Titel: Bedenkingen Bij De Bak
Ondertitel: discussie tekst bij ‘Van God Los nr.2’
Onderwerp: Gevangenschap
Datum: juli 2011, uit De Goelag Archipel, 1973
Bron: https://abcamsterdam.wordpress.com/teksten/342-2/

Voor de gelegenheid zetten we ons eens wat langer bij elkaar. Iedereen iets om te drinken en een hapje om de gedachten te voeden. Op de tafel ligt een veelbesproken thema: de opsluiting, de gevangenis, de bak. Veelbesproken maar naar mijn mening weinig uitgespit, weinig in de diepte verkend en dus… miskend in z’n complexiteit. Deze bedenkingen zijn erop gericht de schaduwkanten van het thema een beetje daglicht te gunnen; niet om eerdere analyses en perspectieven van strijd op hun beurt in de schaduw te stellen, maar net om bijkomende instrumenten en invalshoeken te verlenen aan deze strijd. Ik plaats deze kanttekeningen vanuit de overtuiging dat de fijngevoeligheden en dubbelzinnigheden van de werkelijkheid niet tot verlamming, maar net tot een grotere actieradius kunnen leiden.

Gevangenis en strijd tegen de gevangenis in België

In enkele voorafgaande grote lijnen wil ik deze tekst positioneren. Wij zijn de bevoorrechte, soms actieve getuigen geweest van een situatie waarin de gevangenis regelmatig haar roer- en geruchtloze vanzelfsprekendheid verloor. Gedurende de laatste jaren is in België de gevangenis tot een probleem geworden. Een structureel probleem: te weinig, te oude, te onveilige gevangenissen voor een te grote gevangenispopulatie. Bijgevolg een juridisch probleem: uitgesproken straffen worden op basis van plaatsgebrek niet meer uitgevoerd. Bijgevolg een sociaal probleem: de mythe van straffeloosheid heerst te midden van overbevolkte gevangenissen en een historisch hoge gevangenenpopulatie. Het structurele probleem toont zich in de strijdbaarheid van de cipiersvakbonden en de politieke belofte van tien nieuwe opsluitingsinstellingen. Het juridische probleem toont zich in de steeds stijgende strafmaten en de toename van alternatieve vormen van vrijheidsberoving. Het sociale probleem toont zich in een onmiskenbare verrechtsing die allerminst in tegenspraak blijkt te zijn met economisch steeds scherpere tegenstellingen.

Maar gelijk opgaand met deze weinig rooskleurige realiteit, zag een andere werkelijkheid het licht. Doorheen de jaren werden de Belgische gevangenissen geteisterd door regelrechte opstanden, kleine daden van verzet, ontsnappingen en muiterijen. Op verschillende momenten vond deze onbestaande beweging haar echo in de straat en moest de verlammende scheiding tussen binnen en buiten plaatsruimen voor een wederzijdse versterking. Hoewel het grillige spoor van deze beweging zelden een zichtbaar pad is geworden (1), maakte ook zij de gevangenis tot een probleem, en wel tot een fundamenteel d.w.z. een niet voor verbetering vatbaar probleem. Een tegenovergestelde beweging dus die dapper tegen de stroom in roeide en hier en daar het water wat deed kolken. De werkelijkheid gebiedt me de verhoudingen te eerbiedigen: de revolte tegen de opsluiting – omdat men ze aan den lijve ondervindt, omdat dierbaren ze aan den lijve ondervinden, of eenvoudigweg omdat we ze een onaanvaardbare aanslag vinden op de levensloop van een individu – bleef zowel binnen als buiten de muren een uitzonderlijk gegeven. Telkens ging het om in de tijd en in de ruimte beperkte momenten van strijd, die natuurlijk via onzichtbare draden met elkaar en met de omringende werkelijkheid in verbinding stonden.

Deze beperkingen kennen oneindig veel oorzaken. De oorzaken die me hier in het bijzonder interesseren, hebben betrekking op de anarchistische bijdrage aan deze strijd. De hand in eigen boezem dus. In de analyse van wat de gevangenis is, wat haar symbolisch ondersteunt en haar muren, alle opstanden ten spijt, telkens opnieuw opricht, hebben we, naar mijn bescheiden mening, de denkoefening te snel gestaakt. Daardoor zijn we niet tot de kern doorgedrongen en hebben we de rollen die de staat ons oplegde, voornamelijk de rol van dader en slachtoffer, gereproduceerd. Hierdoor zijn veel mensen nodeloos vervreemd geraakt van een strijd die mogelijks ook hen aanbelangt.

Schuld en onschuld in de omgang

We snijden het thema aan met de bijna banale vaststelling dat elke relatie tussen twee individuen berust op een subtiel spel van uitwisselingen. Wanneer ik iets voor je doe, weegt de balans van de relatie door naar jouw zijde: er ontstaat een schuld bij jou, terwijl ik mezelf in de onschuld breng: je bent me letterlijk iets verschuldigd. Die schuld brengt je tot een bijdrage aan de relatie die je verontschuldigt en die de balans opnieuw naar mijn zijde doet overhellen. In handelsrelaties treedt deze dynamiek heel letterlijk voor de dag. In sociale relaties is de wisselwerking sterk gesymboliseerd en verloopt ze via vaak onbewuste signalen. Wars van elke berekening ontstaat er in dergelijke relaties een kluwen van lichaamstalige, affectieve, figuurlijke en letterlijke uitwisselingen, die het koopmansopportunisme en het bekrompen burgerlijke individualisme ver achter zich laten.

De subtiele overdracht van schuld en onschuld ligt aan de basis van de wederkerigheid die tussenmenselijke relaties zo sterk kenmerkt. Ze maakt dat relaties tussen mensen zichzelf ontwikkelen en tot op zekere hoogte in stand houden en dat de tussenkomst van een derde die zich erboven plaatst overbodig en doorgaans ook nefast is voor het gezonde verloop van een relatie. Het gezagsprincipe berust daarentegen op de aanname dat zo’n derde nodig is om relaties tussen individuen goed te laten verlopen of zelfs mogelijk te maken. Deze autoriteitspositie van een derde wordt door verschillende gedaantes ingenomen: god, de wet, de staat, de gemeenschap, maar ongeacht de vorm ontkent en verstoort hij steeds de relaties van wederkerigheid tussen individuen. Hij werpt zich op als het bindende (denk aan het huwelijk) en bijgevolg staan de individuen altijd in de eerste plaats in relatie tot de derde, die hen overstijgt en de verbinding met de andere persoon pas mogelijk maakt.

II

De ontkenning van het gezag berust dus op de rechtstreekse ervaring dat relaties zich het best ontplooien op basis van wederkerigheid. Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat wederkerigheid ervoor zorgt dat alles van een leien dakje loopt, integendeel. De richting van de wederkerigheid ligt niet vast: een uitwisseling van woorden kan een boeiende en constructieve discussie zijn, maar evengoed een ruzie die gaandeweg escaleert. Bovendien zijn onze relaties veranderlijk en vergankelijk; ze plooien niet altijd naar onze wensen en eindigen vaak in pijnlijke breuken waarbij soms grote schulden blijven openstaan. Deze realiteit van de schade die mensen elkaar toebrengen in onevenwichtige en afgebroken relaties lijkt tot op zekere hoogte een onvermijdelijk neveneffect van de voorwaarden tot het leven. Tegelijkertijd lijkt de mens even onvermijdelijk te zoeken naar een genoegdoening voor geleden schade, die het broze innerlijke evenwicht herstelt. Die genoegdoening volgt rechtstreeks uit het principe van wederkerigheid en kan heel symbolisch zijn, een klein zoet stukje wraak, maar ze kan evengoed de vorm aannemen van een meer rechtstreekse en letterlijke schadeloosstelling.

Het gezag vindt haar voedingsbodem in die twee elementen: enerzijds beweert het de mensen duurzaam te verenigen (voorbij de veranderlijke en vergankelijke tussenmenselijke relaties) en anderzijds werpt het zich op als rechter en bemiddelaar bij conflicten. Maar in beide gevallen verandert ze het karakter van onze sociale omgang fundamenteel en legt ze er haar eigen vorm aan op.

III

De staat: onteigening van relaties en conflicten

De wederkerigheid in tussenmenselijke relaties kan dus beschreven worden als het steeds aan elkaar doorgeven van een zekere schuld. Net dankzij dit steeds wisselende zwaartepunt blijft het wiel van een relatie draaien. Het is het onberekenbare dat ons een kus doet beantwoorden, of een repliek doet geven, dat heel lichtjes knaagt, maar ons ook soms van binnenuit kan verteren en tot daden brengt, waartoe we onszelf niet in staat achtten. Het gaat hier overduidelijk niet om het klassieke, religieuze schuldbegrip en al helemaal niet om de statelijke schuldopvatting, die er helemaal mee in tegenspraak is.

We zetten het statelijke schuldbegrip en de schuld als een element van relaties even naast elkaar om te zien hoe de staat van de gewoonlijke verwarring tussen deze twee gebruik maakt om ons te onteigenen van onze relaties en van onze middelen en vaardigheden om conflicten onderling te beslechten.

* statelijke schuld-onschuld

De staat beweert dat het menselijke samenleven maar mogelijk wordt wanneer zij de mensen onderling verbindt en erop toeziet dat conflicten binnen haar wettelijke perken blijven of door haar en niemand anders beslecht worden. In de (rechts-)praktijk vat ze deze visie heel erg letterlijk op: wanneer ze tussenbeide komt in een conflictsituatie herformuleert ze het hele conflict. De schade die iemand een ander aandeed, herformuleert ze als wetsovertreding en dus als een conflict tussen de staat en een dader. De schade die ondergaan werd door een andere persoon wordt daarbij irrelevant, tenzij die andere persoon een officiële klacht indient, d.w.z. zich ‘partij stelt’ ten aanzien van de staat. Zo is het perfect denkbaar (en jammer genoeg niet alleen denkbaar) dat een situatie waarin de rechtstreeks betrokken partijen zich verzoend hebben tóch tot gerechtelijke vervolging leidt. Men overtreedt in de eerste plaats immers de wet en niet bvb. de integriteit van een persoon van vlees en bloed. Deze persoon is voor de staat enkel relevant als rechtspersoon – als drager van rechten en plichten.

De statelijke schuld én onschuld is dus altijd in de eerste plaats de schuld en onschuld ten aanzien van een derde, in dit geval de staat zelf en de wet die ze stelt. Naargelang de kleren van het regime rechtvaardigt die staat zich dan in de gemeenschap, het volk, de wet of ook wel de klasse (volksrechtbanken etc.). De andere partij (de ‘civiele’ partij) wordt enkel betrokken in de mate dat ze aanklaagt, dwz. de tegenpartij voor de rechtbank van de staat daagt en eigenlijk gedwongen wordt de vervolging van de staat bij te treden. Wie geen klacht indient, is onbestaande in het conflict en heeft bijvoorbeeld geen recht op slachtofferhulp, mag ook niet in contact treden met de beklaagde in functie van bemiddeling etc. Hij of zij wordt dus uitgesloten uit het conflict.

Ook de verantwoording voor het gebeurde wordt een rekenschap die men moet afleggen ten aanzien van de wet, niet langer een verantwoordelijkheid die men draagt tegenover een concrete persoon.

De beide partijen worden onteigend van hun onderlinge conflict en krijgen een duidelijke, vastliggende rol toegeschreven (slachtoffer – dader). Deze rollen worden expliciet toegekend door de staat en

vervolgens bekrachtigd en bestendigd in een uitspraak. Bij deze rollen hoort een heel pakket aan gedragingen, die moeilijk te omzeilen zijn. Het slachtoffer is onmachtig, op wraak belust, onschuldig, kwetsbaar, zwak, wetgetrouw. De dader is zijn/haar spiegelbeeld: is sterk, heeft wroeging, is schuldig, veegt de wet aan z’n laars…

De statelijke schuld is altijd een beslechting: een uiterst complexe situatie, met haar ontstaansgeschiedenis, de unieke individuen die haar beleven en hun onderlinge relaties, moet vastgelegd worden in een vonnis dat zich bindend uitspreekt over schuld en onschuld. Deze veroordeling ontkent niet alleen de dynamiek en de wisselwerking die aan de conflictsituatie voorafgingen, ze ontkent ook de uniciteit van de personen door hen tot één kenmerk te veroordelen (de schuldige – de onschuldige) én ze sluit elke toekomstige dynamiek en wederkerigheid uit. Je wordt nooit vrijgesproken van je schuld, maar evenmin van je onschuld; aan die rollen hang je vast. Ook deze veroordeling verhindert (zowel voor dader als voor slachtoffer) een verdere ontwikkeling, verwerking en mogelijk evenwichtige afsluiting of verzoening van het conflict.

IV

* schuld-onschuld als element van relaties

In de natuur van de wederkerigheid liggen de eigenschappen van veranderlijkheid en vergankelijkheid. Een relatie tussen twee personen verandert voortdurend: er is een onophoudelijke uitwisseling en wanneer die uitwisseling ophoudt, sterft de relatie een vlugge dood. De schuld die kan ervaren worden in een relatie neemt deze vluchtigheid over: in een relatie is er geen schuldige partij, de schuld reist van de ene naar de andere persoon en dus is er in strikte zin geen sprake van daders of slachtoffers. Enkel wanneer een relatie beëindigd of onderbroken wordt kan de balans tot stilstand komen. Dan kan het zijn dat er een schuld blijft openstaan die binnen de relatie niet meer kan verontschuldigd worden. De moeilijkheid bestaat er daar in doorheen een individueel verwerkingsproces en nieuwe relaties een evenwicht te herwinnen.

V

De schuld-onschuld die we binnen een gegeven relatie ervaren, is ook een schuld-onschuld ten aanzien van een concrete persoon. Deze belichaamde schuld en onschuld is niet vanzelfsprekend. We lijken de neiging te hebben de schuld én de onschuld boven de individuele relatie uit te heffen. We dragen dan een schuld tegenover een geslacht, een familie, een gemeenschap, een klasse. Je hebt de eer van de familie geschonden en lands- of klassenverraad gepleegd. Of we worden exemplaren van een onschuldige categorie: student-in-z’n-wilde-jaren, brave-arbeider enz.

Als de schuld enkel gedragen wordt ten aanzien van de concrete persoon, is men ook enkel verantwoording verschuldigd ten aanzien van deze persoon. Een verantwoording is letterlijk een tegenwoord: als dusdanig zwengelt het de dynamiek van een relatie opnieuw aan. Deze dynamiek houdt de fundamentele mogelijkheid in van een verdere ontwikkeling naar verzoening, berusting of verdere schadeloosstelling toe. Maar binnen de relatie bestaat er ook de mogelijkheid van een gedeelde schuld, die elke opgelegde rol (dader, slachtoffer) doorbreekt en een diep inzicht in de dynamiek van relaties weerspiegelt.

Tegelijk sluit niets uit dat er vanuit wederkerigheid een negatieve dynamiek ontstaat, waarin enkel nog opeenvolgende wraaknemingen en wederkerige beschuldigingen uitgewisseld worden. Conflicten kunnen ons zozeer verblinden en meeslepen dat we in dat kluwen van gebeurtenissen, woorden en daden verdwaald raken. Op die ogenblikken is een vorm van bemiddeling vaak het enige dat nog licht kan werpen op de situatie en een mogelijke uitweg kan tonen. Dat een dergelijke, zelf ingeroepen bemiddeling van een derde persoon fundamenteel verschilt van de statelijke tussenkomst, blijkt uit het voorgaande.

De staat maakt voortdurend misbruik van de verwarring tussen de wettelijke schuld-onschuld en haar werkelijke tussenmenselijke variant. Ze smeedt gevoelens van schuld om tot schuldbekentenissen aan onderzoeksrechters. Wie zich tekort gedaan voelt, krijgt een rol als zieltogende aanklager, die enkel recht heeft op de kruimels van de staatsvergelding. Door de écht beleefde met de wettelijk vastgelegde schuld te identificeren voorkomt de staat dat mensen het heft in eigen handen nemen, wat haar geweldsmonopolie niet toelaat, maar ze put er vooral een steeds hernieuwde kracht uit. Telkens wanneer iemand die zich tekort gedaan voelt door een ander een beroep doet op de rechtbank wordt de staat gesticht en gerechtvaardigd als de vindplaats van rechtvaardigheid en vreedzaam en veilig samenleven. In werkelijkheid levert ze deze kostbare goederen natuurlijk enkel omdat ze in de eerste plaats de staatsveiligheid garanderen.

VI

Wanneer de strijd tegen de opsluiting niet gekaderd wordt binnen de realiteit van statelijke rechtspraak reproduceren en versterken we de onteigening van het conflict door de staat.

Telkens wanneer we elkaar voor de rechtbank slepen, ontzeggen we ons ook de mogelijkheid om de edele kunst van de conflicthantering te leren beheersen. We mislopen telkens de mogelijkheid om te leren omgaan met onze werkelijk ervaren gevoelens van schuld en onschuld. We ontzeggen ons het genoegen van verzoening en gezonde, evenwichtige en persoonlijke vergelding. We wagen ons niet aan de zoektocht naar nieuwe en onverhoede vormen van vergoeding en schadeloosstelling. We geven vooral en telkens weer onze meer en minder vriendschappelijke relaties uit handen om een gelijk te krijgen dat voor alles het gelijk van de staat is en het fundamentele ongelijk van zowel klager als aangeklaagde.

Dit pleidooi voor een conflictbenadering vanuit het individu en zijn/haar wederkerige relaties heeft geen enkele veronderstelde ‘goede natuur’ van de mens nodig. Evenmin doet het een beroep op ‘de samenleving’ als een nieuwe derde met zogezegd propere handen. In de klassieke anarchistische traditie rond deze thematiek gebeurt dit doorgaans wel (2): daarin wordt elke neiging tot vergelding afgedaan als primitief en barbaars en vanuit deze miskenning van de relationele dynamiek moet de samenleving wel verschijnen als nieuwe, onbevlekte derde, die op haar beurt de misdaden van het ‘egoïsme en het barbarisme’ zal vastleggen en haar opvoedings- en resocialiseringsplannen zal opleggen.

De conflictualiteit is een probleem dat onlosmakelijk verbonden is met de voorwaarden van het leven: in dat opzicht is elke visie die gericht is op haar onderdrukking (door een repressief apparaat of door de ‘revolutionaire’ eliminatie van economische verschillen, die maakt dat vanaf dan elk ‘a-sociaal’ gedrag tot ziekte verheven wordt) minstens verdacht te noemen. Misschien gaat het eerder om een moeizaam te verwerven creatieve kunst, of een ambacht dat eenieder zich beetje bij beetje eigen kan maken. In dat opzicht is één ding wel duidelijk: de onteigening door de staat leert ons niet hoe we moeten omgaan met conflicten. Of zelfs: leert ons hoe we niet moeten omgaan met conflicten.

VII

De gevangenisstrijd in het kader van een anarchistische visie op conflict

Waarom zouden voorgaande bemerkingen in rekening gebracht moeten worden door een strijd die zich radicaal tegen elke vorm van opsluiting uitspreekt? Omdat de opsluiting slechts het sluitstuk vormt op een proces dat veel omvattender is en veel meer mensen treft: de onteigening van het conflict en de conflicthantering.

Door de opsluiting los te koppelen van dit proces kan men haar voorstellen als een eenzijdige afrekening van de macht tegenover een wetsovertreder. Aan de ene kant krijgt men dan de wetsovertreder, die de onwettelijkheid en het (mis-)daderschap vertegenwoordigt, maar in relatie tot de staat natuurlijk ook weer slachtoffer wordt van haar wraakneming; aan de andere kant staat de staat zelf en haar wettelijkheid met onder haar goedige vleugels eventueel het slachtoffer dat tot medeplichtigheid met de openbare aanklager veroordeeld wordt. Letterlijk in de schaduw staat niet alleen het slachtoffer, maar vooral ook de realiteit van het conflict tussen dader en slachtoffer en alle gevoeligheden die daarmee gepaard gaan. Wanneer de strijd tegen de opsluiting niet gekaderd wordt binnen de realiteit van statelijke rechtspraak reproduceren en versterken we dus de onteigening van het conflict door de staat. We herhalen dat het enige fundamentele conflict er een is tussen de staatsmacht en de misdadiger. Daarmee hebben we impliciet gezegd: dat het conflict met het slachtoffer eigenlijk onbestaande is; dat dus ook de oprechte gevoelens van schuld bij de dader ten aanzien van toegebrachte schade aan slachtoffers misplaatst zijn, net als de mogelijke rancune van het slachtoffer; dat er eigenlijk geen

VIII

wezenlijke schade of kwetsuur is en dus ook geen nood aan verzoening of andere vormen van verwerking; dat enkel het conflict met de staat fundamenteel is en dat we zonder de staat bijgevolg geen of nauwelijks conflicten meer zouden kennen. Natuurlijk onderschrijft niemand deze stellingen, maar door deze dimensie onbelicht te laten, verschijnen ze tussen de lijnen van de grote meerderheid van circulerende teksten. Door alle verwijzingen naar de onteigening van relaties en conflicten te schrappen, eindigt de strijd tegen de gevangenis defactoin een ‘gevangenisme’: centraal staat de gevangene die in conflict is met de staat. Ironisch genoeg is dit gezichtspunt niet meer dan het spiegelbeeld van de statelijke herformulering van het conflict in termen van wettelijkheid en onwettelijkheid: het veronderstelde illegalisme van de dader maakt hem tot een slachtoffer van de staat terwijl de veronderstelde wetgetrouwheid van het slachtoffer hem tot een quasi-mededader van de staat bombardeert. Als getuige voor deze nogal boute stelling roep ik de veelvuldige verheerlijking van de mis-daad (il-legaliteit) in, terwijl de positie van a-legaliteit, de weigering om de wet als criterium te aanvaarden, eerder een zeldzaamheid is. Het spreekt voor zich dat deze omkering op geen enkele manier breekt met de schema’s van wettelijk omschreven schuld en onschuld. Ook dringt ze, net als de staat, het interpersoonlijke conflict naar de achtergrond en biedt ze bijgevolg geen enkel perspectief op een doorbraak naar meer rechtstreekse vormen van conflictbenadering. De realiteit en de ervaring van toegebrachte schade en de werkelijke gevoeligheden van de betrokken ‘partijen’ worden van tafel geveegd en de partijen blijven ‘veroordeeld’ tot een – zij het impliciete en omgekeerde

– rol van dader en/of slachtoffer. Het mag dan ook niet verbazen dat heel wat mensen zich vanuit deze persoonlijke ervaring en gevoeligheid absoluut niet aangetrokken voelen tot een strijd, die ze principieel misschien wél zouden onderschrijven. Het mag evenmin verbazen dat de evidentie van de strijd tegen de gevangenis helemaal niet samenvalt met de vanzelfsprekendheid van een bewuste en zorgzame omgang met onderlinge conflicten.

IX

Enkele voorzichtige aanzetten, zonder pretenties

Ik wil deze zelfkritiek geen klaagzang laten zijn. We kunnen de uiteenzetting dus voortzetten met enkele concrete pistes, die, mijns inziens, zouden kunnen volgen uit het voorgaande. Afsluiten doe ik met enkele meer algemene bedenkingen rond conflicten en hoe ermee om te gaan.

Natuurlijk zou de uitbreiding van de strijd tegen de gevangenis tot een strijd tegen de onteigening van relaties en conflicten haar eerste neerslag vinden in de analyses, pamfletten en affiches die rond dit thema gepubliceerd worden. Dat zou een heel sterke symbolische stap zijn, omdat er dan al erkenning komt van wat voorheen verzwegen werd. Pas wanneer deze zaken op tafel liggen, worden ze bespreekbaar en pas dan kunnen uit die discussies ook praktische initiatieven voortvloeien. In eerste instantie zou het opnemen van die gevoeligheden er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat er meer aandacht geschonken wordt aan hoe onderlinge conflicten ontstaan en hoe we ermee omgaan. Hoe gaan we (individueel en collectief) om met ervaringen waarin we zelf beschadigd worden? Over welke middelen beschikken we (individueel en collectief) in het verwerkingsproces? Hoe gaan we (individueel en collectief) om met een situatie waarin we zelf schade aanbrachten en schuld ervaren? Dat is een eerste zeer aanzienlijke stap. De volgende vraag luidt hoe we deze elementen hun plaats kunnen geven in een strijd tegen de opsluiting als sluitstuk van de rechtspraak. Je zou je bijvoorbeeld kunnen indenken dat wel meer mensen willen weigeren om klacht in te dienen. Een direct gevolg van deze eerbiedige weigering is de uitsluiting van elke vorm van bemiddeling en slachtofferhulp van overheidswege. Misschien is het wel mogelijk deze uitsluiting te ondervangen en bijvoorbeeld manieren te zoeken om rechtstreeks het contact aan te gaan met de opgesloten persoon. Enkele eenvoudige criteria zouden zo’n activiteit ervoor kunnen behoeden een hulpstuk van justitie te worden (bvb. de weigering van een wettelijk statuut). Deze principiële buitenwettelijkheid staat in schril contrast met de legalistische en reformistische oriëntatie van de bestaande organisaties en initiatieven voor bemiddeling, die de onmogelijke wensdroom koesteren van een staat die de werkelijke personen laat primeren op de wetspersonen.

X

Afsluitend kunnen we proberen om enkele schetsen van een, mijns inziens, anarchistische visie op conflict uit te tekenen. Wrijvingen maken onderdeel uit van onze relaties, ze vertegenwoordigen vaak groeimogelijkheden voor de individuen die er deel van uitmaken, geven de grenzen aan van onze relaties en zorgen ervoor dat de relatie niet verstilt in vastliggende rollen van onderschikking en overheersing. De toe-eigening van het conflict veronderstelt vooreerst dat men deze positieve dimensie van het conflict kan en durft erkennen. Deze erkenning kan ervoor zorgen dat men de strijdbijl niet kost wat kost wil begraven, maar dat men de onaangename conflictmatige gevoelens met bewustzijn doorvoelt. Vaak is het precies de aversie van het conflict en de vermijding ervan, die het de vrije loop geven over onze handelingen. De toe-eigening van het conflict is dus niet zomaar het in handen nemen van de vergelding of de genoegdoening, maar ook een zelfmeesterschap ten aanzien van het conflict en een weigering om het over te dragen op partijen die niet betrokken zijn. Het conflict dat je hebt met één persoon zou niet nodeloos buiten de oevers van die relatie mogen treden. Want we geven conflicten natuurlijk niet alleen uit handen aan de staat; al te vaak maken we ze tot de inzet van een hele vriendenkring, waarin elke individuele verhouding bemoeilijkt wordt en personen kansloos overgeleverd worden aan de vorming van kampen rond een conflict dat zich in oorsprong slechts tussen twee mensen afspeelde. Zo gebeurt het frequent dat iemand plots een hele vriendenkring ziet wegvallen, hoewel hij of zij slechts met één iemand overhoop lag

In onze nabije relaties vinden we de onteigening van relaties dus al terug. Ze is in dat opzicht zeker niet iets dat ons altijd ondanks onszelf wordt opgelegd. De autoritaire samenleving ent haar pretentie om ons de les te spellen op deze ‘sociale veroordelingen’: de vriendschapskring wordt bij uitbreiding de gemeenschap, de gemeenschap wordt de samenleving, het spook van de samenleving stelt haar leefregels samen in een wettelijke codex, de wetboeken zijn machteloos zonder de uitvoerende bekrachtiging van de staat. De toe-eigening van relaties en conflicten bestaat dus ook in de uitdaging om conflicten zoveel mogelijk als lijf-aan-lijfgevechten te beschouwen en geen spoken aan je zijde te scharen: je voert jouw gevecht, niet het gevecht voor de eer, de mensheid, de klasse, het volk, de gemeenschap, het goede, god…

Daarmee ontken ik natuurlijk niet dat conflicten vaak sowieso al groepskwesties zijn. Denk maar aan het historische conflict tussen diegenen die over de wettelijke eigendomstitels beschikken en diegenen die onteigend werden. Individuele belangen binden enkelingen daar aan een positie die ook gedeeld wordt door anderen en als het even kan maakt hun eendracht daar een echte macht. Maar ook daarin kan de enkeling zich telkens opnieuw afvragen of het conflict hem of haar nog wel toebehoort en hij niet eerder een soldaatje van de groep geworden is.

XI

Zou elke vorm van bemiddeling dan verdwijnen? Het tegendeel lijkt veel waarschijnlijker. Iedereen vindt in z’n eigen levensgeschiedenis wel voorbeelden van conflicten die muurvast zaten of hem tot een willoos instrument maakten van stormachtige gevoelens. In die gevallen getuigt de vaststelling dat je er alleen of met twee niet uitgeraakt al van groot meesterschap. Toch is die vaststelling een fundamentele eerste stap waaruit een vraag naar bemiddeling kan voortkomen. Deze bemiddeling hoeft zich niet op te leggen aan de relatie: ze kan een ondersteuning en een perspectiefwissel vormen voor de vraagsteller, zonder wie of wat dan ook te willen verzoenen of samen te brengen. Op voorwaarde van instemming door de andere partij is die piste echter ook niet uitgesloten. Enkele eenvoudige voorwaarden zoals de afwezigheid van verloning of statuut kunnen ervoor zorgen dat deze bemiddeling geen zaak van specialisten wordt, maar een levensvaardigheid, die je nu eens inroept en dan weer zelf hanteert. Vanuit die praktijk kan een in de ervaring geworteld inzicht ontstaan dat betrekking heeft op de basisconcepten van elke moraal: dat het goede noch het slechte te overwinnen of onherroepelijk op afstand te houden zijn omdat ze slechts in onze ervaring kunnen opkomen en weer ondergaan.

De tegenwerpingen staan bij elk van deze aanzetten natuurlijk te dringen om het woord. Het is dan ook helemaal niet mijn bedoeling om een blik te werpen achter de tijd. Wat zal kunnen zijn, zal ons altijd weer verrassen en elke uitgewerkte toekomstvisie is vooral interessant als bewijs voor de begrenzing van de verbeelding van ons eigen tijdsgewricht. Maar al te vaak legt deze onmogelijkheid om iets precies te zeggen ons onterecht helemaal het zwijgen op. Het is een boeiende en leerrijke oefening om het anti-autoritaire ideeëngoed ook naar opbouwende conclusies toe te vertalen. Deze pistes geven ieder van ons hier-en-nu al ademruimte en alleen dankzij die zuurstof blijven onze strijden tegen bijvoorbeeld de opsluiting levensvatbare ondernemingen.

1) Dat gebeurde mijns inziens wel toen Fayçal vermoord werd op 24 september 2006. In de straten van Brussel braken rellen los en ook in de gevangenis was de spanning te snijden. Ook in november 2009 braken vooral in Anderlecht rellen uit naar aanleiding van misbruik in de gevangenis van Vorst. Om enkel de meest betekenisvolle momenten te vermelden…

(2) Onder andere Clara Meyer-Wichmann in Het recht tot straffen. In: De piramide van de tirannie, Hans Ramaer.

XII


Bij wijze van illustratie geven we hier een deel van het legendarische eerste hoofdstuk van De Goelag Archipel weer:

De arrestatie

Hoe komt men op die geheimzinnige Archipel terecht? Elk uur vliegen er vliegtuigen, varen er boten, denderen er treinen heen… maar geen enkel opschrift op die vervoersmiddelen duidt de plaats van bestemming aan. En zowel de verkopers van de reisbiljetten als de vertegenwoordigers van Sowtoerist en Intoerist zullen verbaasd staan kijken, als u hen er een kaartje heen vraagt. Zij weten noch van de Archipel in zijn geheel, noch van één van de talloze eilandjes ervan af, hebben er nooit van gehoord.

Diegenen die erheen reizen om de Archipel te besturen: komen er via de scholen van het MVD.

Diegenen die erheen reizen om de Archipel te bewaken: worden opgeroepen via de militaire keuringscommissies.

Diegenen die erheen reizen om te verkommeren, zoals u en ik, lezer, dié kunnen er uitsluitend en alleen komen: via arrestatie.

Arrestatie! Moet ik nog zeggen dat dat een ommekeer is in uw hele leven? Dat dat een regelrechte bliksemslag is die u treft? Dat dat een niet te bevatten psychische schok is die niet iedereen verwerken kan en waardoor men dikwijls afglijdt tot waanzin?

Het heelal heeft evenveel middelpunten als het aantal levende wezens dat het herbergt. Elk van ons is een middelpunt van het heelal en het wereldstelsel splijt uiteen wanneer men u toesist: “U staat onder arrest!

Als ù al onder arrest staat, dan kan het toch niet bestaan dat er nog íets overeind is gebleven bij die aardschok?

Maar niet bij machte om met hun beduusde brein die verschuivingen in het wereldstelsel te bevatten, brengen de scherpsten en de stompzinnigsten onder ons het niet op, op dat moment ook maar iets anders uit heel hun levenservaring te persen dan:

“Ik?? Waarom??”

Een vraag die al miljoenen en miljoenen keren vóór ons is herhaald en waarop nog nooit een antwoord is gevolgd.

Arrestatie… dat wil zeggen een ogenblikkelijke, overrompelende omverwerping, ommegooi, omslag van de ene toestand in de andere.

Langs de lange kromme straat van ons leven zijn wij gelukkig voorbijgezweefd of ongelukkig voorbijgesjokt langs bepaalde afscheidingen, afscheidingen en nog eens afscheidingen: van vermolmd hout, met leem bestreken staketsels, bakstenen, betonnen en ijzeren ommuringen. We hebben er nooit over gemijmerd: wat zou erachter liggen? Met ons oog, noch met ons verstand hebben wij ooit gepoogd er een blik achter te werpen… en dààr nu begint juist het gebied van GOELAG, vlak hiernaast, op twee meter bij ons vandaan. En wij hebben in die afscheidingen het onoverzienbare aantal hecht aansluitende, goed gecamoufleerde deurtjes, poortjes nog niet opgemerkt. Al, ja, àl die poortjes zijn er klaargezet voor ons!…en daar zwaait snel één zo’n noodlottig poortje open, en vier witte manshanden, niet aan zware arbeid gewend, maar grijperig, klemmen ons vast aan een been, aan een arm, bij de kraag, bij de muts, aan ons oor: slepen ons naar binnen als een volle baal, terwijl ze het poortje achter ons, het poortje van ons vroegere leven voorgoed dichtklappen.

Dat is alles. U bent gearresteerd!

En n-n-niets weet u daarop te antwoorden dan het schaapachtige gemekker: “I-ik?? Waarom??…”

Dat is nu een arrestatie: het is een verblindende steekvlam en een slag waardoor het heden ineens verschuift naar het verleden, terwijl het onmogelijke overgaat in het volwaardige reële heden.

Solzjenitsyn, De Goelag Archipel, 1973

Bedenkingen bij de bak

bijlage bij het tweede nummer ‘van god los’

juli 2011