Titel: Het anarchisme als ietsisme
Ondertitel: Een kritiek op Bas Moreel
Auteur: André Bons
Onderwerp: anarchisme
Datum: voorjaar/zomer 2006
Bron: https://www.tijdschrift-de-as.nl/documenten/de_AS_152-153-154.pdf

    DOGMA’S

    LEIDERS EN VOLGERS

Het wordt niet vreemd gevonden als een Nederlandse anarchist zegt dat hij niet weet of hij zich wel anarchist moet noemen. Hij heeft weliswaar een aantal overtuigingen die je anarchistisch zou kunnen noemen, maar aan de nadere kant beschouwt hij die ook beslist niet als zekerheden. Nederlandse anarchisten willen vooral niet dogmatisch overkomen. Dat betekent dat er weinig vastligt. Ook is er van zendingsdrang geen sprake. Alleen daarom al gaat de vergelijking van het Nederlandse anarchisme met een kerkgenootschap mank. Maar als het dan toch moet, zou ik het anarchisme in Nederland willen typeren als een kerk waarvan de deuren wagenwijd openstaan. Je loopt er gemakkelijk naar binnen, maar je staat ook zo weer buiten. Velen zijn geroepen, maar niemand voelt zich werkelijk uitverkoren. De meeste gelovigen belijden hun geloof alleen nog op hoogtijdagen. Hun overtuiging geeft hen nauwelijks verplichtingen. Wie zou hen een uitverkoren volk willen noemen? Wordt er nog geleden voor de goede zaak? Is er gehoorzaamheid aan het hogere, wordt er werkelijk dogmatiek bedreven, leeft er nog het verlangen naar het beloofde land? Ik dacht het niet! Het anarchisme in ons land heeft onmiskenbaar de trekken van een ietsisme.

Ronald Plasterk, columnist van de Volkskrant, heeft het ietsisme in de moderne godsdienst omschreven als het beleven van een religie zonder God. Mensen hebben geen vaststaand beeld van het opperwezen meer, maar zitten wel met het gevoel dat er iets hogers moet zijn. Wat dat precies is, dat laten ze graag in het vage. Geloofsovertuiging heeft plaatsgemaakt voor gevoel en intuïtie. Geloof is een achtergrond voor het dagelijks leven, dat verder op een postmoderne manier wordt geleefd. Ietsisten denken wel dat er iets is, maar ze hebben nauwelijks kennis van de religie en voelen niet de behoefte aan kerkelijke autoriteit en kanselprekerij. Hun geloof is een strikt persoonlijke en vrijblijvende opvatting geworden, die in de kern onzekerheid is.

Wat is dan een ietsistisch anarchisme? Het gevoel dat er iets is, of beter: dat er iets was. Een geschiedenis, een traditie, verhalen van vroeger. Iconen, martelaren, manifesten. Tussen het mooie verleden en de huidige tijd kan dit anarchisme geen verbinding leggen. Hoeveel hedendaagse anarchisten hebben actieve kennis van de belangrijkste ideeën van Bakunin, Kropotkin of Proudhon, en proberen er mee te werken? Wie van hen heeft ooit zelf iets opgeofferd voor de goede zaak? Het huidige Nederlandse anarchisme kent nauwelijks dogmatici. Men is weliswaar anarchist, maar kan er niet zoveel mee. Men vindt het van belang te benadrukken dat men geen typische anarchistische anarchist is, geen ouderwetse hardcore anarchist, maar gewoon een moderne anarchist, die niet op een rigide identiteit vastgepind wil worden.

Ietsistische anarchisten hebben een groot relativeringsvermogen ontwikkeld. Daardoor vergeten ze langzamerhand wat anarchisme is. Ze nemen geen anarchistische standpunten in, omdat ze die eigenlijk niet hebben. Men brandt zich liever niet aan uitgesproken opvattingen. Als vanuit de samenleving de roep klinkt om meer leiderschap komen tegengeluiden niet van anarchisten. De verzorgingsstaat wordt afgebroken en er is geen anarchist die zich er over uitlaat. De sociale dienstplicht wordt in een of andere variant voorgesteld; een ware test voor het anarchistisch geweten, maar niemand die de handschoen oppakt. Het vluchtelingenvraagstuk, het referendum, de gekozen burgemeester, openbare veiligheid, terrorisme en de rol van de staat: het is allemaal te groot voor het hedendaags ietsistisch anarchisme.

Het anarchistisch ietsisme lijdt aan ideologische pleinvrees. Het beetje overtuiging dat er wellicht nog is, wordt gekoesterd en geprivatiseerd. Het blijft strikt persoonlijk, naar binnen gericht, gecamoufleerd. Het wordt niet politiek tot uitdrukking gebracht. Het vermijdt publiek vertoon. Het benoemt niet, het stelt niet aan de kaak, het formuleert geen ongemakkelijke vragen, het gaat geen politiek debat aan. Discussies met tegenstanders hebben geen prioriteit, omdat politiek een soort religie is geworden. In het ietsistisch universum voeren ironie en distantie de boventoon. Scepsis is er de regel, twijfel een vanzelfsprekendheid en afstand houden een tweede natuur.

DOGMA’S

Bas Moreel wil meer debat over ketterse ideeën, zo blijkt uit zijn bijdrage elders in dit nummer. Natuurlijk zouden de zin en onzin van parlementarisme onderwerp van gesprek moeten zijn in onze kringen. Over autoriteit zouden stevige debatten moeten worden gevoerd, net als over representatie en leiderschap, de persoonlijkheid van de iconen van het anarchisme en de zegeningen van het kapitalisme. En vooruit, laten we god ook niet vergeten. Verschil van mening: heerlijk! Elk initiatief dat debat wil aanjagen, is meer dan welkom.

Het probleem is echter dat de discussie nog niet is aangekondigd of het resultaat ligt al vast. Het anarchisme onderzoeken kan blijkbaar niets anders betekenen dan het nog verder laten verwateren. Elke verwijzing naar de traditie is al bij voorbaat overbodig. Overal kan inspiratie vandaan komen behalve uit het eigen verleden. Nu eens ironisch, dan weer vermoeid, maar nergens echt overtuigend constateert het artikel dat het anarchisme een hopeloze zaak is, dat het heil ergens anders ligt, dat de mensen nu eenmaal niet geschikt zijn voor de libertaire principes – zie Polen, zie Maleisië, zie Bangladesh. Daar weten ze, beter dan wij in Nederland blijkbaar dat het anarchisme te mooi is om waar te kunnen zijn.

Wat dan? Een tamelijke willekeurige selectie van anarchistische ‘dogma’s’ passeert de revue. En wat blijkt? Ze deugen geen van allen. Wie er nog wel wat in ziet, zit er helemaal naast. Iedereen heeft deel aan het grote gelijk – behalve die dogmatische anarchisten. De overwegingen van Bas Moreel betekenen een nieuwe stap op weg naar een vervolmaking van het ietsisme. We relativeren tot er niets meer over is. Het betoog draait om de vergelijking van het anarchisme met een religie. Eerst wordt het anarchisme als dogmatische religie voorgesteld. Vervolgens wordt een negatief beeld geschetst van religieus denken. En tussen neus en lippen door krijgt de lezer een dringend advies God te beschouwen als basis van het bestaan. De stelling dat in het anarchisme alles geschreven is vanuit een vaste grondslag, het bewijs van de verwantschap met religie, gaat voorbij aan alle debatten binnen het anarchisme. Anarchisme is evenmin als conservatisme of liberalisme een onomstreden geheel. Altijd heeft er over inhoud en betekenis onenigheid bestaan.

De gehoorzaamheid van de gelovige aan een boodschap waarop hij niet zit te wachten, volgens het artikel het tweede kenmerk van religie, blijft onbesproken. Dat moet ook wel want het past er niet in. In het ietsistisch anarchisme kan immers geen sprake zijn van gehoorzaamheid aan welke boodschap ook, en dus ook niet aan voorschriften die onbegrijpelijk of nutteloos lijken. Daarom refereert elk ietsisme op een vage manier aan beginselen zonder ze werkelijk te omarmen of zich verplicht te voelen ze na te leven.

Anarchisten zouden in anarchisme altijd de oplossing zien, zo stelt het artikel. Niets is echter minder waar. Voor de moderne anarchist is de oplossing doormodderen, compromissen sluiten, zich aanpassen, inbinden, blij zijn met kleine stappen vooruit, en politiek bedrijven van het minste kwaad. De realiteit is dat er geen realistischer anarchisme bestaat dan het ietsistisch anarchisme.

LEIDERS EN VOLGERS

Het zou veel ruimte vergen op alle argumenten afzonderlijk in te gaan. Toch mogen enkele opmerkingen niet onweersproken blijven. Het argument over parlementarisme en revolutie bijvoorbeeld is onnodig ingewikkeld geformuleerd. Helder is vooral de afkeer van volksvergaderingen en het vertrouwen in representatie. Dat komt ongeveer neer op het huidige standpunt van de VVD. En waar zitten toch de Nederlandse anarchisten die fantaseren over revolutionaire situaties?

Het voorbeeld van de Grameen Bank roept meer vragen op dan het beantwoordt. Welke conclusies volgen uit het verhaal? Geen zinnig mens zal een veroordeling uitspreken over armen die zich met een kleine lening uit diepe armoede weten te werken. Maar verandert er in Bangladesh iets aan de ongelijke verdeling van bezit? Wat gaan die kleine onderneminkjes op de wat langere termijn doen als ze verder moeten groeien? Wat gaat de bank doen als ze geen kleine leningen meer kan uitzetten, bijvoorbeeld omdat andere banken nog gunstiger voorwaarden bieden? Of als de economische wind tegen gaat zitten en de aflossingen uitblijven? En hoe zijn de inkomensverhoudingen binnen de Grameen Bank, hoe valt een vergelijking uit tussen het inkomen van Junus, die een goed idee had, en de bankemployees die het werk moeten doen? Is Junus trouwens een beter mens dan Bakunin?

Een van de mooiste gedachten verbonden met het anarchisme wordt met veel sarcasme opgediend. ‘Van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte’ is geen wereldvreemd dogma, maar een belangrijk inzicht van de politieke en sociale ethiek. Anarchisten schermen er graag mee maar ze hebben er geen patent op. Zelfs in de verzorgingsstaat treffen we dit principe aan. We kunnen het maar beter in ere houden. Ook andere voorbeelden die de scepsis over anarchistische inzichten zouden moeten voeden, bijvoorbeeld de opmerkingen over productiecoöperaties, overtuigen niet. Ze bieden slechts fragmenten van redeneringen, waarin steeds het wel het menselijke tekort breed wordt uitgemeten, terwijl maatschappelijke achtergronden en sociale rollen duister blijven.

De argumentatie over leiderschap is bijzonder teleurstellend. Uitsluitend spreken over charisma en overtuigingskracht kan in een paar zinnen. Natuurlijk speelt charisma een rol in het sociale verkeer. Maar het werkelijke debat over leiderschap gaat over machtsposities. Het cruciale vraagstuk van macht en machtsmisbruik verhullen met uitspraken dat de één nou eenmaal van nature meer charisma heeft dan een ander is mager. De suggestie om het trotse en provocatieve ‘Ni dieu ni maître’ uit te leggen als ‘Knecht noch meester’ lijkt aanvaardbaar, maar is weer moeilijk te rijmen met de opmerking over leiderschap. Moeten we in de toekomst de leuze hanteren ‘Wel leiders, maar geen knecht en geen meester?’ Dat lijkt me geen vooruitgang op de klassieke anarchistische canon.

Dat geldt, om een laatste voorbeeld te noemen, ook voor het godsbesef waarvoor het artikel een lans breekt. De vraag is: ‘Hoe kun je bestaan zonder die God op wie je bestaan berust?’ Waar het ietsistisch anarchisme een mystieke vorm gaat aannemen, kan ik beter zwijgen. Alleen één vraag: als aanbidding of onderwerping aan een god niet aan de orde is, wat houdt het erkennen van die God dan wel in? Nederigheid en dankbaarheid? En wat doen we daar dan mee? Anarchisme zonder god is geen dogma, zeker niet in het vaderlandse anarchisme. Voor het hedendaagse ietsistische anarchisme is godsdienstige overtuiging geen kwestie van dogma, maar gewoon geen enkel punt.

De zwakke argumentatie rond de anarchistische dogma’s zou nog tot daar aan toe zijn als het alternatief kon overtuigen. Maar het alternatief, ‘het grootst mogelijke geluk voor zoveel mogelijk mensen’ is van een bedrieglijke vanzelfsprekendheid. Achter de schijnbare eenvoud van deze utilitaristische leuze gaan echter enorme ethische problemen schuil. In eerste instantie lijkt niemand zich er een buil aan te kunnen vallen. Als je een ander al niet zijn geluk gunt, waar blijven we dan? Het probleem is dat geluk een even omstreden begrip is als alle andere begrippen in de politieke en sociale filosofie. Wat te doen als het geluk van de één het ongeluk van de ander is? En wat als het ongeluk van de één leidt tot een groter geluk van de ander? Spreken in termen van ‘zoveel mogelijk mensen’ wekt achterdocht: wie horen daar wel bij en wie niet, en onder welke voorwaarden? En kan ‘zoveel mogelijk mensen’ ook betekenen ‘alle mensen’? Waarom eigenlijk niet? Volgens welke maatstaven onthouden we de één wat we de ander wel toestaan? En hoe voorkomen we dat we politieke boekhoudkunde gaan bedrijven en zaken met elkaar gaan vergelijken die niet vergelijkbaar zijn? Allemaal vragen die, gek genoeg weer leiden naar de anarchistische dogma’s die eerst zo gemakkelijk zijn verketterd.

Waar het artikel van Bas Moreel voorstelt de blik te wenden naar andere ideologieën, in de zekerheid daar iets te vinden van onze gading, zouden we beter onze eigen traditie serieus kunnen nemen. Die is niet simpel, rechtlijnig of eenduidig, maar tot op de dag van vandaag complex, grillig en meervoudig. Bezinning op interpretaties maakt onderdeel uit van die traditie. We zijn alleen vergeten hoe ze te voeren. De behoefte aan onderzoek naar het anar-chisme en naar vernieuwing van de traditie neemt overigens toe. Herwaardering van de traditie kan het best plaatsvinden door betrokkenheid op de politieke en maatschappelijke vraagstukken van dit moment. Wat is ons alternatief voor het pleidooi voor het vergroten van ongelijkheid? Wat stellen we tegenover de afbraak van solidariteit? Hoe reageren we op het vermarkten van al wat collectief is? Hebben we een antwoord op de politieke hardheid? Hoe ethisch kunnen we nog zijn, en hoe idealistisch? Er zijn meer dringende vragen dan anarchisten voorlopig kunnen beantwoorden. Vanuit het versterkte ietsisme dat het artikel beschrijft, zijn we daar niet toe in staat. We hebben dan immers bij voorbaat prijsgegeven wat we nog hard nodig zullen hebben.