Titel: Marx en de staat
Auteur: Thom Holterman
Onderwerpen: Karl Marx, marxisme
Datum: 1983
Bron: De as 61, De dood van Marx

  Sorel

Hebben anarchisten wat van Marx te leren omtrent een staatsopvatting, die hen welgevallig zou zijn? Deze vraag beantwoord ik ontkennend. Doel van Marx, en zeker van vele zich marxist-noemenden, is verovering van de burgerlijke staat. Altijd wordt daarbij gesteld dat het niet om dat doel op zichzelf gaat. Het is noodzakelijk om er een verder liggend doel mee te bereiken, namelijk het laten verdwijnen ('afsterven') van de staat. We weten inmiddels uit de praktijk dat dit niet zo is. Vele andere zich marxist noemenden zullen zich nu haasten om te betogen, dat het histories verklaarbaar is, dat sommige zaken een bepaalde (van de leer afwijkende) loop hebben genomen. Nog anderen zullen zeggen, dat zekere zich marxist-noemenden geen 'echte' marxisten waren. Kortom, uitvluchten en praatjes genoeg.

Niet ontkend kan worden dat Marx (en Engels) meende het patent te hebben op het ‘wetenschappelijk socialisme’. Maar wat heet wetenschappelijk? In hun geval: niet-utopies. Marx (en Engels) baseerden zich op feiten. Juist in dat verband is het verbazingwekkend dat een boek als De oorsprong van het gezin, van de partikuliere eigendom en van de staat (door Engels) kon worden geschreven. Verbazingwekkend omdat in hun tijd nauwelijks in empiriese zin iets bekend was over de primitieve samenlevingen in het verre verleden.

Ondanks dat bouwden zij toch op het onbekende een hele maatschappelijke ontwikkelingsgang. Waar een aantal ontwikkelingsstadia in de maatschappij werden ‘ontdekt’ ging het dus vooral om spekulatieve aannamen. Geen wonder dat naarmate we meer de te kennen geschiedenis (en zijn ontwikkeling) betreden, meer dan duidelijk wordt hoe ver Marx en Engels er naast zaten.

De diktatuur van het proletariaat (het voorlaatste stadium) werd - hoe onfortuinlijk voor de marxistiese leer - niet in het geïndustrialiseerde West-Europa (waar het volgens de voorspelling had gemoeten) gevestigd, maar in het agrariese Rusland. Bovendien bleek het niet de diktatuur van het proletariaat te zijn, maar de diktatuur van de partij en vervolgens van een leidende persoon. De voorspelling luidde vervolgens dat na de vestiging van de diktatuur van het proletariaat de staat zou afsterven, om zo het laatste stadium te bereiken, de klasseloze maatschappij. Wel, daarvan is in de USSR nog niets gebleken (waar wel?).

Het gaat mij er niet om Marx (en (Engels) van alles wat hier fout is gegaan de schuld te geven. Het noopt wel tot een terugbrengen van de proporties van zijn vermeende verdiensten, die zeer tijdgebonden blijken te zijn (welke opvattingen overigens niet?) Namelijk gebaseerd op spekulaties die mogelijk in de 19e eeuw een zekere werkelijkheidswaarde konden worden toegedicht.

Nog in de tijd dat Marx leefde, keerden de Franse vakorganisaties zich af van de voorstellen van Marx. Zij hadden genoeg van wat hij betoogde. De Franse syndikalisten zouden zich op Proudhon baseren, die begreep dat mensen een sterke hang hebben naar zelfbepaling van de arbeidsvoorwaarden, zowel in het direkte produktieproces als in het maatschappelijk komplex.

Dit tesamen betekent geenszins dat in bepaalde opzichten sommige ideeën van Marx over de staat niet gedeeld kunnen worden. Marx had bijv. een instrumentele kijk op de staat dwz dat hij de staat als een apparaat zag in dienst van de heersende klasse.

Deze visie is niet het eind van een probleemreeks voor anarchisten, maar het begin ervan. Wanneer je staat en heersende klasse instrumenteel laat samenvallen, en alleen de heersende klasse variabel (dwz in de plaats van de bourgeoisie treedt het proletariaat) dan blijft de staat als machtsapparaat intakt.

Het kan dus niet gaan om verovering van de staat. Het moet gaan om vernietiging van de staat. Het geschilpunt tussen Marx en anarchisten ligt dus niet in de instrumentele visie op de staat, maar in beschouwingen over een mogelijke vervolgfunktie. Anarchisten hebben steeds op de gevaren gewezen als men de staat bij een machtsomwenteling, in de strijd tussen bourgeoisie en proletariaat, intakt laat. De staat is hier overigens verlengd tot onderdrukkings- en oorlogsmachine: de staat als imperialist naar binnen en naar buiten. De problemen liggen natuurlijk wel iets genuanceerder en gekompliceerder. De staat is niet het enige konglomeraat van machtsapparaten, en niet alles wat ‘staat’ wordt genoemd is even verderfelijk. Bovendien is het onjuist de staat als een monoliet te zien. Beter is het te spreken over ‘statelijkheid’ dwz over eenzijdig bindende gezagsrelaties. En die komen ook voor buiten wat in een enge opvatting ‘staat’ wordt genoemd. Deze gedachte leeft overigens al zolang er sprake is van een anarchistiese beweging. Neo-marxisten doen echter vaak alsof zij op grond van marxistiese analyses, grondleggers van die gedachten zijn. Neo-marxisten, althans sommigen onder hen, trachten nu in te halen, waarvoor steeds vanuit anarchistiese kringen kritiek op Marx is geweest.

Kritiek op Marx was er dus al tijdens zijn leven, en eveneens van arbeiderszijde. Dat laat ik nu rusten. Instruktiever lijkt het nu eens te kijken naar de kritiek, die ‘marxisten’ te verduren kregen. Namelijk t.a.v. hun dwaalwegen, in zoverre zij zich van Marx verwijderen. In dit bestek wil ik wijzen op een snijdende verhandeling van Sorel, namelijk op diens De ontbinding van het marxisme (1908)

Laat ik voorop stellen dat Sorel niet als de theoretikus van het syndikalisme mag worden gezien. Het syndikalisme, de beweging van de Franse vakorganisaties, leefde reeds tientallen jaren voordat Sorel erover publiceerde. Sorel theoretiseerde over het syndikalisme.

Mede in verband daarmee formuleerde hij een marxisme-kritiek. Rond 1900 opperde hij namelijk fundamentele bezwaren tegen de opvattingen van marxianen, die ‘het’ marxisme onder de naam ‘sociaaldemokratie’ tot steunpilaar van de bestaande maatschappij hadden doen verworden. Sorel was met zijn kritiek uit op het redden van Marx uit de handen van de marxianen.

Sorel

Sorel wijst erop dat men de fout in gaat door de politieke partij in een revolutionaire beweging te introduceren. Wat dan gebeurt is dat mensen leiderschap gaan accepteren van mensen, die geheel andere belangen hebben dan zijzelf. De leiders willen mensen best enkele diensten bewijzen, als dat maar op voorwaarde geschiedt, dat de massa’s de staat aan hen uitleveren. Met andere woorden, zo betoogt Sorel, het instinkt van de armen om tot opstand te komen, gaat dienst doen als basis voor de formatie van een volksstaat, opgezet door de bourgeoisie. Deze dient daar enerzijds haar belang mee, waar zij haar eigen bestaan weet voort te zetten, terwijl anderzijds kans ziet te verschijnen als de vertegenwoordiger van de arbeidersklasse. De voomoemde volksstaat wordt opgetuigd met een omvangrijke burokratie. De funktionarissen daarvoor worden gerekruteerd uit de burgerlijke klasse, dan wel vormt het scholingsen beloningssysteem mensen om tot een klasse van mensen die andere belangen hebben dat de arbeidende klasse. Dit komplex versterkt de verdediging van de burgerlijke (is kapitalistiese) maatschappij tegen de ‘proletariese revolutie’.

Proletariese revolutie staat hier tussen aanhalingstekens. In de tijd dat Sorel zijn verhandeling publiceerde was daar nog kijk op (de revolutie van 1905 had het toenmalige Rusland net geschokt). Voor de huidige tijd mag de nodige twijfel bestaan omtrent het ontstaan van zo’n revolutie in westerse landen. Daarmee wordt niet gesuggereerd dat er geen aanleiding voor fundamentele maatschappijverandering is. De vraag is of ‘het proletariaat’ de schokbeweging tot die verandering zal inzetten. Dankzij de mechanismen van de sociale volksstaat is ‘het proletariaat’ zodanig in het maatschappelijk systeem ingegroeid, dat er een inlijving van het proletariaat in de bougeoisie heeft plaats gevonden. Als dit een konstatering is die mede het heden treft, dan dient met te bedenken dat Sorel dit reeds in 1908 opmerkte.

Op zijn manier hield Sorel mensen voor, dat van marxisten in termen van maatschappelijke organisatie en staatsopvatting niets revolutionairs te verwachten is. Integendeel.

De Franse arbeidersbeweging liet zich dan ook .niet door Marx, maar door Proudhon inspireren. Men zette een (kon-)federale vakorganisatie op, die van, door en voor arbeiders was. De bedoeling was een eigen maatschappelijke werkelijkheid te kreëren in een veelomvattende zin, zodat men zich niet met de (burgerlijke) maatschappelijke werkelijkheid hoefde in te laten. Dit geheel konform opvattingen van Proudhon, die begreep wat Marx niet begreep. Het proletariaat hunkerde naar zelfbepaling. Het zag, met Proudhon, niets in nationalisatie, waar Marx juist heil van verwachtte. Proudhon stond vernietiging van gecentraliseerde burokratie voor, terwijl Marx zelf bezig was zoiets op te zetten dan de Eerste Internationale uit te werken in een richting waarover de preambule sprak (de bevrijding van de arbeiders is de bevrijding door de arbeiders zelf), werkte hij aan de vernietiging ervan. Liever dan de opvattingen van van Proudhon zich te zien verbreiden, wenste hij dat Bismarck het Franse proletariaat een slag zou toebrengen in de Frans-Duitse oorlog (1870). Reden?

Een overwinning van Duitsland zou tevens een overwinning van de zich op Marx geïnspireerde Duitse sociaaldemokratie betekenen,

Marx kan verweten worden niet onschuldig te zijn aan anti-emancipatoire praktijken en theorieën. Zijn historicistiese materialisme dient daarvoor als theoretiese grondslag. Historicisme staat hier voor een opvatting die de ontwikkeling van het maatschappelijk leven als onderworpen ziet aan onontkoombare wetmatigheid, die doen lijken alsof de toekomst voorspelbaar is, De historiese zelfwerkzaamheid maakt het nauwelijks nodig dat men zelf handelend optreedt. En waar voor ‘sturing’ van die historiese zelfwerkzaamheid enige organisatie nodig is, kan dit het best straf en volgens geijkte patronen geschieden, bijv, naar de wijze waarop de roomse kerk, de fabriek of de staat is georganiseerd. Tolereer de knapsten, de vastberadensten en de sluwsten aan de top; maak een partij-organisatie tot een ijzeren burokratie. En ga vervolgens over lijken!

Het is dus helemaal niet zo vreemd dat Marx niet expliciet een specifieke staatsopvatting heeft ontwikkeld. Hij viel namelijk terug dwz, hij kon terug vallen, op de bestaande staat, omdat hij daar enerzijds profijt van meende te kunnen hebben. Daarom had hij veel op met het Duitsland van Bismarck, In dit verband is het niet opmerkelijk dat wel eens van ‘bismarxisme’ wordt gesproken. Anderzijds kon hij menen, op grond van zijn historicistiese opvatting, dat de staat een noodzakelijk maar vergankelijk instituut was. Waarom systematies over iets uitweiden, als het na verloop van tijd volstrekt passé zal zijn? Marx heeft dus niet alleen niets uitgebreid-systematisch over de staat gezegd, hij kón dat, om systematiese redenen ook niet doen.