Titel: Naar een nieuwe Revolutie
Datum: 1938
Bron: Towards a Fresh Revolution en Hacia una nueva revolución, in November 1937 geschreven door Jaime Balius (1904-1980) en voor het eerst gepubliceerd door Agrupación de los Amigos de Durruti.
Notities: Vertaling: Tommy Ryan en Jeroen ten Dam a.d.h.v. de Engelse vertaling en het Spaanse origineel.

De tekst Hacia una nueva revolución (vert. Naar een nieuwe revolutie) verscheen begin 1938, en was een poging van de radicale vleugel binnen het anarchistische kamp, om de Spaanse Revolutie te redden. De anarcho-syndicalistische vakbond de CNT en de politieke anarchistische massaorganisatie de FAI, die een voortrekkende rol hadden gespeeld in de begindagen van de revolutie in juli 1936, waren steeds verder verstrikt geraakt in het web van staatsinstituties. De CNT en de FAI leverden in 1937 vier ministers aan de Republikeinse burgerlijke regering, welke zich tijdens de revolutie staande had weten te houden met steun van de Sovjet Unie. De CNT en de FAI kozen er steeds vaker voor om hun directe anarchistische kameraden af te vallen, en deden steeds grotere concessies aan hun politieke tegenstanders. Deze probeerden gestaag de macht van de anarchistische elementen in de samenleving te breken en te verdelen en zo de macht terug te veroveren. Dit kwam tot een climax tijdens de mei-dagen van 1937, waarbij de gematigde Republikeinse regering probeerde een belangrijk strategisch punt in Barcelona terug te veroveren - de algemene telefooncentrale. Het revolutionaire proletariaat vocht echter terug en wist gedeeltelijk stand te houden, maar werd door de leiding van de CNT en de FAI teruggefloten.

De Vrienden van Durruti formeerde zich na dit verraad om te proberen de sociale revolutie, die onder invloed van de CNT en de FAI steeds verder afgleed, nieuwe leven in te blazen en de achterban van de CNT en FAI wakker te schudden. Naar een nieuwe revolutie, welke hoofdzakelijk werd geschreven door Jaime Balius, was een belangrijk propagandistisch document dat bedoeld was om de oorzaak en samenhang van dat wat tot noch toe was gebeurd, in perspectief te brengen, en om nieuwe voorstellen te doen. Zij riepen op tot een nieuwe revolutie, iets dat gezien kan worden als de Spaanse variant van de Derde Revolutie tijdens de Russische Revolutie.

Naar een nieuwe revolutie

Aanloop en interpretatie van de gebeurtenissen in Spanje tot 1938

Aanloop naar de Spaanse Revolutie

Het politieke roulatiesysteem dat in Spanje gekarakteriseerd werd door het klassieke stuivertje wisselen van de macht tussen de constitutionalisten en de absolutisten, hetgeen het centrale mechaniek was van het overheidswezen, werd in 1923 bruusk onderbroken door de staatsgreep in de hoofdstad van Catalonië van een dronken en twistzieke generaal.

De dictatuur van Primo de Rivera is het directe gevolg van het desastreuse wanbeleid dat was uitgelopen op verkwisting, monopolies, bureaucratische voordeeltjes, premies, concessies en een hoop lucratieve zaakjes die met officiële instemming werden uitgevoerd.

De reactie van de militaire coup van 1923 is een directe uiting van één van de oorzaken die ons land dusdanig heeft doen verarmen en die bijna zo goed als het gehele nationale budget opslurpte.

De koloniale macht van Spanje bracht een reeks aan avonturiers, huurlingen, professionele politici en handelaren in goedkoop vlees[1] voort.

Zolang de bureaucratie van het zwaard en de industriële baronnen genoeg mogelijkheden hadden om overzeese bezittingen te plunderen, kon Spanje een min of meer onbestemde koers varen. De koloniale ramp bracht het ineenstorten van dit gekonkel met zich mee, hetgeen in stand werd gehouden door een gewetenloze, meedogenloze minderheid.

Aan het einde van de negentiende eeuw, kwam het leger zonder zijn begeerde buit te zitten. Het had geen andere optie dan terug te keren naar het schiereiland; met zijn bloed besmeurde galonnen en de schande dat het een stel nuttelozen waren die niet eens hun eigen vak – het hanteren van wapens - kon uitoefenen.

Vanaf dat moment ziet de Spaanse bevolking zich geconfronteerd met een ingewikkeld probleem. Duizenden van deze beschermelingen van een aan syfilis leidende koning keerden terug om de inwoners van het moederland uit te zuigen. Zij waren namelijk niet langer in staat om de inwoners van de koloniën, die Spanje vervloekten omdat gerepresenteerd werd door dieven en geüniformeerde moordenaars, verder kaal te plukken.

De overheidsschatkist had een nieuwe injectie nodig. De Algeciras Conferentie[2] creëerde een mogelijkheid om Marokko aan te vallen. De mijnen van het Rif-gebergte, onder beheer van de graaf van Romanones, werden een bodemloze put die het bloed en het geld van de Spaanse bevolking kostten.

De Marokkaanse onderneming koste de staatskas 1 miljard peseta’s en vele duizenden levens, die werden opgeofferd ten bate van het financiële kartel dat de graaf van Ramonones vertegenwoordigde.

Het meest stuitende hierbij zijn de tragische gebeurtenissen van Barranco del Lobo, Annual[3] en het Spaanse bloedbad rond de ijzermijnen in het stammengebied van Beni-Bu-Ifrar, vlakbij de berg Af-Laten.

Het leger was altijd al de eeuwig voortdurende nachtmerrie van het werkende volk. Denk maar aan de rampzalige episode van de Juntas de Defensa. De drijvende geest daarachter, generaal Marquez, probeerde hen een liberaal imago aan te meten, maar de koninklijke voorkeuren en de intriges van De La Cierva overschaduwden de vermeende goede bedoelingen van de kolonel, die uiteindelijk vervolgd en gevangen werd gezet in de Montjuich[4].

Generaal Primo de Rivera belichaamde de hele hiervoor vertelde geschiedenis. Dankzij de steun van Lopez Ochoa en met de passieve hulp van de bourgeoisie, de grootgrondbezitters, de geestelijkheid en de financiers klom hij gezwind op binnen de hogere sferen van de macht.

Er is geschreven bewijs dat deze voormalige kapitein-generaal van Catalonië zich in de strijd mengde om de bevindingen van het Picasso-onderzoek, waarin koning Alfonso XIII en zijn stroman generaal Silvester direct betrokken waren, ongedaan te maken. Deze interpretatie van de feiten is onweerlegbaar onderbouwd. Wat het leger tot zijn coup aanzette, was echter zonder twijfel de onvrede die onder de arbeidersklasse leefde. De arbeidersklasse had haar buik vol van de wandaden en systematische diefstal, en bereidde zich voor om diegenen die voor dit leed verantwoordelijk waren voorgoed van de Spaanse bodem weg te vagen. De financiële en industriële bourgeoisie stelde al haar middelen ter beschikking aan het leger. Zij beperkte de kredieten, saboteerde de economie, voerde lock-outs[5] uit en lokte stakingen uit. De Catalaanse bourgeoisie toonde zich verheugd en verwelkomde de machtsgreep van deze militaire dictator.

Het tijdperk van Primo de Rivera moet men kenschetsen als een poging van de heersende klasse om te voorkomen dat de werkende klasse in de nabije toekomst met steeds grotere waarschijnlijkheid zal toeslaan. Zijn optreden was een verbeterde en geïntensiveerde herhaling van het voorgaande tijdperk, met de identieke corruptie van zeden en de eeuwige arrogantie die in al die tijden het kadaver van het authentieke en haveloze Spanje kenmerkte. De rokkenjagende generaal werd vervangen door Berenguer, wiens plaats weer ingenomen werd door Aznar. Om het allemaal af te maken, was het de graaf van Romanones – een agent van de geheime dienst – die de machtsoverdracht van de monarchie aan zijn voormalige secretaris don Niceto Alcalá Zamora realiseerde. Hij legde, samen met de zoon van Maura en de hulp van Marañón de paleisarts - eveneens lid van de geheime dienst - het fundament voor een republiek die onvermijdelijk in de meest afschuwelijke beerput moest eindigen.

De nieuwe republiek was ongelofelijk impopulair. In plaats van het volgen van sociale richtlijnen gesmeed in het rumoer van de straat, maakten dezelfde parasieten als in de tijd van de Bourbons de dienst uit. De macht was in de handen van politici die goede bedienden van de monarchie waren: Alcalá Zamora was een recalcitrante monarchist en vertegenwoordigde de geestelijkheid en de grootgrondbezitters; Azaña behoorde ooit tot de partij van Melquíades Ávarez; Miguel Maura, ook een royalist; Alejandro Lerroux[6], een man zonder eer…

Het verlaten Spanje bewandelde het pad van het verraad, van geheime samenzweringen. De komedie van april[7] zou in stromen bloed worden betaald.

Wat de Republiek van april voortbracht was catastrofaal. De zoon van de moordenaar van Ferrer[8], verantwoordelijk voor 108 doden, de minister die het bevel gaf om zonder voorafgaande waarschuwing het vuur te openen, veranderde ons land in een web van grafkruizen.

Toen de werkende massa’s zich realiseerden dat er afschuwelijk de spot werd gedreven met hun eisen, kwamen zij in opstand tegen de opzet van april[9]. Miguel Maura mobiliseerde het leger van zijn nieuwe republiek om de arbeiders te vermoorden en te decimeren. Pasajes, Arnedo, Castilblanco, Sevilla, Catalonië… ze toonden de ware aard van de republiek. Een die de vorst met een witte handschoen uitzwaaide en met een militair schip de uitgeleidde deed. De familie van Alfonso XIII schudde generaal Sanjurjo warm de hand – de generaal die in augustus 1932 en in juli 1936 nogmaals aanvallen uitvoerde op het volk. Dit was onbewust de speelbal geworden van politici die de moorddadige generaal van koninklijke afkomst de vrije hand gaven. De graaf van Romanones zei volgens diverse bronnen op het station van El Escorial tegen de koningin “Tot spoedig weerzien”.

De republiek kenmerkte zich door constante wisselingen. Het parlement, de ‘Cortes’, bood voor geen enkel probleem een oplossing.

Het militaire probleem, dat alleen nog met het vuurpeloton kon worden opgelost, liep uit op een farce. Azaña stond de officieren toe onder dermate gunstige voorwaarden met pensioen te gaan, dat de niet-productieve bevolking enorm toenam terwijl de kazernes aan de monarchistische officiersklasse werden overgedragen.

De religieuze kwestie werd op vergelijkbare wijze terzijde geschoven. De kerk zou zonder compensatie moeten worden onteigend, en niet te vergeten zou de staatsfinanciering van de godsdienst en de geestelijkheid stopgezet moeten worden. Dit werd niet gedaan. In plaats daarvan werden de religieuze ordes gelegaliseerd. De volgelingen die toevlucht zochten in de 300 religieuze ordes en 10.000 kloosters kregen burgerrechten. Er werd niets gedaan om de vermolming die de Spaanse ziel al zo vele eeuwen aanvrat, uit te roeien. De Mendizábal-regering[10] bereikte meer dan de republiek, hoewel de laatstgenoemde honderd jaar ervaring had. Ze slaagde er echter niet in om beslag te leggen op de 5 miljard peseta's die de Jezuïeten geïnvesteerd hadden in de economie.

De financiële kwestie werd vervolgens ook niet opgelost. De schulden en verkwistingen van het koningshuis werden door de staat overgenomen. De begroting groeide ongeremd. De niet-productieve klassen breidden zich uit en de bureaucratie groeide enorm. De staatsschuld, die in 1814 drie miljard peseta’s bedroeg, groeide fenomenaal met de koloniale afgang en het Marokkaanse debakel. Met een lichte deflatie ten tijde van De Villaverde steeg de staatsschuld tot een astronomisch bedrag van 22 miljard peseta's ten tijde van de April-republiek.

Vanaf 14 april werden de renteniers beschermd en de consument belast. De inkomstenbelasting lag echter een beetje moeilijk. Er werd een puur bourgeois beleid gevoerd, ondanks dat de socialisten aan de macht waren. Monopolies bleven in stand en het rijk van de smokkelaar March[11] werd intact gelaten, en hij kreeg de gelegenheid om de gevangenis te ontvluchten toen hem dat uitkwam.

Het vraagstuk rond de grondwet was eveneens zonder enige voldoening opgelost. Er mag in één van de artikelen van de constitutie nu dan gesproken worden van een federale of federatieve republiek, maar ondanks al die mooie woorden, heerst nog altijd het centralisme.

De agrarische kwestie eindigde in een fiasco. Het Instituut voor Agrarische Hervormingen was een nepotistisch[12] broeinest. Er zouden per jaar 5000 landarbeiders geholpen worden. Maar ongeveer vijf miljoen arbeiders hadden land nodig. Na verloop van duizend jaar zou deze lachwekkende en schrijnende hervorming voltooid zijn.

Met betrekking tot het vraagstuk van de arbeid kraamde de regering een afschuwelijke hoop wartaal uit. Het arbeidersbeheer bestond uit het verdelen van een aantal baantjes onder vrienden en loyalen.

Het probleem van de koloniale status van Spanje kwam met de Telefónica-zaak[13] aan het licht. Ondanks al Prieto’s bravoure; ondanks het feit dat hij het Telefónica contract tijdens een bijeenkomst in het Ateneo in Madrid als slechts gunstig voor één partij bestempeld had, besloot de zelfingenomen socialistische leider - in tegenstelling tot zijn eerdere uitlatingen – om het vuur te laten openen op de werknemers van Telefónica toen zij de straat op gingen met de eis voor een eerlijke loonsverhoging en verdedigde hij de belangen van het Noord-Amerikaanse kapitaal.

We hebben twee bienios[14] overleefd. Een rode en een zwarte. Tijdens beiden werd de werkende klasse op lafhartige wijze vervolgd.

De socialisten opereerden als lakeien van het kapitalisme. De Wet voor de Verdediging van de Republiek en de Wet voor de Openbare Orde en die van 8 april [1932][15], zijn volledig repressief van aard. Rechts gebruikte ze met veel genoegen. De reactie van de arbeiders uitte zich in het in brand steken van kloosters, in de `gebeurtenissen’ in Barcelona en Figols, die van 8 januari 1933 en 5 december [1933][16]. De deportaties naar Bata en Villa Cisneros[17] bespoedigen de smadelijke capitulatie van de republiek aan de aardsvijanden van het proletariaat.

Beide periodes waren funest. De sociaaldemocratie is verantwoordelijk voor het feit dat rechts weer aan de macht kwam. Het is haar schuld dat de revolutie een buitenlandse interventie niet wist te voorkomen. In april 1931 hadden de Italiaanse fascisten zich nog niet bevrijd van de wraak van Adua[18] en het was de nazi’s nog niet gelukt een nationalistische en totalitaire staat te vestigen. De omstandigheden waren gunstig. Maar het verraad van de socialisten en het reformisme van Pestaña[19] en zijn volgelingen voorkwamen dat dit zich toespitste, waardoor hiervoor later een nog hogere prijs zou worden betaald.

Uit dit samenspel van uiteenlopende omstandigheden kwamen de Oktobergebeurtenissen voort.[20]

De aanloop naar juli [1936] vond plaats in Asturië. Dààr werd de strijd met moed en felheid gevoerd. In Catalonië nam Dencás[21] de taak op zich om te voorkomen dat de plaatselijke arbeidersklasse zich zou verbinden met de beweging [in Asturias] die doorslaggevend had kunnen zijn.

Het enige wat de socialisten in oktober wilden doen, was Alcalá Zamora angst inboezemen opdat hij niet met rechts in zee zou gaan – net zoals ze met voorgaande stakingen hadden gedaan. Als zij een revolutie hadden gewild, zouden ze in juni 1934 gebruik gemaakt moeten hebben van de opstand van de landarbeiders, of zouden hem hebben uitgesteld om een verbinding tussen stad en platteland tot stand te brengen. Maar de socialisten werden overrompeld door de werkende klasse.

De Lerroux - Gil Robles-regering regeerde twee jaar: twee zwarte jaren, jaren van repressie en gevangenschap. In februari [1936] mondde dit uit in de pro-gevangenen-verkiezingen[22], wat resulteerde in de juli-dagen [1936].

19 juli

De tragedie van Spanje kent geen grenzen. Zelfs de meest levendige pennen kunnen de tragedie van het volk niet beschrijven, wier lichaam en geest getekend zijn door de gruwelen uit het verleden en heden.

Onze schrijvers kunnen de beproevingen van dit volk, dat in de wieg gelegd lijkt om te lijden, niet nauwkeurig genoeg weergeven.

In februari 1936 was de situatie in Spanje het bitterst. Het Spaanse grondgebied was toen één grote gevangenis. Duizenden arbeiders zaten achter de tralies.

Juli [1936] stond voor de deur. We moeten ons herinneren welke gebeurtenissen voorafgingen aan de legeropstand.

Het beleid van het zwarte biennium was bankroet. Gil Robles had niet voldaan aan de verwachtingen van zijn volgelingen. Er was een conflict ontstaan tussen Alcalá Zamora en de leider van de partij Acción Popular. De jezuïeten steunden de president van de republiek. Hij was hun nieuwe kandidaat: het was geen toeval dat hij de vlag had gehesen voor constitutionele hervormingen en religie. Hoe lang de regering stand zou houden was onduidelijk. De radicalen hadden zich afgesplitst van het rechtse blok en voelden zich vervreemd van hun eigen oorsprong. De stormachtige zittingen weerspiegelden het bedrog van het laag-bij-de-grondse, weerzinwekkende en criminele beleid.

Het proletariaat begon zichzelf op te manifesteren op de wijze die het makkelijkst realiseerbaar was. De massabijeenkomsten die plaats vonden in de stadions van Madrid, Baracaldo en Valencia brachten enorme menigtes op de been. Het is te betreuren dat deze demonstraties van vastberadenheid en opstandigheid uiteindelijk dienden om de herwaardering van een oude reactionaire figuur zoals in dit geval Azaña, te herstellen. Deze fout zou ons later duur komen te staan. Alcalá Zamora dacht dat hij controle had over de situatie. De regering werd ontbonden en Franco, Goded, Cabanellas, Queipo de Llano en Mola waren zijn marionetten. Voor het uitvoeren van zijn plannen koos hij een bandiet uit de financiële sector, ene Portela Valladares.

Het ontbrak de Galicische leider aan statelijke veerkracht. Ondanks de verkiezingsfraude en de door het ministerie van Binnenlandse Zaken opgestelde kieslijst, stelde de uitslag van de verkiezingen de Heilige Stoel[23] niet tevreden.

Toen Alcalá Zamora zijn plannetje zag mislukken drong hij bij [president] Portela aan om de noodtoestand af te kondigen. Portela durfde dit niet. Hij realiseerde zich dat de bevolking in Spanje zich op de straat bevond en raadde aan Azaña erbij te roepen. Hij had gelijk. De politicus van het Rode Biennium moest als een tijdelijke verdoving dienen. Dat was precies wat de reactionairen op dat moment nodig hadden: een adempauze waarin zij hun laatste voorbereidingen zouden kunnen treffen voor de opstand door de generaals die zich bij Plaza de Oriente[24] troffen.

De succesvolle verkiezingen van februari openden de socialisten de ogen niet. De massale protesten van de gevangenen, de steun voor de vrijlating van de gevangenen van het grote drama van oktober [1934]… waren niets nieuws voor hen. Ze bleven bij hun oude gewoontes: een nieuw parlement. Nieuwe verkiezingen voor het presidentschap van de republiek. Zo hielden ze de dictatoriale plannen van Alcalá Zamora om de macht aan het leger over te dragen, voor het volk verborgen.

Het proletariaat had echter een harde les geleerd van de afgelopen twee biennia. Het proletariaat gaat de straat op. Fakkels zetten de religieuze centra in brand. Het geschreeuw van de gevangenen dringt door de gevangenismuren heen. Stad en platteland lopen warm voor één en dezelfde zaak. De domheid van de sociaaldemocraten stelt de uitbarsting van de volkswoede verder uit. Gelukkig leidde de kortzichtigheid van rechts, dat de contrarevolutionaire rol van Azaña en Prieto niet werkelijk op waarde wist te schatten, er uiteindelijk toch toe dat het conflict zich naar de straat verplaatste.

Van februari tot juli was er sporadisch sprake van geweld. Wederom werd er arbeidersbloed vergoten. De staking in de bouw in Madrid en de botsing in Málaga, ontmaskert de zwakzinnigheid van de politici van februari [1936].

Naar aanleiding van de gespannen situatie die door de verkiezingen is ontstaan mobiliseerde rechts onbeschaamd voor een aanvalsplan. De fascisten moordden op laffe wijze en lokken opstootjes uit. Men voelt dat het zwarte Spanje zich op iets voorbereidt. Er werd constant over muiterij door het leger gesproken.

Er was geen twijfel, het proletariaat bereidde zich voor op juli [1936]. De overheid keek liever de andere kant op. Geconfronteerd met de keuze tussen fascisme en het proletariaat koos zij voor het eerste. Om zijn sporen te wissen bedreigde verrader nummer één, Casares Quiroga, rechts vanuit de blauwe regeringsbanken en zette hen daarmee aan om de straat op te gaan.

De moord op Calvo Sotelo[25] bracht de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Het gerucht deed de ronde dat het leger, met een hoge mate van waarschijnlijkheid, elk moment de kazernes kon verlaten. Maar nam de regering enige voorzorgsmaatregelen? Franco had het commando over de Canarische Eilanden, Goded over de Balearen, Mola over Navarra… waarom werden zij niet uit hun functie ontheven? Waarom bewapende zij niet zo snel mogelijk het volk? De fascisten konden ook op hun bondgenoten in het overheidsapparaat rekenen!

Op 17 juli zou het geheim, dat tot noch toe toegedekt was gebleven, zichzelf ontraadselen. De officieren op de Balearen, in Marokko en op de Canarische Eilanden waren openlijk in opstand gekomen.

Wat werd er gedaan om deze opstand een onmiddellijk halt toe te roepen? Wat deed de regering van dit tuig, van deze Casares Quiroga? Ze verstopte zich en deed helemaal niets. Ze verzweeg tegenover de bevolking de ernst van de situatie. Ze kondigde een strenge censuur af en weigerde de wapens aan het proletariaat uit te reiken.

Tussen 17 en 19 juli was er nog tijd om de soldaten tot overgave te dwingen. Maar een zeer verdachte, suïcidale houding nam de overhand. Casares Quiroga is Mola’s handlanger. Hij liet Mola in Pamplona zijn functie behouden, zelfs nadat deze zichzelf sinds de verkiezingsuitslag van februari openlijk in opstand had verklaard, en ondanks dat hij alle samenzweerders van de rechtervleugel bescherming bood.

Het verraad van links was overduidelijk. Er waren geen wapens onder het volk verdeeld omdat de burgerlijke democraten bang waren voor het proletariaat. En zo was het mogelijk dat plaatsen waar het proletariaat een factor van belang was, eenvoudig in handen van de fascisten vielen. In Zaragoza faciliteerde de houding van gouverneur Vera Coronel de fascistische machtsovername door de vertegenwoordigers van de werkende klasse met onderhandelingen aan de praat te houden en te weigeren wapens uit te delen. Terwijl in heel Spanje de gevechten al waren begonnen, werd de aanwezigheid van de rebellen in Valencia gewoon nog getolereerd.

Op dit historische, met bloed doordrenkte moment is het niet zomaar dat we, zonder er doekjes om te winden, de republikeinse politici ervan beschuldigen dat ze uit angst voor de werkende klasse het fascisme op een bepaalde manier in de kaart speelden. We beschuldigen Azaña, Casares Quiroga, Companys[26], de socialisten en alle huichelaars van deze republiek die ontstaan is uit deze april-klucht, ervan dat ze de bolwerken van de werkende klasse verwoest hebben. Dit gebeurde omdat zij faalden om de revolutie[27] op het geschikte moment uit te laten breken.

Het volk moest er zelf op uit om wapens te vinden. Het veroverde ze. Het bemachtigde ze door zijn eigen inzet. Niemand gaf ze aan hen: de republikeinse regering niet, de Generalitat niet. Geen enkel wapen gaven ze!

Op 19 juli [1936] nam het proletariaat de straten in bezit, net zoals gebeurde tijdens andere grootse momenten. De dagen daarvoor hadden zij al in het geheim de wacht gehouden op straat. De Catalaanse hoofdstad werd herinnerd aan glorieuze conflicten uit het verleden.

De eerste wapens werden bemachtigd op een aantal schepen – de Manuel Arnús en de Marqués de Comillas - die in de haven van Barcelona voor anker lagen.

In de vroege morgen van 19 juli stroomde het leger uit de kazernes de straten op. Het Catalaanse volk sloeg echter terug. Het bestormde de kazernes en vocht totdat het laatste fascistische bolwerk was veroverd.

Het Catalaanse proletariaat redde proletarisch Spanje van het fascisme. Het Catalaanse proletariaat werd het lichtend voorbeeld voor heel Spanje. Het maakt niet uit dat de agrarische regio’s in handen van de fascisten gevallen zijn. De arbeiders van de industriële zones zullen onze kameraden bevrijden uit de gevangenschap waarin zij verkeren.

In Madrid gebeurde precies hetzelfde. Daar werden eveneens geen wapens verdeeld. Die werden op straat bemachtigd. Het proletariaat vocht en bestormde de Montañakazerne en overmeesterde de soldaten. Met jachtgeweren en wat zij konden vinden, trokken de arbeiders naar Sierra de Guadarrama om daar een halt toe te roepen aan de opmars van generaal Mola, die zich aan het hoofd van de brigades uit Navarra klaarmaakte om de Castiliaanse hoofdstad te veroveren.

In het noorden, in de Levant en in diverse andere gebieden in Aragón, Andalusië en Extremadura werd het fascisme verslagen. Maar in rest van het schiereiland waren de arbeiders ongewapend en moesten zij het opnemen tegen linkse gouverneurs die de weg bereidden voor het Spaanse tuig.

Casares Quiroga maakte plaats voor een regering onder Martinez Barrio. Deze politicus, die de regering van april torpedeerde, kwam aan de macht door een overeenkomst met de fascisten te treffen en de macht aan hen over te dragen. De snelle reactie van de arbeidersklasse voorkwam dat dit meest eerloze verraad ooit gepleegd kon worden. Dat het verraad geen doorgang vond kwam enkel omdat het geen tijd werd gelaten. De politici zullen voor deze laaghartige daad met hun kop betalen, om te beginnen Azaña.

De pessimistische sfeer van de eerste momenten en het voornemen tot overgave dat in regeringskringen circuleerde, werd snel de kop ingedrukt door de moed van het proletariaat. Giral verving Martinez Barrio.

We hebben hier een anekdotische schets gegeven van hoe de gebeurtenissen zich ontwikkelden. Het zou echter goed zijn als we nog iets langer stilstaan bij juli [1936], en onderzoeken wat voor soort revolutie er tijdens deze glorieuze dagen plaatsvond.

Er is veel getheoretiseerd over juli [1936]. De bourgeoisdemocraten en marxisten stellen dat de uitbarsting van het volk in juli moet worden geclassificeerd als een legitieme vorm van zelfverdediging door een proletariaat dat onder vuur lag van hun grootste vijand. Dit als uitgangspunt nemende, kan juli [1936] niet worden gezien als een typisch revolutionaire klasse uitbarsting.

De these van onze tegenstanders is onjuist. Revoluties breken op een onverwacht moment uit, maar worden altijd voorafgegaan door een lange periode van gisting. In april [1931] werd er een tijdperk afgesloten en opende een andere. De werkende klasse speelde vanaf april [1931] een hoofdrol en behoudt deze vooruitstrevende positie in de revolutie tot op de dag van vandaag. Had het proletariaat in juli [1936] de straten niet veroverd, dan had het dit op een ander moment gedaan en zou het zich daarbij ook niet hebben laten weerhouden van de nobele onderneming om zichzelf te bevrijden van het juk van de bourgeoisie.

De kleinburgerlijke klasse stelt dat alle sectoren van de samenleving zich op straat bevonden. Maar we moeten goed beseffen dat, als de CNT en de FAI niet hadden opgetreden, er in Barcelona een herhaling van de gruwelijkheden van oktober had plaatsgevonden. Zij waren dáár waar het gevaar het grootst was.

In Catalonië hadden de georganiseerde arbeiders van de CNT de overhand. Als iemand dat ontkent, is dat uit onwetendheid of is het een poging om de historische rol van de CNT op Catalaanse bodem te ontkennen.

De drijvende kracht achter de revolutie van juli [1936] waren de arbeiders, en daarmee een klasse. De bijdrage van de kleine burgerij was triviaal – zowel op straat als theoretisch.

Maar er zijn nog meer dergelijke overwegingen. De herinneringen aan de politieke onlusten die door het kapitalisme in de 17e, 18e en 19e eeuw werden veroorzaakt zijn vervaagd. Na de kleinburgerlijke, democratische illusies van eerdere pogingen (1873, april [1931], februari [1936]) was de enige mogelijke revolutie in Spanje een sociale revolutie – zoals zich deze in juli [1936] in al haar schoonheid ontvouwde.

De ervaring van april [1931] is doorslaggevend. Die was voldoende om te zorgen dat we niet nieuwe fouten zouden begaan. Daarmee doelen we niet alleen op de repressie waarvan we het doelwit werden. We beperken ons nu enkel tot de absurde verklaring die door de marxisten naar voren wordt gebracht.

Hoe valt te verklaren dat we tijdens de revolutie in juli [1936] een herhaling hebben gezien van fouten die wij al honderden malen hebben bekritiseerd? Hoe komt het dat men in juli [1936] niet op een sociale revolutie heeft ingezet? Hoe komt het dat de arbeidersorganisaties niet de volledige verantwoordelijkheid over het land op zich namen?

De overgrote meerderheid van de werkende bevolking stond achter de CNT. In Catalonië was de CNT de grootste organisatie. Hoe kwam het dat de CNT haar revolutie niet volbracht – de volksrevolutie, de revolutie van de meerderheid van het proletariaat.

Er gebeurde wat onherroepelijk moest gebeuren. De CNT was ongelofelijk arm aan revolutionaire theorie. We hadden geen passend programma. We hadden geen idee waar we op af koersten. Mooie praatjes genoeg, maar als we de rekening opmaken dan moeten we concluderen dat we niet wisten wat we aan moesten vangen met die massa’s arbeiders; we wisten niet hoe we vorm moesten geven aan die enorme uitbarsting van volkswoede die plaats vond binnen onze organisaties. En doordat we niet wisten wat te doen, gaven we de revolutie op een presenteerblaadje uit handen aan de bourgeoisie en de marxisten die de farce van weleer ondersteunen.[28] En wat nog erger is: we gaven de bourgeoisie de ruimte om zich te herstellen en zich voor te doen als de overwinnaar.

Men wist de CNT niet op waarde te schatten. Die wou de revolutie niet tot zijn uiterste consequenties doorzetten. Ze waren bang voor een buitenlandse interventie. Men stelde dat schepen van de Britse vloot voor de rede van Barcelona klaar lagen.

Is er ooit een revolutie gemaakt zonder dat men de confrontatie moest aangaan met talloze moeilijkheden? Heeft er in de ontwikkelde wereld ooit een revolutie plaatsgevonden die erin geslaagd is om een buitenlandse interventie te ontlopen?

Angst als vertrekpunt gebruiken en jezelf laten beïnvloeden door schijterigheid zal je nooit naar je einddoel leiden. Alleen de vermetelen, de vastberadenen en moedigen kunnen grote overwinningen boeken. De angsthazen hebben geen recht om de massa’s te leiden, noch om de straat op te gaan.

Als een organisatie gedurende haar hele bestaan voor de revolutie heeft geijverd, dan is ze verplicht daarnaar te handelen wanneer de omstandigheden gunstig zijn. En juli [1936] dienden die zich aan. De CNT had achter het stuur moeten gaan zitten en een harde slag moeten toebrengen aan alles wat achterhaald en archaïsch was. Op die manier zouden we de oorlog gewonnen en de revolutie gered hebben.

Maar de CNT deed het tegendeel. Ze werkte, op het moment dat de staat aan alle kanten uit elkaar viel, met de bourgeoisie samen binnen de staat. Ze versterkte Companys en zijn aanhang. Ze blies de door angst verstijfde en verzwakte bourgeoisie nieuw leven in.

Een van de belangrijkste oorzaken van het de nek omdraaien van de revolutie en het terzijde schuiven van de CNT, was omdat ze zich als een minderheid gedroeg, alhoewel we op straat over de meerderheid beschikten.

Met deze minderheidspositie kon de CNT haar plannen niet doorzetten; ze werd constant gesaboteerd en raakte gevangen in een web van duister en bedrieglijk beleid. In de Generalitat en de stadsraad hadden we minder zetels dan elke andere groep, terwijl we veel meer leden hadden. En nog belangrijker: wij waren degene die de straten hadden veroverd. Waarom hebben we deze domweg opgegeven?

Anderzijds bevestigen we dat revoluties totalitair zijn, des te meer als men het tegenovergestelde beweert. Wat er gebeurt, is dat verschillende aspecten van de revolutie zich geleidelijk concretiseren, maar met de garantie dat de klasse die de nieuwe orde representeert degene is die de grootste verantwoordelijkheid neemt. Als er half werk wordt geleverd, dan levert dat de ramp op waar we het over hebben: die van juli [1936].

In juli [1936] werd een Comité van Antifascistische Milities opgezet. Het was geen klasse-orgaan. Ook bourgeois en contrarevolutionaire facties hadden hierbinnen hun vertegenwoordigers. Het leek erop alsof dit comité was opgezet als tegenspeler voor de Generalitat. Maar dit was alles schone schijn. Er werden controlepatrouilles georganiseerd. Die bestonden uit mensen van de barricades en van de straat. Fabrieken, werkplaatsen en bedrijven werden overgenomen en het grootgrondbezit werd onteigend. Er werden verdedigingscomités opgericht op buurt- en stedelijk niveau en eveneens comités die zich bezighielden met de voedselvoorziening.

Zestien maanden zijn sindsdien voorbij gegaan. Wat resteert daarvan? Van de geest van juli [1936] slechts een herinnering. De organisaties van juli [1936] zijn verleden tijd.

De politieke en bourgeois machinerie staat nog overeind. Op Plaza de la República[29], in de Catalaanse hoofdstad, tiert het onkruid van bepaalde sectoren weelderig. Ze doen die alleen maar alsof ze achter de werkende klasse staan.

De derde mei [1937]

Het was in de Catalaanse regio waar de contrarevolutie de grootste inspanning heeft geleverd om korte metten te maken met de meest wezenlijke revolutionaire aspecten van juli [1936].

De economische structuur van Catalonië liet toe dat zich grote massa’s geschoolde arbeiders concentreerden binnen een klasse-omgeving zoals in de fabrieken en werkplaatsen. Deze specifieke omstandigheid in het industriële centrum was van doorslaggevende betekenis voor de hoopvolle verwezenlijking van de revolutionaire eisen. De werkzame bevolking van Catalonië gaf in juli [1936] leven aan een nieuwe maatschappelijke toon. Er herrees een ontembaar proletariaat met ervaring van jarenlange strijd, die gevoerd werd binnen het kader van de confederatie [CNT]. De sociale revolutie zou verwezenlijkt kunnen worden in Catalonië. Bovendien had dit revolutionaire proletariaat een tegenwicht kunnen bieden aan het bureaucratische, reformistische Madrid en de invloed van het katholieke Biskaje.[30]

Maar de ontwikkelingen namen een andere wending. In Catalonië werd geen revolutie gemaakt. Toen de kleine burgerij, die zich tijdens de julidagen verstopte in achterkamertjes, door had dat het proletariaat wederom geleid werd door praatjesmakers, maakte zij zich klaar voor het gevecht. Het schokkende is dat, als we refereren aan een mesocratie[31], we terecht komen bij de marxisten[32], die de winkeliers verenigd hebben en 120.000 stemmen van de Lliga[33] verworven.

In Catalonië was het socialisme rampzalig. Het heeft zijn ledenbestand aangevuld met leden met een afkeer van de revolutie. Het voerde de contrarevolutie aan. Ze hebben ruimte geschept voor een UGT[34] die gebruikt werd door de GEPCI[35]. De marxistische leiders spraken vol lof over de contrarevolutie. Zij hadden de mond vol van een ‘verenigd front’ terwijl ze ondertussen eerst de POUM elimineerde en probeerde vervolgens om dit bravourestukje met de CNT te herhalen.

De manoeuvres van de kleine burgerij, die gelieerd was aan de socialisten-communisten[36], leidden uiteindelijk tot de gebeurtenissen van Mei [1937].

Er doen verschillende versies de ronde over wat er in mei [1937] gebeurde. Maar de werkelijkheid is dat de contrarevolutie ervoor wilde zorgen dat de werkende klasse zonder een duidelijk plan de straat op zou gaan zodat zij deze kon vermorzelen. Deels realiseerde zij haar doelstelling dankzij de onnozelheid van sommige leiders [van de CNT-FAI) die een staakt het vuren afkondigden en de Vrienden van Durutti bestempelden als agent-provocateurs, op het moment dat de straat veroverd was en de vijand verslagen.[37]

Vanzelfsprekend had de contrarevolutie er belang bij om de controle over de openbare orde te bemachtigen en deze onder controle van de regering in Valencia te brengen. Dit lukte haar dankzij Largo Caballero[38]. Het is hierbij belangrijk te benoemen dat de CNT op dát moment vier ministers in de regering had.

Wat ook duidelijk werd, is dat de kleine burgerij een plan bekokstoofd had voor een buitenlandse interventie onder het mom van “wanordelijkheden.” Er werd gesteld dat een buitenlandse vloot naar Barcelona opstoomde en dat er gemotoriseerde divisies van het Franse leger op het punt stonden om bij de grensposten in te grijpen. Daar moeten we ook het conspiratieve werk van bepaalde politici die zich in de Franse hoofdstad ophielden nog aan toevoegen.

De sfeer was gespannen. CNT-lidmaatschapskaarten werden verscheurd. Militanten van de CNT en FAI werden ontwapend. Er ontstonden constant botsingen die alleen door het grootste toeval niet tot ernstiger feiten leiden. We kregen als arbeiders tal van provocaties te verduren. De grootspraak van de middenklasse regering kwam weer bovengronds, in onverhuld taalgebruik.

De dood van de socialistische militant Roldán, werd aangegrepen als voorwendsel voor een monsterlijk machtsvertoon waaraan het hele contrarevolutionaire gezelschap deelnam.

Alles wat mis liep werd de CNT in de schoenen geschoven. Anarchisten kregen de schuld van alle excessen. De distributiecomités[39] kregen de schuld voor de voedselschaarste.

Op 3 mei [1937] ontplofte de boel. De commissaris voor openbare orde [Eusebio] Rodríguez Salas bestormde, met instemming van Aiguadé[40], met een eenheid guardias de asalto [republikeinse politietroepen] de Telefooncentrale. Hij probeerde, ondanks dat de Telefooncentrale onder beheer van zowel de CNT als de UGT stond, de kameraden van de CNT te ontwapenen.

Deze zet van Rodríguez Salas, die tot de PSUC[41] behoorde, was een oorlogsverklaring. Binnen een paar uur werden overal in Barcelona barricades opgetrokken. Het geknetter van geweervuur en geratel van machinegeweren klonk, en het gedreun van kanonnen en bommen echode in de straten.

De strijd werd in een paar uur beslecht ten gunste van het proletariaat dat lid was van de CNT. Dat had, net als in juli [1936], diens belangen gewapenderhand verdedigd. We beheersten de straat. Die was van ons. Er was niemand die dat kon betwisten. De barricades van de arbeiders vielen direct in onze handen. Stukje bij beetje werd het gebied van onze rivalen beperkt tot een klein deel van de stad – het stadscentrum – dat snel gevallen zou zijn als de CNT-comités niet waren overgelopen.

Onze groep werd zich gedurende het verloop van de strijd bewust van het gebrek aan leiderschap en organisatie. Hierop publiceerden wij een pamflet en later een manifest.

Men bestempelde ons als agentprovocateurs omdat wij eisten dat de provocateurs[42] zouden worden geëxecuteerd; dat de politietroepen zouden worden ontmanteld; dat de partijen die de provocatie hadden beraamd zouden worden ontbonden; en dat er een revolutionaire Junta zou worden gevormd om de socialisatie van de economie door te zetten en de economische macht voor de vakbonden te eisen.

Ons standpunt, zoals we dat op die gespannen momenten formuleerden in zowel ons pamflet als het manifest, was dat de barricades niet onvoorwaardelijk moesten worden opgeven. Dit zou dan namelijk de eerste keer in de geschiedenis zijn dat een overwinnend leger plaats maakt voor zijn vijand.

Er waren garanties nodig dat we niet vervolgd zouden worden. Maar de potentaten van de CNT verzekerden dat de [CNT-]vertegenwoordigers in de Generalitat waakten over de werkende klasse. Ondanks dat, ontvouwde zich het tweede deel van wat een paar uur eerder in Valencia in was voorgevallen.

De barricades werden verlaten zonder dat men naar ons luisterde. Toen de situatie in Catalonië tot rust was gekomen, kwamen de misdaden aan het licht die door de marxisten en de overheidstroepen werden gepleegd. Wij hadden gelijk gehad. Kameraad Berneri[43] werd uit zijn huis gesleurd en midden op straat doodgeschoten; in Sardañola werden de verschrikkelijk verminkte lichamen van dertig kameraden teruggevonden; kameraad Martínez[44] van de Libertaire Jeugd verloor het leven op mysterieuze wijze in de klauwen van de Tsjeka[45]; en een groeiend aantal kameraden van de CNT en de FAI werd op laaghartige wijze vermoord.

We moeten niet vergeten dat professor Berneri een geleerde Italiaanse kameraad was uit het antifascistische Italië dat de deportatie-eilanden, de begraafplaatsen en de concentratiekampen vult. Net als zijn antifascistische kameraden kon hij niet in Mussolini’s Italië blijven. Op de moorden volgde een golf van zware repressie. Kameraden werden in verband met de gebeurtenissen in juli [1936] en mei [1937] gearresteerd. Er waren invallen in vakbondsgebouwen, gecollectiviseerde bedrijven en in de lokalen van de Vrienden van Durruti, de Libertaire Jeugd en de POUM.

Eén gebeurtenis moet extra onder de aandacht worden gebracht. De verdwijning en de dood van Andrés Nin[46]. Er is meer dan een half jaar verstreken en de regering moet nog altijd het vermeende mysterie rond Nin’s dood oplossen. Zullen we er ooit achter komen wie hem heeft vermoord?

Na mei [1937] voelde de contrarevolutie zich sterker dan ooit. De buitenlandse krachten verleenden steun aan deze mesocratische reactie. Binnen een paar dagen werd de Negrín-regering[47] gevormd, die tot stand kwam met twee doelstellingen: het vernietigen van het revolutionaire deel van het proletariaat en het voorbereiden van een Vergara-Pact.[48] En in Catalonië werd een regering gevormd die bestond uit de leiders van politieke partijen en vakbondsorganisaties – totdat Luis Companys uiteindelijk de vertegenwoordigers van de CNT uit de Generalitat gooide.

De gebeurtenissen van mei [1937] waren heel anders van aard dan wat in juli [1936] in plaatsvond. In mei vocht het proletariaat met een overduidelijke klassementaliteit. Er was geen twijfel over mogelijk dat de werkende klasse de revolutie wilde radicaliseren.

Hoe hard de reactionaire pers de aard van de gebeurtenissen van mei ook mag proberen te verdoezelen, ze zullen zeker de geschiedenis ingaan als een snelle en noodzakelijke ingreep van het proletariaat, dat aanvoelde dat de revolutie in gevaar was en de straat op ging om die te redden en nieuw leven in te blazen.

In mei [1937] waren we nog op tijd om de revolutie te redden. Velen zullen misschien spijt hebben dat zij op dat historische moment gehoor hebben gegeven aan de oproep tot een staakt-het-vuren. Als niet, dan zullen ze het moeten doen met de aanblik van de gevangenissen die uitpuilen van de arbeiders.

De Vrienden van Durruti-groep heeft haar plicht vervult. Wij waren de enigen die op dat moment de omstandigheden goed inschatten. Wij voorzagen wat er te gebeuren stond.

Mei [1937] zal nooit vergeten mogen worden. Het was de arbeidersklasse die de aan poorten van de bourgeoisie rammelde. Wanneer de historici over de gebeurtenissen in mei [1937] spreken, zullen zij het Catalaanse proletariaat recht moeten doen, dat de bakens zette voor een nieuw tijdperk dat 100 procent proletarisch moet zijn.

De onafhankelijkheid van Spanje

De interventie in Spanje door buitenlandse machten heeft het eeuwige probleem waarin het land zich altijd al bevond aan de oppervlakte gebracht.

Het Spaanse politieke leven is sinds de 16de eeuw het speelveld geweest van buitenlandse machten. Twee dynastieën – de Oostenrijkse en de Bourbon (Frankrijk), en niet te vergeten de korte heerschappij van Amadeus van Savoye – hebben de Spaanse bevolking tot 14 april 1931 onderworpen.

De onafhankelijkheid van Spanje is altijd al een mythe geweest. The Foreign Office en de Quai d’Orsay[49] hebben een belangrijke rol gespeeld in onze beslissingen. Herinner u het pardon dat [generaal] Sanjurjo[50] kreeg na zijn rebellie in 1932, dat toegekend werd vanwege de druk die door de Franse regering uitgeoefend werd.

De Spaanse economie, die overwegend agrarisch is, heeft ons afhankelijk gemaakt van de grote industriële machten. Om onze citrusvruchten te exporteren werden wij verplicht machines te kopen die wij ook in eigen land hadden kunnen produceren. En opdat London onze sinaasappels zou ontvangen, werd het ons onmogelijk gemaakt om Engelse steenkool te kopen wat tot gevolg had dat de werkdagen in de [Spaanse] mijngebieden ingekort moesten worden, omdat er overmatige voorraden van de delfstof voorhanden waren.[51]

We exporteren ijzer, koper en andere mineralen en vervolgens kochten we machines, van dezelfde natie die van ons de grondstoffen kocht, gemaakt van de grondstoffen die we haar verkochten.

Onze bodem is extreem rijk, maar die is in bezit van het buitenlandse kapitaal. De tentakels van de internationale financiële machten houden ons land gevangen en verslinden de inheemse rijkdom. De Spaanse arbeiders hebben altijd gewerkt ten bate van de dividenden en aanzienlijke winsten van de buitenlandse aandeelhouders en renteniers.

De onafhankelijkheidsgeest van de Spanjaarden heeft zich sinds het begin van onze geschiedenis gemanifesteerd. Er zijn talrijke invasies geweest, maar het is nooit gelukt om de heilige vlam van de onafhankelijkheid te blussen.

Maar net als in het tijdperk van de Iberiërs, de Phoeniciërs, Carthagenen, Romeinen, Arabieren of Fransen, manifesteerde zich er geen heel erg afwijkend sociaal karakter ten opzichte van de eerdere invasies.

Tijdens de invasie door Napoleon, stonden liberalen en absolutisten in het gevecht schouder aan schouder. El Empecinado[52] vond Cura Merino aan zijn zijde, ook al was dat slechts tijdelijk.

Tijdens de expeditie van de Hertog van Angoulême die verordonneerd werd in Wenen door de Heilige Alliantie, waren de meningen op het schiereiland duidelijk verdeeld. Cura Merino schaarde zich achter de indringers. El Empecinado was tegen het binnentrekken van de buitenlandse troepen en verzette zich.

Vandaag de dag herhaalt zich wat er zich in het tijdperk van Ferdinand VII afspeelde. Ook in Wenen werd door de fascistische dictators een bijeenkomst gehouden met als doel een gezamenlijk invasie in Spanje voor te bereiden. De gewapende arbeiders hebben de rol van El Empecinado overgenomen.

Duitsland en Italië hebben grondstoffen nodig: ijzer, koper, lood en kwik. Maar deze Spaanse mineralen zijn door Frankrijk en Engeland meester gemaakt. Alhoewel [de fascisten] Spanje proberen te veroveren protesteert Engeland niet. In tegendeel: heel achterbaks probeert het met Franco te onderhandelen.

Gedurende de oorlog, heeft het geholpen bij de blokkade van onze havens. Fascistische scheepsladingen met oorlogstuig konden echter aan land worden gebracht in havens die onder controle van de fascisten stonden: ijzererts, vee, olie konden worden ingeladen. Het internationale fascisme heeft voedingsmiddelen nodig. Hitlers slogan ‘meer kanonnen, minder boter’ en Mussolini’s autarkie heeft er toe geleid dat zij de agrarische regio’s onder de knoet van de rebellerende generaals plunderen.

Op economisch vlak zijn we altijd afhankelijk geweest van het buitenland. Handelsverdragen en de betalingsbalans zijn nog nooit in ons voordeel uitgevallen. Het was doorgaans een nachtmerrie voor onze economie.

Het probleem van Spanje is van koloniale aard. Het kapitalisme dat het feodalisme uit het land verdreef, is in een tegenstrijdige positie beland doordat het de feodale regimes steunt in die landen die het wil uitbuiten. Dit zien we in zowel Spanje als China.

Het is dus aan de Spaanse werkende klasse om de Spaanse onafhankelijkheid te bewerkstelligen. Het lokale kapitalisme zal dit niet doen, want het internationale kapitaal is tot in de verste uithoeken nauw onderling verbonden. Dit is de moeilijke situatie waarin Spanje zich momenteel bevindt. Het is aan ons arbeiders om de buitenlandse kapitalisten eruit te gooien. Dit is geen patriottische kwestie. Dit is een kwestie van klassebelangen.

Naarmate de internationale intriges zich ontvouwen, is het waarschijnlijk dat Engeland de Spaanse kwestie zal oplossen op basis van een schandelijke status quo. Zullen er economische en koloniale concessies aan Duitsland en Italië worden gedaan? Zullen de rechten op grondstofwinning gedeeltelijk over worden geheveld naar de buitenlandse [As-]mogendheden? Zullen ze Spanje onder elkaar verdelen?

Engeland heeft belang bij onze minerale rijkdommen, maar de druk van het fascisme, dat zich over de hele wereld verspreid, is zo overweldigend en daarbovenop nog het anticommunistische pact, zal de blonde Albion[53] misschien doen toegeven, ondanks dat het geen bedreiging kan tolereren voor de vrije doorvaart over de Mare Nostrum.[54]

Het is moeilijk te voorspellen wat er gaat gebeuren. We moeten geen vertrouwen in de Volkerenbond[55] stellen, noch in de vele comités, werkgroepen en conferenties, die, zoals de conferentie van Nyon[56], slechts ten doel hebben om de boel te traineren. Maar we mogen er nog wel even op wijzen dat de Engelse conservatieven zich tot Lord Halifax hebben gericht, de slachter van de Britse kolonie India.[57]

Er rest ons nog slechts één vraag: zal Frankrijk bereid zijn om niet alleen haar maritieme, maar ook haar territoriale veiligheid in de waagschaal te stellen? Zal Frankrijk het door Leon Blum[58] gesmede non-interventiebeleid continueren? Is het bereid om afstand te doen van haar koloniale leger?

Wij vertrouwen geen van allen. De redding ligt in onze eigen handen. De buitenlandse mogendheden opteren voor het mindere kwaad, voor het gekonkel. De werkende klasse zal een manier vinden om te voorkomen dat Spanje aan een internationale overeenkomst wordt onderworpen zoals we zagen bij de kwesties van Tanger[59], Danzig[60] of de Saar[61].

Overwinnen of sterven, kameraden. Dát is het dilemma van dit moment.

Collaboratie en klassenstrijd

Binnen de Spaanse arbeidersbeweging tekenen zich, net als in veel andere landen over het algemeen het geval is, twee vleugels af. De ene zijde is een collaborerende, de andere één die zich onwrikbaar toont tegenover de vijand.

In dit land zijn het de socialisten en hun vakbondsorgaan de UGT geweest, die de klassieke rol van reformisten hebben gespeeld: het cliché van afvallige arbeiders en beunhazen in de arbeidersorganisaties die er uitsluitend toe neigen om het proletariaat voor het karretje van de bourgeoisie te spannen.

De beruchte verklaring die door Indalecio Prieta tijdens het Rode Biennium ten tijde van de spoorwegstaking werd afgelegd, karakteriseerde deze collaboratie luid en duidelijk: “Op de eerste plaats ben ik minister, daarna socialist”, verklaarde Don ‘Inda’ bij die gelegenheid.

De Spaanse revolutie heeft geleden onder de notoire invloed van de reformisten op de leiding. Men heeft de betekenis van de juli-dagen [1936] vanuit sociaal- en klassenperspectief niet tot zich door willen laten dringen.

De klassenstrijd die door de CNT altijd werd verdedigd, is op een zijspoor geraakt door een hele reeks kwesties die de koers van de revolutie in hoge mate hebben geschaad. Met het vaststellen van dat verval moeten we helaas niet enkel de verminking van de revolutie betreuren, maar moeten we ook het verlies constateren van posities van organisatorisch karakter aangezien we niet hebben vastgehouden aan de koers van de revolutie in de richting van de klassenstrijd en we het revolutionaire syndicalisme met voeten getreden hebben.

De vakbonden zijn de organen die op een waarachtige wijze het klassenkarakter van de arbeiders vertegenwoordigen in hun eeuwige strijd met het kapitalisme. Als we de vakbonden op de tweede plaats stellen, is het vanzelfsprekend dat het proletariaat zich in zijn eigen belangen geschaad moet voelen.

Collaboratie is ten allen tijde rampzalig. Men dient niet samen te werken met het kapitalisme, of dit nu van buiten de burgerlijke staat is, of binnen de regeringskringen zelf. Als producenten is onze plaats binnen de vakbonden. Zo versterken we de enige maatschappelijke geledingen die een revolutie overleven die door de werkende klasse aangevoerd wordt.

De klassenstrijd is geen belemmering voor de arbeiders om de strijd op het slagveld en hun werk in de oorlogsindustrie voort te zetten. Maar men moet er wel rekening mee houden dat elke nieuwe beweging voort moet komen uit klassenbewustzijn en dat deze de vakbonden prioriteit moet geven.

Er mag buiten de vakbond geen ander economisch orgaan bestaan, dat zijn macht beperkt. En tegenover de vakbonden kan geen staat overeind gehouden worden, laat staan dat deze met onze eigen krachten wordt versterkt. De strijd met het kapitaal woedt nog altijd voort. In ons eigen land bestaat nog altijd een bourgeoisie, en deze staat in verbinding met de internationale bourgeoisie. Het probleem is hetzelfde als jaren geleden.

Laten we het karakter van de vakbonden in stand houden. Laten we de route volgen die door de CNT in hun confrontatie met onze lokale bourgeoisie werd uitgestippeld; zoals die tot 19 juli [1936] altijd de norm was.

De collaborateurs[62] zijn de bondgenoten van de bourgeoisie. Degenen die zo’n alliantie bepleiten, hebben geen gevoel voor de klassenstrijd, noch hebben zij enige waardering voor de vakbonden.

We mogen de versteviging van de positie van onze vijanden op geen enkel moment accepteren.

De vijand moet worden verslagen. Als er op bepaalde momenten een pauze wordt ingelast, moeten we voorkomen dat zich daar een sociale achteruitgang uit ontwikkelt die tot openlijke steun voor het kapitaal leidt.

Er kan tussen uitbuiters en uitgebuitenen niet het minste contact toegelaten worden. Slechts in de strijd kan bepaald worden welke van de twee zal overwinnen: óf de bourgeoisie óf de arbeiders. Maar nooit beiden tegelijk.

De toekomst ligt in de handen van de werkende klasse. Wij, de verschoppelingen, hebben niets te verliezen. In tegendeel, wij kunnen onze emancipatie winnen, die de lotsbestemming van het arbeidersgeslacht is.

Laten we de ketens verbreken. Laat ons de vakbonden versterken. Laten we de geest van de klassenstrijd vasthouden.

Onze positie

Het is tijd om concreet te worden. Dat zullen we doen aan de hand van de verschillende problemen die aan de basis liggen van de huidige situatie.

Wat betreft de oorlog zijn wij er voor dat het leger onder de volledige controle van de werkende klasse staat. De officieren met wortels in het kapitalistische regime verdienen ons vertrouwen niet. Er zijn talloze soldaten gedeserteerd en de meerderheid van de rampen waar we mee werden geconfronteerd is duidelijk toe te schrijven aan verraad door commandanten. Wat het leger betreft, bepleiten wij een revolutionair leger dat uitsluitend geleid wordt door de werkende klasse. En als er een officier in dienst wordt genomen, dan moet deze onder stikt toezicht worden geplaatst.

We staan er op dat de oorlog door de arbeiders wordt geleid. Daarvoor hebben we de nodige redenen. De nederlagen bij Toledo en Talavera, het verlies in het noorden en van Málaga bewijzen de incompetentie en het gebrek aan integriteit binnen de regeringskringen. Dit vanwege de volgende redenen:

Het noorden van Spanje had kunnen worden gered als het oorlogsmaterieel, dat nodig was om verzet te bieden aan de vijand, was aangeschaft. De middelen daarvoor waren aanwezig. De goudreserves van de Bank van Spanje waren genoeg om de Spaanse bodem te overspoelen met wapens. Waarom is dit niet gebeurd? Er was genoeg tijd voor. We moeten niet vergeten dat het non-interventiebeleid pas in werking trad op het moment dat Spanje al enkele maanden in brand stond.

De leiding inzake oorlogsaangelegenheden was desastreus. Het optreden van Largo Caballero is rampzalig. Hij is er ervoor verantwoordelijk dat het Aragón-front niet het gewenste resultaat opleverde. Zijn weigering om de Aragonese regio te bewapenen, heeft er toe geleid dat Aragón zich niet uit de klauwen van het fascisme kon redden en tevens dat de druk van het front rond Madrid en in het noorden niet werd verlicht. Het was Largo Caballero die liet doorschemeren dat het sturen van wapens naar het Aragón-Front, hetzelfde was als ze aan de CNT over te dragen.

* * *

Wij zijn vijanden van de samenwerking met de bourgeoissectoren. Wij zijn van mening dat het klassenbewustzijn niet losgelaten kan worden.

Revolutionaire arbeiders dienen geen officiële posten te bekleden, noch functies op zich nemen in ministeries. Zolang de oorlog voortduurt is samenwerking acceptabel op het slagveld, in de loopgraven, achter de barricades en bij het productiewerk in het achterland.

Onze plek is binnen de vakbonden, op de werkvloer, om daar de geest van de rebellie levend te houden op het moment dat deze zich manifesteert. Dàt is het contact dat we in stand moeten houden.

Men moet niet deelnemen aan de plannen die de bourgeois politici in samenwerking met buitenlandse staatshoofden smeden. Dat zou gelijk staan aan het versterken van de positie van onze tegenstanders en het verder aantrekken van de strop van het kapitalisme.

Geen portefeuilles meer! Geen ministeries meer! Laten we terugkeren naar de vakbonden en naar onze eigen middelen.

* * *

Wij pleiten voor de eenheid van het proletariaat. Maar begrijp ons goed, dat moet een eenheid zijn tussen arbeiders, en niet met bureaucraten of aanhangers van vriendjespolitiek.

Momenteel is er een verstandhouding mogelijk tussen de CNT en de revolutionaire vleugel van de UGT, maar we geloven niet dat een overeenkomst met de Catalaanse UGT of met Prieto’s volgelingen realiseerbaar is.

* * *

Socialisatie van de economie is cruciaal om de oorlog te kunnen winnen en de revolutie voort te zetten. De huidige ontkoppeling kan niet langer voorduren. Noch kan het gunstig beoordeeld worden dat de verschillende productiecentra niet op een gecoördineerde wijze gerund worden. Het is echter aan de arbeiders om dat te realiseren.

* * *

De religieuze kwestie mag niet terzijde worden geschoven. Het volk heeft al een definitief oordeel geveld. Desondanks neigt men er toe om de kerken te heropenen. Het invoeren van de vrijheid van geloofsovertuiging en het toestaan van het opdragen van missen wekt bij ons de indruk dat de bestuurders de dagen van de grote brandstichtingen[63] zijn vergeten.

* * *

De distributie van goederen moet strikt gerantsoeneerd worden. Het is onacceptabel dat terwijl de arbeiders honger lijden, de rijken kunnen eten in de restaurants die onder controle van de werkende klasse staan.

De distributie moet worden gesocialiseerd, gepaard aan een grondige rantsoenering.

De bureaucratie moet verdwijnen. De duizenden bureaucraten die naar Barcelona zijn gekomen, zijn één van de grootste plagen waaronder we te lijden hebben.[64] In plaats van een bureaucraat, zou er een arbeider moeten zijn. Met bureaucraat, doelen we op de leeglopers die de hele dag in het café doorbrengen. Totale onderdrukking van de bureaucratie.

* * *

Er moet direct een einde komen aan de royale salarissen. Het is schandalig dat militieleden tien peseta’s per dag verdienen terwijl bureaucraten als Azaña en Companys hoge lonen ontvangen, die dezelfde salarissen als voorheen ontvangen. Wij willen dat er een familieloon ingevoerd wordt en dat er een definitief einde komt aan deze schrijnende ongelijkheid.

* * * Rechtspraak moet de taak van het volk zijn. We kunnen ons niet neerleggen bij de afwijkingen op dit terrein. De goed werkende klassentribunalen zijn vervallen tot een systeem dat weer overheerst wordt door beroepsmagistraten. Daarmee keren we terug naar hoe het was. En nu worden zelfs de jury’s weer in de ban gedaan. Proletarische rechtspraak hoort enkel bij de arbeiders te liggen.

* * *

De landbouwsector in Spanje moet worden gesocialiseerd. De sabotage van de collectieven heeft de landbouw enorm geschaad en zwarte handel in de hand gewerkt. De uitwisseling tussen de stad en het platteland zal de landarbeiders dichter bij de proletarische klasse brengen. De mentaliteit van de landarbeider die voornamelijk gewend is om zich met diens eigen lot bezig te houden, zal verdwijnen.

* * *

Het culturele vraagstuk is, net als elke andere activiteit in het land, zij het sociaal, cultureel of economisch, het onweerlegbare domein van de arbeiders die degenen zijn die dit nieuwe tijdperk hebben ingeluid.

* * *

De revolutionaire orde zal door de arbeiders worden gehandhaafd. Wij eisen de ontmanteling van de geüniformeerde eenheden, die geen enkele garantie vormen voor de revolutie. De vakbonden moeten garant staan voor degenen die belast worden met de handhaving van de nieuwe orde die we willen doorvoeren.

* * *

Wat betreft het buitenlandbeleid, zullen we geen enkele wapenstilstand accepteren. En voor wat de propaganda voor de revolutie betreft, zijn we van mening dat dit werk in de productiecentra van het buitenland moet gebeuren, niet bij de regeringen, laat staan in theatertjes.

We moeten de buitenlandse arbeiders in revolutionaire taal toespreken. Tot nu toe is het democratische vocabulaire gebruikt. We moeten de arbeidersorganisaties duidelijk maken, dat dìt het moment is om in beweging te komen; dat zij de fascistische productie moeten saboteren en moeten weigeren om grondstoffen en oorlogsmaterieel te vervoeren bestemd voor de moordenaars van het Spaanse volk. Dat ze de straat op moeten, om van hun regering gerechtigheid te eisen voor de zaak die wij verdedigen: de zaak van het wereldwijde proletariaat.

Ons programma

Revoluties kunnen niet gewonnen worden als korte termijn richtlijnen en doelstellingen ontbreken. Tijdens de juli-revolutie [1936] hebben we deze tekortkoming kunnen vaststellen. De CNT wist, hoewel ze de sterkte had, niet hoe de spontane gebeurtenissen op straat te beïnvloeden en richting te geven. De leiding was overdonderd door de gebeurtenissen die, volgens haar, als iets compleet onverwachts gerubriceerd moesten worden.

Men wist niet welke richting men in moest slaan. Het ontbrak aan theorie. Jaar na jaar hadden we in abstracties gedacht. “Wat moet er gebeuren?” vroeg de leiding zich af. En ze lieten zich de revolutie ontglippen.

Op dergelijke cruciale momenten mag er geen ruimte zijn voor twijfel. Men moet juist weten welke richting men uit wil. En dat vacuüm willen wij vullen, want we zijn van mening hetgeen in juli [1936] en mei [1937] gebeurde, zich niet nog eens mag herhalen.

In ons programma introduceren wij een nieuw facet in het anarchisme: de vorming van een revolutionair bestuur.[65]

Wij zijn van mening dat de revolutie organen nodig heeft om deze te bewaken en om, in georganiseerde vorm, vijandige sectoren te onderdrukken, die zoals de huidige situatie ons heeft aangetoond niet bereid zijn om te verdwijnen tenzij zij uitgeschakeld worden.

Er zullen misschien anarchistische kameraden zijn die bepaalde ideologische bezwaren zullen hebben. Wanneer wij willen dat in een toekomstige revolutie niet nogmaals hetzelfde gebeurt, moeten we met volle kracht optreden tegen degenen die niet aan de zijde van de werkende klasse staan.

Na dit korte voorwoord, zullen we de punten van ons programma uiteenzetten:

I. De vestiging van een revolutionair bestuur of nationale verdedigingsraad

Dit orgaan zal als volgt samengesteld worden:

Leden van de revolutionaire junta zullen door middel van democratische verkiezingen binnen de vakbondsorganisaties gekozen worden. Er zal rekening gehouden worden met het aantal kameraden dat zich aan het front bevind, en ook vertegenwoordigd moeten worden. De junta zal zich buiten economische zaken houden, die zijn uitsluitend het domein van de vakbonden.

De taken van de revolutionaire junta zijn de volgende:

-

a) De oorlog leiden;

-

b) Waken over de revolutionaire orde;

-

c) Internationale aangelegenheden;

-

d) Revolutionaire propaganda.

De posten zullen periodiek roteren om zo te voorkomen dat mensen aan deze posities vasthouden. De vakbondsvergaderingen zullen controle uitoefenen op de activiteiten van het bestuur.

II. Alle economische macht aan de vakbonden

De vakbonden hebben sinds juli [1936] getoond wat voor een geweldige constructieve macht zij hebben. Als men ze niet naar een tweederangs positie had gemanoeuvreerd, dan zouden zij een groot rendement gehad hebben. Het zullen de vakbonden zijn die de proletarische economie vorm zullen geven.

Gezien de aard van de industriële vakbonden en de industriële federaties is het zinvol nog een Economische Raad op te zetten, die als taak heeft om de coördinatie van economische activiteiten te bevorderen.

III. Vrije gemeenten

In het Spanje van voor de buitenlandse dynastieën werden de rechten van gemeenschappen met grote felheid verdedigd. Deze decentralisatie verhinderde de vorming van een nieuw staatssysteem. In het nieuwe Spanje zullen de vrijheden, die ten onder gingen in Villalar[66], onder leiding van de arbeiders weer herrijzen. Ook zal het zogenaamde Catalaanse en Baskische probleem opgelost worden…

De gemeenten zullen de taken op zich nemen die buiten het bereik van de vakbonden vallen. En aangezien de maatschappij die wij bouwen alleen uit producenten zal bestaan, zullen het de vakbonden zijn die de gemeentelijke centra zullen voeden. En aangezien er geen tegengestelde belangen zullen zijn, kunnen er geen conflicten zijn.

De gemeenten zullen worden georganiseerd in federaties op lokaal, regionaal en Iberisch schiereiland niveau. De vakbonden en gemeenten zullen op lokaal, regionaal en nationaal niveau relaties met elkaar onderhouden.

Naar een nieuwe revolutie

De achteruitgang van de revolutie van juli [1936] ging snel. Geen van de revoluties die als archetype gelden voor het verloop van sociale opstanden, kende een zo duizelingwekkend verval.

Dit kan niet worden verklaard worden aan de hand van de opeenvolgende gebeurtenissen, want de revolutie is niet meer. Er zal nogmaals een beroep gedaan moeten worden op het onuitputtelijke elan van het Spaanse proletariaat. We moeten weer bij het begin beginnen.

Er vinden in ons land zeer geregeld revoluties plaats. Soms werd daaraan begonnen zonder dat de noodzakelijke voorwaarden hiervoor aanwezig waren en zonder dat er enige kans van slagen was. Men moet het geschikte psychologische en opstandige moment goed weten in te schatten. De kans van slagen hangt van de juiste keuzes af.

Het is niet makkelijk voorspellingen te doen. Wie zal zeggen wanneer er een nieuwe juli of mei mogelijk is? We gaan er echter vanuit dat zich in Spanje opnieuw een geschikt moment zal voordoen.

Als het onfortuinlijke verloop van de oorlog voortduurt zullen alle politici die naar de mogelijkheden van een wapenstilstand en een overeenkomst zoeken, eruit gegooid moeten worden. Een goed voorbeeld hiervan is de sabotage van de oorlog, van de oorlogsindustrie en van de complete puinhoop van de bevoorrading, evenals van de opgedreven voedselprijzen – een stijging die door de machthebbers werd aangewakkerd om een gunstige atmosfeer te creëren voor hun plannen om de revolutie de nek om te draaien.

Het zou kunnen gebeuren dat het daadwerkelijk tot een overeenkomst komt. Op dat moment zullen we gewapend verzet moeten bieden. En mochten we de oorlog winnen, dan zullen we de problemen die zich momenteel scherp aftekenen, met de terugkeer van onze kameraden van het front, opnieuw worden aangegaan. Hoe zullen deze worden opgelost?

Hoe zal de oorlogsindustrie worden omgevormd tot een vredesindustrie? Zal er werk zijn voor de strijders? Zal er nazorg zijn voor alle slachtoffers? Zal de ambtenarij zich neerleggen bij het opheffen van hun luizenbaantjes? Zullen de markten terugveroverd kunnen worden?

De drie mogelijkheden die we hebben omschreven vertegenwoordigen elk verschillende mogelijkheden. We kunnen niet voorspellen welke uiteindelijk werkelijkheid wordt. Het probleem draait om het voorbereiden van een nieuwe opstand opdat het proletariaat de verantwoordelijkheid over het land definitief kan overnemen.

Men kan ons er niet van betichten dat we zenuwachtig zijn. Er is niets revolutionairs aan de huidige situatie. De contrarevolutie voelt zich sterk genoeg om allerhande misdaden te kunnen plegen. De gevangenissen zitten vol met arbeiders. De rechten van het proletariaat brokkelen snel af. Wij revolutionaire arbeiders worden als minderwaardig behandeld. De taal van de bureaucraten, met of zonder uniform, is onverdraaglijk. En dan hebben we het nog niet over de invallen bij de vakbonden.

De enige weg die open is gebleven is die van een nieuwe revolutie. Laten we ons hierop voorbereiden. In het heetst van de strijd zullen we onze kameraden die momenteel aan het front vechten, die in de gevangenissen zitten, en zij die, zelfs nu, de hoop op een revolutie die gerechtigheid brengt voor de werkende klasse nog niet hebben opgegeven, opnieuw op straat tegenkomen.

Vóór een nieuwe revolutie die de arbeiders in de steden en op het platteland volledige voldoening zal brengen!

Op naar een anarchistische samenleving die de aspiraties van de mensheid zal verwezenlijken!

Voorwaarts, kameraden!

Voetnoten

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

20] Er wordt gerefereerd aan een grote opstand in oktober 1934 van de anarchistische en socialistische arbeiders in Asturië. De opstand duurde weken. Generaal Franco, de latere couppleger, zou de opstand in bloed smoren met zijn Afrikaanse troepen.

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

52] El Empecinado (De Stijfkop) was de bijnaam van de Spaanse militaire leider en guerrillastrijder Juan Martín Díez (1775-1825), die de guerrillastrijd introduceerde tegen het bezettingsleger van Napoleon. Hij was een liberaal die streed voor een constitutionele monarchie. El Cura Merino (Pater Merino) was de bijnaam van pater Jerónimo Merino (1769-1844) die begin 1809 begon met zijn guerrillastrijd tegen de Franse bezettingstroepen. Hij was een absolutist, aanhanger van een almachtige monarch.

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

[1] Er wordt bedoelt: slavenhandel.

[2] De Algeciras-conferentie vond in 1906 plaats in de Zuid-Spaanse stad Algeciras. Doel was een oplossing te vinden voor de ‘Eerste Marokkaanse Crisis’ tussen Frankrijk en Duitsland, waarbij de twee landen wedijverden om invloed. Duitsland wilde Marokko onafhankelijkheid schenken om zo de internationale invloed van Frankrijk te ondermijnen, wat leidde tot een grote internationale crisis (welke één van de voortekenen zou worden voor de aanstaande Eerste Wereldoorlog).

[3] Veldslagen in het huidige Noorden van Marokko, waar het Spaanse leger meerdere malen meedogenloos in de pan werd gehakt door de Berberse opstandelingen. De eerste twee keren bij Beni-Bu-Ifrar en Barranco del Lobo in 1909. De laatste keer bij Annual in 1921 waar de Berbers toen vochten onder leiding van de legendarische Abd el-Krim. Zie onder andere de historische romans: Ramon J. Sender, Iman, strijd om Marokko, De Arbeiderspers, 1933, Amsterdam, 287 pag.; Miguel Bulnes, Het bloed in onze aderen, Prometheus, Amsterdam, 2011, 623 pag.

[4] Groot fort aan de zuidzijde van Barcelona waarin ook een grote beruchte gevangenis gehuisvest was.

[5] Lock-out: het tegenovergestelde van een werkstaking – de arbeiders worden door de bazen niet toegestaan om hun naar werkplek te gaan en worden buitengesloten uit de fabriek. De arbeiders worden pas weer toegelaten tot de werkplek wanneer men de eisen van de werkgevers geslikt heeft. In de tussentijd krijgt men geen loon uitbetaald.

[6] Leiders van diverse politieke partijen uit de onderhavige periode.

[7] Op 14 April 1931 maakte in Spanje de monarchie plaats voor een republiek.

[8] Francisco Ferrer (1859-1909): anarchist en belangrijke onderwijsvernieuwer. Hij werd op basis van vervalste aanklachten op 13 oktober 1909 ter dood veroordeeld door Alfons XIII voor zijn vermeende betrokkenheid bij de anarchistische opstand in Barcelona. Zijn laatste woorden waren: “Ik ben onschuldig, leve de Moderne School.”

[9] Ze keerden zich tegen de republiek dus.

[10] De liberale Mendizábal-regering (1790-1853, premier van 1835-36) regeerde slechts 1 jaar.

[11] Juan Alberto March Ordinas (1880 - 1962) was een Spaans zakenman die tijdens de Eerste Wereldoorlog een fortuin verdiende met smokkel. Later was hij nauw verbonden was met de nationalistische zijde tijdens de Spaanse Burgeroorlog en financierde het begin van de coup van Franco. Juan March was de rijkste man van Spanje en de op zes na rijkste van de wereld.

[12] Nepotisme: het begunstigen van vrienden of familieleden door bedrijven of overheidsfunctionarissen, bijvoorbeeld door ze functies toe te bedelen of opdrachten te bieden.

[13] Compañía Telefónica Nacional de España (CTNE): Spaanse telefoonmaatschappij die vòòr de revolutie in handen was van Amerikaanse investeerders, en tijdens de revolutie van juli 1936 gesocialiseerd werd.

[14] Bienio: periode van twee jaar. Van 1931-1933 waren de socialisten aan de macht; van 1933-1935 waren de gematigd conservatieven aan de macht.

[15] Bedoeld wordt de Wet op de Beroepsorganisaties. De socialistische regering kreeg met deze wet meer instrumenten in handen om de anarchistische vakbonden, organisaties en media aan banden te leggen.

[16] De opstand van 5 december begon in feite op 8 december 1933.

[17] De Verdedigingswet van 21 oktober 1931 creëerde de mogelijkheid om mensen die een gevaar voor stabiliteit van de republiek vormden, naar de strafkolonie Villa Cisneros in de Westelijke Sahara of die van Bata in Guinea Equatoriaal konden worden verbannen. Anarchisten zoals Buenaventura Durruti en Francisco Ascaso zaten in Villa Cisneros gevangen.

[18] In 1896 leed het Italiaanse koloniale leger een grote nederlaag bij de stad Adwa (Italiaans Adua) tegen de troepen van keizer Menelik II van Ethiopië. Deze beslissende veldslag riep een halt toe aan de kolonisatiepogingen van Italië in Ethiopië en zou later een grote inspiratie vormen voor andere antikoloniale opstanden op het Afrikaanse continent.

[19] Angel Pestaña was een van de reformistische voormannen binnen de CNT. Hij behoorde tot de zogenaamde groep van de treintistas, een zeer gematigde stroming binnen de CNT. In 1932 zouden zij de Sindicalistische Partij oprichten die meedeed aan de verkiezingen en eerst pas in de loop van 1936 weer in de CNT zou opgaan.

[21] Josep Dencás, was vooraanstaand lid van de nationalistische Catalaanse partij Estat Català (vert. Catalaanse Staat). Hij was in 1934 verantwoordelijk voor keiharde repressie tegen de anarchisten in Catalonië. Dencás had nationaalsocialistische sympathieën.

[22] Tijdens deze verkiezingen stond de vrijlating van de vele politieke gevangenen centraal. De belofte door de Volksfront-coalitie van de vrijlating van alle politieke gevangenen als ze de verkiezingen zou winnen, leidde ertoe dat de CNT geen negatief stemadvies uitgaf.

[23] Heilige stoel; katholieke kerk.

[24] Plaza de Oriente; plein in Madrid waaraan het koninklijk paleis, de opera en het klooster Real Monasterio de la Encarnación zijn gelegen.

[25] José Calvo Sotelo (1893-1936): vooraanstaand kamerlid van de rechtse anti-republikeinse partij Renovación Española (vert. Spaanse Vernieuwing) in het Spaanse parlement. Hij wist van de voorbereidingen voor de militaire coup van Franco en steunde deze, maar was er zelf niet direct betrokken.

[26] Manuel Azaña (1880-1940), president van de Spaanse Republiek 11-5-1936 tot 3-3-1939, lid van opeenvolgend de partijen Acción Republicana (vert. Republeinse Actie) en Izquierda Republicana (vert. Revolutionair Links). Santiago Casares Quiroga (1884-1950), minister van Defensie en gelijktijdig voorzitter van de ministerraad van 13 mei 1936 tot 18 juli 1936, republikein. Lluís Companys i Jover (1882-1940), president van het Catalaanse regiobestuur de Generalitat (1933-1934 en 1936-1939), lid van Esquerra Republicana Catalana (vert. Revolutionair Catalaans Links).

[27] Verwezen wordt naar de diverse revolutiepogingen die er tussen 1931-1936 plaatsvonden.

[28] Het is voor ons hier onduidelijk of Balius naar de Russische Revolutie verwijst, of naar de twee voorgaande Spaanse burgerlijke/republikeinse revoluties van 1873 en 1931.

[29] Het plein in Barcelona waar zich de Generalitat bevindt. Tegenwoordig heet het Plaza de San Jaume.

[30] Vizkaya: provincie in het noorden van Spanje, onderdeel van Baskenland. Bilbao is het centrum van de provincie.

[31] Mesocratie: regering van de middenklasse.

[32] Hier wordt de Catalaanse partij PSUC (Partido Socialista Unificado de Cataluña [Verenigde Socialistische partij van Catalonië] mee bedoelt, een fusie van Federación Catalana del PSOE, el Partido Comunista de Cataluña, Unió Socialista de Catalunya geleid door Juan Comorera, en Partit Català Proletari (PCP), die in juli 1936 tot stand kwam. De PSUC werd telegeleid door de Komintern vanuit Moskou. De doelen van de PSUC waren om binnen de Catalaanse sfeer de revolutie ongedaan te maken en de politieke tegenstanders POUM (anti-stalinistische partij op marxistische basis die gebroken had met Leo Trotsky) en CNT-FAI uit te schakelen, c.q. monddood te maken.

[33] Lliga Catalana (vert. Catalaanse Liga, eerder Regionale Liga van Catalonië), rechtsconservatieve Catalaanse partij, welke, ondanks het verlies van hun hegemonie, de linkse regering van 1931 accepteerde. De partij schoof, na het herstel van de Catalaanse regering in 1936, op naar een centrumpositie. Hoewel de partij de opstand van Franco niet ondersteunde, zouden veel activisten van Lliga zich bij de Franquisten aansluiten.

[34] Unión General de Trabajadores, (UGT, vert. Algemene Arbeidersbond): marxistische vakbond die traditioneel zeer nauw verbonden is met de Spaanse Socialistische Arbeiderspartij (PSOE). De UGT koos tijdens de dictatuur van Primo de Rivera een meer collaborerende houding, om zo legaal te kunnen blijven. Tijdens de nieuwe republiek en de Spaanse Revolutie radicaliseerde een vleugel van de UGT, de andere zette juist een conservatievere koers uit.

[35] Gremios y Entidades de Pequeños Comerciantes e Industriales (GEPCI, vert. Verbond van Kleine Middenstanders en Industriëlen): bij het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog verdwenen de meeste organisaties van de middenklasse (winkeliers en industriëlen). De stalinisten riepen daarom snel deze nieuwe organisaties in het leven om de middenklasse naar zich toe te trekken en zo hun macht uit te breiden.

[36] De PSUC, zie noot 29.

[37] Dit is een wel erg rooskleurige schildering van zaken door Jaime Balius. Het bureaucratische leiderschap van de CNT-FAI pleegde inderdaad verraad aan haar achterban door aan te dringen op een wapenstilstand en allerlei concessies te doen en in te stemmen met regeringstroepen die naar Barcelona werden gestuurd, maar de contrarevolutie was alles behalve verslagen in Barcelona en omstreken, wel flink in het defensief gedrongen.

[38] Francisco Largo Cabalero (1869 – 1946) was een Spaanse politicus en vakbondsleider. Hij was de historische leider van de Spaanse Socialistische Arbeiderspartij (PSOE) en de Algemene Arbeidersbond (UGT) en tijdens de Tweede Republiek ten tijden van de Spaanse Burgeroorlog minister-president.

[39] Deze comités die belast waren met de voedseldistributie waren grotendeels in handen van de CNT-FAI. Joan Comorera, kopstuk van de PSUC en Catalaans minister van voedselvoorziening, deed er vanaf eind 1936 alles aan om de voedseldistributie door de lokale CNT-comités in de soep te laten lopen. De sabotage van de voedseldistributie was één van de wapenen van de PSUC die ingezet werden om de volkssteun voor de CNT te ondermijnen.

[40] Artemi Aiguadé Miró: Catalaanse minister voor interne veiligheid voor de Generalitat van Catalonië.

[41] Zie noot 32.

[42] Bedoeld worden Rodríguez Salas en Aiguadé de Mró.

[43] Camillo Berneri (1877-1937): hoogleraar in de filosofie, anarchistisch militant en theoreticus uit Italië. Hij organiseerde de eerste militie met Italiaanse vrijwilligers die met de Catalaanse anarchistische milities naar het front trokken rondom Huesca en Zaragoza.

[44] Alfredo Martínez Hungría: secretaris en leidende figuur binnen de Federación Ibérica de las Juventudes Libertarias (FIJL, vert. Iberische Federatie van Libertaire Jeugd).

[45] Tsjeka (in het Spaans: checa): 1917 per decreet van Lenin opgerichte Russische geheime dienst “ter bestrijding van contrarevolutionaire elementen” en daarmee vaak ook politieke concurrentie. Later meermaals van naam veranderd (NKVD, GPOe, KGB, FSB). In de Spaanse Burgeroorlog werd de term ook gebruikt voor clandestiene gevangenissen in Republikeins gebied, meestal gerund door communisten (gedurende de hele Burgeroorlog), soms door anarchisten (met name in de beginmaanden van de revolutie).

[46] Andreu Nin Pérez (1892 –1937): communist en medeoprichter van de Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM). Hij werd op last van Moskou door Companies uit de Generalitat geworpen. Na zijn arrestatie door de NKVD tijdens de meidagen werd hij dagen lang gemarteld en uiteindelijk vermoord.

[47] Juan Negrín (1892-1956), Minister van Financiën en later ook nog van Defensie en vanaf 17 mei 1937 gelijktijdig premier van de Republikeinse regering. Behoorde binnen de sociaaldemocratische partij PSOE tot de fractie die voor nauwe samenwerking met de communistische partij PCE en Moskou was. Volgens vele historici was hij een marionet van de Komintern.

[48] Abrazo de Vergara: letterlijk ‘Omhelzing van Vergara’, verdrag dat een einde maakte aan de Eerste Carlistenoorlog (de Spaanse Burgeroorlog van 1833 tot 1839). Het pact staat bij de tegenstanders ervan bekend als het ‘Verraad van Vergara’. Er wordt door Balius mee verwezen naar een pact tussen alle republikeinse partijen en organisaties ten behoeve van het doen terugkeren van stabiliteit en het vervolmaken van de contrarevolutie in republikeins gebied.

[49] Verwijzing naar respectievelijk het Engelse en het Franse ministerie van buitenlandse zaken.

[50] José Sanjuro (1872-1936), naast Francisco Franco (1892-1975) en Emilio Mola (1887-1937) één van de drie rebellerende fascistische generaals.

[51] Wij vermoeden dat er eigenlijk had moeten staan: werden we gedwongen om Engelse steenkool te kopen. Dat lijkt logischer. Engelse steenkool als wisselgeld voor de sinaasappelen die men aan de Engelsen wilde verkopen.

[53] Albion: Frans scheldwoord voor Groot-Brittannië.

[54] Mare Nostrum: Middellandse zee

[55] De Volkerenbond was een intergouvernementele organisatie die op 25 januari 1919 werd opgericht op basis van het Verdrag van Versailles en gevestigd in Genève. Het doel was om door middel van een supranationale organisatie een einde aan alle oorlogen te maken. Na de Tweede Wereldoorlog maakte die een doorstart onder de naam Verenigde Naties.

[56] Conferentie in september 1937 in het Zwitserse Nyon. Het hield zich bezig met de onveilige situatie op de Middellandse Zee tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Negen naties besloten te gaan patrouilleren op zee om de handelsschepen te beschermen. Duitsland en Italië deden officieel niet mee. In feite diende het als cover up voor de Italiaanse inmenging in de Spaanse Burgeroorlog en bemoeilijkte het de mogelijkheden voor de Spaanse Republiek om aan wapens te komen door de patrouilles die het Non-Interventie Pact handhaafden. Zie ook Hugh Thomas, The Spanish Civil War 3rd revised and enlarged edition, Penguin, 1977, pag. 387-399.

[57] Halifax sloot in april 1938 een akkoord met Mussolini, waarin niet meer directe terugtrekking van de Italiaanse (fascistische) ‘vrijwilligers’ werd geëist, maar pas nadat de Burgeroorlog beëindigd zou zijn. Zie pag. Enrique Moradellos, ‘La política británica ante la guerra civil española’, in Espacio, Tiempo y Forma, Serie V, Historia Contemporanea, tomo V, 1992, pag. 185-210, alhier pag. 203.

[58] Leon Blum: minister-president van Frankrijk van 1936-1938.

[59] Tanger: Nadat Frankrijk overeenkomsten had gesloten met Spanje en Groot-Brittannië, werd Marokko in 1923 officieel opgedeeld in een Frans en een Spaans protectoraat. Tanger kreeg toen een internationaal statuut en werd de Internationale Zone van Tanger: een autonoom, neutraal en gedemilitariseerd gebied bestuurd door een internationale raad, gedomineerd door Fransen, Spanjaarden, Britten en vanaf 1928 ook Italianen.

[60] Danzig (nu Gdańsk): Na de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog moest Duitsland conform het Verdrag van Versailles vrijwel geheel West-Pruisen afstaan. Het grootste gedeelte kwam toe aan Polen, maar Danzig werd met het in werking treden van het verdrag op 11 augustus 1920 een vrije stad onder toezicht van de Volkerenbond.

[61] Saar: Het Saargebied was van 1920 tot 1935 een mandaatgebied van de Volkenbond dat bestuurd werd door Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Het gebied behoorde oorspronkelijk toe aan het Duitse Keizerrijk, maar door het Verdrag van Versailles werd Duitsland na de Eerste Wereldoorlog verplicht het gebied af te staan, als compensatie voor de schade berokkend gedurende de Eerste Wereldoorlog.

[62] Gerefereerd wordt aan de leden van CNT-bureaucratie, die zonder dat voor te leggen aan een CNT-congres, besloten om tot regeringsdeelname over te gaan en vier ministers te leveren aan de republikeinse regering.

[63] Er wordt gerefereerd aan een reeks opstanden waarbij de bevolking op grote schaal spontaan kerken en kloosters in brand stak, als gevolg van eeuwen opgekropte haat tegen de kerk, die altijd de zijde van de ondrukkende elite had gekozen.

[64] Een verwijzing naar de functionarissen van de Republikeinse regering die vanuit van Madrid, via Valencia (november 1936) uiteindelijk op 31 oktober 1937 naar Barcelona zijn overgeplaatst.

[65] Balius spreekt hier van een 'Junta revolucionaria', wat vanuit een burgerlijk perspectief kan worden geïnterpreteerd als een ‘revolutionaire regering’. Tevens roept het associaties op moet dictatoriale regimes in Spanje en Latijns-Amerika, die na een staatsgreep vaak hun regering met junta aanduiden. Balius toont zich echter in deze tekst zeer bewust van de ervaringen van de Russische Revolutie met het bolsjewisme en neemt juist afstand van de regeringsdeelname door de CNT. Het lijkt dan ook eerder dat hij een voorstel doet voor het instellen voor een alternatief bestuur – een vorm van georganiseerd zelfbestuur – in tegenstelling tot het simpelweg ontkennen (en daarmee in stand houden) van de centrale regering zoals de CNT tot dan toe had gedaan.

[66] Een verwijzing naar de slag bij Villalar, waar de Opstand van de Gemeenschappen van Castilië (1520-1522) werd neergeslagen. Boeren en burgers waren in Castilië in opstand gekomen tegen koning Karel I.