Reyndorp, Christiaan Cornelissen en vele anderen[11]. Deze zelfde beweging, in plaats van Domela's, werkte aan het stimuleren van revolutionair syndicalisme en het NAS door middel van theoretische studies. Domela's tijdschrift, De Vrije Socialist, kreeg veel kritiek vanwege het lage niveau, de persoonlijke beschuldigingen en het gebrek aan diepgaande studies. Maar ondanks deze gefundeerde kritiek behield de grote massa anarchisten, NAS-arbeiders en zelfs zijn tegenstanders, evenals veel gewone aanhangers van de libertaire beweging, hun bewondering voor Domela Nieuwenhuis, die nooit had geaarzeld om al zijn kracht en middelen ter beschikking te stellen van de arbeiders. Domela's begrafenisstoet in Amsterdam in 1919, bestaande uit tienduizenden arbeiders, was ongetwijfeld de meest ontroerende en hartverwarmende demonstratie die de Nederlandse arbeidersbeweging, en misschien wel heel Nederland, ooit had gezien.

  3. De bewegingen die werden gevormd door de regionale kranten bleven over het algemeen buiten de polemieken over libertarische principes. In feite was er dezelfde tendens als in De Vrije Socialist: meer artikelen over regionale en dagelijkse arbeidersstrijd, terwijl de negatieve aspecten van het "Domela-isme" werden vermeden.

  4. Het NAS had na 1903 terrein verloren, maar herstelde zich dankzij organisatoren als H. Kolthek (1902: 10.526 leden; 1906: 3.250; 1913: 9.112).

  5. Christelijk, Tolstojaans en humanitair anarchisme[12]. In Nederland vonden de ideeën van Tolstoj, vooral het idee van geweldloosheid, meer weerklank in christelijke en socialistische kringen dan in andere landen. De eerste dienstweigeraar (1898), J.K. van der Veer, was een Tolstojaanse anarchist. Rond de eeuwwisseling werd in Blaricum een Tolstojaanse kolonie gesticht, waaraan verschillende protestantse dominees deelnamen. "Walden" in Bussum is een ander voorbeeld[13]. Deze pogingen tot "vrije milieus" duurden slechts een paar jaar, maar het christelijke anarchisme vond zijn plaats in het panorama dat het Nederlandse anarchisme bood. Tolstojanen verwierpen alle vormen van collectief en individueel geweld en eerden vegetarische, ascetische, puristische en moralistische ideeën. <literal style="html">
    </literal> De banden tussen de arbeiders en het christelijke anarchisme bleven vrij zwak, ondanks de gemeenschappelijke ascese en de gemeenschappelijke strijd tegen alcohol, die kenmerkend waren voor alle arbeidersbewegingen in Nederland. Maar onder de christelijke anarchisten was er een zekere cultus van elites en een zekere minachting voor "de massa".

  6. Gemeenschappelijk Grondbezit Het belangrijkste resultaat van de vorming van de landbouwkolonies was de oprichting - in 1902 - van de organisatie: "Gemeenschappelijk Grondbezit"[14]. Dankzij de inspiratie van J. Methöfer werd de GGB de organisatie van productieve verenigingen.<literal style="html">
    </literal> Ondanks haar naam was de GGB vooral een organisatie van werkplaatsen en kleine industrieën (textiel, drukkerijen, sigarenfabricage). Na 1918 werden enkele pogingen ondernomen in de bouwsector. De GGB bleef een vrij bescheiden organisatie, min of meer in de marge van de libertaire en socialistische bewegingen en nooit exclusief libertair of anarchistisch. Verschillende verenigingen overleven vandaag de dag nog.

  7. Revolutionair antimilitarisme speelde een grote rol in de libertarische beweging. De algemene staking tegen de kapitalistische oorlog, voorgesteld door Domela op het Internationale Socialistische Congres van 1891 en afgewezen door W. Liebknecht, was misschien wel de belangrijkste oorzaak van de breuk tussen Domela en "de Duitsers".<literal style="html">
    </literal> De IAMV (Internationale Anti-Militaristische Vereniging) werd in 1904 opgericht na een internationaal congres in Amsterdam[15]. De Nederlandse afdeling was de enige die enige activiteit van betekenis vertoonde. De ideeën van Domela en anderen over organisatie (alleen toegestaan om concrete doelen te bereiken) zorgden ervoor dat veel anarchisten van verschillende overtuigingen zich aansloten bij de antimilitaristische strijd. Als gevolg hiervan werd de IAMV de meest gestructureerde en misschien wel de meest representatieve organisatie van de libertaire beweging, met jaarlijkse congressen, nationale bestuurscommissies en een tijdschrift De Wapens Neder dat door de organisatie werd gecontroleerd. Domela, die weigerde het internationale anarchistische congres van 1907 bij te wonen, ging de volgende dag toch naar het internationale antimilitaristische congres waar dezelfde afgevaardigden bijeen waren gekomen.<literal style="html">
    </literal> Anti-militaristische ideeën hadden altijd een grote invloed in Nederland. De IAMV was noch pacifistisch noch geweldloos, en hield zich ook niet aan de ideeën die in zwang waren in burgerlijke idealistische kringen: arbitrage tussen staten, het Vredespaleis[16] en, later, de Volkenbond. De IAMV zag de strijd tegen het militarisme en de slogan "oorlog tegen oorlog" altijd als een strijd voor sociale revolutie en voor de bevrijding van soldaten en arbeiders.<literal style="html">
    </literal> Ze voerde libertair-socialistische propaganda onder soldaten om hen aan te moedigen militaire dienst te weigeren en sprak zich uit voor de Indonesische onafhankelijkheid, tegen de militarisering van de geest en voor internationale solidariteit. Onder haar propagandisten was de dominee N.J.C. Schermerhorn (1866-1956) - misschien wel de meest geliefde man in de beweging - die een belangrijke rol speelde.

  8. De vrijdenkerij en haar organisatie "De Dageraad" trokken veel anarchisten aan, hoewel de organisatie nooit exclusief anarchistisch was; integendeel, "De Dageraad" was de enige organisatie waarin socialisten van verschillende stromingen altijd samenwerkten.<literal style="html">
    </literal> Hoewel hij nooit socialist of anarchist is geweest, is het de moeite waard om hier Multatuli (1820-1887) te noemen, de grote schrijver en intellectuele emancipator van Nederland[17]. Verschillende generaties socialisten, anarchisten en communisten werden na het lezen van zijn geschriften aangezet tot een militant leven. Andere libertaire stromingen zijn het vegetarisme, het neomalthusianisme en groepen en individuen die anarchisme en parlementair socialisme met elkaar proberen te verzoenen (G. van der Zwaag en later H. Kolthek).<literal style="html">
    </literal> De tendensen waren duidelijk geen geïsoleerde eilanden en ondanks verschillen en vijandigheid was er veel interferentie en konden militanten tot verschillende groepen behoren. Intellectuelen die geïnteresseerd waren in socialistische ideeën neigden meer naar het marxisme dan naar het anarchisme. Al in 1909 was er een scheuring in de SDAP; de marxisten richtten toen de SDP op, de Sociaal-Democratische Partij, die na de Russische Revolutie de "Communistische Partij" werd genoemd[18]. Zo werd 's werelds eerste Communistische Partij in Nederland geboren. De SDP - een orthodox marxistische partij - en de libertairen hadden weinig gemeen. De SDP streefde ernaar zich te ontwikkelen onder de democratisch-socialistische massa's en, sinds 1912, in het NAS. Onder de marxistische intellectuelen waren er echter twee grote militanten: H. Roland Holst en H. Gorter die zich bewogen in de richting van een positie die minder vijandig stond tegenover het anarchisme. Beiden waren ook de belangrijkste dichters van die tijd. Gorter was een van de theoretici van het "radencommunisme" na de Russische Revolutie.

We hebben geen exacte informatie over de sociale lagen waartoe de leden van de anarchistische beweging behoorden. Het lijkt erop dat de beweging lange tijd een sterke arbeiders- en volksbasis had, vooral onder de grote massa van Domela's volgelingen. Natuurlijk waren er onder de "activisten" veel arbeiders-intellectuelen, mensen die waren belezen, talen hadden geleerd, enzovoort. De vijandigheid tussen burgerlijke intellectuelen en arbeiders was in Nederland minder groot dan elders.

Het is ook moeilijk om exacte cijfers te geven over de anarchistische krachten. De almanakken die tussen 1903 en 1914 werden gepubliceerd, vermelden over het algemeen tussen de zestig en tachtig groepen in steden en dorpen. Noord-Holland (met Amsterdam), de provincies Groningen en Friesland[19] en de regio Twente zijn altijd belangrijke regio's geweest voor anarchistische vestiging.

Er waren ongeveer tien organen, waaronder De Vrije Socialist, die twee keer per week verscheen. Na De Vrije was De Arbeider het belangrijkste tijdschrift; H.A. Kaspers was jarenlang redacteur. Verkondigingen, openbare vergaderingen en bijeenkomsten speelden altijd een zeer belangrijke rol voor de beweging. In 1908 had de IAMV duizend leden en tweeëntwintig plaatselijke groepen. In 1909 had het maandblad De Wapens Neder een oplage van 81.000; in 1910 was het aantal abonnees echter gedaald tot tussen de 2500 en 3000; in 1913 was het aantal gestegen tot ongeveer 6000. De almanak voor soldaten, die elk jaar werd uitgegeven, had een oplage van 5.000 exemplaren. De oplage van de manifesten die door de IAMV werden gepubliceerd varieerde van 10.000 tot 20.000, en bereikte soms zelfs 100.000 exemplaren.

Nederland werd niet direct getroffen door de oorlog van 1914. De SDAP accepteerde de mobilisatie in 1914 en tegelijkertijd de nationale defensie. Anarchisten en leden van de SDP bleven trouw aan internationale principes. Christiaan Cornelissen, die in Frankrijk woonde, ondertekende het "Manifest van de Zestien", maar niemand in Nederland steunde dit standpunt.

De oorlog veroorzaakte een polarisatie in het sociale leven: aan de ene kant stijgende prijzen, armoede en werkloosheid; aan de andere kant de oorlogsprofiteurs, de nieuwe rijken. In drie jaar tijd steeg het aantal NAS-leden van 10.000 naar 30.000. Voor het eerst werkten de communisten van de SDP samen met het NAS en anarchistische organisaties. Ook het antimilitarisme en de IAMV wonnen aan belang: er waren enkele honderden dienstweigeraars[20]. De totale oplage van De Wapens Neder gedurende de 51 maanden van de oorlog was bijna 950.000. Ondanks de buitengewone sociale spanningen en gebeurtenissen in Rusland en Duitsland, zag Nederland slechts "een vreemde revolutie" (in 1918). De achturige werkdag werd toegekend en andere sociale wetten werden ingevoerd - algemeen kiesrecht bestond al sinds 1917 - maar het was nog altijd de reactonairen die zegevierde.

De naoorlogse jaren waren van groot belang voor de anarchistische beweging, die veel van haar kracht verloor. In feite was dit proces al voor 1914 begonnen en was de ontwikkeling ervan vertraagd door de oorlog[21]. De groep De Toekomst, voorstander van organisatorische ideeën, bewoog zich na veel aarzelen in de richting van de Communistische Partij[22]. De NAS sloot zich ook aan bij de Profintern in Moskou; een minderheid van 8.000 leden vormde - in 1923 - de Nederlandse vakbeweging NSV, lid van de Berlijnse AIT, maar interne ruzies over het parlementarisme doofden pas na 1929 uit. De NSV - met haar 3.000 leden - was nauwelijks in staat om een onafhankelijke rol te spelen in sociale conflicten, maar propageerde wel - lucide - het anarcho-syndicalistische idee in haar weekblad De Syndicalist (onder redactie van Albert de Jong). Het bevatte bijvoorbeeld veel nieuwsberichten en berichten over het constructieve werk van de Spaanse revolutie. De NSV was meer dan de NAS voor 1914 gericht op het anarcho-syndicalistische idee en kwam onder invloed van R. Rocker en Russische anarchisten zoals Alexandre Shlapiro. Desondanks daalde het aantal leden tot 1.500 in 1939[23].

De NAS behield zijn vechtlust (bijvoorbeeld tijdens de grote stakingen in Twente in 1931-1932), maar verloor ook veel terrein. Met zijn leider H. Sneevliet wendde het NAS zich al snel tot het trotskisme, later tot een onafhankelijk marxistisch-leninistisch standpunt; het verdween tijdens de bezetting[24].

Na de dood van Domela Nieuwenhuis ging De Vrije Socialist verder onder leiding van G. Rijnders (1876-1950), een man van weinig statuur. Het blad, dat in principe de persoonlijke onderneming van de redacteur was, werd erg traditioneel en nam steeds meer afstand van het echte sociale leven en maatschappelijke ontwikkelingen. In de jaren 1930 verschenen er zelfs antisemitische artikelen in, wat leidde tot een definitieve breuk tussen verschillende activisten en Rijnders. Sommige lezers bleven trouw aan "Domela's krant".

Van de regionale weekbladen was De Arbeider het enige dat overleefde; het werd de nationale spreekbuis van de beweging in de jaren 1930, met een oplage van enkele duizenden. Tot de redacteuren behoorden H. Eikenboom en A.L. Constandse[25].

In de jaren 1920 ontwikkelde zich een nieuwe beweging van jonge anarchisten rond de tijdschriften Alarm (A.L. Constandse) en De Moker. De jongeren die zich groepeerden rond De Moker, waarvan de oplage uitgroeide tot 2500 en zelfs 4000 exemplaren, wantrouwden alle gestructureerde organisatie, het vakbondswerk en vooral alle "oldtimers" die alleen sterk waren in woorden. Revolutionaire actie (zelfs diefstal was toegestaan), het weigeren van militaire dienst, de absolute weigering van elk compromis met de gevestigde orde, dat was het programma van De Moker. De jongeren in De Moker waren bijna allemaal autodidactische arbeiders die zeer intensief campagne voerden (ook in de IAMV). Aan deze beweging, die later werd vergeleken met die van de "provo's", kwam rond 1930 een einde, maar voormalige leden van De Moker waren nog wel te vinden rond De Arbeider[26].

Al tijdens de oorlog wendde een groep christelijke intellectuelen, waaronder Bart de Ligt, zich tot strijdbaar antimilitarisme. Na de oorlog werden sommige van deze christen-socialisten communisten, anderen anarchist. Onder deze anarchistische intellectuelen was Clara Meyer-Wichman (1884-1922), die te jong stierf en heldere studies schreef over vakbeweging, de emancipatie van vrouwen, sociologie en het "recht om te straffen". Er waren nu intellectuelen rond de NSV (waaronder Arthur Lehning), in de IAMV, maar vooral in de kring die zich vormde rond het maandblad Bevrijding, dat tussen 1929 en 1940 verscheen en geïnspireerd was door Bart de Ligt[27]. Hij werd uiteindelijk een overtuigd atheïst, maar voor hem, net als voor andere groepen rond Bevrijding, was anarchisme vooral een morele heropstanding van de mens die gestimuleerd moest worden. "heropstanding" was een sleutelwoord voor de Ligt. Het mooie tijdschrift Bevrijding publiceerde talloze artikelen over opvoeding, sociologie en psychologie - E. Fromm, W. Reich en de anderen zijn bekend. Fromm, W. Reich en de Frankfurter Schule -, methoden van geweldloosheid (Bart de Ligt publiceerde zijn correspondentie met M. Gandhi), de antikoloniale strijd, enz. De invloed van de IAMV was in de jaren 1920 groter dan voor 1914; de gemiddelde oplage van De Wapens Neder bereikte bijvoorbeeld 10.000 exemplaren in 1928. In 1921 werd een internationaal antimilitaristisch congres georganiseerd en het antimilitaristische bureau vormde de verbinding (later met het IAK) met anarchistsche organisaties in andere landen en met de internationale anarchosyndicalistische organisatie, de AIT. Haar persdienst bewees de internationale beweging een grote dienst door nieuws te publiceren over vervolging van militanten, enz.

Het was ook in 1921 dat een jonge libertaire dienstweigeraar, Herman Groenendaal, in hongerstaking ging, wat een grote antimilitaristische agitatie ontketende[28]. De IAMV accepteerde de ideeën van geweldloosheid in de jaren 1930 onder invloed van de kringen die zich rond Bevrijding vormden en weigerde zelfs solidair te zijn met de gewapende strijd van de Spaanse anarchisten tegen Franco, wat ertoe leidde dat leden van de NSV en vele anderen de IAMV verlieten. Tussen 1930 en 1940 nam het belang van de proletarische basis van de beweging af terwijl het intellectuele element groter werd, en het is duidelijk dat de beweging voor de Duitse bezetting van 1940 niet veel meer betekende in de Nederlandse samenleving. De economische crisis, het internationale fascisme en de politieke reactie in Nederland troffen de revolutionaire arbeidersbeweging erg hard. Met de oorlog stierf de beweging uit.

Hoewel sommige anarchisten deelnamen aan het verzet, was er geen clandestiene anarchistische organisatie als zodanig. Noch de oude organisaties noch de oude tijdschriften werden nieuw leven ingeblazen na de bevrijding in 1945; alleen Rijnders bleef zijn De Vrije Socialist uitgeven, nog steeds op dezelfde manier, of erger, tot aan zijn dood. Anderen herintroduceerden tijdschriften (Socialisme van Onder Op, Recht voor Allen), maar hun lezers waren niet meer dan oude bekenden. Een nieuw vakbondscentrum, de OVB[29], accepteerde de klassenstrijd en weigerde elke invloed "vanuit de politiek", maar weigerde ook een standpunt in te nemen over concrete socialistische tendensen of ideologieën. Ten tijde van de Koude Oorlog heerste er rust en sociale vrede en maakten de socialisten deel uit van coalitieregeringen. ANVA en haar orgaan Vredesactie waren de thuisbasis van antimilitaristische pacifisten van verschillende mate van anarchisme. Het kleine kapitaal van de NSV was al voor de bezetting veiliggesteld, waardoor onder andere het tijdschrift Buiten de Perken (1961-1965) kon verschijnen, dat op bescheiden wijze lezers en sympathie vond buiten de traditionele kringen, op zoek naar een nieuw soort anarchisme. Sinds 1961 is De Vrije - nu geschreven door jonge mensen - zich ook aan het vernieuwen. In de jaren zestig veranderde de Nederlandse samenleving snel en ingrijpend. Je zou zelfs kunnen spreken van een culturele revolutie, met een opleving van de anarchistische geest, anti-hiërarchische ideeën en de uitbarsting van de "Provo" (1965-1966) en "Rabouter" (1970) bewegingen, die internationale aandacht trokken[30]. Veel burgers - vooral "intellectuelen" - zijn nu op zoek naar nieuwe anti-autoritaire structuren in hun eigen werk, persoonlijke en sociale relaties, in de reclame, het onderwijs en de kerk. Opnieuw zijn mensen geïnteresseerd in anarchisme en zijn ze op zoek naar nieuwe libertaire praktijken; het moet echter gezegd worden dat deze zoektochten, hoe reëel ze ook zijn, op dit moment niet leiden tot de vorming van een beweging die anarchistisch genoemd zou kunnen worden.

[1] De geschiedenis van de anarchistische beweging in Nederland is nog niet geschreven. Het recente boek van Dr. A.J.C. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten rond 1900, Bussum, 1972, is onvoldoende. Maar informatie over alle aspecten van de beweging is natuurlijk te vinden in vele andere boeken en studies. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam heeft een mooie collectie boeken en pamfletten, kranten, archieven en manuscripten van de beweging.
In Ger Harmsen, idee en beweging, Nijmegen, 1972, is in een bibliografie over de arbeidersbeweging in Nederland ook de anarchistische beweging opgenomen.
Er is een vereniging voor de studie van sociale geschiedenis in Nederland. In haar orgaan Mededelingenblad, Orgaan van de Nederlandse Vereniging tot beoefening van de sociale geschiedenis, vinden we biografieën van verschillende anarchisten, met name onder de signatuur van A. Welcker, die van de libertaire pioniers: Akrates-Drion (32), H. J. van Steenis (41), J. Methöfer (43).
Wat de internationale literatuur betreft, kunnen we noemen: M. Nettlau, Bibliographie de l'Anarchie, Bruxelles, Paris, 1897 (heruitgegeven 1969), door dezelfde auteur, Histoire de l'anarchie, Paris, 1971. Anarchism..., London, 1962, door G. Woodcock, is niet vrij van fouten betreffende Nederland.

[2] F. DOMELA NIEUWENHUIS heeft zijn memoires Van Christen tot Anarchist uitgegeven, 1910, maar de grote biografie van Domela Nieuwenhuis moet nog geschreven worden.
De belangrijkste studie is die van A. de Jong, F. Domela Nieuwenhuis, Den Haag, 2e druk, 1972, 88 pp. Een Duitse vertaling is nog niet verschenen. In het Frans is er een onbevredigende publicatie: Domela Nieuwenhuis. Vie et Pensée. Barthelemy de Ligt, l'Homme et l'OEuvre, Pensée et Action, Paris-Bruxelles, 1960. In het Engels, R. de Jong, "Ferdinand Domela Nieuwenhuis: Anarchist and Messiah", in Delta, een overzicht van kunst, leven en denken in Nederland, winter 1970-1971.
De catalogus van de tentoonstelling Domela Nieuwenhuis..., 1959, geeft een bibliografie (incompleet) van 229 titels, met vertalingen aangegeven.

[3] Anarchist. Orgaan van goddeloozen, haveloozen en regeringloozen, 1888-1896.
De eerste anarchisten, J. Methöfer, C. Croll, B. Reyndorp, B. van Ommeren waren allemaal voormalige leden van de SDB.

[4] Le Socialisme en danger, Parijs, 1897. Voorwoord door Elisée RECLUS, met verschillende artikelen gepubliceerd in de internationale libertaire pers; het boek is nooit volledig in het Nederlands vertaald.

[5] De SDB - nu piepklein - verenigde zich met te SDAP in 1900.

[6] Ook de NAS wacht nog steeds op zijn historicus; zijn archieven zijn te vinden bij de IIHS. Henriette Roland Holst, Kapitaal en Arbeid in Nederland, Amsterdam 1902 en 1932, heeft een aantal mooie pagina's geschreven over de geest van het NAS. Zie ook: Gedenkboek uitgegeven door het NAS t.g.v. zijn 25-jarig bestaan, Amsterdam 1918 en D. SCHILP, Dromen van de revolutie, Amsterdam, 1967.

[7] De memoires van Christiaan Cornelissen (1864-1943) - geschreven in het Nederlands in 1943 - zijn nog niet gepubliceerd. Het manuscript is in het bezit van A. Lehning, die de hoofdstukken over de internationale congressen van 1891, 1893 en 1896 publiceerde in het Mededelingenblad (nrs. 10-11), samen met een biografie en bibliografie (nr. 6). Cornelissen's economische werk - Traité général de science économique - werd alleen in het Frans gepubliceerd, met uitzondering van de eerste editie van Théorie de la valeur die ook in het Nederlands verscheen (1903).
Les Générations nouvelles bleef zonder Nederlandse vertaling.
Een jonge Nederlandse historicus is van plan om Cornelissen's biografie te schrijven.

[8] Over de Hoogerhuis-affaire is een universitaire scriptie verschenen, U.D. Hannema, De Hoogerhuis-zaak, Drachten, 1964.

[9] Er is een monumentaal boek over de stakingen van 1903, door dr. A.J.C. Ruter, De Spoorwegestaking van 1903. Een Spiegel der Arbeidersbewegingen in Nederland, Leiden, 1935. Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van deze stakingen publiceerde A. de Jong een pamflet, De Spoorwegstakingen van 1903, Den Haag 1953, geschreven vanuit een anarchistisch standpunt.

[10] Hier zijn wat cijfers over de sterkte van de Vakbondscentra:
|***| NAS | NVV | Protestanten | Katholieken |
| ---- | ------ | ------- | ------------ | ----------- |
| 1910 | 3.454 | 40.660 | 6.587 | 11.650 |
| 1914 | 9.697 | 84.261 | 11.023 | 29.048 |
| 1918 | 23.068 | 159.449 | 28.008 | 69.139 |
| 1920 | 51.570 | 247.748 | 66.997 | 141.002 |
| 1922 | 31.391 | 217.467 | 71.332 | 142.035 |
Bron: C. Lammers, De Vakbeweging en haar problemen, Amsterdam, 1951, p. 31.

[11] Er waren verschillende pogingen om de nationale beweging te coördineren en te organiseren: in 1905, met De Vrije Communist, orgaan van de Federatie van Vrijheidlievende Communisten en een tweede De Vrije Communist in 1907, van de Landelijke Federatie van Vrijheidlievende Kommunisten. Deze Federatie organiseerde het internationale congres van 1907. Later noemde de federatie zich sociaal-anarchistisch (Federatie van Sociaal-anarchisten) en werd haar spreekbuis De Toekomst.
1924, De Vrije Samenleving, orgaan van het "Sociaal-Anarchistisch Verbond".
Ten tijde van de Spaanse oorlog werd een Nederlandse Anarchistische Federatie (FAN) opgericht.
Deze pogingen bleven sterk in de minderheid door de tegenwerking van De Vrije Socialist en - minder uitgesproken - de regionale organen, maar vooral door het individualisme dat kenmerkend is voor de beweging in Nederland.

[12] Over christelijke anarchisten en de koloniën, zie ook: M. Nettlau, Histoire de l'Anarchisme. Er is een werk - zeer gebrekkig - van R. Jans, Tolstoj in Nederland, Bussum, 1952, met een samenvatting in het Engels.

[13] De inspirator en organisator van "Walden" (de naam komt van Thoreau's Walden) was Frederik van Eeden (1860-1932), een van de beroemdste schrijvers van zijn generatie. Van Eeden had veel te maken met anarchisten, met name G. Landauer, maar hij was nooit anarchist.

[14] Over de GGB (de organisatie bestond tot 1956) doet een team studenten van de Universiteit van Amsterdam onderzoek. Er is een boek, Verbonden Schakels, Utrecht, 1932, uitgegeven dertig jaar na de oprichting van de GGB, met studies van Methöfer, Cornelissen en christelijke anarchisten als F. ORT, LOD. van MIEROP, e.a. Zie ook: F. de Jong EDZ" "Anarchisme en productieve associatie", in Anarchisme een miskende stroming?, Amsterdam, 1967.

[15] (15) Over de IAMV, zie: J. Giesen, Nieuwe Geschiedenis, het antimilitarisme van de daad in Nederland, Rotterdam, 1923. 25 jaar oorlog aan den oorlog, 1904-1929 (speciale uitgave van De Wapens Neder, nov. 1929, red. door Albert de Jong en A. Muller Lehning). Handboek van de Vredesbeweging, red. Dr. J. de GRAAF, 's-Gravenhage, 1954.
De archieven van het IAMV bevinden zich bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

[16] Tijdens een antimilitaristische demonstratie in Den Haag, 1913, na de opening van het Vredespaleis, sprak Domela Nieuwenhuis deze profetische woorden: "Het Vredespaleis is open, we kunnen de oorlog beginnen."

[17] Een bloemlezing van Multatuli werd in het Frans vertaald door Alexander Cohen (1864-1963) zelf een schrijver met een zeer originele stijl. Als Nederlandse anarchist werd hij genaturaliseerd tot Frans staatsburger, een aanhanger van de Action Française en zelfs een "Petainist", zonder een zekere beoordelingsvrijheid te verliezen. Hij werd aangeklaagd tijdens het "Proces van de Dertig".

[18] De Nederlandse Communistische Partij werd al snel erg stalinistisch; ze onderging splitsingen en zuiveringen die uitzonderlijk waren, zelfs in de communistische wereld. Voor de Tweede Wereldoorlog haalden de communisten twee tot drie procent van de stemmen bij verkiezingen; in 1946 elf procent; tegenwoordig drie tot vier procent.

[19] Friesland heeft zijn eigen taal en literatuur. De Friese kwestie heeft ook de arbeidersbewegingen in deze provincie getekend.

[20] Een werk van grote originaliteit over de oorlog en over de nationalistische houding van veel intellectuelen, is B. Reyndorp, In den greep van hel barbarisme, een sociaal-psychologische diagnose van den wereldoorlog, Amsterdam, 1916.

[21] De Libertarische Almanak van 1913 laat een aanzienlijke daling van het aantal groepen zien. Ook de IAMV verloor leden. Tussen 1911 en 1914 was er een aanzienlijke opmars van de SDAP (leden en gunstige stemmen).

[22] Over de groep "Nederlandse anarcho-bolsjewieken", zie: G. Harmsen, Daan Goulooze, Uit het Leven van een Communist. Utrecht, 1969. De geschriften van Emma Goldman en Alexander Berkman over de Russische revolutie beïnvloedden deze anarchisten.

[23] Over de NSV en het antimilitarisme tussen 1920 en 1940, zie: R. de JONG, "Over mijn vader Albert Andries de Jong (1891-1970)”, Mededelingenblad..., nr. 39.

[24] Hier staan de vakbondskrachten tussen 1924 en 1940:
|***| NAS | NVV | Protestanten | Katholieken | NSV |
| ---- | ------ | ------- | ----------- | ----------- | ----- |
| 1924 | 13.759 | 180.340 | 53.265 | 98.054 | 7.713 |
| 1928 | 14.250 | 203.042 | 52.704 | 102.072 | 4.668 |
| 1932 | 20.199 | 315.023 | 101.454 | 176.646 | 2.638 |
| 1936 | 12.018 | 285.649 | 108.514 | 173.535 | 1.995 |
| 1940 | 10.330 | 319.099 | 118.900 | 186.137 | 1.614 |
Bron: C Lammers, De Vakbeweging in Nederland, p. 31

[25] A.L. Constandse, geboren 1899, zeer actief propagandist en schrijver tussen de oorlogen. In de jaren 1960 werd hij een populaire linkse journalist. Zijn recente geschriften omvatten een geschiedenis van het anarchisme: Anarchisme van de Daad, Den Haag, 1969).
Het belangrijkste culturele en politieke tijdschrift in Nederland, De Gids, wijdde een speciaal nummer aan Constandse, met een bibliografie (1969).

[26] G. Harmsen's Blauwe en Rode jeugd, een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse jeugdbeweging tussen 1853 en 1940, Assen, 1961 (herdruk 1971), is een monumentaal boek over jeugdbewegingen waarin "De Moker" en andere anarchistische jeugdorganisaties worden besproken.

[27] Over Bart (Barthélémy) de Ligt (1883-1938) zie: Bart de Ligt 1883-1938, Arnhem, 1939, met een bibliografie van ongeveer 750 titels.
Het belangrijkste boek van De Ligt is Vrede als Daad. ook in het Frans verschenen, La Paix créatrice, histoire des principes et des tactiques de l'action directe contre la guerre, I + II, Parijs, 1934.
Een ander boek vertaald in het Frans (en Engels, met een voorwoord van A. Huxley): Pour vaincre sans violence. Reflecties over oorlog en revolutie, Parijs, 1935. Zie ook noot 2.

[28] Onder invloed van H. Groendaal en andere gewetensbezwaarden, mede als gevolg van de pacifistische actie van de SDAP en andere partijen, kwam er een wet op gewetensbezwaren, die de grond voor militaire weigering beperkte tot het niet accepteren van geweld.

[29] De OVB - "Onafhankelijk Verbond van Bredijfsorganisaties" - werd in 1948 opgericht na een splitsing binnen de Eenheidsvakcentrale (EVC); direct na de bevrijding opgericht als onafhankelijke vakbond, werd het al snel gedomineerd door de Communistische Partij. Later, tijdens een periode van onenigheid, liquideerde de Communistische Partij haar eigen EVC.

[30] Over de "Provo" beweging, de culturele revolutie en de relaties met het anarchisme en traditioneel links in Nederland, twee artikelen van Rudolf de Jong: "Anarchisten en Provo's", in: Provo, kanttekeningen bij een deelverschijnsel, red. F.E. Frenkel, Amsterdam, 1966, Franse vertaling in: le Bulletin théorique de la Fédération anarchiste française, No. 86 (april 1971). "Provos and Kabouters" in Anarchism Today, red. door David E. Apter en James Joll, Londen 1971.
Over de Provo beweging is er een speciaal nummer (herfst 1967) van Delta, een overzicht van kunst, leven en denken in Nederland. Het artikel van Konrad Boehmer en Ton Regtien, "Modell oder Anekdote?", dat verscheen [in Duits] in Kursbuch, nr. 19 (een nummer over anarchisme), is berucht. [In het nederlands verscheen het in 1970, in het pamflet Van Provo naar Oranje Vrijstaat]. Roel van Duijn's boek over P. Kropotkin, De boodschap van een wijze kabouter, is vertaald in het Engels.