Titel: Problemen der anarchistische beweging
Auteur: Albert de Jong
Datum: 1924
Bron: delpher.nl
Notities: Gedigitaliseerd in mei 2024 door Forum voor Georganiseerd Anarchisme. De tekst is zoals het originele en verder niet bewerkt.

  Problemen der Anarchistische Beweging

    I.

    II.

    III.

    IV.

    V.

    VI.

    VII.

    VIII.

    IX.

    X.

    Een beetje polemiek

Deze artikelenserie verscheen tussen september en december in 1924 in het blad De Arbeider en tegelijkertijd ook in De Vrije Samenleving, een blad van het Sociaal-Anarchistisch Verbond dat in oktober 1922 was opgericht door een aantal anarchisten die in tegenstelling tot het merendeel van hun Nederlandse geestverwanten voorstander van organisatie waren maar de door de Landelijke Federatie van Sociaal-Anarchisten geaccepteerde dictatuur van het proletariaat afwezen.

Evert van der Tuin schrijft over deze serie in zijn artikel 'Het NSV en het anarcho-syndicalisme' (te vinden op anarchisme.nl) uit 1973 het volgende:

In zijn artikelenserie constateerde De Jong dat er in Nederland ondanks de bevestiging van de anarchistische opvattingen door het fiasco van kapitalisme, sociaal-democratie en bolsjewisme geen toename van de invloed der anarchisten op de massa had plaatsgevonden. Als oorzaken hiervan noemde hij de anti-organisatorische opvattingen van het merendeel der Nederlandse anarchisten en het achterwege blijven van bezinning op nieuwe problemen waarover de anarchisten een standpunt moesten bepalen.

Het is nu 100 jaar geleden dat dit artikel verscheen, en het syndicalistische landschap zoals dat toen bestond bestaat vrij wel niet meer, maar de lessen die De Jong hier trekt over de noodzaak van organisatie en het gebrek aan invloed vanuit de anarchistische beweging zijn nog steeds actueel.

Problemen der Anarchistische Beweging

I.

Verscheen in De Arbeider op 13 September 1924, no. 37

Zijn er wel problemen? — Waardoor zijn wij nog zoo zwak? — Ziedaar het eerste probleem. — Hebben wij onze belangen als beweging behoorlijk behartigd? — Onze geestelijke basis. — Onderen en Jongeren. — Internationaal verlangen naar organisatie.

Wij staan voor een merkwaardig feit. De oorlog van 1914, de revoluties in Rusland, Duitschland en elders, het gansche schokkende en ingrijpende wereldgebeuren van dezen tijd is een bevestiging der anarchistische theoriën. De mislukkingen, die onze wereld en onze beschaving te gronde richten, zij voltrekken zich met pijnlijke nauwkeurigheid op de wijze en door de oorzaken, die de anarchisten hadden voorspeld. De sociaal-democratie en haar wilde spruit, het bolsjewisme, zij maken fiasco volgens de lijnen door de groote anarchistische theoretici in het verleden nauwkeurig uitgestippeld. En nochtans, deze mislukkingen, die de strijders onder de arbeiders tot wanhoop voeren, zij komen niet de anarchistische beweging ten goede, zij vergrooten niet haar invloed op de massaas op eenigszins bevredigende wijze. Dat is het feit, waarmede ieder ernstig anarchist zich vóór alles zou moeten bezig houden in voortdurend overleg met zijn geestverwanten. Maar juist daaraan heeft het steeds, ja bijna stelselmatig ontbroken.

Zeker, toen de sociale revolutie in Duitsch- land scheen in te zetten, kwamen plotseling onvoorbereid, een aantal onzer kameraden bij Domela te zamen. En stelden een manifest cp. Voilé touil Schrijver dezes lag toen ziek S* bed, maar gebruikte daarop zijn ziekteverlof om een aantal kameraden in alle deelen des lands te bezweren, zich rekenschap te geven van den toestand, van de problemen, die de geweldige opeenvolging der sociale gebeurtenissen ook aan de anarchisten stelde. Aanvankelijk scheen er eenig succes te boeken. Men kwam een paai» maal bijeen: Domela, Rijnders, Sohermerhorn, e.a. Wij stelden een werkverdeeling voor: de ontwikkeling der Russische revolutie, het Agrarische vraagstuk, het koloniale vraagstuk, de vakbeweging, de voedselvoorziening, de woningvoorziening, het onderwijs — om slechts een paar punten te noemen. Wij stelden voor ieder ter behartiging en ter behandeling- een onderdeel op te dragen en door de twee stenografen uit ons midden nauwkeurige rapporten ter publicatie te doen opstellen. Omdat wij voelden, dat de anarchistische beweging achter was in het bepalen van haar tactiek en de behandeling dezer kwesties levensvragen betroffen van het anarchisme en dus van de waarlijk sociale revolutie. Men wilde er niet aan. Rijnders verklaarde op zijn leeftijd geen behoefte te gevoelen aan cursusvergaderingen, „De Toekomst” sprak schimpend van de anarchistische tafelronde, de bijeenkomsten verliepen, de geschiedenis ging sneller dan ooit — het anarchisme verliep in oude doctrines, maar had geen directen invloed op de levende werkelijkheid.

Na den spoedig volgenden dood van D. N. zocht „De Vrije Socialist” zijn kracht in het reproduceeren van artikelen van D. N., Kropotkin en anderen van 10, 20, 25 jaar terug, maar verzuimde het standpunt der anarchisten ten opzichte van de zich snel ontwikkelende en elkander spoedig opvolgende vraagstukken aan de orde te stellen. En de redactie verklaarde: „Nieuwe problemen? En zijn geen nieuwe problemen! Nieuwe richtingen? Er zijn geen nieuwe richtingen!”

„De Roode Bibliotheek” deed nuttig werk door o.a. anarchistische lectuur onder de menschen te brengen, maar wat zij bracht waren alle herdrukken uit een vorig tijdvak. Zoo verscheen in 1923 opnieuw „De Geschiedenis van het Socialisme”, maar deze geschiedenis eindigde waar Nieuwenhuis in 1903 geëindigd was, alsof de geschiedenis daar ophoudt in plaats van te beginnen. Want hoe een goede gelegenheid was het geweest om in de behandeling der geschiedenis der laatste 20 jaar te doen uitkomen, hoe wereldoorlog, revoluties en bolsjewisme de bevestiging vormen van de theoriën door den schrijver in de eerste drie deelen ontwikkeld. Maar nu . . . Niets van dat alles. Er is geen wereldoorlog, de tsaar zit nog op den troon, Tolstoy leeft nog altijd op Jasnaja Poljana, Kropotkin is nog verbannen.

Ook andere werken worden slaafs overgedrukt. De Universeele Smart van Faure is van 1895, de Verovering var. het brood van 1892. In een der werken staat heel vroolijk, dat juist „dezer dagen” in Den Haagde eerste school handenarbeid invoerde!

Waar hef steeds uitgeven van oude werken en afdrukken gepaard ging met de negatie van het nieuwe, daar kon het niet anders, of de geheele historisch gegroeide beweging moest zich oriönteeren op de vorige eeuw. Dat is ook de voornaamste oorzaak der onsympathieke tegenstelling oud-jong in onze beweging. In plaats van te begrijpen, dat anarchist-zijn be- teekent voortdurend op elk levensgebied volgens de nieuwste resultaten van de wetenschap zelf zijn levenshouding té bepalen, telkens weer op grond der nieuwe ervaringen te onderzoeken, te wijzigen, is er een oude-man- netjes-geest ontstaan, die redeneert: Kijk eens, hoe mooi de oude het toen en toen al heeft gezegd; ach, als de menschen nu toch maar naar hem hadden geluisterd, wat zou de wereld dén gelukkig zijn.

Toch was de Roode Bibliotheek de voornaamste anarchistische uitgeverij.in Nederland, De Vrije Socialist het hoofdorgaan. Beide hebben zij vrijwel uitsluitend geteerd op de geestelijke erfenis van D. N. en zijn tijdgenooten. „De zaak werd op den ouden voet voortgezet.”

Ik oefen deze critiek natuurlijk niet om Rijnders persoonlijk onaangenaam te zijn. Ik heb daaraan waarlijk geen behoefte. Maar ik mag hier evenmin de waarheid verzwijgen, louter uit vrees van bijbedoelingen te worden verdacht.

Trouwens het verschijnsel schijnt internationaal te zijn. In de levensschets van Alexander Berkman, voorafgaande aan diens geschrift „Het Russisch Treurspel”, schrijft Emma Goldman:

„Dat dit inderdaad groote werk(A. Berkman: Gevangenisherinneringen van een anarchist) nog niet in andere landen is vertaald en uitgegeven[1], is een blaam op de Europeesche anarchisten, die al te angstvallig vasthouden aan de oude klassieke werken over de anarchistische theorieën.”

In 1921 scheen te onzent een verandering ten goede in te treden. Met ernst en toewijding werd een nationaal congres voorbereid in Den Haag, met het doel om tot meerdere organisatie te komen.

De wenschelijkheid, ja de noodzakelijkheid van organisatie werd internationaal gevoeld, met name door onze Russische kameraden, op grond hunner ervaringen in de revolutie zelve opgedaan. Nu is het misschien in geen enkel land moeilijker voor de anarchisten om zich te organiseeren dan juist in Nederland. Hier immers heeft D. N. met zijn overwegenden invloed steeds het standpunt ingenomen, dat blijvende organisatie voor anarchisten een belachelijkheid was. En meer nog dan door deze theorie heeft hij de organisatie der anarchisten afbreuk gedaan door zijn practijk van de stichting der I. A. M. V. Want voor anarchisten als anti-militairist was het heel verstandig zich te organiseeren. Met het gevolg, dat de anarchisten zich voor de a. in. progaganda uitmuntend hebben georganiseerd inde I. A. M. V. Deze is nooit een partij of bekrompen organisatie geworden, maar a.h.w. een voorbeeld van hoe een ruime anarchistische vereeniging behoort te zijn. In de anarchistische beweging zelf is het evenwel op het punt van organisatie-begrippen eenvoudig een chaos, een „treurspel vol verwarringen”.

Hoe het verloop der organisatie-pogingen te onzent is geweest, zal ik in een tweede artikel naar voren brengen.

II.

Verscheen in De Arbeider op 20 September 1924, no. 38

De oude zuurdeesem. — Verderfelijk wantrouwen. — Groote opkomst — klein verloop. — De kat uit den boom. — De verandering van De Vr. Soc. — Ongezonde persverhoudingen in onze beweging. — De nieuwe verandering van De Vr. Soc. — Winst naar alle kanten, behalve dezen kant uit. — Maar er is kentering.

De oude zuurdeesem kwam alweer op bij de eerste pogingen om tot organisatie te geraken. De redacteur van De Vrije Socialist, hoewel „geen tegenstander van organisatie”, stond er gematigd onverschillig tegenover.

Alarm insinueerde tegen de initiatief-nemers op de volgende arrogante wijze:

„In de anarchistische beweging bevinden zich intellectueelen, die als enkelingen hun positie niet voldoende gewaarborgd achten door hun intellect alleen. Zij zoeken een aanhang in een organisatie om hun macht daarin te grondvesten. Van hen heeft het anarchisme niets te hopen, alles te vreezen. Laat men dit bedenken op het congres van 8 October.”

Toch was het congres in zijn opkomst een ongekend succes. Honderden anarchisten kwamen bijeen om te spreken over saam-hoorigheid, organisatie, het vormen van een beweging. Er werden inleidingen gehouden, die — hoewel daarop niet voldoende gericht, toch een basis hadden kunnen vormen voor het bepalen van richting en tactiek. Maar Loge XIV, een stel querellanten, geflankeerd door de jongeren van Alarm, maakten elke ernstige beraadslaging onmogelijk, omdat deze kameraden het belangrijker oordeelden, mannen als Schermerhorn e.a. te bespuwen als bonzen en intellectueelen, waarmede zij een Duitsch stokpaardje importeerden, dat werd afgestuurd op de in dit opzicht meest onschuldige kameraden. Slechts met moeite kon worden voorkomen, dat het rumoerige congres door de politie werd uiteengeslagen.

Toch werd de mogelijkheid geopend een tweede congres te houden, maar daartegen werd nu — op grond der onbelangrijke agenda — rechtstreeks stelling genomen door de redactie van De Vrije Socialist, die tot dusverre de kat uit den boom had gekeken. Toen heette het:

„Wij hebben ons tegen de organisatie van de onlangs te Den Haag gehouden landelijke conferentie niet willen verzetten. Integendeel hebben wij de totstandkoming in de hand gewerkt. En dit niet omdat wij van zoo’n bijeenkomst hooge verwachtingen hadden. Maar hierom: ’t Is al lang geleden, dat een poging om te bereiken wat men met die conferentie trachtte te bereiken, is aangewend. Men wil niet gaarne voor dwarsdrijverig en eigenwijs worden versleten en bovendien, men kan er toch niet geheel zeker van zijn, dat het geen indirect nadeel aan de anarchistische bewegingzou berokkenen,als men die menschen, zoo vol goeden wil, reeds bij voorbaat als dwalenden, als menschen met verkeerd inzicht zou bestempelen.”

Er wordt dan nog op gewezen, dat uitgaven wel bezorgd kunnen worden door de Roode Bibliotheek, dat men toch rekening moet houden met de honderden guldens door haar voor reclame reeds uitgegeven; een congres zou zonde van het geld zijn, waarmee men toch niet zoo lichtvaardig mag omspringen. „En wij die, om maar eens iets te noemen, de drukkers van „Libertas” vaak met half salaris naar huis zien gaan, omdat het hun mankeert aan een bedrijfskapitaaltje van enkele honderden guldens, wij vooral voelen zoo den jammer van geldverspillen in onze beweging, dat wij er ons heel ernstig tegen zullen verzetten, als het gebeurt”.

Wie samenwerking wil, kan zijn hart ophalen aan Libertas en De Vrije.

Onder deze omstandigheden kwam het stichtings-congres van het S. A. V. bijeen, maar vooral door deze houding van en de zonderlinge verhouding tot het leidende blad der anarchistische beweging, kon het S. A.V. nimmer worden tot een flinke, levenskrachtige organisatie. Het zonderlinge was nl., dat een aantal groepen uit het S. A. V. (de meeste) apart waren georganiseerd als Exploitatie-Commissie voor De Vrije Soc. Op dezen ongezonden en irrationeelen toestand is een werkelijk krachtige organisatie der anarchisten tot dusverre gestrand en daarmede is een zakelijke organisatorische behandeling der problemen tot heden vrijwel tot de vrome wenschen gebleven, terwijl het S. A. V. tengevolge van de persverhoudingen in onze beweging, thans tot 8 afdeelingen is ingekrompen.

Hoe zonderling doet het dan aan voor hem, wien bovenstaande feiten niet zijn ontglipt, wanneer hij na de officieele mededeeling over den zwakken toestand van het S. A. V. De Vrije Soc. plotseling op de bres ziet staan vóór organisatie door het publiceeren van uitspraken van Wollin als: “zonder organisatie is de anarchie een zwevend ideaal” en “In Rusland is geen ernstig anarchist meer die niet vóór organisatie is”.

Deze feiten werpen wel een verrassend licht op den chaotische toestand in de anarchistische beweging te onzent, waarvan niet weinig profijt is getrokken en door de C. P. én door Moskou (in de vakbeweging) èn door de S. P.

De omstandigheid, dat ook op de congressen van het S. A. V. tot dusverre weinig gelegenheid was de brandende vraagstukken onder het oog te zien, maakte het werk van de redactie van het orgaan van dit Verbond er niet gemakkelijker op. Zij werd immers in de practijk voor tal van kwesties geplaatst (bijv, steun aan Twente), die moeilijk door één der redacteuren incidenteel konden worden opgelost, omdat ons orgaan dan te zeer een eenzijdig persoonlijk karakter zou krijgen. Dergelijke vraagpunten behoort de anarchistische beweging in haar geheel principieel en fundamenteel te behandelen. Het is daarom goed, dat het S.A.V. althans één punt op het e.v. congres ernstig zal behandelen.

Het zijn met name onze uitgeweken Russische kameraden, die op grond van hun revolutionaire ervaringen met nadruk wijzen op de noodzakelijkheid, dat de anarchisten de vraagstukken, vooral met betrekking tot de revolutie, onder het oog zien opdat de geschiedenis ons niet onvoorbereid vinde! Het geloof, dat het omverwerpen van den staat, het vernietigen van de uiterlijke heerschappij als bij tooverslag een gelukkige sociale wereld zou scheppen, de traditioneele opvatting, die tot uitdrukking kwam in John Most’s woorden, toen hij nog meende met 100 vastberaden mannen op iederen dag de revolutie in New York te kunnen beginnen, heeft veel van haar aanhangers verloren.

En waarschuwend klinkt het woord van Alexander Berkman: „Men moet steeds onthouden en goed onthouden, dat de revolutie niet alleen vernietiging beteekent, zij beteekent vernietiging plus opbouw, met den grootst mogelijke nadruk op het plus.”

Zal de sociale revolutie ons gereed vinden voor de vervulling van die taak?

In een reeks artikelen hopen wij enkele dier voornaamste problemen aan de orde te stellen, met geen andere pretentie dan dat ze tenminste aan de orde worden gesteld en in het vertrouwen, dat zij ook anderen naar de pen zullen doen grijpen en na wederkeerige gedachtenwisseling, mondeling voortgezet op congressen een basis zullen helpen leggen voor systematischer optreden der anarchisten in de revolutionnaire propaganda met als vrucht grooter invloed op de ontwikkeling der revolutiónnaire beweging zelf.

III.

Verscheen in De Arbeider op 27 September 1924, no. 39

Anarchisme beteekent verdraagzaamheid. — Anarchisten zijn nog niet altijd anarchistisch. — De dictatuur van den laster. — Anarchistisch eenheidsfront op de basis der rede. — Het verloop der onafhankelijke vakbeweging. — N.A.S. en N.S.V. als zelfstandige politieke organisaties.

De anarchist is geen partijganger. Hij beschouwt zijn medemenschen niet als gelijkvormige, machinale fabrieksproducten. Nog veel minder wil hij pogen de individuen als uniforme nummers in te lijven in een alleenzaligmakende partij. Integendeel, het anarchisme gaat er juist van uit, dat geen twee individuen gelijk zijn. Het begroet de veelzijdigheid van het menschdom, dank zij de onderscheiden persoonlijkheden der menschen, met evenveel vreugde als de kleur van bloemen in de natuur. Het anarchisme wil door de afwezigheid van elk uiterlijk gezag, dat vreemd is aan de eigen persoonlijkheid, juist de vrije ontwikkeling van ieder individu. Het anarchisme verwacht de harmonische maatschappij niet van een uniform gecentraliseerd gezag, doch slechts van de vrije samenwerking en het vrij samenleven der zelfstandige en onderling verschillende individuen. Het anarchisme streeft naar de grootst mogelijke vrijheid, die voor ieder individu slechts haar grens vindt in de vrijheid van ieder ander individu. Het anarchisme is dus de richting van de meest volstrekte verdraagzaamheid, niet slechts wat de gedachten, maar ook wat de daden van anderen aangaat.

Wanneer er nochtans onder ons anarchisten onderling vaak een groote animositeit, haat en verdachtmaking valt waar te nemen, dan bewijst dit slechts, hoe weinig anarchist vaak wij zelf nog zijn. Onder anarchisten zullen, ja moeten altijd meeningsverschillen bestaan, juist krachtens het anarchisme zelf. Wanneer door sommige anarchisten a.h.w. niet geduld wordt, dat andere kameraden er andere opvattingen op na houden dan hun clubje, ja, wanneer deze andere opvattingen onmiddeillijk worden beantwoord met een stroom van scheldwoorden, verdachtmakingen van laag allooi en afgunstige persoonlijkheden, dan bewijst een dergelijke club daarmede niets anders,, dan dat zij zelf meer roomsch dan anarchistisch is. Hoezeer dergelijke anarchisten iedere dictatuur vermeenen te verwerpen, schenken ze intusschen het aanzijn aan de meest geniepige en lafhartige, n.l. aan een ondergrondsche dictatuur: de dictatuur van den laster. Om van hun verdachtmakingen verschoond te blijven, moet men tot hun eigen côterietje behooren; zij zouden geen enkelen tegenstander kunnen aanwijzen, in wien zij nog eerlijke bedoelingen veronderstellen.

Met anarchisme heeft dit verwoede kliek-fanatisme niets te maken. Anarchisten zouden tot elkander komen, om door middel van de rede elkanders ideeën te benaderen, te beïnvloeden en de verschillen in overtuiging, die overblijven, worden teruggevoerd op karakter, aanleg, milieu, afkomst en opvoeding. Bij den wezenlijken anarchist geven zij nimmer aanleiding tot haat en verketteren.

Maar zooals ik in mijn beide vorige artikelen aantoonde, heeft het aan dit overleg stelselmatig ontbroken tot groote schade van de onderlinge verhoudingen, tot groote schade ook van onzen invloed naar buiten. Ook dit laatste is van zeer groote beteekenis. Want hierover kunnen wij anarchisten van alle schakeeringen het eens zijn: de vrije ontplooiingsmogelijkheid voor het individu, de uitroeiing van het gezag van staat, kerk, kapitaal, die eerste voorwaarde voor een waarlijk anarchistische cultuur, is op de maatschappij nog niet bevochten. Voor dat gemeenschappelijk, doel hebben wij elkander tot het uiterste te benaderen met erkenning van ieders standpunt, gelijk het anarchisten betaamt. Het is volstrekt noodzakelijk, dat wij onze invloed op alle levensverhoudingen en ook onzen politieken invloed tot het uiterste versterken. Het is een eisch tot zelfbehoud voor de gansche anarchistische beweging. Het bedroevend verloop der grootsch ingezette Russische revolutie heeft ons dat afdoende aangetoond!

Het gebied, waar het anarchisme wel het meest van zijn invloed heeft ingeboet, is dat der vakbeweging. Wij hebben in Nederland een vakbeweging gehad met sterke anti-gezags- tendenzen. In plaats van een uitgroei dezer tendenzen naar het anarcho-syndicalisme hebben wij thans twee vakbewegingen gekregen, de eene, de grootste, volkomen overgeleverd aan Moskou, de andere met vrij vaag uitgesproken bedoelingen en zonder principieele praktijk.

Wij kennen immers thans het N. A.-S. en het N. S. V., beide reformistisch in zooverre zij de positie der arbeiders onder het kapitalisme verdedigen, beide ook volgens hun opvattingen en uitlatingen revolutionnair.

De vraag is nu maar, wat wij onder dat woord “revolutionnair” hebben te verstaan. Een, van de leiders van het N.A.-S. gaf daarvan eens de volgende definitie: “Revolutionnair zijn wil zeggen, dat je steeds de hoogste eischen stelt aan de kapitalisten, wat betreft loon en arbeidsduur.” Het is duidelijk, dat dit met de revolutie niets te maken heeft. Revolutionnair is slechts een beweging, die metterdaad in zijn dagelijkschen strijd de vernietiging nastreeft van de huidige kapitalistische maatschappij en daarvoor de vrije maatschappij zonder uitbuiters en zonder onderdrukking der arbeiders in de plaats wil stellen, ja, die aan dezen revolutionnairen strijd zijn dagelijkschen strijd en tactiek ondergeschikt maakt.

Volgens hun grondstellingen zijn de beide vakorganisaties revolutionnair. Het N. S. V. verklaart in zijn beginselverklaring: „de eenige mogelijkheid om de rechten en vrijheden van de menschheid in materieelen en geestelijken zin te waarborgen is een sociale revolutie.” Het verklaart verder te streven naar de verwezenlijking van het libertaire socialisme; het beoogt de economische mach te leggen in handen der produceerende arbeiders.

Ook het N. A.-S. stelt zich ten doel de vernietiging van het kapitalisme. Ook het N. A.-S. wil de macht, althans in hoofdzaak, leggen in handen van de georganiseerde hoofd- en handarbeiders.

In een volgend artikel zal ik dit aan de hand van den tekst nog nader aantonen, de ruimte laat het nu niet toe.

Maar aan de hand van het bovenstaande kunnen wij nu reeds vaststellen, dat beide organisaties, volgens hun statuten zich niet beperken tot den engen vakstrijd onder het kapitalisme, maar dat zij zich bezighouden met den ganschen strijd om op economisch terrein het kapitialisme te vernietigen, het socialisme te vestigen en de daartoe vereischte machtsmiddelen te ontwikkelen.

Op grond hiervan kom ik tot de belangrijkste principieele stelling, die de basis moet vormen van iedere polemiek tusschen deze vakbewegingen en ons anarchisten:

N. A.-S. en N. S. V. zijn krachtens hun beginselverklaring geen zuivere vakorganisaties, maar metterdaad politieke organisaties.

Onze vakvereenigingsmenschen moeten daarvan de volle consequenties trekken, of anders de juistheid van bovenstaande grondstelling weerleggen. Een principieel debat daarover is van meer gewicht, dan alle onderlinge verwijten. Kan men de waarheid van bovenstaande stelling inzien, dan is de basis gelegd, waarop verdere discussie mogelijk is.

Opmerking. De Vrije Soc. bevat naar aanleiding van mijn eerste artikel in deze serie twee kolom vol persoonlijkheden aan mijn adres, ik zal daar natuurlijk niet op ingaan. Het is mij daarvoor niet waardig en ernstig genoeg. De bedoeling dezer artikelen is geenszins persoonlijk geharrewar en ik denk er niet aan mij daartoe te laten verleiden.

IV.

Verscheen in De Arbeider op 4 Oktober 1924, no. 40

De beginselen van N. A.-S. en N. S. V. — Een volledig politiek program. — Geen halfheid, maar tegenover de parlementairen! — Politieke en godsdienstige geschillen zijn bourgeois-geschillen. S.D. A. P., C. P. en S.P. de vijanden der onafhankelijke vakbeweging. — Kolthek’s draai. — De onafh. vakbew. loopt hel hoofd te pletter tegen staat en militairisme! — De speelbal der politici!

In aansluiting op mijn derde artikel citeer ik hieronder de meest principieele gedeelten uit de beginselverklaringen van N. A.-S. en N.S.V.

Uit de beginselverklaring van het N. S. V. citeer ik het volgende:

„De eenige mogelijkheid om de rechten en vrijheden van de menschheid in materieelen en geestelijken zin te waarborgen, is een sociale revolutie, die den grond en de productiemiddelen maakt tot gemeenschappelijk bezit — het socialisme”.

„De in de laatste jaren met de Europeesche revoluties opgedane ervaringen hebben practisch de theorie van het syndicalisme en van het libertaire socialisme bevestigd …”

„Zooals het kapitalisme en de staat tot voorwaarde hebben de onderworpenheid der; groote massa, zoo heeft het vrijheidlievend socialisme tot voorwaarde een zoo hoog mogelijk opgevoerde zelfwerkzaamheid der individuen…”

De beginselverklaring legt voorts de taak vast van „de voorstanders eener sociale revolutie in socialistische zin”, zij spreekt van de vervanging van de kapitalistische voortbrengingswijze door een socialistische, van den revolutionnairen arbeid om de basis te leggen voor de socialistische maatschappij-orde.

Het N. S. V., zoo wordt ten slotte verklaard, wil het centrale verbond zijn van allen, die op economisch en politiek terrein de actie willen voeren ter verwezenlijking van het libertair socialisme.

Het is dus wel duidelijk, dat het N.S.V. volgens zijn eigen verklaringen is een politieke organisatie, die niet ten opzichte van andere politieke organisaties een soort neutraliteit in acht kan nemen op de basis van „ongeacht”. Lid te zijn van het N.S.V. en tegelijk van C.P. of S.P. is dwaasheid. Wanneer het N. S. V. het parlementairisme niet bestrijdt, moet het zelf candidaten stellen; wanneer het het parlementairisme verwerpt, moet het dit ook bestrijden, dus ook alle parlementaire partijen en zijn eigen leden kunnen dan niet anderzijds in hun vrijen tijd actie voeren voor verkiezingen.

Ook het N. A.-S. was steeds een „revolutionnaire” organisatie.

In haar beginselverklaring van 1904 stelde het zich op het standpunt van den klassenstrijd. Als taak stelde het zich de behartiging der ogenblikkelijke en toekomstige belangen der arbeidersklasse. Doel van het N. A.-S. was de „socialiseering van grond en productiemiddelen” en voorts lezen wij, dat het N.A.-S. meent, dat de vakverenigingen zich in de toekomst zullen ontwikkelen tot productieve voortbrengingsgroepen, die de voortbrenging en verdeeling van den maatschappelijken rijkdom althans in hoofdzaak hebben te regelen”.

Men ziet, dat het revolutionnaire doel der onafhankelijke vakbeweging vrijwel naar de verre toekomst en daarmede op den achtergrond werd geschoven. De wereldoorlog en de daarop volgende revoluties maakten de revolutionnaire beteekenis van urgent belang. Maar helaas, de revolutie vond de vakbeweging niet gereed! Echter staat vast, dat ook het oude N.A.-S. dat de vernietiging van het kapitalisme en de federalistischen bouw der nieuwe maatschappij in haar program had opgenomen, een algemeen maatschappelijk doel nastreefde, het geheele productieproces wilde omvatten en alleen daarom reeds een zelfstandigen politieken strijd had te voeren. Geheel in strijd daarmede is de door de historie inmiddels geheel veroordeelde ongeacht-clausule, die al zeer zonderling werd gemotiveerd. Immers wij lezen in deze beginselverklaring:

„Ziende dat de bezittende klasse tevens is de machthebbende klasse doordat de bezitters van alle mogelijke politieke en godsdienstige overtuiging zich steeds hechter aaneensluiten in den strijd tegen de arbeiders, wil de onafhankelijke vakbeweging de arbeiders organiseeren, ongeacht hun politieke of godsdienstige meeningsverschillen.”

Men nam hier zonder meer een voorbeeld aan de bourgeoisie en betrekkelijk is dit juist, maar het is niet voldoende. Want waarom kan de bourgeoisie zich „ongeacht” organiseeren ? Omdat haar politieke verschillen betrekking hebben op den vorm en de methodes van den kapitalistischen staat. Maar zij zijn het eens over middelen en methoden, waarop de staat hun macht en eigendom moet handhaven, in ieder geval, dat hij die moet handhaven. En hetzelfde geldt voor de verschillende godsdienstige richtingen voor zooverre zij in kerken als machtsinstituten tot het schragen van staat en kapitalisme zijn belichaamd. De stelling, dat de arbeiders ondanks de politieke en godsdienstige meeningsverschillen één belang hebben (in de kapitalistische maatschappij) is volkomen juist. Maar daaruit volgt tevens, dat die meeningsverschillen voor de arbeidersklasse van niet het minste belang zijn en dat het deelnemen aan dien strijd door de arbeiders verspilling van tijd en energie is, hen op dwaalwegen voert.

Een beweging die inziet, dat de arbeiders ondanks politieke en godsdienstige meeningsverschillen één belang hebben, moet de consekwentie aanvaarden en hen van het deelnemen aan den strijd over die geschillen afhouden. De onafhankelijke vakbeweging stelde er zich echter neutraal tegenover. In Kolthek’s „Eenheid en Strijd” (1904) wordt uitdrukkelijk verklaard, dat de leden der onafhankelijke vakbeweging gerust individueel aan de verkiezingen konden deelnemen. Taak der vakbeweging was het echter geweest, de arbeiders van de verkiezingen af te houden, omdat die krachtens haar „ongeacht”-standpunt met het arbeidersbelang niets te maken hadden. Zonderling genoeg gaf het N. A.-S. tijdens de verkiezingen van 1907 onder leiding van Kolthek een anti-parlementair manifest uit, wat niet verhinderde, dat Kolthek zich in 1921 na de oprichting der S. P. in de commissie voor de nieuwe beginselverklaring van het N. A.-S. beriep op zijn brochure van 1904.

De arbeiders hebben even weinig belang bij de politieke en godsdienstige meeningsverschillen der bezittende klasse, als omgekeerd de kapitalisten eenig belang hebben bijv, bij de meeningsverschillen tusschen individualisten, sociaal-anarchisten en anarcho-syndicalisten. Zij bestrijden het anarchisme als zoodanig. Omgekeerd is het de taak der „onafhankelijken” slaat en kerk als zoodanig te bestrijden en stelling te nemen tegen het betrekken der arbeiders in den politieken en godsdienstigen strijd der bourgeoisie om parlement of kerk.

Wat ik hier in abstracto heb aangetoond, wil ik nu nog eens in concreto bewijzen.

Steeds heeft de onafhankelijke vakbeweging zich tot doel gesteld de macht aan het bezit te onttrekken en te brengen in handen der productieve arbeiders in de bedrijven. Ik herhaal nog eens, daardoor omvat de onafhankelijke vakbeweging de geheele economische revolutie, heeft zij een volledig en zelfstandig program voor de vernietiging van het kapitalisme en de stichting van laten wij zeggen het socialisme. Daardoor is zij in waarheid een zelfstandig politiek lichaam. En ik zou het werkelijk op prijs stellen, als wij t.a.v. dit punt nu eens tot klaarheid kwamen in onze beweging.

De vakbeweging heeft zich steeds onafhankelijk verklaard van alle politieke partijen. Dit standpunt is met het oog op het gestelde doel te negatief en onvoldoende.

Immers, iedere politieke partij wil iets anders dan de onafhankelijke vakbeweging, wil iets, dat tegenovergesteld is aan het doel dezer beweging. Wil de laatste de economische macht in handen brengen van productieve voortbrengingsgroepen, dan leert het Marxisme, dat een geconcentreerde staatsmacht van het proletariaat de productieve arbeiders moet beheerschen. S.D.A.P. en S.P. staan op hetzelfde standpunt. Zij willen een soort democratischen staat, die eveneens als macht boven de productiegroepen wordt gesteld, zoodat niet deze de productie, ook niet “in hoofdzaak” zullen, regelen.

Elke poging der arbeiders om de revolutie in de bedrijven door te voeren en daar de economische macht tot zich te trekken, zal verhinderd worden door den staat in welken vorm ook, die hetzij kapitalislisch, sociaal-democratisch, S. P.-aansch of bolsjewistisch de oppermacht voor zich opeischt en de arbeiders aan zijn wil zal onderwerpen.

De onafhankelijke vakbeweging is m.a.w. er niet mee klaar zich neutraal te stellen tegenover de staatsidee, zij moet den staat bestrijden. Het is een dwaze vertooning, wanneer in een vakbeweging, die de economische macht aan de federalistische bedrijven wil brengen, de leiding geheel of gedeeltelijk in handen is van personen, die de machtsinstituten propageeren en scheppen die aan het eigen doel dier vakbeweging in den weg staan. Voorwaarde voor de verwezenlijking van wat de onafhankelijken willen, is vernietiging tevens van het staatsinstrument het militairisme.

Een vakbeweging met een eigen revolutionnair doel, moet zijn eigen revolutionnaire wegen en middelen uitstippelen, moet durven optreden tegen elke richting, die haar doel in den weg staat.

In plaats daarvan hebben wij gekregen een revolutionnair neutrale reformistische vakbeweging, steeds ten prooi aan innerlijke verscheuring, speelbal van politici, zonder karakter, zonder beginsel.

Deze beginselloosheid is de bron van haar zwakte. Waarover later.

V.

Verscheen in De Arbeider op 11 Oktober 1924, no. 41

Een onafhankelijke vakbeweging moei anti- parlementair zijn of niet zijn. — De anarchisten eruit, de bolsjewiki erin. — Anarchistenvrees bij de S. P. — De laatste ronde van C. P. en S. P. in de vakbeweging. — Parlementairen verdedigen nolens volens de anti-parlementaire anarcho-syndicalistische internationale. — De anarchisten gelooven het wel.

Wanneer men tegenover aanhangers der huidige onafhankelijke vakbeweging aanvoert, dat de vakbeweging met haar eigen uitgesproken revolutionair doel ook de problemen der revolutie zelfstandig diende te onderzoeken en stelling diende te nemen in zake staatsdictatuur, rood of anti-militairisme, parlementairisme, enz., dan krijgt men al spoedig te hooren, dat de arbeiders op de werken in hun dagelijksche actie van deze zaken niets bemerken. En omdat men van de vakbeweging een massabeweging wil maken, worden de principieele vraagstukken maar verdoezeld. Aan den reformistischen strijd der vakorganisaties doet cit weinig schade, maar daardoor heeft zij hare beteekenis als zelfstandige revolutionaire beweging volstrekt ingeboet. En zelfs haar werfkracht is bij deze beginselloosheid niet gebaat.

Het valt niet tegen te spreken, wanneer de idealen der onafhankelijke vakbeweging: de macht in de bedrijven in vervulling zullen gaan, dan is eerste voorwaarde, dat de staatsmacht en haar instrument het militairisme is vernietigd. Krachtens haar eigen beginselen behoort de onafhankelijke vakbeweging dus den staat en het militairisme te bestrijden, evenzeer als de parlementaire methode en de parlementair-politieke partijen. Een dergelijke vakbeweging is geestelijk uitsluitend verwant aan het anarchisme en het revolutionair anti-militarisme, dat den geestelijken strijd voert, die noodzakelijk is, om de voorwaarden te scheppen, waaronder na de revolutie de opbouw, dien de vakbeweging wil, kan plaats hebben. En in dezelfde mate, dat zij verwant is aan het anti-staatsgezinde anarchisme en anti-militairisme, evenzeer is zij tegenovergesteld aan alle staatspartijen van S. P. en C. P. af tot de roomsche staatspartij toe. Een vakbeweging, die dat niet wil inzien, is gedoemd tot volstrekte beginselloosheid. En dat is de zwakte van het N. A.-S. geweest. In plaats van zijn steun te zoeken in de anarchistische beginselen, was men er bevreesd voor.

Lansink Jr. verhaalde meermalen smalend, hoe de vakbeweging in vroeger dagen veel weg had van een anarchistische debatingclub. Ik kan het peil der discussies niet beoordeelen, maar het niet principieel behandelen der opkomende revolutionaire problemen, wat door de onafhankelijke vakbeweging evenzeer is nagelaten als door de anarchistische beweging zelf, is een verzuim geweest, dat een beweging niet ongewroken kan begaan.

Kolthek beroemt zich er op, dat hij de anarchisten uit de onafhankelijke vakbeweging heeft gezet. Hij heeft haar een neutraal karakter gegeven, waarin plaats was voor alle beginselen. En zoo angstig is hij voor het anarchisme, dat wanneer het S. A. V. besluit het probleem der vakbeweging aan de orde te stellen — waar het N. S. V. als zoodanig niets mee te maken had — hij van schrik een artikeltje schrijft in R. v. A. onder het schelderige opschrift: Het N. S. V. in den Mallemolen. Terecht raadt Lansink Jr., die via de Fed. van Soc. An. en de S. P. thans tot de politiek dakloozen gerekend moet worden, Kolthek aan wat tot zichzelf te komen, maar dat neemt niet weg, dat Lansink zelf de anarchisten-beroerte heeft en van de Synd. Fed. van Overheidspersoneel schrijft, dat zij in „den greep van het anarchisme” zit.

De anarchist Dissel schrijft weer op zijn beurt, „dat het N. S. V. in den greep van het anarchisme gevangen zit en er door zal worden geworgd.” (Je hebt nu eenmaal vogels, die hun eigen nest bevuilen).

Deze angst om kleur te bekennen, zich met name uitende in een vrees voor het anarchisme, heeft het N. A.-S. overgeleverd aan de grenzelooze verwarring, waaraan het jaren ten prooi was. Immers dank zij de ongeacht-clausule was er plaats in het N. A.-S. voor de meest heterogene bestanddeelen en met name de marxisten kregen er grooten invloed.

De anarchisten had men er inmiddels uitgejaagd, die er nog in waren, namen — doordien de anarchisten verzuimden zich anarchistisch te oriënteeren en de nieuwe problemen door oorlog en revolutie met geniale oppervlakkigheid negeerden — de strijdmiddelen der bolsjewiki over of gingen geheel over tot de C. P. (Een typisch voorbeeld is E.Bouwman. Hij introduceerde in de Federatie van Soc. An. de dictatuur van het proletariaat en ging kort daarna over tot de C. P.)

De regeering voerde inmiddels de stemplicht in en Kolthek, bevreesd, dat de menschen van het N. A.-S. op Wijnkoop zouden stemmen, stelde dan maar zichzelf candidaat en riep de S. P. in het leven.

Het N. A.-S. dat gastvrijheid bood aan de meest heterogene bestanddeelen, die elkaar buiten het N. A.-S. bovengronds, maar in het N. A.-S. ondergronds op zijn felst bekampten, kon zich alleen handhaven door zich in elk principieel vraagstuk afzijdig te houden. De verwarring werd steeds grooter, de innerlijke kracht van het N. A.-S. was reeds lang te niet. Ter gelegenheid van een te voeren gezamenlijke actie verklaarde de secretaris, dat er een gemeenschappelijke basis gevonden zou moeten worden, waarop alle revolutionnaire richtingen zich konden vereenigen, want zonder dat zou de oneenigheid in het N. A.-S. zelf ontbranden. Terwille van dé eenheid moest dat tot eiken prijs voorkomen worden. Begrijpen de eenheidsapostelen nu nog niet, dat deze uiterlijke eenheid, verkregen ten koste van de grootst mogelijke innerlijke verdeeldheid en stille bestrijding in en om het N. A.-S., de ondergang van het N. A.-S. als zelfstandige organisatie beteekende? Wanneer destijds de revolutie was uitgebroken zou het N. A.-S. in evenveel stukken uiteengevallen zijn ais er politieke richtingen in vertegenwoordigd waren. Tenzij het het neutraal werktuig van de sociaal-democratisch-communistische staatsdictatuur had willen worden.

De neutraliteit van het N. A.-S. was de C. P. zeer welkom. Zij heeft de massa noodig voor de actie, voor de beweging, om die te kunnen aangrijpen als middel ter verovering van de staatsdictatuur. Elke politieke staatspartij promoveert zich zelf naar het woord van Gorter tot de hersenen, de vakorganisatie tot het lichaam.

De kwestie van internationale aansluiting was echter niet te omzeilen en zoo moest eindelijk de strijd wel losbarsten en moest het N. A.-S. zich uitspreken. De communisten wisten precies wat zij wilden en vormden een doelbewust blok. Zij traden op voor de dictatuur van het proletariaat en den proletarischen staat.

Het eenige beginsel wat men daar tegenover had kunnen stellen, het anarcho-syndicalisme, ontbrak. Zeker er waren anarchisten in het N. A.-S., maar zij stonden op het standpunt der dictatuur en konden tegenover de positieve doeleinden der communisten niets anders stellen dan het slappe, beginsellooze „ongeacht”.

Aan parlementairen ais Kolthek en Lansink viel de taak te beurt de anarcho-syndicalistische internationale te verdedigen, zware taak voor menschen, die steeds het anarchisme in de vakbeweging hadden geschuwd en bestreden en die in waarheid de beginselen van Berlijn niet onderschrijven. Slechts aan Bonnet komt de eer te beurt, dat hij een positief anarchistisch geluid deed hooren. Maar hij stond alleen. Souchy, zonder pas van Berlijn gekomen, werd letterlijk door de bolsjewisten onder leiding van Bouwman en De Visser weg geschreeuwd.

De enkele anti-dictatuur-anarchisten stonden voor een onmogelijke taak. Hun standpunt was in strijd met de geschiedenis van het N. A.-S., hun gezelschap was inderdaad compromitteerend, waar het anarcho-syndicalisme van Berlijn verdedigd moest worden en de communisten speelden het parlementaire standpunt van Kolthek-Lansink Jr. heel handig uit om hun eigen soc.-democratische opvattingen te beschermen.

Zoo ging het van huis uit anti-gezagsgezinde en anti-parlementaire N. A.-S. ten gronde aan de politiek-parlementairen strijd in eigen boezem tusschen C. P. en S. P. Het doel om de massa te vereenigen terwille waarvan men „ongeacht” was, werd volkomen voorbijgestreefd: de ongeacht-clausule was de grondslag der ontbinding. Alleen een principieel naar alle zijden georiënteerde vakbeweging, die van haar leden niet duldde dat zij twee meesters dienden, zou zich temidden der andere politieke stroomingen als waarlijk onafhankelijk hebben kunnen handhaven.

Merkwaardig is echter dat de anarchistische beweging als zoodanig dezen ganschen strijd onopgemerkt aan zich voorbij liet gaan. Zelfs omtrent de schandelijke behandeling van Souchy werd in onze pers geen protest vernomen.

Geen enkele les werd uit dit leerzame gebeuren getrokken, aan de anarchisten in de vakbeweging geen enkele steun verstrekt.

Het was het oude liedje: Er was geen organisatie, er was geen overleg, er waren geen problemen.

En zoo werd door de politiekers het anti-parlementaire N. A.-S. vernield, werden de brokken verdeeld zonder dat dit aan de anarchistische propaganda, aan het anarchistisch inzicht eenig profijt opleverde, niettegenstaande dit gebeuren, mits nauwkeurig gevolgd en systematisch belicht, de anarchistische overtuiging zeer had kunnen versterken.

VI.

Verscheen in De Arbeider op 18 Oktober 1924, no. 42

Het N. A.-S. onderworpen aan de staatsdiplomatie van Rusland. — Het N. S. V. en zijn rommelige beginselverklaring. — Het speelt kiekeboe met het anarcho-syndicalisme. — Een groot man, die zijn staat van dienst completeert met een fiksche scheldpartij. — Niet buiten, maar in de vakbeweging. — Niet preeken tegen, maar beraadslagen mèt de arbeiders!

Bij het schrijven van mijn vierde artikel beschikte ik tengevolge van een misverstand slechts over de oude beginselverklaring van het N. A.-S.

Merkwaardig is in de nieuwe beginselverklaring (de verschillen zijn niet groot) de afwijzing van het staatssocialisme en de verklaring, dat men ais zelfstandige organisatie eveneens wil voeren den politieken strijd. Precies als het N. S. V. De grondstelling in deze serie artikelen, dat de onafhankelijke vakbeweging een politieke beweging is krachtens haar beginselverklaringen en dat daaraan onvermijdelijke consequenties verbonden zijn, is nog niet aangevochten. Zien wij nu echter, hoe het staat in de praktijk.

Het onafhankelijke N. A.-S., dat een zelfstandigen politieken strijd wil voeren, staat onder leiding van Sneevliet. Maar Sneevliet voert tegelijkertijd nog een anderen politieken strijd nl. als communist. Als zoodanig is hij niet voor een zelfstandige organisatie van de productieve arbeiders, maar voor de vestiging van een sovjetstaat, die een dictatuuraparaat hanteert, waaraan natuurlijkerwijze ook de vakbeweging — als in Rusland — volkomen ondergeschikt zal zijn.

Sneevliet is overigens een man, die van het roomsche jezuïtisme via de moderne gedisciplineerde vakbeweging bij het Moskousche jezuïtisme is terecht gekomen. Het is bij een figuur als Sneevliet ten eenenmale uitgesloten, dat hij de leiding van het N. A.-S. op zich zou nemen, wanneer hij daarin niet de mogelijkheid zag de bolsjewistische ideeën, d.w.z. de marxistische staatsgedachte, te versterken. Sneevliet is iemand, die weet wat hij wil. Moskou is zijn hoogste beginsel. Men kan dat respecteeren. Maar zou Sneevliet durven ontkennen, dat bij een botsing tusschen de federatieve N. A.-S.-beginselen en de centralistische marxistische ideeën zijn keuze onvoorwaardelijk naar de laatste uitgaat? Zou Sneevliet durven beweren, dat hij in zijn vak-bewegingstactiek ooit den marxistischen, den bolsjewistischen bodem verlaat? Dat zou dan verraaad zijn aan het bolsjewisme. Maar daarvan is bij Sneevliet geen sprake.

Ter gelegenheid van de samenwerking inzake de vervolging Brommert-van ’t Reve stelde de vertegenwoordiger van het „zelfstandige”, „onafhankelijke” N. A.-S., dat een „eigen politieken strijd” voert los van alle politieke partijen, als eisch aan de anarchisten, dat er over de feiten in den staat Rusland gezwegen zou worden!

De Federatie van Bouwvakarbeiders scheidde zich af van het I. A. M. B. en een N. A.-S.-„anar- chist” motiveerde het o.a. met het feit, dat het I. A. M. B. tegen militairisme en terreur van een bepaalden staat — Rusland — optrad.

Het N. A.-S. is metterdaad onderworpen aan de staatspolitiek van Rusland. Zie daar, Kolthek, Lansink en Dissel, de vrucht van uw „ongeacht”-politiek.

Het N. S. V. staat er iets beter voor dan het N. A.-S. Toch is het slechts een kwestie van graad. De beginselverklaring, die helaas vrij rommelig is, bevat enkele anti-staatsgedachten. Maar nóg blijft men halverwege staan. Men weet niet wat men wil! In de beginselverklaring wordt gememoreerd, dat de geschiedenis de syndicalistische theorie bevestigde, dat de politieke machtsmiddelen niet de voornaamste zijn; het verbond heet Syndicalistisch Vakverbond; het orgaan De Syndicalist; het werd geboren uit den strijd tusschen de bolsjewistische R. V. I. en de anarcho-syndicalistische I. A. A., maar toch verklaart de leider, Lansink, dat het N. S. V. niet syndicalistisch is en nog op het standpunt „ongeacht” staat. Gelukkig is er onder de leden zelf een sterke strooming, die het gevaar der politiek-parlementaire partijen dóór heeft.

De meerderheid besloot bij referendum de leden van zulke partijen voor bestuurs-functie’s uit te sluiten. Natuurlijk was dat een reactie op het gebeurde in het zoo schitterend geleide N. A.-S. Wanneer Kolthek nu schrijft, dat deze „mallooterij” voortspruit uit gebrek aan doortastendheid bij de leiders, die bang waren de anarchisten tegen zich in te nemen, dan moet men wel even glimlachen. Mag ik Kolthek er even aan herinneren, dat het N. S. V. is aangesloten bij de anarcho-syndicalistische internationale van Berlijn, die alle parlementaire politiek verwerpt, ook die van de S. P.? Mag ik Kolthek er op wijzen, dat het N. S. V. zich in zijn beginselverklaring het centraal verbond noemt van allen, die op economisch en politiek terrein de actie willen voeren tot verwezenlijking van het libertair socialisme. Mag ik Kolthek er dus op wijzen, dat het N.S.V. een politiek lichaam is, precies als de S. P.? Nu zeggen wij tot de arbeiders in het N. S. V.: heb den moed de gevolgen van uw eigen program te aanvaarden. Gij voert politieken strijd.

Daarin gebruikt men het parlementarisme of men gebruikt het niet. In het eerste geval moet men zelf als N. S. V. candidaten stellen voor het parlement. Dat wil het N. S. V. niet, want het is anti-parlementair. Welnu, dan moet het zich tegenover het parlementarisme stellen, ook tegenover dat van de S. P., die ook een staatsmacht wil stellen boven de bedrijven. Maar leiders, die in het politieke N. S. V. zeggen: parlementarisme is voor ons niets waard en die in de S. P. de soc.-democraten napraten door te vertellen dat je met twee armen moet vechten: met den economischen èn met den parlementairen, ja, dat is het gehalte der leiders, die het onafhankelijke N. A.-S. hielpen vernielen.

Natuurlijk is het niet prettig voor parlementariërs, wanneer wij de menschen van het N.S.V. in klare logika op deze dingen zakelijk wijzen. Maar hoe sterk wij staan, wordt wel bewezen door de scheldpartijen, die men tegen ons aanheft. Dat doet men alleen, Kolthek, als men geen argumenten meer heeft. Maar waardig is het niet. Sla Recht voor Allen maar op: Anarchistische mallemolen, vernielingswerk van het anarchisme, anarchistisch gif. Jo Meijer is een „kereltje”, een „manneke”, dat misschien van zijn „anarchistisch hobbelpaardje” zal vallen. Hij heeft een „zwart zieltje” en kan niet over den „staat van dienst” van Kolthek heenkijken. Daarop is ons antwoord oorly a smile (slechts een glimlach).

Maar een gevaar voor het N.S.V. is ongetwijfeld, dat ook Lansink nog steeds de consekwenties van zijn beginselen niet durft te trekken, lijnrecht ingaat tegen de veel klaarder georiënteerde van Berlijn en meent er zonder beginselen wel te kunnen komen.

Hij propageert nog altijd het „ongeacht”- standpunt tegen alle harde ervaringen in. Wij moeten, zoo zegt hij, geen „dogmatici” zijn en niet het „dogma willen stellen in de plaats van de levende werkelijkheid”. Doch juist hij stelt het dogma „ongeacht” in de plaats van de levende werkelijkheid, die het gebeurde in het N. A.-S. ons heeft doen zien.

De vakbeweging kan niet eischen dat men alvorens toe te treden„een soort geloofs belijdenis tot in de fijnste bijzonderheden moet afleggen.” Dat is inderdaad niet noodig. Dat doet bijv, ook de I. A.M. V. niet. Maar die weet precies wat zij wil en daardoor is het aan de bolsjewiki volkomen mislukt de I. A. M. V. te veroveren, ondanks alle daartoe aangewende pogingen. En ook het politieke N. S. V., dat allen wil vereenigen om op zijn grondslagen de actie op politiek en economisch terrein te voeren ter verwezenlijking van het libertair socialisme, zal precies moeten weten wat het wil. Anders gaat het er precies op dezelfde wijze onderdoor als het N. A.-S.

Volgens Lansink moet dit standpunt leiden tot verschrompeling en indroging van de vakbeweging. Dat zegt de man, die herhaaldelijk verklaarde, dat men na de scheuring in het N. A.-S. weer van voren af aan moest beginnen. Trouwens, lang geleden telde het N. A.-S. reeds 15.000 leden en nu? Het N. A.-S. onder de dictatuur van Moskou en als resultaat van de „ongeacht’-taktiek nu een N. S. V. met 8000 leden. De anarcho-syndicalistische F. A. U. D. telt naar verhouding méér leden dan het neutrale N. S. V. Zie daar de werkelijkheid. ***

Als anarchisten hebben wij ons niet afzijdig te houden van de vakbeweging, nog veel minder ons er vijandig tegenover te stellen. Als mede-arbeiders hebben wij de leden te doordringen van de noodzakelijkheid een klaar en wel afgebakend standpunt in te nemen. Als mede-arbeiders hebben wij óók daar tot taak het verband tusschen elk economisch conflict en de revolutionnaire fase van het kapitalisme bloot te leggen, de te volgen tactiek te toetsen aan den revolutionnairen strijd, hebben wij onze houding en taak in de revolutie onomwonden aan de orde te stellen.

Dat we dat slechts als oppositie zullen kunnen doen, toonde ik reeds aan in het artikel „Van Nederlaag tot Nederlaag”.

VII.

Verscheen in De Arbeider op 8 November 1924, no. 45

De positieve kant der Federatie van Soc.- Anarchisten. — Haar mislukking komt voor rekening van alle _anarchisten. — Haar ondergang in de dictatuur. — De terreur opvattingen zijn niet jong, maar verouderd. Wat had Emma Goldman ons te zeggen? — Wie is Alexander Berkman? — De meening van een anarchist van de individueele daad.

Eén groep onder de Hollandsche anarchisten heeft de noodzakelijkheid van organisatie en practische oriënteering op komende revolutie sterk gevoeld en verdedigd. Het waren de kameraden in de Federatie v. Soc.-Anarchisten. Maar zij hadden de bijna onmogelijke taak op te roeien tegen de door D. N. gegrondveste tradities en hebben het ten slotte afgelegd tegen het particularisme in onze beweging, tegen de anarchisten, die meenen op de basis van een dogma, een formule (: „Doe wat je wilt”) een revolutie te kunnen doen volvoeren. Deze particularisten hadden de pers en de uitgeverij in handen en beheerschten door deze materieele middelen de geheele beweging, met name de traditioneel geworden oudere anarchisten. Het was daardoor practisch vrijwel onmogelijk er iets anders naast te zetten. Een kleine beweging van bijna uitsluitend arme menschen heeft nu eenmaal maar een zeer beperkt afzetgebied en veld van mogelijkheden. Daar kwam nog bij, dat de Federatie in den redacteur van haar orgaan, in Lodewijk, een zeer ongelukkige keuze deed.

Moedig heeft zij intusschen gestreden voor organische en revolutionnaire oriëntatie. Maar de anarchistische theoretici ontbraken. Aan eigen lot overgelaten, verdedigde Bouwman, kort voor zijn overgang naar de C. P. H., er de dictatuur van het proletariaat. Met de aanvaarding hiervan verliet de Federatie practisch haar anarchistisch standpunt, want dictatuur beteekent gezag. De overgang van een aantal Federatieleden naar de bolsjewisten bewijst dit te meer.

De anarchistische beweging kan dit betreuren, zij kan de betrokken kameraden niet meer tot de hare rekenen, zij heeft vóór alles tot zichzelf in te keeren en de oorzaken dezer verschijnselen te zoeken in het feit, dat zij zelf op de vraag, hoe de dictatuur der bourgeoisie overwonnen moet worden op anarchistische wijze, geen afdoend antwoord heeft gegeven.

De opvatting der Federatie, dat organisatie en practische politiek noodzakelijk is voor de anarchistische beweging, was echter juist en wordt bevestigd door de ervaringen der Russische anarchisten, die de revolutie meemaakten.

Een deel der oudere beweging schijnt voor de lessen dezer ervaring practisch zeer moeilijk toegankelijk te zijn. Maar veel meer is het te betreuren dat de z.g. jongeren in de anarchistische beweging, die voortdurend met deze verdogmatiseerde ouderen in botsing kwamen, van hen nochtans de opvatting overnemen, dat organisatie voor anarchisten zelfmoord der beweging is.

Organisatie voor anarchisten wordt eenvoudig bolsjewisme genoemd. En daarmee ben je er dan af.

Maar wat zeggen de door de bolsjewiki opgejaagde Russische anarchisten hieromtrent?

Daar is in de eerste plaats Emma Goldman, de vrouw, die haar leven lang voor het anarchistisch ideaal heeft geleden en gestreden, die uit tallooze staten is uitgewezen en bijkans niet meer weet, waar verblijf te houden. Zij is voorstander van organisatie en haar grootste zorg is, dat de arbeidersklasse niet voldoende gereed is om de productie over te nemen, zooals dit in Rusland is gebleken. Wat is de les van de Russische revolutie, riep zij uit in Den Haag. De arbeiders zijn teleurgesteld in de revolutie, omdat het een politieke revolutie was. Wij moeten hen zeggen: Aan de politieke hebben wij inderdaad niets, maar wij moeten de revolutie doorvoeren door de economische georganiseerde kracht der arbeiders tot de sociale revolutie! Het eenige heil ligt in de economische zelf-organisatie.

Luisteren wij verder naar wat Alexander Berkman heeft te zeggen. Berkman is de naar Amerika uitgeweken Russische anarchist, die in 1892 openlijk en fier een aanslag pleegde op Frick, den vertegenwoordiger en deelgenoot van Carnegie. Deze Frick was schuldig aan den moord op elf stakers, waaronder een kind van 10 jaar. Hij durfde te verklaren, liever alle stakers te laten dooden door zijn gehuurde knechten, dan een van hun eischen in te willigen. Op 22 Juli 1892 stapte Alexander Berkman Frick’s kantoor binnen en beantwoordde diens brutale uitdaging persoonlijk met drie kogels. Veertien afschuwelijke jaren heeft de bourgeoisie zich op Alexander gewroken: Van zijn 22ste tot zijn 36ste jaar bracht hij in de gevangenis door. De Ligt gaf zijn levensgeschiedenis reeds kort weer in „De Vrije Samenleving”, men vindt ze uitvoeriger van de hand van Emma Goldman in de inleiding tot zijn brochure „Het Russische Treurspel”. Ik deel dit zoo uitvoerig mede, omdat het in dit opzicht niet alleen belangrijk is, wat er gezegd wordt, maar ook wie het zegt. Welnu, hier wordt gesproken door een man, die niet met woorden, maar met de daad getoond heeft een onzer sterkste kameraden te zijn in individueel-revolutionnaire daad. Deze Alexander Berkman schrijft een voorwoord voor het boek van Rudolf Rocker over John Most (De Ligt heeft er eenige artikelen aan gewijd in dit blad) en daarin lezen wij:

„De zuivere gevoelsopvatting die Most van de sociale revolutie had, maakte zijn positie nog moeilijker en zijn werk misschien minder duurzaam en vruchtbaar dan het anders wel geweest zou zijn. Het was de traditioneele opvatting, die door de meeste revolutionnairen van dien tijd gedeeld werd, n.l. van een spontane, onvoorfiereide verheffing van het volk tegen zijn heerschers, zonder een klaarbewust doel — een opstand, die na een korten gewelddadigen strijd tegen het „handjevol onderdrukkers der menschheid”, geheel automatisch, om zoo te zeggen vanzelf, vrijheid en gelijkheid op aarde en welstand voor allen brengen zou. Deze door en door valsche en gevaarlijke opvatting over het karakter der sociale revolutie kwam tot uiting in Most’s dikwijls herhaalde bewering, die ik zelf vaak van hem hoorde: Wanneer ik beschikken kon over honderd vastbesloten kerels, dan zou ik morgen reeds een revolutie in New-York bewerkstelligen.

Echter mag hier niet onvermeld blijven, dat hij in later jaren deze opvatting van sociale revolutie opgaf. Dit was dan ook de reden, waarom hij het revolutionnair Syndicalisme met zooveel sympathie begroette en dan ook de syndicalistische beschouwingen in „De Vrijheid” ontwikkelde.

„In die dagen deelde ik ook het standpunt van Most, mijn vriend en leermeester. Maar de ervaring der latere jaren, en in het bijzonder de lessen der Russische Revolutie, hebben ons een andere opvatting gegeven over de revolutie, en de talrijke problemen, die zij in zich sluit.”

In een volgend artikel zal ik de opvattingen van andere Russen, van Wollin, Arschinoff en Machno de revue laten passeeren.

VIII.

Verscheen in De Arbeider op 15 November 1924, no. 46

Ja, maar dat is niet in overeenstemming met mijn anarchistisch beginsel! — Het anarchisme als dogma. — De anarchistische vijgenboom. — Wie is Arschinoff? — Zijn optreden voor en na 1905. — De medewerker van Machno. — Zijn practische ervaringen in de Revolutie. — Zijn conclusie.

Onlangs sprak ik op een cursusvergadering over de taak der anarchisten in de revolutie. Ik betoogde de noodzakelijkheid van een ruilmiddel, omdat in het moderne economische leven een ruilverkeer zonder ruilmiddel onmogelijk is. Een van de debatters, een individualist, sprak dit niet tegen, wilde het volstrekt niet weerleggen, maar, zei hij, kijk, dat is niet in overeenstemming met mijn anarchistisch beginsel. Ik stelde daar tegenover, dat wij als menschen voor ons bestaan noodzakelijk zullen moeten voorzien in onze stoffelijke behoeften, ook ter bevrediging van onze geestelijke behoeften. Wanneer wij nu als anarchisten geen weg kunnen aangeven, waarop wij in onderlinge samenwerking in die behoeften voorzien, op een wijze, dat onze anarchistische levensbeschouwing tot zijn recht kan komen, dan schakelen wij ons practisch uit en sluiten ons buiten de revolutie. Jawel, zei mijn tegenstander, maar het is niet in overeenstemming met mijn anarchistisch ideaal.

Dit is nu een typisch voorbeeld van het anarchisme als dogma. Men stelt zich een zeker abstract ideaal, houdt daaraan vast en beschouwt alles vanuit dat theoretische standpunt, waarbij men met de eischen van het practisch leven volstrekt geen rekening houdt en meent die wel te kunnen negeeren. Als sociaal anarchisten hebben wij echter tot taak de oplossing van de levensmoeilijkheden op elk gebied (economie, opvoeding, wetenschap, kunst, misdaad, ziekte) te zoeken op de basis van onze anarchistische beginselen. Die moeilijkheden negeeren, te doen alsof men er als anarchist niet mede te maken heeft, is het anarchisme als levenwekkende kracht vernietigen. Wij moeten in elke levensuiting het anarchisme zoover mogelijk benaderen. Dat is anarchistische zelfopvoeding. Het stellen van een absoluut ideaal is dogmatisch en niet anarchistisch, want juist als anarchisten weten wij, dat er niets absoluuts bestaat. Wij bestrijden elk gezag om de meest vrije ontplooiing mogelijk te maken van het individu. Maar dat individu zelf en de menschheid moeten een opgang vormen tot steeds grooter vrijheid. Wie van het anarchisme een abstract dogma maakt, kan er op iedere vergadering en in elk nummer van onze bladen een mooie preek over houden, precies als de christenen dat doen met hun dogma, in hun kerk en hun Blijde Boodschap. Wanneer die anarchisten meenen, dat zij de anarchistische waarheid te pakken hebben en dat de wereld niet verder kan komen, omdat hun medemenschen niet dezelfde opvatting huldigen, nog niet rijp zijn voor de revolutie, nog niet aan het anarchisme toe zijn en men dus van de revolutie niets verwacht, dan lijken zij bedenkelijk veel op de christenen, die op grond van de zonde hunner medemenschen zich van elke daad tot vooruitgang onthouden.

Deze dogmatische opvattingen hebben ongetwijfeld vele kameraden van onze beweging vervreemd en vooral degenen met een sterk revolutionnair temperament. Dat dit verschijnsel zich internationaal voordoet, bewijst het boek van den Russischen anarchist Arschinoff over de geschiedenis van de Machnobeweging. Deze schrijft o.a.:

“Tot nog grootere misbruiken geeft de vage theorie van de anarchistische vrijheid der persoonlijkheid aanleiding. Natuurlijk zullen menschen van de daad, begaafd met een sterk revolutionnair instinct in de idee van de anarchistische vrijheid der persoonlijkheid in de eerste plaats het denkbeeld van de anarchistische verhoudingen tot iedere andere persoonlijkheid zien, de idee van den onvermoeide strijd voor de anarchistische vrijheid der massaas. De lieden echter, wien revolutionnaire hartstochten vreemd zijn, die zich meer zorg geven voor de uitstraling van hun ‘ik’, leggen dit op hun wijze uit. Steeds wanneer de kwestie actueel wordt, dat de anarchistische praktijk georganiseerd moet worden en er naast rechten ook plichten en verantwoordelijkheid van den enkeling moeten worden gesteld, beroepen zij zich op de anarchistische theorie van de vrije persoonlijkheid en verzetten zich op grond van deze theorie tegen iedere organisatie en trekken zich voor iedere verantwoordelijkheid terug. leder van hen begeeft zich in de schaduw van zijn eigen vijgenboom, werkt op eigen gelegenheid en preekt zijn eigen anarchisme. Denken en handelen der anarchisten worden op onzinnige wijze gescheiden.”

Ziehier de meening van een Russischen anarchist, die aan de zijde van Machno streed en zijn ervaringen in de revolutie beschrijft.

Het is belangwekkend, dat Arschinoff evenals Alexander Berkman voor de persoonlijke daad niet terugschrok, maar desniettegenstaande bepleit hij op grond van zijn ervaring zeer sterk organisatie en samenwerking der anarchisten, wijst hij op hun plicht de maatschappelijke problemen onder het oog te zien en een op oplossing te zoeken zoo ver onze menschelijke ervaring reikt.

Pjotr Andrejewitsch Arschinoff was de zoon van een fabrieksarbeider en zelf smid van beroep. Op 17-jarigen leeftijd, in 1904 sloot hij zich aan bij de revolutionnaire beweging, in 1905 werd hij Bolsjewist, redacteur van Molot (vertaald: De Moker). In 1906 vlucht hij voor de plaatselijke politie naar Jekaterinoslow, waar hij anarchist wordt. Het werken binnen de wet was in Rusland in 1906 en 1907 door het oprichten van veldgerichten totaal onmogelijk en op 23 December deed Arschinoff met eenige andere kameraden een politiebureau in de lucht vliegen, waarbij een aantal kozakken en politiemannen om het leven kwam. De voorbereiding was zoo zorgvuldig geweest, dat de bedrijvers niet gevat konden worden. Drie maanden later, op 7 Maart 1907 schoot hij een chef van de spoorwegwerken voor de oogen der arbeiders neer, omdat deze de vervolging van 100 arbeiders op zijn geweten had. Hij werd ter dood veroordeeld, maar wist te vluchten met 15 anderen. Twee jaar later keerde hij naar Rusland terug en werd door de Oostenrijksche gendarmerie gearresteerd, toen hij anarchistische lectuur in Rusland wilde binnenbrengen. Na uitlevering werd hij tot 20 jaar dwangarbeid veroordeeld. Zeven jaar later werd hij door de revolutie van 1917 bevrijd.

En wat zegt nu deze kameraad op grond van zijn ervaringen in de revolutie? Ziehier:

„Het staatssocialisme werd door eenige voortreffelijk georganiseerde democratische partijen gepredikt. Het anarchisme beschikte echter over slechts weinige kleine groepen, die zich bovendien over hun taak in de revolutie niet voldoende helder bewust waren.” En verder: „Daar het anarchisme slechts over een gering aantal krachten beschikte en ook geen concreet program had voor den komenden dag, kon het geen sterke verbreiding vinden en geen wortel vatten in de massaas als haar uitgesproken sociaal politieke theorie.”

En ten slotte: „Een andere, nog belangrijker zijde van de machteloosheid en passiviteit van de anarchisten was de verwarring in de denkbeelden van het anarchisme en de in organisatorisch opzicht heerschende chaos in zijn’ rijen.”

Ik stel dit oordeel naast dat van Alexander Berkman en zal er in een volgend artikel nog meerdere aan toevoegen, om mijn conclusie te ondersteunen:

“Wanneer de anarchisten zich niet bezig gaan houden met het practische probleem van den opbouw van het communisme, schakelen zij zich practisch uit, zullen zij zich stellen buiten de revolutie en zal deze ten gronde gaan in staats kapitalisme.”

IX.

Verscheen in De Arbeider op 22 November 1924, no. 47

_Kolthek als anarchistische brandkast. — Slechts in den opbouw ligt de radicale vernietiging. — De S. P. zuiver parlementair. Een gevaar voor het N. S. -V. — Waarom blijven de syndicalisten huiverig om zich politiek uit te spreken? — De ervaringen van Machno — Wat zegt Vollin? — Wat zegt de anarcho-syndicalist Schapiro? — Wij mogen niet weer te laat komen!

Men moet ook van zijn tegenstanders leeren. Zooals ik had voorspeld, is het artikel van Van Mierop c.s. gretig uitgebuit èn door De Vrije Socialist èn door Recht voor Allen. Het laatste blad nam het zelfs geheel over.

Nu heeft Kolthek, die fungeert als de brandkast onzer anarchistische beginselen, een onfeilbaar recept om ons te bestrijden. Hij stelt anarchisme gelijk met gebrek aan organisatie, met verwarring en verdeeldheid. Gaan wij van onzen kant daar nu tegen in en aanvaarden wij als anarchisten organisatie en verantwoordelijkheid, treden wij op zóó, dat Kolthek er niets tegen in kan brengen, wel, dan noemt hij dat heel mooi en goed, maar, zegt hij dan, dat is geen anarchisme. Daarmede ben je dan veroordeeld.

Kan hij daarentegen den vinger leggen op organisatorische gebreken onzer beweging, waartegen wij juist in deze artikelen systematisch vechten, dan veroordeelt hij dat op practische motieven en zegt: dat was nu het ware en echte anarchisme, en je ziet wel, dat deugt niet.

Maar dit alles bewijst wel, dat een sterk S. A. V. den parlementariër Kolthek danig in den weg zit. Hij schijnt niets meer te vreezen, dan een behoorlijke en gezonde organisatie van anarchisten, die bereid is alle vraagstukken van de revolutie onder het oog te zien. Geen wonder! Want het weinige succes, dat de S.P. heeft gehad — Kolthek is de eerste om te erkennen dat de S. P. een mislukking is — heeft zij uitsluitend te danken gehad aan de gebreken der anarchistische beweging, waarop ik in deze artikelen heb gewezen. Wij zullen dan ook de gezagspartijen als S.P., S.D.A.P., C. P. en B. K. S. P. slechts dan met succes kunnen bestrijden, wanneer wij dat niet uitsluitend in het negatieve doen, maar naast onze critiek óók stellen een positieve methode van opbouw, waaraan de arbeiders houvast hebben, waardoor zij hun zelfstandige taak in de revolutie leeren begrijpen en in staat zullen zijn tegenover de marxistische practijk te plaatsen de anarchistische practijk, zooals ook Machno dat heeft gepoogd.

De val van het kapitalisme en van den staat heeft alleen beteekenis, als de arbeiders in staat blijken en bereid zijn de volle verantwoordelijkheid voor het productieproces op zich te nemen. De revolutionnaire opbouw is ook de eenig afdoende vernietiging van het kapitalisme. Degenen, die het hardst schreeuwen over vernietiging, doelen in den regel slechts op de vernieling van eenige uiterlijkheden. Ik ontken niet, dat het vernietigen van munitie-werkplaatsen, banken, misschien zelfs spoorwegen, een onvermijdelijk onderdeel zal kunnen uitmaken van de revolutionnaire tactiek. Maar wanneer wij ons daartoe beperken, zullen wij slechts den chaos verwekken en het gaat er om, wat uit en na den chaos zal worden opgebouwd. Wanneer de anarchisten daartoe geen positieve kracht bezitten, wanneer de arbeiders niet ten minste pogen van onderen op volgens anti-staats en anti-eigendoms-methoden de productie ter hand te nemen, wanneer die positieve bekwaamheid bij de arbeiders ontbreekt, dan zal uit den chaos niet anders geboren kunnen worden dan een nieuwe vorm van kapitalisme, staatskapitalisme misschien onder een of anderen mooien naam, maar in ieder geval hebben alle opofferingen der anarchisten in den strijd geen ander effect dan den grondslag te leggen voor nieuw gezag, nieuwe uitbuiting der massaas. Dan hebben wij het kapitalisme niet vernietigd, maar slechts tijdelijk gedesorganiseerd. Dan zal onvoorwaardelijk op de basis van de revolutionnaire actie der anarchisten gaan zetelen een nieuw gezag, gelijk het tot dusverre in alle revoluties is geschied en wat geheel in overeenstemming is met de gang van zaken in de huidige propaganda. De anarchisten zijn steeds en overal de zaaiers: de opkomende gezagspartijen plukken echter de vruchten. Een anarchistische beweging, die dit verschijnsel negeert, blijft tot vruchteloosheid gedoemd.

In mijn vorig artikel heb ik er reeds herhaaldelijk op gewezen, dat dit gebrek aan practischen zin bij de anarchisten tot voortdurende verzwakking van onze beweging heeft geleid en den staatssocialisten ten goede is gekomen.

Ook de S. P. heeft uitsluitend hieraan de mogelijkheid van zijn bestaan te danken.

Het inzicht der arbeiders wordt herhaaldelijk vertroebeld door het gebruik van bestaande termen voor geheel andere begrippen dan er oorspronkelijk door werden aangeduid. Zoo hebben wij Kolthek herhaaldelijk kunnen hooren verklaren, dat hij nog steeds „anti-parlementair” is, niettegenstaande hij een zetel in de Tweede Kamer aanvaardde en daar met de bolsjewisten en den eenigen christen-socialist de „revolutionnaire fractie” vormde. Maar in het oprichtingsmanifest van de S.P. wordt onomwonden verklaard, dat het anti-parlementarisme niet meer zuiver te handhaven was.

In een van de latere nummers van R, v. A. heeft Kolthek ten slotte zijn zuiver parlementair standpunt heel duidelijk uiteengezet. Hij schreef daar: „Er zullen ook in de socialistische maatschappij vertegenwoordigende lichamen moeten zijn, die voor de socialistische gemeenschap overeenkomstige diensten verrichten als de tegenwoordige gemeenteraden, parlementen e.d. voor het kapitalisme verrichten.” „En die vertegenwoordigende lichamen zullen ook met macht moeten zijn bekleed om de socialistische productie te doen functionneeren.” Verder wordt er dan betoogd dat een dergelijk vertegenwoordigend lichaam moet zorgen voor spoorwegverkeer, postverkeer en voor in- en export. „Dat alles kan niet worden overgelaten aan het particulier initiatief.”

Ik ga hier nu niet verder op in, maar stel vast, dat deze gedachtengang lijnrecht ingaat tegen de anarchistische en syndicalistische, dat hier niets anders verdedigd wordt dan het soc. democratische staatsbegrip. Desondanks heeft de S. P. aanhang gevonden onder vroegere anarchisten en syndicalisten. Dat is alleen mogelijk geweest bij absentie van een behoorlijk functionneerende anarchistische beweging. En wanneer men met leden van de S .P. spreekt, stemmen zij het onmiddellijk toe, dat wanneer er een flinke anarchistische beweging was geweest, zij het nooit bij de S. P. gézocht zouden hebben. Trouwens, Kolthek zelf zegt, de S. P. te hebben opgericht met het oogmerk de libertairen meer tot elkander te brengen, al is dit doel dan ook, gelijk hij zelf toegeeft, mislukt.

Merkwaardig is, dat dit standpunt van Kolthek ook lijnrecht indruischt tegen de beginselen van het N. S. V., dat zelfstandig den politieken strijd voert en de macht in handen wil leggen van de bedrijfsgewijs georganiseerde arbeiders en dus niet wil overdragen aan een politiek en democratisch lichaam, juist daarom heb ik over deze zaak onlangs een artikel gezonden aan „De Syndicalist”, waarin ik er op wees, dat elke politieke partij, die naar machtsformatie streeft over de arbeiders, in strijd handelt met de beginselen van de onafhankelijke vakbeweging en een gevaar voor die beweging vormt in tijden van revolutie, terwijl daarentegen de anarchisten door hun bestrijding van staat, militarisme en gezag juist geestelijk de mogelijkheid voorbereiden van den opbouw, dien het N. S. V. wil. De verhouding van alle politieke partijen, ook van de S. P. tot de vakbeweging, is daarom principieel volkomen onderscheiden van de verhouding der sociaal- anarchisten tot de vakbeweging.

Het heeft mij verbaasd, dat het bestuur van het N. S. V. opname van mijn stuk heeft geweigerd, omdat Kolthek dan ruimte verzocht zou hebben, om mij te bestrijden en dit maar liever in R. v. A. en in De Vr. Sam moest gebeuren. Dat heeft mij verbaasd, want is dit dan geen zaak, die de vakbeweging rechtstreeks aangaat? Als het N. S. V. zich met de door Kolthek voorgestelde machtsformatie vereenigt, Iaat zij dan de consequentie trekken door zich naast de S. P. te scharen als het N. V. V. naast de S. D. A. P. Indien zij daarin een gevaar ziet, gelijk ik, dan is het haar taak reeds nu de S. P. principieel te bestrijden. Anders blijft het N. S. V. een politieken strijd voeren zonder precies te weten, wat het wil, zonder zich naar alle zijden behoorlijk te oriënteeren en zijn standpunt af te bakenen. Dan houdt het op een zelfstandige revolutionnaire klasse-organisatie te zijn, gelijk Lansink het schijnt te willen, maar wordt het een lichaam ter béhartiging van opportunistische vakbelangen in het kapitalisme zonder meer, dan beperkt het zich tot de taak, die Kolthek aan het N. S. V. toedenkt.

Nu heb ik niet zoozeer bezwaar, dat mijn stuk wordt geweigerd als wel tegen het feit, dat het N. S. V. ook in dezen weer verzuimt, de vraagstukken moedig onder het oog te zien, die zich in verband met zijn revolutionnaire strekking aan dit lichaam voordoen. Deze critiek kan niet bestreden worden met de opmerking, dat ook de anarchistische beweging dat te zeer heeft verzuimd — ik heb daarop in deze artikelen den vollen nadruk gelegd — waarheid is, dat het N. S. V. precies hetzelfde verzuim pleegt als vroeger het N. A.-S. en internationaal de anarchistische beweging tot groot gevaar van de anarchistische en waarlijk syndicalistische revolutionnaire beweging, een gevaar, dat zich in Rusland zoo afschuwelijk heeft doen kennen.

Toen Machno, de anarchist uit de Oekraïne, door de revolutie van 1917 bevrijd werd uit een negenjarigen dwangarbeid, „was hij”— zoo schrijft Arschinoff — „niet meer een onrijpe, weinig voorbereide jongeling, maar een wel-ontwikkeld, ervaren strijder met sterke wils-impulsen en met een bepaald plan voor den socialen strijd.”

„In Juni 1918 kwam Machno te Moskou aan, om met eenige oude ervaren anarchisten over de richting en het karakter van het werk onder de boeren van de Oekraïne te beraadslagen. De anarchisten echter, die zich in deze periode van de Russische revolutie hoogst wankelbaar en zwak betoonden, konden hem geen bevredigende raadgevingen en wenken verschaffen en zoo reisde hij toen weer met zijn eigen gedachten en plannen af naar de Oekraïne”.

Hoe onze kameraden in de Oekraïne toen den strijd hebben gevoerd, stel ik mij voor later in eenige afzonderlijke artikelen te behandelen, thans wijs ik er slechts op, dat het deze ervaringen zijn geweest, die Wollin, den medewerker van Machno, doen spreken van de noodzakelijkheid eener „Umwertung vieler anarchistischer Werte”, van de noodzakelijkheid om een aantal vraagstukken te onderzoeken, die de ervaringen in de Oekraïne naar voren hebben gebracht. Het zijn deze ervaringen, die den anarcho-syndicalist Schapiro ertoe hebben gebracht voor het internationaal anarchisten congres 1923 te Parijs zijn referaat te schrijven over „Problemen op den dag na de Revolutie.”

En gelden al deze feiten minder voor de syndicalisten dan voor de anarchisten? Men versta mij goed. Ik lever niet het betoog, dat de anarchisten in Holland het zoo goed weten en dat de kameraden van het N.S.V. er precies naast zijn. Integendeel. Maar ik zeg tot mijn kameraden in de syndicalistische en in de anarchistische beweging beide: Wij hebben iets verzuimd, wij hebben als bewegingen groote tekortkomingen. De ervaringen der syndicalisten en anarchisten in de practijk van de Russische revolutie hebben het bewezen en hen zonder onderscheid gebracht tot Neuorientierung van anarchisme en syndicalisme beide. Dat moeten wij willen zien. En wij moeten onze fouten herstellen in plaats van te zoeken, of wij onze houding niet op een of andere wijze kunnen verdedigen. Wij mogen niet volharden in oude fouten!

Wij kunnen niet nog eens te laat komen in de wereldrevolutie!

X.

Verscheen in De Arbeider op 6 December 1924, no. 49

Anarchisme en kapitalisme. — Kapitaal en kapitalisme. — Weg met den eigendom. — Brood op tafel. — De anarchisalie van het menschelijk leven. — Het anarchisme is een levenshouding.

Het anarchisme is een schoone theorie, maar niettemin een theorie! Op dit oogenblik voorzien wij in onze behoeften dooreen economisch stelsel, dat wij aanduiden onder den naam van het kapitalisme. Het is misschien goed eens te zeggen, wat wij precies onder kapitalisme hebben te verstaan.

Voor de productie zijn noodig twee factoren: arbeid en kapitaal. Onder arbeid verstaan wij de aanwending van de-geestelijke en lichamelijke kracht van den mensch. Al het andere noemen wij kapitaal. Kapitaal, dat zijn de machines, de fabrieken, de grondstoffen, de mijnen, de bodem en ook de hoeveelheid levensbehoeften. die noodig zijn, om den arbeider in (het leven te houden en hem in staat te stellen zijn arbeid te verrichten. Ik heb het geld hierbij niet genoemd, omdat het geen eigenlijk kapitaal is in den absoluten zin van het woord. Het is een soort maat, waarmede wij het kapitaal meten. Een equivalent voor kapitaal. Geld heeft in de productie pas waarde, wanneer het is omgezet in eigenlijk kapitaal. Het heeft slechts beteekenis voor zoover wij het in waren, in kapitaal kunnen omzetten.

Wij bestrijden dus niet het kapitaal. Onze heele productie is evenzeer gebaseerd op kapitaal, die erfenis der voorgeslachten, geboren uit hun geestelijke en lichamelijker: arbeid, als op de huidige levenden arbeid. Wij bestrijden het kapitalisme. Dat wil zeggen den toestand, waarbij de arbeider is gescheiden van het kapitaal, waarbij de arbeider niet zelfstandig kan produceeren bij gebrek aan kapitaal! Alle kapitaal, de mijnen, de fabrieken, de bodem, de transportmiddelen, de machines en ook de levensmiddelen, noodig om den arbeider in staat te stellen tot leven en dus tot produceeren, zijn in handen van particulieren of van maatschappijen of van den staat. De arbeider is daardoor genoodzaakt zijn arbeidskracht te verkoopen aan de eigenaren van het kapitaal. Zijn uithoudingsvermogen strekt niet verder dan een week. Dan moet hij zijn loon hebben om te kunnen leven. Deze toestand wordt door de particuliere kapitalisten, door de kapitalistische maatschappijen of door den kapitalistischen staat (d.w.z. den staat, die meester is over het kapitaal, en dat is ook de Russische staat van heden) gebruikt om de arbeiders te beheerschen en uit te buiten.

Wij anarchisten weten, dat dit een van de voornaamste middelen is, om de arbeiders, om het individu practisch te onderdrukken, te beheerschen, te maken tot slaaf. Daarom zijn wij tegen het kapitalisme. Wij weten, dat de eerste voorwaarde tot vrijheid, de vrijheid van productie is, onafhankelijk van de bezitters van het kapitaal, wanneer die anderen’ zijn dan de produceerende arbeiders zelf. Wij wijzen dus ook den staat als bezitter af. wij verwerpen den staatseigendom, want ook dit beteekent scheiding tusschen producent en productiemiddelen, dus afhankelijkheid. Wij willen dan ook niet staatseigendom, wij spreken ook niet van gemeenschappelijk eigendom of van gemeenschappelijk of algemeen belang, wij willen den eigendom opheffen. Wij willen ook niet de boeren en de arbeiders in het bezit stellen van den grond en de fabrieken in dien zin, dat zij aan dat bezit op zichzelf voordeelen zouden kunnen ontleenen ten koste van anderen. Wij willen den eigendom volledig afschaffen. Het eenige aandeel in de verdeeling der productie zal naar onze meening mogen afhangen van wat men zelf heeft geproduceerd, natuurlijk in aanmerking nemende (kinderen, ouden van dagen, zwangere en zoogende vrouwen) in hoeverre men tot productie in staat is. Maar wanneer wij in den ruil met producten van den bodem of van de mijn een waarde moeten vaststellen, zullen wij die slechts bepalen in verband met de hoeveelheid arbeid, die er voor geleverd is moeten worden en wij zullen in die waardebepaling niet erkennen eenigen factor, die verband houdt met het bezit van de mijn of van den bodem. Dat zou een bevoorrechting zijn en naar onze meeriing is de aarde van niemand. Zij ’kan slechts in gebruik genomen worden door hen. die haar noodig hebben en voor zoover zij haar noodig hebben voor de productie. Wij zijn dus tegenstanders van het kapitalisme, omdat dit ons niet kan geven de grootst denkbare ontplooiing van de vrije persoonlijkheid. Maar hoe goed en slecht het gaat, door middel van het kapitalistisch stelsel voorziet het menschdom vandaag den dag in zijn levensonderhoud. Voor zooverre er van de persoonlijkheid heden iets terecht komt, wordt dat mogelijk gemaakt door de kapitalistische productie. Wie dat kapitalisme niet wil zal iets anders, iets beters moeten willen. Want eerste eisch voor elk menschelijk leven en dus ook voor anarchistisch léven is brood op tafel. Wanneer wij dien levenseisch niet op kapitalistische wijze willen vervullen, zullen wij het op andere wijze moeten doen, n.l. op de wijze, dat de arbeiders volledig de verantwoordelijkheid voor de productie op zich nemen. Kunnen de anarchisten dit niet, dan hebben zij hun bestaansrecht verloren. Daarom hebben zij nu met al hun mede-arbeiders voortdurend de vraag te bespreken, hoe die productie in handen der arbeiders tot stand zal moeten komen. Dan hebben zij alle eischen van het leven onder het oog te zien en zich klaar bewust te maken, hoe zij er aan kunnen voldoen. Wanneer zij dat verzuimen, is het de vraag, of zij wel het recht hebben, de arbeiders op te wekken tot de revolutie.

Want het anarchisme is immers niet een mooi geloof, waarover men op Zon-en feestdagen preekt, het anarchisme eischt van zijn aanhangers, de levenspractijk op ieder gebied van het menschelijk bestaan te anarchiseeren. Zoowel op het gebied van productie, wetenschap, filosofie, kunst, opvoeding, criminaliteit, ziekte, verkeer, sociaal samenzijn. Dat is de anarchistische zelfopvoeding in het individu. Wij moeten niet tevreden zijn vóór wij de hoogst denkbare vormen van anarchistische-levenspraktijk hebben gevonden, waartoe wij bij den stand der techniek, van de ontwikkeling van ons gemoeds- en geestesleven in staat zullen blijken. En aangezien techniek en geestesleven aan evolutie onderworpen zijn, zal ook de anarchistische levenspraktijk in die evolutie deelen. Het anarchisme is daarom geen dood dogma, het is geen afgebakend stelsel, het is een levenshouding, het product van de voortdurende toetsing der levenspraktijk aan de denkbare mogelijkheden van ons ideaal. De anarchist is geen absolute anarchist en zal dat nooit zijn. Hij zal anarchist zijn, zoover als zijn persoonlijkheid het zal kunnen, in verband ook met de uiterlijke omstandigheden. Bij het huidige economische stelsel stuit elke anarchistische levensmogelijkheid op het gezag. Daarom hebben wij als anarchisten den plicht en de taak een economische levensmogelijkheid te scheppen, die een hoogere verwezenlijking van het anarchisme mogelijk maakt, dan de huidige bespiegeling, propaganda en daden van verzet tegen het gezag.

Die andere economische levensmogelijkheid niet onder het oog te willen zien, die niet bewust te willen scheppen met zijn mede arbeiders, dat is het anarchisme afsluiten van het leven zelf, dat is de verlaging van het anarchisme tot een dogma voor heilige gelegenheden. dat is de verlaging van het anarchisme tot een kerkje, tot een secte!

De overvloed der rijken is het noodige der armen. Men bezit het eigendom van anderen, als men het overvloedige bezit.Ambrosius.

Een beetje polemiek

Verscheen in De Arbeider op 1 November 1924

(in de plaats van Problemen der Anarch. Beweging.)

Lansink Jr. schreef een artikel naar aanleiding van mijn “Problemen der Anarchistische Beweging”. Nu doet het mij toch waarlijk leed, dat ik daarin met den besten wil geen enkel argument tegen mijn beschouwingen kan vinden.

Mijn redeneering is de volgende: N. A.-S en N. S. V. waren en zijn revolutionnaire en politieke organisaties. Zij willen geen staatssocialisme. Zij moeten dus vijandig staan tegenover elke partij, die de staatsmacht wil veroveren. In plaats daarvan heeft de Kolthek Lansink leiding zich neutraal gesteld tegenover de politieke partijen. Verklaard dat de arbeiders ongeacht hun lidmaatschap van het N. A.-S. toch lid van een politieke partij kunnen zijn. Met als gevolg — zooals ik zei — dat op den dag der revolutie het N. A.-S. in evenveel stukken uiteengevallen zou zijn als er leden van politieke partijen in zaten. Met als gevolg, dat het revolutionnair-politieke N.A.-S. zich over geen enkel revolutionnair-politiek vraagstuk kon uitspreken zonder uiteen te vallen, gelijk de niet meer te vermijden kwestie van internationale aaneensluiting bewezen heeft. Toen verdedigde Lansink — zelf parlementair — de anarcho-syndicalistische internationale van Berlijn. Wanneer nu echter arbeiders in het N. S. V. geheel in overeenstemming met het standpunt van hun internationale stelling nemen tegen het parlementarisme, dan bestrijdt Lansink hen door een artikel „In den greep van het anarchisme”. Terwijl juist de anarchisten elk machtsinstituut over en boven de arbeiders verwerpen en door hun strijd tegen gezag, militarisme en staat geestelijk de mogelijkheid voorbereiden om de idealen van N. A.-S. en N. S. V. in praktijk te brengen.

Wat brengt Lansink hier nu tegen in? Niets. Hij zegt, dat de anarchistische beweging en de I.A.M.V. ook niet deugen, dat ik niet voor een organisatie, maar voor mij persoonlijk spreek. Goed, goed. Maar wat doet dat alles af aan mijn logische argumenten over het N.S.V.?

Ik schrijf de verwording der vakbeweging, het doodloopen van de „libertaire” beweging in de sociaal-democratische S. P., de roomsche C. P., in de pro-dictatuur „anarchisten” juist toe aan de fouten en gebreken der anarchistische beweging. Ik sta juist op het standpunt van organisatie der anarchisten, ik ben sociaal-anarchist en daarom is het te onjuister van Lansink de individueele anarchisten tegen mij uit te spelen als verdediging n.l. van de „ongeacht’-tactiek, die zoo jammerlijk heeft schipbreuk geleden. De kern van de zaak is deze: Er is een natuurlijke verwantschap tusschen een anti-staatsvakbeweging en het sociaal-anarchisme, evenzeer als er een natuurlijke tegenstelling bestaat tusschen die vakbeweging en de pariementair-politieke partijen.

Een zin van mij is door Lansink niet goed begrepen. Ik schreef, dat het N. S. V. een politiek lichaam is precies als de S. P. Ik bedoel daarmee niet, dat ze dezelfde politieke beginselen hebben. Natuurlijk niet. Eenvoudig heb ik bedoeld, dat beide organisaties van den zelfden aard zijn. Het N. S. V. is een politiek lichaam precies als S. P., S. D. A. P., C. P. of welke andere ook. Het voert zelf den politieken strijd, een politieken strijd, die principieel juist zeer diep verschilt van die van S. P., S. D. A. P. en C. P. Daarom is het even dwaas om tegelijk lid van N. S. V. en S. P. te zijn, als om tegelijk lid te zijn van S. P. en C. P.

Ik beweer dan ook nergens, dat het N. S. V. het parlementarisme der S. P. aanvaardt. Als Lansink dat kletspraat noemt heeft hij gelijk. Alleen ze is niet van mij afkomstig.

Betreffende de I. A. M. V. merkt Lansink op, dat daarvan ook sociaal-democraten en modernen lid zijn. Niets geen bezwaar Lansink. En ,zoo ziet gij, dat men zonder ongeacht-clausule nog geen ketterjager is en niet verschrompelt. Maar de I. A. M. V. is niet zoo gek om te vertellen, dat je evengoed met de S. D. A. P. voor vermindering van bewapening kunt zijn en toch lid van de I. A. M. V. En de S. D. A. P. houdt zijn leden af van de I. A. M. V. De eventueele S. D. A. P.-ers vormen ook geen oppositie in de I. A. M. V. om die sociaal-democratisch te maken. Omgekeerd: zij zijn ter zake het anti-militarisme oppositie in de S. D. A. P. Maar geen propagandist der I.A.M.V. zal verzuimen scherp de tegenstelling tusschen revolutionnair anti-militarisme en politieke partijen naar voren te brengen. Toch zijn wij geen ketterjagers, al weten wij, dat het lidmaatschap van S.D. A.P, - I. A. M. V. een tegenstelling is, die zich op den duur moet oplossen. De I. A. M. V. kan dat rustig aan het individu overlaten, omdat zij als organisatie precies weet wat zij wil. Zij heeft nooit geaarzeld zich precies uit te spreken over elk probleem, wat zich voordeed.

Tot voor kort, zegt Lansink, waren zelfs voorstanders van het roode leger lid van de I. A. M. V. Dat is maar betrekkelijk waar. Dat slaat bijna uitsluitend op Brommert. Deze heeft een evolutie doorgemaakt: S. D. A. P., dienstweigeraar, geweldloos anti-militarist, lid I. A. M. V., lid C. P. Zoo iets als Lansink zelf: Helpt de anarchisten uit het N. A.-S. zeften, wordt lid van de streng anti-parlementaire Fed. van Soc.-Anarchisten; verklaart met Kolthek in 1918, dat bet anti-parlementarisme niet consequent gehandhaafd kan worden en wordt lid van een parlementair lichaam, candidaat voor het parlement zelf; verdedigt daarna de anarcho-syndicalistische internationale van Berlijn, bedankt voor de S. P., bepleit dan weer het anti-syndicalistische „ongeacht” en valt de kameraden af, die in de vakbeweging stelling nemen tegen het parlementarisme en spreekt van „In den greep van het anarchisme”. Ik betreur inderdaad, dat menschen als Brommert en Lansink door al die evoluties heen, die zoo duidelijk bewijzen, dat zij met zich zelf nog niet klaar zijn, steeds roeping voelen anderen te leiden en namens duizenden anderen op te treden.

Maar de vraag is deze: Hoe komt het dat de communisten het N. A.-S. wel, maar de I. A. M. V. niet konden vernielen? Toen Brommert de eerste poging deed het Russische militarisme te doen accepteeren door de I. A. M. V. hebben wij daartegen stelling genomen krachtens ons beginsel. Wij zijn niet bang geweest voor verschrompeling en juist daardoor zijn wij niet verschrompeld. Het ledental kan Lansink trouwens principieel niet tegen ons uitspelen. Wij staan op de basis van een beginsel en niet van het getal. De l.A.M. V. zou zich handhaven, al was het met 100 man! Maar Lansink verdedigt steeds zijn „ongeacht” met de vrees anders een clubje te worden. En wat bewijzen nu de feiten? Juist daardóór is de onafhankelijke vakbeweging, die voor 15 a 20 jaar 15000 leden had, geworden tot een agentschap van den Russischen staat. Wat „gered” is, dat is het N. S. V. met 8.000 leden. Gij ziet, met uw massa-politiek gehalveerd. En de I. A. M. V.? Zij is in dienzelfden tijd verviervoudigd. Zij telt nu twee maal zooveel leden als in 1914. Zij telt er thans 1300. Is dat zoo weinig voor een zuiver-idealistische organisatie, die steeds het moeilijk beginsel vooropstelde en nooit de massa zocht? Maar bovendien: haar maandblad gaat in 16.000 ex. onder de massa, zij geeft duizenden brochures uit. Mede haar werk is het, dat Nederland met zijn 1000 dienstweigeraars vóóraan staat. Het revolutionnair anti-militarisme van Holland dwingt internationaal respect af. Zij is een drijfveer voor alle partijen, juist omdat zij ze niet ontziet. En de I. A. M. V. in’ Holland leverde de geestelijke en financieele mogelijkheden voor het uitgebreide zuiver ideëels werk van het I. A. M. B.

Maar nog eens: ik beroep mij niet op het getal. Daarmee verdedigt Lansink zijn ongeacht-standpunt en in reactie daarop heb ik aangetoond, dat hij zelfs en juist dat doel, het groote aantal leden, niet bereikte dank zij „ongeacht”.

Dat het S. A. V. niet veel leden telt, is waar, al zijn het er toch altijd nog wel drie maal zooveel als Lansink veronderstelt. Maar het is niet waar, dat Lansink in zijn polemiek tegen de Synd. Fed. van Gemeentepersoneel stelling heeft genomen tegen de onorganisatorische toestanden in de anarchistische beweging. Daarmee heeft die federatie trouwens niets uitstaande! Hij nam stelling tegen hun anti-parlementair beginsel, omdat hij bevreesd is voor beginselen in de vakbeweging.

Een geestig opmerker heeft eens gezegd, dat een debat gewoonlijk een duel is, waarbij elke slag raak zou zijn, als de strijders maar niet rug aan rug stonden en dus in de lucht sloegen. Daaraan doet de polemiek met Lansink mij denken. Ingaande op mijn critiek op het N. S. V. slaat hij naar S. A. V. en I. A. M. V. Toch zou een ernstig debat over anarchisme en vakbeweging in huishoudelijken kring, waar men niet poogt elkaar te overwinnen, maar met elkanders inzichten en ervaringen verder te komen, zeker nuttige resultaten kunnen afwerpen.

Ook „De Arbeid” gaat even in op mijn artikelen. Of liever verklaart het overbodig te vinden om er op in te gaan. Dat is ongetwijfeld het gemakkelijkste. Maar ik poneer nogmaals de volgende kwestie:

Het N. A.-S. voert zelfstandig den politieken strijd en is tegen staatssocialisme.

De leider Sneevliet voert daarnaast nog een anderen politieken strijd, hetzij als oprecht C. P.-er, hetzij als B. K- S. P.-cel in de C. P. In beide gevallen wil hij de staatsmacht om het socialisme te verwezenlijken. Dat is in strijd met het federalistisch anti-staatskarakter van het N. A.-S. Hoe rijmt men dat te zamen. Ik weiger bij Sneevliet aan onnoozelheid te gelooven. Hij hoeft zich daarom nog niet als achtenswaardig te beschouwen. Maar ik vraag met name de anarchisten in het N. A.-S., hoe een en ander kan kloppen.

Herhaaldelijk kan men in „De Arbeid” lezen, hoe er op smalende wijze gesproken wordt van den anarchistischen invloed in het N. S. V. Zelfs de „anarchist” Dissel doet eraan mee. Maar men moet bij het N. A.-S. nu eens den moed hebben de zaak principieel aan te snijden en het volgende te weerleggen.

Alle parlementaire partijen (S. D. A. P., C. P., K- A. P., B. K. S. P., S. P.) streven naar staatsvoogdij over den arbeid. Dat is absoluut in strijd mei de beginselen van N. A.-S. en N. S. V. beide. De anarchisten bestrijden iedere staatsvoogdij, Zij helpen daardoor de eerste voorwaarde vervullen om de mogelijkheid tot den opbouw te openen, die N. A.-S. en N. S. V. willen. Voor cellenbouw hebben anarchisten geen enkele reden. Zij hebben de arbeiders niet te gebruiken voor eigen machtsvorming. Zij vormen geen macht buiten en boven de arbeiders. Ziedaar het verschil.

[1] Ramus publiceert het werk in het Duitsch.