anoniem
De ongewensten
De Ongewensten
Er zijn alsmaar meer ongewensten in deze wereld. Er zijn te veel mannen en vrouwen voor wie deze maatschappij maar één rol voorzien heeft: kapotgaan. Als doden in deze wereld of als doden tegenover zichzelf, de maatschappij wil hen enkel zo. Als werklozen dienen ze om diegenen die werk hebben eender welke vernedering te doen aanvaarden om hun job te behouden. Als geïsoleerden dienen ze om aan de burgers te doen geloven dat ze een waarachtig gemeenschappelijk leven hebben (tussen de papierwinkel van de autoriteit en de winkelrekken van de koopwaar). Als migranten dienen ze om de illusie wortels te hebben te voeden bij de proletariërs, eenzaam in het niets aan hun bureau, in de metro of voor de televisie. Als illegalen dienen ze om in misselijk makende herinnering te brengen dat loonslavernij niet het ergste is – er bestaat ook gedwongen arbeid en angst die bij elke routinecontrole naar de keel grijpt. Als gedeporteerden dienen ze om de chantage van een verbanning naar ellende zonder weg terug te versterken bij alle economische vluchtelingen van de kapitalistische massamoord. Als gevangenen dienen ze om diegenen die niets meer van dit ellendige bestaan willen te bedreigen met het vooruitzicht van de bestraffing. Als uitgeleverde vijanden van de Staat, dienen ze om te doen verstaan dat er in de Internationale van de overheersing en uitbuiting geen enkele ruimte is voor het slechte voorbeeld van de revolte. Arm, geïsoleerd, overal vreemdeling, opgesloten, buitenwettelijk, verbannen: de condities van deze ongewensten worden alsmaar meer gedeeld. Ook de strijd kan gedeeld worden, op basis van de weigering van een leven dat elke dag meer precair en artificiëler wordt. Burgers of vreemdelingen, onschuldigen of schuldigen, illegalen of regulieren: deze onderscheiden van de statelijke codes horen ons niet langer toe. Waarom zou de solidariteit deze sociale grenzen moeten respecteren terwijl de armen voortdurend van de ene kant naar de andere kant gezeuld worden? Wij zijn niet solidair met de ellende, maar met de krachtdadigheid waarmee mannen en vrouwen de ellende niet verdragen.
De droom van een oorkonde
In de vaargeul van de geschiedenis lijkt een droom stand te hebben gehouden tegen het sleet van de tijd en de onverbiddelijke ketting van generaties. Kijk naar de vergeelde oorkonde van die code uit de Renaissance, kijk op die bladzijde naar de houtsneden die ons terugvoeren naar de jeugd van een millenium dat maar net voorbij is. Je zal de ezels de kardinaals zien berijden en de eeuwige uitgehongerden zich vreugdevol in het voedsel zien verdrinken. Je zal de vertrapte kronen zien. Je zal het einde van de wereld zien of – nog beter – de wereld op z’n kop. Daar is die droom dan, en naakt vertelt ze zichzelf in een gravure van vijfhonderd jaar geleden: de wereld vermoorden om haar te kunnen grijpen, de wereld aan God ontstelen om ze onszelf toe te eigenen en ze met onze eigen handen vorm te geven. Vervolgens hebben de tijden die droom altijd anders aangereikt. Soms droeg ze andere kleren, soms had ze een andere haarsnit. Ze heeft zich als boer gekleed tijdens de middeleeuwse opstanden en met een blouson noir tijdens Mei 68, als Italiaans arbeider tijdens de fabrieksbezetting en als Engels wever in de tijd dat de eerste industriële getouwen vol razernij met hamers kapotgeslagen werden. Het verlangen om de wereld op z’n kop te zetten heeft telkens de kop opgestoken wanneer de uitgebuitenen de banden die hen onderling verbinden, wisten te grijpen, de banden die geknoopt en doorgesneden worden door de verschillende vormen van uitbuiting. Het zijn inderdaad die uitbuitingsvormen die in zekere zin de armen ‘organiseren’: ze concentreren hen in fabrieken of in wijken, in de getto’s van de metropolen of aan hetzelfde werkloosheids-bureau. Daar leggen ze hen gelijkaardige levensomstandigheden en gelijkaardige problemen op die elke dag weer opgelost moeten worden. Laten we even stilstaan, in het diepste van ons geheugen graven en verwijzen naar de vertellingen van onze vaders. De fabriek in de mist of het zweet van de velden die door de zon verbrand zijn, de gruwel van een koloniale bezetting die je de vruchten van de aarde ontrukt of het elke dag helsere ritme van een drukpers die je in eender welke ‘communistische’ Staat’ belooft van de uitbuiting te verlossen op een morgen die nooit komt. We kunnen aan elk van deze beelden uit ons verleden de verschillende verenigingen van uitgebuitenen verbinden en dus de concrete strijdbases waarmee zij geprobeerd hebben de wereld op z’n kop te zetten en de uitbuiting af te schaffen. Nu wij, kinderen van zo’n verschillende herinneringen en revoltes, elkaar schouder aan schouder terugvinden... wat is dan de band die ons verenigt? Wat heeft ons hier gebracht, vanuit de Maghreb of vanuit het Oosten, van Azië of vanuit het hart van Afrika? Waarom herkent zelfs diegene die hier altijd al gewoond heeft deze aarde niet meer, waarom vindt hij die zo verschillend met de aarde uit z’n herinneringen?
Een misvormde planeet
Wanneer we aandachtig de geschiedenis van de laatste dertig jaar bekijken, kunnen we tussen de regels een ontwikkeling lezen; een reeks wijzigingen die de planeet overhoop hebben gesmeten. Deze nieuwe situatie wordt gewoonlijk gedefinieerd als ‘globalisering’. Het gaat niet over definitieve gegevens maar over wijzigingen die nog altijd bezig zijn – elk land heeft haar ritme en eigen bijzonderheden – en die ons toelaten ons aan enkele voorspellingen te wagen. Laten we om te beginnen maar een gemeen-plaats over die globalisering afkraken. Het kapitaal heeft altijd al op mondiale schaal veroverbare markten en arbeidskrachten die aan de laagste prijs uitgebuit kunnen worden gezocht. Da’s dus niets nieuws. Wat integendeel wel nieuw is, zijn de instrumenten waarvan het kapitaal zich bedient: dankzij de technologische ontwikkeling kan het kapitaal deze tendens realiseren aan een snelheid en met gevolgen die enkele jaren geleden nog ondenkbaar waren. Er is dus geen breuklijn tussen het oude en huidige kapitalisme, net zoals er nooit een ‘goed’ kapitalisme geweest is dat zich ontwikkelt op nationale grond en waarnaar we moeten terugkeren – in tegenstelling tot wat vele tegentanders van het ‘neoliberalisme’ willen laten geloven. Van 1973 (traditioneel beschouwd als het begin van het informaticatijdperk) tot vandaag, is het kapitaal nooit van karakter veranderd, evenmin is het ‘slechter’ geworden. Het kapitaal beschikt gewoon over wat meer wapens, maar dan wel wapens die zo krachtig zijn dat ze de planeet hebben misvormd. Voor een goed begrip van de analyse bekijken we dit proces doorheen de veranderingen die drie verschillende geografische zones ondergaan hebben: de voormalige kolonies, de voormalige zogenaamd communistische landen en Westerse landen.
De ongewilde kinderen van het Kapitaal
Zoals wel geweten is, hebben de voormalige kolonies bij het verwerven van hun onafhankelijkheid de verhoudingen met hun kolonisatoren helemaal niet gebroken; in het merendeel van de gevallen hebben ze die daarentegen simpelweg gemoderniseerd en niet zonder verscheidene schokken. De voormalige koloniale uitbuiting wilde vooral grondstoffen die gebruikt werden in het Westen aan lage prijzen bemachtigen. Vanaf een bepaald moment werden volledige fases van het industriële productieproces echter ingeplant in de armste landen om te profiteren van de lage kostprijs van arbeid. Die was zo laag dat de kosten van het grondstoffentransport van de machines, van de afgewerkte producten en de prijs van de financiering van lokale regimes die de openbare orde en het gunstig verloop van de productie garandeerden, gedekt werden. Jarenlang heeft het Westerse kapitaal deze landen binnengedrongen en hun sociaal weefsel diepgaand veranderd. De oude boerenstructuren werden vernietigd om plaats te maken voor de industrialisering, de gemeenschapsbanden werden gebroken, de vrouwen werden geproletariseerd. Een immense hoeveelheid arbeidskracht die ontrukt werd aan de aarde kwam – net zoals in het Europa van de vorige eeuw – verloren terecht in sloppenwijken op zoek naar werk. Deze situatie kreeg haar brutale stabiliteit in zoverre de manufactuurfabrieken die ingeplant waren door de westerlingen een aanzienlijk deel van de handen die te koop stonden, aannamen. Maar op een bepaald moment begonnen die fabrieken één voor één te sluiten. Daar in het Noorden was iets veranderd: de arbeidskracht was er terug concurrentieel geworden met die van het Zuiden. Eens de fabrieken gesloten waren, bleven er die nieuwe, talrijke en nutteloze proletariërs over, In het Oosten is de situatie niet veel beter. De zogenaamde communistische regimes hebben een woestijn achtergelaten. Het enorme, voorbijgestreefde productieapparaat werd geërfd door de oude bureaucraten en het Westerse kapitaal. Zo zijn de kinderen en kleinkinderen van deze uitgebuitenen – die bovenop de dagelijkse slavernij van de loonarbeid ook de pastoorsretoriek van de ‘fornuizen aan de macht’ en van het proletarische internationalisme hebben moeten ondergaan – in de werkloosheid beland: elke industriële herstructurering eist ontslagen, dat weten we. Zoals al het geval geweest was met de voormalige kolonies, hebben alle Westerse landen de economische en politieke invloedszone’s verdeeld over de gebieden van het ex-Warshawpact. Het deel van hun productie dat het meest nood had aan arbeidskracht werd overgeplaatst. Maar dat was niet meer dan een druppel water in de zee gezien het immense aantal armen die nutteloos geworden waren voor hun meesters. Zowel in het Oosten als in het Zuiden heeft de chantage van de schuldenlast via het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank op beslissende wijze deze processen versneld. En zo begint van het Zuiden tot het Oosten de lange mars van deze ongewenste kinderen van het kapitaal, van deze ongewensten. Maar het lot is niet zachter voor diegenen die thuisblijven. De sociale conflicten die voortkomen uit de al even enorme als plotse veranderingen worden geïntegreerd in ethnische en religieuze discours – nieuwe oorlogen die alsmaar bloediger zijn, loeren om de hoek. Voor diegenen die kiezen voor de weg van de emigratie, net zoals voor diegenen die blijven, zijn de enige zekerheden de ellende en de onteigening. Alle spijt is ijdel.
Tot gisteren
En wat gebeurde er ondertussen in het Westen? De verandering was er minder brutaal maar liep parallel met die van de rest van de wereld. De grote industriële apparaten die een aanzienlijk deel van de armen aannamen en die lange tijd de vormgeving van de steden bepaald hebben – en dus de mentaliteit, de manier van leven en van revolteren van de uitgebuitenen – zijn verdwenen. Gedeeltelijk omdat ze – zoals we al zagen –verplaatst werden naar de armste landen; gedeeltelijk omdat het mogelijk was ze te verbrokkelen en op een andere manier te verspreiden over het territorium. Dankzij de technologische ontwikkeling werden de productieprocessen niet alleen stelselmatig geautomatiseerd, ze ook werden meer aangepast aan de intrinsieke chaos van de markt. Voorheen had het kapitaal nood aan werknemers die de noodzakelijke kennis en bekwaamheid bezaten om op min of meer autonome wijze een fragment van het productieproces te beheersen. Dus aan werknemers die een heel leven lang in dezelfde fabriek bleven en dezelfde taken uitvoerden. Vandaag is dat niet meer het geval. De gevraagde kennis is alsmaar beperkter en meer omwisselbaar. Er bestaat niet langer een accumulatie van kennis, aangezien elk werk identiek is. De oude mythe van de volledige tewerkstelling werd vervangen door de ideologie van de flexibiliteit, met andere woorden van de precariteit en de ontmanteling van de oude verworvenheden: je moet je aan alles aanpassen, zelfs aan dagcontracten, aan de clandestiene economie of aan een definitieve verbanning uit het productieve kader. Deze veranderingen zijn gelijk in het hele Westen, maar op sommige plaatsen gebeurden ze zo snel en zo radicaal dat de algemene kostprijs van arbeid concurrentieel geworden is met die van het Zuiden en het Oosten. En zo geschiedde langs de ene kant de terugkeer van het kapitaal dat de economie van de armste landen gedestabiliseerd had – met als gevolg oorlogen en migraties – en langs de andere kant de degradatie van de materiële omstandigheden van de Westerse uitgebuitenen.
De toekomstige revoltes
Het is duidelijk dat de verandering in het Westen, hoewel gewelddadig, gedeeltelijk verzacht wordt door wat er nog overblijft van de ‘welvaartstaat’ en vooral door het feit dat een groot deel van de geprecariseerden kinderen zijn van oude proletariërs en via hun families dus indirect ‘genieten’ van de oude verworvenheden. Nog één generatie zal volstaan en de precariteit zal de meest veralgemeende sociale conditie zijn. En daarom zullen wij, kinderen van de oude industriële wereld, economisch gezien alsmaar nuttelozer zijn. De facto verenigd met de veelheid van ongewensten die op onze kusten landen. Met het voorbijgaan van de jaren en de voltooiing van deze tendens zullen alle bewegingen die een externe steun proberen te bieden aan een welomschreven deel van de uitgebuitenen (immigranten, werklozen, precairen, etc.) hun zin verliezen. De uitbuitingscondities zullen voor iedereen gelijkaardig zijn en zo eveneens de poorten openen voor werkelijk gezamenlijke strijden. Daar dan eindelijk de draad die ons allen verbindt, armen van duizend landen, erfgenamen van zo’n verschillende geschiedenissen: het kapitaal zelf verenigt in de ellende de verloren families van de menselijke soort. Het leven dat zich aan de horizon aftekent, zal geleefd worden onder het teken van de precariteit. Zorgvuldig voorbereid door de evolutie van de uitbuiting schuilen daar de moderne materiële bases voor de oude dromen van vrijheid, dáár schuilen de volgende revoltes.
Een tweehoofdige hydra
Talrijk zijn diegenen onder de radicale democraten en het ‘linkse volkje’ die aan de Staat een louter decoratieve rol toekennen in de beslissingen die boven onze hoofden genomen worden. Samengevat definiëren ze een globale hiërarchie met aan de top de grote financiële machten en de multinationals en aan de basis de nationale Staten. Die Staten zouden alsmaar meer lakeien worden, de simpele uitvoerders van onbetwistbare beslissingen. Dat alles leidt naar een illusie die nu al drager is van de ergste gevolgen. Talrijk zijn diegenen die een reformistische en in zekere zin nostalgische bocht willen opleggen aan de strijden die zich zowat overal ontwikkelen tegen bepaalde aspecten van de ‘globalisering’: de verdediging van het ‘goede’ oude nationale kapitalisme en tegelijkertijd dus van het oude model van staatsinterventie in de economie. Niemand merkt op dat de ultraliberale theorieën die momenteel in zwang geraken en de keynesiaanse modellen die tot voor kort in de mode waren simpelweg twee verschillende vormen van uitbuiting voorstellen. Het lijdt geen twijfel dat we in de huidige stand van zaken niet kunnen ontkennen dat ons leven bepaald wordt door globale economische noden, maar dat betekent helemaal niet dat de politiek haar schadelijkheid is kwijtgeraakt. De Staat als een fictieve entiteit denken of exclusief als reguleerder van sociale conflicten zien (gerecht en politie, om het zo te zeggen) is beperkend. Voor de kapitalisten is de Staat diegene die de vitale functies voor alle anderen verzekert. Niettemin neigt haar bureaucratie die verbonden maar niet ondergeschikt is aan de bedrijfskaders er vooral toe haar eigen macht te reproduceren. De Staat ontwikkelt zichzelf door het terrein voor het kapitaal voor te bereiden. Het zijn de staatsstructuren die de stelselmatige uitholling van de barrières van tijd en ruimte toelaten – een essentiële conditie voor de nieuwe vorm van kapitalistische overheersing – door gebieden, fondsen en onderzoek te leveren. De mogelijkheid om alsmaar sneller koopwaar te laten circuleren wordt bijvoorbeeld gegarandeerd door autosnelwegen, lucht- en zeewegen, de hogesnelheidstreinen,... Zonder die structuren die georganiseerd worden door de Staten zou de ‘globalisering’ zelfs niet denkbaar zijn. Op dezelfde wijze zijn de informaticanetwerken niets meer dan een ander gebruik van de oude telefoonkabels: elke innovatie in deze sector (communicatie via satellieten, glasvezels, etc.) wordt, nogmaals, gegarandeerd door de staatsapparaten. Op die manier wordt dus aan een andere nood van de geglobaliseerde economie (de circulatie van gegevens en kapitaal in enkele seconden) tegemoet gekomen. Zelfs vanuit het gezichtspunt van onderzoek en technologische doorbraken spelen de Staten een centrale rol. Van het nucleaire tot de cybernetica, van de studies naar nieuwe materialen tot genetische ingenieurskunde, van electronica tot telecommunicatie: de ontwikkeling van de technische macht gaat samen met de fusie van industriële, wetenschappelijke en militaire apparaten. Zoals iedereen weet heeft het kapitaal er nu en dan nood aan zich te herstructureren. Dat wil zeggen, om de toewijzingen, de ritmes, de kwalificaties en dus de verhoudingen tussen werknemers te veranderen. Deze veranderingen zijn vaak zo radicaal (massale ontslagen, helse cadansen, brutaal terugschroeven van verworvenheden, etc.) dat ze de sociale stabiliteit in crisis brengen tot op het punt dat interventies van het politieke type noodzakelijk worden. Soms zijn de sociale spanningen zo sterk, de syndicale politie zo zwak en de herstructurering zo dringend dat de Staten geen andere oplossing vinden dan oorlog. Via oorlog kanaliseert met de sociale woede niet alleen naar valse vijanden (de Anderen in ethnische of religieuze zin bijvoorbeeld) maar geeft men impulsen aan de economie. De militarisering van het werk, de wapenbestedingen en de daling van de lonen rentabiliseren de resten van het oude industriële systeem maximaal. Ondertussen staan de veralgemeende verwoestingen hun plaats af aan een moderner productieapparaat en buitenlandse investeringen. Voor de ongewensten – de rusteloze en overtollige uitgebuitenen – wordt de sociale interventie voortvarender: uitroeiing. Een van de karakteristieken van deze tijd is de alsmaar massievere stroom van migranten naar de Westerse metropolen. Het immigratiebeleid – de afwisseling tussen opening en sluiting van grenzen – wordt niet bepaald door de graad van gevoeligheid van de heersers, maar komt voort uit pogingen om munt te slaan uit een situatie die alsmaar moeilijker te beheren valt. Langs de ene kant is het niet mogelijk om de grenzen hermetisch af te sluiten, langs de andere kant is een klein percentage van – vooral illegale en dus willekeurig bruikbare – immigranten nuttig omdat ze een goedkope reserve zijn voor de arbeidskrachten. Maar de massale clandestiniteit brengt sociale conflicten voort die moeilijk te controleren vallen. De regeringen moeten laveren tussen deze noden. Het goed functioneren van de economische machine hangt ervan af. Net zoals de globale markt de uitbuitingscondities eenmaakt zonder daarom de concurrentie tussen kapitalisten uit te schakelen, bestaat er een pluristatelijke macht die de overheersingsprojecten coördineert zonder de politieke en militaire competitie tussen de verschillende regeringen uit te wissen. Economische en financiële akkoorden, wetten over arbeidsflexibiliteit, rol van de vakbonden, coördinatie van legers en politiemachten, ecologisch beheer van schadelijkheden, repressie van dissidentie – dat wordt allemaal op internationaal niveau bepaald. Toch komt de uitvoering van deze beslissingen toe aan elke afzonderlijke Staat die aan de verwachtingen moet voldoen. Het lichaam van deze Hydra bestaat uit techno-bureaucratische structuren. Niet alleen smelten de eisen van de markt samen met die van de sociale controle, ze gebruiken ook dezelfde netwerken. Bijvoorbeeld: de banksystemen, medische, politionele en verzekeringssystemen wisselen voortdurend hun gegevens uit. De alomtegenwoordigheid van magnetische kaarten verwerkelijkt een veralgemeende fichage van smaken, aankopen, verplaatsingen en gewoontes. Dat allemaal onder de ogen van de alsmaar ruimer verspreide beveilingscamera’s en via draagbare telefoons die de virtuele en zelf geficheerde versie van een sociale communicatie die niet meer bestaat verzekeren. Neoliberalisme of niet, de interventie van de Staat op het territorium en in onze levens wordt elke dag meer totalitair zonder daarom gescheiden te zijn van het geheel van productie-, distributie- en reproductiestructuren van het kapitaal. De veronderstelde hiërarchie tussen de macht van de multinationals en de Staten bestaat de facto niet, want ze opereren binnen een wederzijdse symbiose aan deze anorganische macht die maar één enkele oorlog aan het voeren is: de oorlog tegen de autonomie van de mensen en tegen het leven op Aarde.