Titel: Waarom ik inbraken heb gepleegd?
Ondertitel: Verklaring van Alexandre Jacob voor zijn rechters
Bron: anarchist black cross - gent
Notities: Alexander Marius Jacob (1879-1954) wordt op 12-jarige leeftijd scheepsjongen in de haven van Marseille. Enkele jaren later begint hij zich te interesseren voor de anarchistische theorieën. In de anarchistische
beweging werkt hij mee aan een anarchistische krant en de fabricage van explosieven. Dat leidt hem tot 6 maanden gevangenis en een definitieve inzet voor de anarchistische ideeën. Na verschillende inbraken en aanrakingen met justitie organiseert hij in 1900 een dievenbende die de pers in die tijd 'Les travailleurs de nuit' (“de nachtwerkers”) noemt. Gedurende 3 jaren voeren ze geniale inbraken uit bij de rijken; de buit dient om libertaire uitgaven te financieren, de families van vrienden in de gevangenis te helpen, en andere vormen van herverdeling. Hun doelstelling is een strijd te voeren tegen de rijken en de onderwerping van de mensen ter profijt van de heersende klasse aan te klagen. Op 21 april 1903 worden hij en twee van zijn kompanen
gearresteerd te Abbeville. Na twee jaren van vele processen worden ze naar het strafkamp (in Cayenne) gestuurd, de bende wordt ontmanteld. Alleen Jacob zal er 25 jaar later uit terugkeren. In het strafkamp en daarna, tot zijn - zelfgekozen - dood, zal Jacob actief blijven in de anarchistische beweging. Nooit werd zijn opstandige geest gebroken, nooit zal hij zijn anarchistische idealen opgeven. Zijn talrijke geschriften, mémoires, brieven, werden recent gebundeld in « Alexandre Marius Jacob. Écrits. », uitgeverij L’Insomniaque. Oorspronkelijke titel: Pourquoi j'ai cambriolé? (1905), vertaald door het Anarchist Black Cross - Gent (2001).

Mijne heren,

U weet nu wie ik ben: een opstandeling die leeft van de vrucht van inbraken. Bovendien heb ik meerdere gemeentehuizen in brand gestoken en mijn vrijheid verdedigd tegen de agressie van de vertegenwoordigers van de macht. Heel mijn bestaan van strijd heb ik blootgelegd. Ik werp het op als een vraagstuk voor uw intelligentie. Ik ken aan niemand het recht toe mij te berechten, ik smeek niet om vergiffenis, noch om toegeeflijkheid. Ik doe geen beroep op hen die ik haat en veracht. U bent de sterkste! Beschik met mij zoals het u belieft, zend mij naar de strafkolonie of naar het schavot, het maakt mij niet uit! Maar voor we scheiden, laat me u nog een laatste woord zeggen.

Aangezien u mij in de eerste plaats verwijt een dief te zijn is het nuttig te definiëren wat diefstal is. Naar mijn oordeel is diefstal een behoefte om te nemen die elke mens voelt die zijn begeerten wil bevredigen. Welnu, deze behoefte manifesteert zich in alle dingen: van de sterren die geboren worden en sterven net zoals levende wezens, tot het insect dat zich ontwikkelt in de ruimte, zo klein en nietig dat onze ogen moeite hebben het te onderscheiden. Het leven is enkel diefstal en slachtpartij. Planten en dieren verslinden elkaar om te overleven. De een wordt alleen maar geboren als voedsel voor de ander. Ondanks het peil van beschaving, beter gezegd van vervolmaking, dat hij heeft bereik,t onttrekt de mens zich niet aan deze wet. Hij kan hem enkel ontlopen op straffe van de dood. Hij doodt en planten en dieren om zich er mee te voeden. Als Koning van de dieren is hij onverzadigbaar.

Naast de voedingswaren die hem in leven houden, voedt de mens zich ook met lucht, water en licht. Heeft men nu al twee mensen zien vechten, elkaar de keel oversnijden voor de verdeling van deze voedingsmiddelen? Niet dat ik weet. Toch zijn zij het kostbaarst, een mens kan niet zonder. Men kan meerdere dagen overleven zonder de stoffen tot zich te nemen waarvoor wij elkaar tot slaven maken. Kan men dat ook met lucht? Nog geen kwartier. Drie kwart van het gewicht van ons organisme bestaat uit water en het is onontbeerlijk om de elasticiteit van onze weefsels te onderhouden. Zonder warmte, zonder zon zou het leven onmogelijk zijn.

Welnu, elke mens neemt, steelt deze voedingsmiddelen. Begaat hij daarmee een misdaad, een vergrijp? Zeker niet! Waarom onthoudt men hem dan de rest? Omdat men voor die rest een bepaalde moeite moet doen, een hoeveelheid werk. Maar werk is wat een samenleving kenmerkt, d.w.z. de vereniging van alle individuen om met minder moeite meer welvaart te veroveren. Lijkt dit op hoe het er werkelijk aan toe gaat? Zijn uw instituties gebaseerd op zo'n organisatievorm? De waarheid bewijst het tegendeel. Hoe meer een mens werkt, hoe minder hij verdient. Hoe minder hij produceert, hoe meer voedsel hij geniet. De verdienste wordt dus niet in overweging genomen. Alleen de stoutmoedigen maken zich meester van de macht en haasten zich om hun plunderingen te legaliseren. Van hoog tot laag op de sociale ladder is alles niets anders dan kwaadaardigheid aan de ene kant en idiotie aan de andere. Hoe wilt u dan dat ik die doordrongen ben van deze waarheden respect heb voor een dergelijke stand van zaken? Een handelaar in alcohol, de baas van een bordeel verrijkt zich, terwijl een mens vol talenten van miserie crepeert in een ziekenbed. De bakker die het brood kneedt moet het zonder stellen, de schoenmaker die duizenden schoenen maakt staat in zijn blote tenen, de wever die voorraden kleren fabriceert heeft er geen om om zich heen te slaan, de metser die kastelen en paleizen bouwt krijgt van walging geen lucht in zijn krot. Zij die alles produceren hebben niets, en zij die niets produceren hebben alles.

Zo'n stand van zaken kan niet anders dan de tegenstelling tussen de werkende en de bezittende klasse, d.i. de luie, voortbrengen. De strijd laait op en de haat brengt zijn slagen toe. U noemt een mens "dief" en "bandiet", u past op hem de strengheid van de wet toe zonder hem te vragen of hij iets anders had kunnen zijn. Is een rentenier nooit een dief gebleken? Ik geef toe er geen te kennen. Maar ik, die noch rentenier, noch eigenaar ben, enkel een mens die slechts zijn armen en zijn hersenen bezit om voor zijn behoud te zorgen, ik had een andere handelswijze nodig. De maatschappij bood me maar drie bestaansmiddelen: werk, bedelarij en diefstal. Werken stuit mij helemaal niet voor de borst, integendeel: het bevalt me. Een mens kan zelfs niet zonder werken: zijn spieren, zijn hersenen bezitten een bepaalde hoeveelheid energie die verbruikt moet worden. Wat me tegenstond is bloed en tranen te zweten voor een aalmoes van een salaris, rijkdommen te scheppen waar ik zelf van onthouden zou zijn. In één woord, het stond me tegen me over te leveren aan de prostitutie van het werk. Bedelen dat is de ontwaarding, de ontkenning van elke waardigheid. Ieder mens heeft recht op het banket van het leven. Het recht om te leven wordt niet bij elkaar gebedeld, het wordt genomen. Diefstal is terugbetaling, terugname van bezit. Liever dan opgesloten te zijn in een fabriek zoals in een strafkolonie, liever dan te bedelen om dat waarop ik recht had, verkoos ik in opstand te komen en lijf aan lijf te vechten tegen mijn vijanden door hun bezittingen aan te vallen. Zeker, ik begrijp dat u liever had gehad dat ik me onderwierp aan uw wetten: dat ik als gedweeë en afgestompte arbeider rijkdom zou scheppen in ruil voor een belachelijk salaris en dat ik dan met een opgebruikt lichaam en afgestompte hersenen was gaan creperen op de hoek van de straat. Dan zou u me niet "cynische bandiet" maar "eerlijke arbeider" noemen. Met vleierij zou u me zelfs de Medaille voor Werk toegekend hebben. Priesters beloven een paradijs aan hun slachtoffers, u ... u bent minder abstract, u biedt hen een vodje papier. Ik bedank hartelijk voor zoveel goedheid, zoveel dankbaarheid, mijne heren. Ik ben liever een cynicus die zich bewust is van zijn rechten dan een automaat, een steunpilaar. Sinds ik kan beschikken over mijn geweten heb ik mij gewijd aan het stelen zonder enige scrupule. Ik deel niet in uw zogenaamde moraal die respect voor eigendom preekt als deugd terwijl in werkelijkheid er geen ergere dieven zijn dan eigenaars.

Acht u gelukkig, mijne heren, dat dit vooroordeel wortel heeft geschoten bij het volk want dat is uw beste gendarme. De onmacht van de wet kennende, van de macht beter gezegd, hebt u daarvan uw betrouwbaarste beschermers gemaakt. Maar let maar op: alles kent zijn tijd. Alles wat gebouwd is, opgericht door list en macht, kan door list en macht vernield worden. Het volk evolueert elke dag. Kijk hoe alle uitgehongerden, alle vagebonden, in één woord al uw slachtoffers, nadat ze onderricht zijn in deze waarheden, bewust van hun rechten, zich wapenen met een breekijzer en uw woonst aanvallen om hun rijkdommen, die zij gecreëerd hebben en die u hen afgenomen hebt, terug te nemen. Denkt u dat ze daar ongelukkiger van worden? Ik vermoed het tegendeel. Als ze er goed over nadenken, zullen ze liever alles riskeren dan u vet te mesten terwijl zij kermen van miserie. "De gevangenis...de strafkolonie...het schavot!" zal men zeggen. Maar wat zijn deze perspectieven vergeleken bij het leven van een afgestompte dat uit niets dan leed bestaat. Een mijnwerker die zijn brood verovert op de ingewanden van de aarde en nooit de zon ziet schijnen, kan van het ene moment op het andere omkomen bij een mijngasexplosie. Een dakwerker die zwerft over de daken kan vallen en zich herleid zien tot kruimels. Een zeeman weet wanneer hij vertrekt maar niet of hij terugkeert naar de haven. Een flink aantal andere arbeiders lopen dodelijke ziekten op bij het uitoefenen van hun beroep, putten zich uit, vergiftigen zich, vermoorden elkaar terwijl ze voor u scheppen. Niet alleen de gendarmes, de politieagenten, uw lakeien vinden soms de dood in de strijd die zij aangaan tegen uw vijanden, in ruil voor een bot dat u hen geeft om op te knagen. Koppig in uw enggeestig egoïsme blijft u sceptisch tegenover deze visie, is het niet? Het is alsof u zegt: "Het volk is bang. Wij besturen het met de vrees voor repressie. Als het tegensputtert, deporteren we het naar de strafkolonie. Als het handelt, stellen we het op de guillotine terecht!" Een misrekening, mijne heren, geloof me. De straffen die u oplegt zijn geen remedie tegen daden van verzet. De repressie is hoegenaamd geen remedie of zelfs maar een lapmiddel, maar slechts een verdere verslechtering van de kwaal. De correctieve maatregelen kunnen alleen haat en wraak zaaien. Dat is een fatale cyclus. Hebt u overigens, sinds u hoofden afhakt, sinds u de gevangenissen en strafkolonies bevolkt, verhinderd dat de haat naar boven komt? Zeg eens! Antwoord! De feiten tonen uw onmacht aan. Wat mij betreft, ik wist pertinent dat mijn handelswijze moest leiden tot de strafkolonie of het schavot. U zou moeten inzien dat dat me niet verhindert heeft te handelen. Dat ik me heb toegelegd op diefstal is geen kwestie van winsten, van centen, maar een kwestie van principe, van recht. Ik heb verkozen liever mijn vrijheid, mijn onafhankelijkheid, mijn menselijke waardigheid te behouden dan de voortbrenger te zijn van het fortuin van een baas. Onomwonden, zonder verbloeming: ik stal liever dan bestolen te worden. Natuurlijk verwerp ik evenzeer het feit dat een mens zich met geweld en met list de vrucht van andermans arbeid toeeigent. Maar juist daarom voer ik oorlog tegen de rijken, de dieven van het bezit van de armen. Ook ik zou willen leven in een samenleving waarin diefstal verbannen is. Ik keur diefstal enkel goed en maak er alleen maar gebruik van als een geschikt middel tot verzet, om de meest onrechtvaardige van alle diefstallen te bestrijden: individuele eigendom. Om een effect te niet te doen moet men allereerst de oorzaak ervan wegnemen. Diefstal bestaat omdat er overvloed aan de ene en schaarste aan de andere kant is, alleen omdat alles slechts aan enkelen toebehoort. De strijd houdt pas op als mensen hun vreugde en hun smarten, hun werk en hun rijkdommen zullen delen, alleen wanneer alles aan iedereen zal toebehoren.

Alexandre Jacob