Titel: Geestverwanten van Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Ondertitel: Het vrije socialisme in Groningen, Friesland en Drenthe (1890 -1940)
Auteur: Arend Hazekamp
Notities: "Geestverwanten van Ferdinand Domela Nieuwenhuis Dit boek is mede mogelijk gemaakt door steun van: P.W. janssen’s Friesche Stichting, Stichting Genootschap Vrij Socialisme, Prins Bernhard Cultuurfonds Groningen, Stichting Juckema-Sideriusfonds, Stichting Ritske Boelema Gasthuis en dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds. Allen hartelijk dank. Geestverwanten van Ferdinand Domela Nieuwenhuis Het vrije socialisme in Groningen, Friesland en Drenthe (1890 -1940) tekst Arend Hazekamp archiefonderzoek Roland Hurrelbrinck beeld persoonlijk archief Arend Hazekamp, tenzij anders vermeld vormgeving Vogelsang grafisch ontwerp, Heerenveen lithografie jaap de Winkel tekstcorrectie Tekstbureau Andries de Haan drukker Printbase, Sintjohannesga ISBN 978-90-83269-12-2 www.uitgeverijlouise.nl"

  GEEST-VERWANTEN VAN FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS

    INLEIDING

    H1 OP DE GRENS VAN HONGER EN ARMOEDE

      1. Ferdinand Domela Nieuwenhuis

      2. De socialistische beweging in het Noorden

      3. Een groeiende revolutionaire stemming

      4. Parlementair versus revolutionair socialisme

      5. Het vrije socialisme en het anarchisme

      6. Het anarchisme in het Noorden

      8. De Vrije Groepen

      9. De economische strijd van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS)

      11. De algemene werkstaking in 1903

      12. De Noordelijke Federatie van Landarbeiders

      13. De vrij-socialistische beweging in het Noorden

      14. De verwijdering tussen de vrije socialisten en het NAS

      Slot

        NOTEN

    H2 STRIJD OP MAATSCHAPPELIJKE DEELTERREINEN I

      1. Vrijdenkersvereniging De Dageraad

      2. De Algemene Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANCOB)

      3. De vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB)

      4. De Internationale AntiMilitaristische Vereniging (IAMV)

      Slot

        NOTEN

    H3 DE OPLEVING VAN DE BEWEGING TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG

      1. De veroordeling van de oorlog

      2. De eerste tekenen van protest tegen de oorlog

      3. De invloed van het Dienstweigeringsmanifest

      4. Dienstweigering als vrij-socialistische actie tegen de oorlog

      5. De vrije socialisten en het Revolutionair Socialistisch Comité (RSC) De invloed van de SDP op het LAC ervoer men binnen het NAS als te overheersend. Toch was men binnen de onafhankelijke vakbeweging niet ongevoelig voor deze toenaderingspoging van deze sociaaldemocraten. De sociale wetgeving, die schoorvoetend op gang was gekomen, dwong de syndicalisten, als ze invloed wilde behouden binnen de arbeidersbeweging, tot een meer pragmatische koers.

      6. De groei van de vrij-socialistische beweging

      7. Toenemende hongerdemonstraties en anti-oorlogsprotesten

      Slot

        NOTEN

    H4 DE REVOLUTIE GLOORT IN HET OOSTEN

      1. De algemene werkstaking

      2. Voortdurende maatschappelijke onrust

      3. De rode revolutieweek

      4. De reactie op de revolutiedreiging

      6. De actie tegen de ‘stemdwang’

      7. De lokroep van het communisme

      8. De dood van Domela Nieuwenhuis

      9. Roerige loonstrijd van arbeiders

      Slot

        NOTEN

    H5 LANDELIJKE ORGANISATIE EN REGIONALE SAMENWERKING

      1. Een nieuwe koers voor de noordelijke beweging

      2. Het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV)

      3. Het ‘Libertas Schandaal’

      4. Het weekblad De Vrije Samenleving

      5. De Arbeider wordt een landelijk blad

      6. De teloorgang van het Sociaal-Anarchistisch Verbond

      7. De Drentse veenstaking van 1921

      8. Het Noordelijk Propaganda Comité (NPC)

      9. De werkverschaffing of de hongerzweep

      10. De Fries-Drentse stakingen van 1925

      11. Samenwerking rond het Friese weekblad De Ploeger

      12. Het Revolutionair AntiMilitaristisch Friesch Propaganda Comité (FPC)

      Slot

        NOTEN

    H6 STRIJD OP MAATSCHAPPELIJKE DEELTERREINEN II

      1. Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS)

      2. Het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV)

      3. De Internationale AntiMilitaristische Vereniging (IAMV)

      4. De Vereniging Gemeenschappelijk Grond Bezit (GGB)

      5. Vrijdenkersvereniging De Dageraad

      6. De Algemeen Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANGOB)

      Slot

        NOTEN

    H7 NIEUW ELAN DOOR DE JONGERENBEWEGING

      1. De Sociaal-Anarchistische Jeugd Organisatie

      2. Dienstweigering

      3. Het Vrije Jeugd Verbond

      4. Vrije Jeugd

      5. De Moker

      6. De Kreet derJongeren

      7. De tragische dood van Klaas Blauw

      8. Pinkstermobilisaties

      9. Antimilitaristische Landdagen in Appelscha

      10. De ‘Kranten-kwestie’

      11. De Branding

      12. Scheuring in het VjV

      13. Voortzetting van De Moker

      14. Het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ)

      15. Het einde van De Branding en De Moker

      16. De Noordelijke Mokerjongeren

      Slot

        NOTEN

    H8 KUNST NA DE ARBEID

      1. Dada als inspiratiebron

      2. De verhouding van de vrij-socialistische beweging tot de kunst

      3. Het Noorden en de kunst

      4. De zangverenigingen

      5. De toneelverenigingen

      6. De kunst van het declameren

      7. De muziekverenigingen

      Slot

        NOTEN

    H9 DE SOCIAAL-CULTURELE WERELD VAN DE VRIJE SOCIALISTEN

      2. Het belang van persoonlijke ontwikkeling

      4. Scholingsbijeenkomsten

      5. De viering van 1 mei

      6. De beroepen van de vrije socialisten

      7. Solidariteit

      8. De wereldhulptaal Esperanto

      9. Man-vrouwverhoudingen

      10. De rol van vrouwen in de beweging

      11. Het huwelijk

      12. Seksualiteit

      13. De opvoeding van de kinderen

      14. Het onderwijs

      15. De viering van Sinterklaas

      16. De betekenis van feestelijke bijeenkomsten

      17. Een gezonde levensstijl

      18. Sport en beweging

      19. De kermis en de bioscoop

      Slot

        NOTEN

    H10 DE BEWEGING ZIET HAAR BEPERKINGEN ONDER OGEN

      1. De houding bij verkiezingen

      2. De heroprichting van het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV)

      3. Discussie over één landelijk blad

      4. De landarbeidersstaking van 1929

      5. Onenigheid bij de voormannen

      6. Perikelen bij De Arbeider

      7. Toenemende regionale samenwerking

      8. De commotie rond IJje Wijkstra

      9. Versteviging van de samenwerking in het Noorden

      10. Eigen gebouwen in Sappemeer en Nieuwe-Pekela

      Slot

        NOTEN

    H11 OVERGELEVERD AAN DE ZWARTSTE ELLENDE

      1. Economische crisis

      2. Stakingen in de werkverschaffing

      2. Opkomend fascisme

      3. Toenemende overheidsrepressie

      5. De beweging komt onder druk te staan

      6. De Alarmisten

      6. De dood van jan Bijlstra

      8. De Arbeider onder een nieuwe redactie

      9. De noordelijke beweging tegen de verdrukking in

      6. Het terrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha

      11. Antifascistische samenwerking

      12. Het Fonds Internationale Solidariteit

      Slot

        NOTEN

    H12 DE VERSPLINTERING VAN DE BEWEGING

      1. Luchtbeschermingsoefeningen

      2. De Protestmars

      3. Antimilitaristische schrijfclubs

      4. De revolutie in Spanje

      5. De reactie van de Nederlandse beweging

      6. De positie van De Arbeider rond Spanje

      7. Het Comité ‘Helpt Spanje’

      8. De Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN)

      9. Het Fonds Internationale Solidariteit (FIS)

      10. De Vereniging Anarchistische Uitgeverij (VAU)

      11. De Arbeider en de noordelijke beweging

      12. De vrees voor een nieuwe wereldoorlog

      13. De Tweede Wereldoorlog

      Slot

        NOTEN

    H13 SLOTBESCHOUWING

      Noten

    BRONNENOVERZICHT

      I ARCHIEVEN

      II GERAADPLEEGDE PERSONEN

      III PERIODIEKEN

      IV LITERATUUR

Deze digitale versie is zonder de afbeeldingen en kan hier en daar een linebreak bevatten en andere kleine schoonheids foutjes

GEEST-VERWANTEN VAN FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS

Arend Hazekamp

uitgeverij Louise

INLEIDING

GEESTVERWANTEN VAN FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS

Het vrije socialisme in Groningen, Friesland en Drenthe 1890-1940

Al op jonge leeftijd ontwikkelde ik een fascinatie voor geschiedenis. Krantenartikelen over archeologische vondsten nam ik mee naar school om aan de klas te laten zien. Ze prikkelden mijn nieuwsgierigheid naar het leven in lang vervlogen tijden. De verhalen van mijn moeder over het leven van vroegere generaties maakten een blijvende indruk, vooral die over het zware leven van de landarbeiders. In de Noord-Groningse families waaruit mijn ouders afkomstig zijn, werkte men in vroegere jaren hoofdzakelijk bij boeren. Een overgrootvader was een vroege socialist die ieder jaar op zoek moest naar een nieuwe boer, omdat hij als oproerkraaier niet bij zijn werkgever mocht blijven. Het gezin van mijn vader behoorde openlijk tot de rode (SDAP-)familie, dat van mijn moeder heimelijk, omdat haar vader als gemeenteslachter en veehandelaar gereformeerde boeren als klant had.

Ik groeide op in een rood arbeidersgezin en ontwikkelde een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Jezelf ontwikkelen en ontplooien stond thuis hoog in het vaandel. Het was een voorwaarde voor een ‘beter’

leven met minder financiële en materiële zorgen. Ik kon ‘goed leren,’ zoals dat heette, en ging als eerste in de familie studeren. Bij de universitaire studie politicologie in Nijmegen trof ik gelijkgestemden.

De wereld moest worden verbeterd en wij wilden daar graag aan bijdragen. We vonden aansluiting bij de Beweging van Tachtig, het geheel aan sociale bewegingen en activiteiten van vredesactivisten en antimilitaristen, feministen, krakers, studenten en antikernenergie-activisten. Jongeren waren maatschappelijk zeer actief in deze jaren tachtig van de vorige eeuw.

In deze periode van veelvuldige demonstraties, acties en manifestaties leerde ik ouderen kennen die net als ik uit het Noorden (de provincies Groningen, Friesland en Drenthe) afkomstig waren. Met deze strijdbare ouderen raakte ik bevriend. Dat de Groningers onderling het Groningse dialect spraken, schiep een band. Zo leerde ik hen en hun levensverhaal kennen. De meesten van hen waren al in de periode tussen de beide wereldoorlogen maatschappelijk betrokken geraakt. Hun achtergrond en actieterrein was de vrij-socialistische arbeidersbeweging, die geïnspireerd was door een man die mij ook interesseerde, namelijk Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919).

De geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging, waarin Domela Nieuwenhuis een hoofdrol heeft gespeeld, boeide mij al vanaf mijn pubertijd. Ik verzamelde en las er veel over. Mijn moeder hield bij wat er aan nieuwe publicaties verscheen en kocht ze voor mij. Mijn geschiedenisleraar Geert Hoomveld in Warffum liet mij voor het mondeling examen van zijn vak het boekje Sociale geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging van Wolfgang Abendroth lezen en stimuleerde zo mijn belangstelling voor dit onderwerp.

Over de noordelijke beweging van de vrije socialisten, de volgelingen van Domela Nieuwenhuis, was nauwelijks iets geschreven. Zo ontstond begin jaren negentig het idee voor dit boek. Ik verzamelde foto’s die ik van de oude activisten kreeg en ik interviewde hen bij hen thuis. Ik kreeg allerhande informatie toegeschoven. Al snel werd duidelijk dat de informatie uit deze interviews niet betrouwbaar was; gebeurtenissen en personen werden door elkaar gehaald, betrokkenen vertelden over hetzelfde verhaal verschillende versies, etc.

Het eigenlijke onderzoek naar de noordelijke vrije socialisten moest breder van opzet zijn en worden voortgezet door archieven te bezoeken en de publicaties van deze beweging te lezen. Dat was in deze pre-internet periode een zeer tijdrovende zaak. Alleen al het raadplegen van het vrij-socialistische weekblad De Arbeider, dat van 1892 tot 1940 in Groningen verscheen, was een immens karwei. Met het verstrijken van de jaren gingen werk, gezin en sociaal leven uiteindelijk voor. Daardoor duurde dit onderzoek bijna dertig jaar.

De vrije socialisten behoren tot een haast vergeten sociale beweging in de geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging. Sociaaldemocraten en in mindere mate communisten voerden uiteindelijk de boventoon. Toch hebben de vrije socialisten lange tijd een actieve rol gespeeld in deze arbeidersbeweging. Dit boek beoogt een integraal beeld te geven van de sociale beweging van de vrije socialisten in Groningen, Friesland en Drenthe in de periode dat zij maatschappelijk actief was, namelijk ruwweg van 1890 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940. Een aantal vragen rond de noordelijke vrije socialisten wordt in dit boek beantwoord.

Allereerst wordt nagegaan wie zich aangetrokken voelden tot het vrije socialisme, oftewel, wie waren deze vrije socialisten? Voorts komt een aantal vragen aan de orde over het gedachtegoed dat zij uitdroegen. Hoe zagen zij een socialistische samenleving voor zich en hoe moest deze worden bereikt? Welke activiteiten ontplooiden zij om deze samenleving te verwezenlijken of op zijn minst naderbij te brengen?

Vervolgens zijn er vragen omtrent hun aanwezigheid. In welke noordelijke regio’s waren zij actief en om hoeveel vrije socialisten ging het in de genoemde periode? Waarom waren zij juist in deze regio’s actief en in andere niet? Hoe ontwikkelde de vrij-socialistische beweging zich in de onderzochte periode van 1890-1940? En welke factoren maakten dat deze beweging zo lang actief kon blijven?

Tot slot zijn er enkele vragen omtrent de (maatschappelijke) betekenis van deze beweging. Hebben de vrije socialisten invloed uitgeoefend en zo ja, op welke terreinen? Welke sporen heeft deze beweging achtergelaten?

Aan dit onderzoek hebben veel mensen bijgedragen door behulpzaam te zijn.

Veel dank ben ik verschuldigd aan historicus Roland Hurrelbrinck. Hij verrichte het nodige archiefonderzoek, sprak met diverse informanten en leverde in de eerste jaren van het onderzoek tekstuele bijdragen. Drukkerij Volharding, Johan Frieswijk, Libbe Henstra, Roelof Heida, Rudolf de Jong, Jaap van der Laan en Martin Smit leverden de nodige informatie aan. Anneke Ploeger stelde het archief van haar ouders (Derk Ploeger en Cathrien Eimers) ter beschikking, waaronder correspondentie en tal van foto’s. Elly Valk schonk mij de handgeschreven herinneringen van een van de eerste noordelijke dienstweigeraars, namelijk haar grootvader Ailke Sesselaar.

De inmiddels overleden historicus en Domela Nieuwenhuis-kenner Bert Altena gaf waardevolle adviezen over de benadering van de vrije socialisten als sociale beweging. De opzet en de indeling van dit boek konden zijn goedkeuring wegdragen en hij redigeerde eerdere versies van enkele hoofdstukken.

Met mijn partner Bettina de Jong voerde ik vele gesprekken over de vormgeving van het verhaal.

Zij stimuleerde mij het manuscript te voltooien. Diverse oude (en inmiddels grotendeels overleden) vrije socialisten stimuleerden het onderzoek en stonden mij met raad en daad terzijde. Zij stelden allerlei bruikbaar materiaal beschikbaar (boeken, brochures, brieven, foto’s). Van hen noem ik Jacob en Els Drent, Henk de Groot, Fré Boerema, Henk en Hillie Pomp, Jan en Pie Postema, Aaf Schwartz-De Vries, Joop en Greet Wandelee, Bart van der Veer, Jaap en Gemma de Weys, en Jurrie Zuidema. Ik ben hen allen dank verschuldigd!

Tot slot ben ik Boudewijn Chorus, maar vooral Sander Zagema, erkentelijk voor het redigeren van het manuscript.

Arend Hazekamp

Burgum, voorjaar 2023

H1 OP DE GRENS VAN HONGER EN ARMOEDE

1890-1914

1. Ferdinand Domela Nieuwenhuis

Woensdag 19 november 1919 was een zwarte dag voor vele socialisten in Nederland. Op die dag overleed hun grote inspirator Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), de man die verantwoordelijk was voor de massale verspreiding van het socialisme in ons land. Hij beïnvloedde het leven van duizenden arbeiders met zijn boodschap dat ze recht hadden op een menswaardig bestaan. Zo groeide hij in de negentiende eeuw uit tot de verpersoonlijking van het socialisme, dat af wilde rekenen met de slaafse en onderdanige houding van het werkvolk.

Zijn sociale bewogenheid bracht hem als dominee in conflict met de kerk en de gegoede stand waartoe hij behoorde. Hij nam afscheid als predikant, brak met zijn milieu en gaf zich voortaan volledig aan het socialisme en de opkomende arbeidersbeweging. Vanaf zijn studietijd had hij zich daarin verdiept. Domela startte in 1879 met de uitgave van het weekblad Recht voor Allen, waarvan hijzelf de redactie voerde. Tot ontzetting van de burgerij richtte het blad zich door straatcolportage rechtstreeks tot de arbeiders. Duizenden werden er zo van verkocht. Een paar jaar later verscheen dit blad als uitgave van de SociaalDemocratische Bond (SDB). Domela werd de onbetwiste aanvoerder van deze eerste socialistische partij in Nederland, die in 1881 werd opgericht. Avond aan avond hield hij spreekbeurten door het hele land om zijn radicale opvattingen te verkondigen.[1] Hij moet een begaafd spreker zijn geweest, die in staat was met zijn opvattingen duizenden arbeiders aan te spreken. Ze begrepen hem en hij sprak tot hun verbeelding. Domela sprak eenvoudige maar duidelijke taal en was gezegend met een goed verstaanbaar stemgeluid.

Zijn rustige betogen schudden de arbeiders wakker, zetten hen aan tot nadenken over hun intrieste lot en wekten geestdrift over een betere toekomst in een andere samenleving. Hij gaf hun trots en zelfvertrouwen. De verschijning van Domela was imponerend. Een lange, rijzige gestalte met een markante kop die wel met die van Jezus werd vergeleken. Hij straalde rust, waardigheid en onverzettelijkheid uit. Zijn optreden was standvastig en onbaatzuchtig. En hij hield vol, ondanks alle spot en tegenwerking, en ondanks het nodige persoonlijk leed.

Op de arbeiders uit deze tijd moet het optreden van Domela een onvoorstelbare indruk hebben gemaakt. Zij werden door de ‘boven-hen-geplaatsten’ nauwelijks als mensen gezien, laat staan dat ze rechten bezaten. Hun werk was fysiek zwaar en uitputtend, de werkdagen waren extreem lang, de lonen zeer laag en de arbeidsomstandigheden belabberd. Van het loon viel nauwelijks te leven. De voeding was karig en te mager, de huisvesting erbarmelijk. Sociale voorzieningen ontbraken en de hulp (bedeling), bijvoorbeeld vanuit de kerken, was beperkt. De hulpbehoevenden zelf ervoeren dit vaak als vernederend. Vooral ‘s winters, wanneer het werk in de landbouw en de veenderijen (waar de brandstof turf gewonnen werd) stillag, werd bittere armoede geleden en stierven mensen van de honger.

De Nederlandse overheid deed weinig aan dit onrecht. Men liet de arbeidende bevolking veelal aan haar lot over. Ingrijpen in het sociaaleconomische leven was in strijd met het liberale gedachtegoed dat in de negentiende eeuw de maatschappelijke norm was geworden. De vrije markt moest ieders welzijn waarborgen. Na protesten van werklozen waren gemeenten gedurende de barre wintermaanden vaak gedwongen over te gaan tot het aanbieden van vormen van werkverschaffing.

Berucht was het zogenoemde ‘keienkloppen’ dat als vernederend werk werd ervaren. Keien moesten met zware hamers tot puin worden geslagen. Dit puin werd gebruikt om wegen te verharden.

Nederland was van oudsher een standenmaatschappij waarin de gegoede burgerij zich niet inliet met degenen onderaan de maatschappelijke ladder. Op arbeiders werd neergekeken. Hooguit liet men zich verleiden tot enige liefdadigheid. De kerken predikten berusting, omdat de bestaande verhoudingen nu eenmaal door God zelf gegeven zouden zijn. Verlossing bood slechts de hemel, waar het paradijs voor iedereen toegankelijk was. De schrijnende armoede werd beschouwd als een straf van God, die men met zijn zondige gedrag over zichzelf had afgeroepen.

Sociale aspecten van de oude standenmaatschappij verdwenen aan het einde van de negentiende eeuw meer en meer, zoals in de landbouw, waar in toenemende mate voor de wereldmarkt werd geproduceerd. Zorgden de boeren er eerder voor dat hun arbeiders ook ’s winters aan het werk bleven, nu werd dit als een onnodige kostenpost gezien.

Arbeiders in vaste dienst werden ‘losse’ arbeiders, die slechts een bepaalde tijd van het jaar betaald werk verrichtten. Toenemende mechanisering leidde ertoe dat er minder werkvolk nodig was. De economische bedrijvigheid kwam sterker in het teken van winst maken en geld verdienen te staan.

Doordat Nederland pas laat industrialiseerde, sloeg de internationale landbouwcrisis in de jaren tachtig van de negentiende eeuw hard toe. Het buitenland produceerde goedkoper graan dan ons land. Noord-Nederland, bestaande uit de provincies Friesland, Groningen en Drenthe, was bij uitstek een agrarische regio. De landbouwindustrie ontwikkelde zich maar mondjesmaat. De klap kwam hard aan. Het uitte zich in toenemende werkloosheid met alle ellendige gevolgen van dien. In de traditionele veengebieden in Zuidoost-Friesland en OostGroningen raakte na 1880 de turfproductie over haar hoogtepunt heen. De gronden raakten uitgeput, terwijl turf als brandstof het aflegde tegen steenkolen en aardolieproducten als petroleum.

De veranderde sociaaleconomische omstandigheden vormden een voedingsbodem voor het socialisme in Noord-Nederland. Ook sociale en politieke factoren speelden hierbij een rol. Veel boeren bleken gevoelig voor het liberalisme, waardoor de invloed van de kerken in een aantal streken afnam, zoals in OostGroningen, Noordwesten Zuidoost-Friesland. De protestantse kerken in Noord-Nederland vormden een minder hecht machtsbolwerk dan de katholieke kerk in het Zuiden. Het protestantisme kende een meer individuele geloofsbeleving, die ruimte bood aan afwijkende meningen. Daar kwam bij dat met name in de veenstreken van Zuidoost-Friesland, OostGroningen en Zuidoost-Drenthe traditionele gezagsstructuren in meer of mindere mate ontbraken. Veel dorpen waren haast uit het niets ontstaan, dan wel enorm uitgedijd, toen de moerasachtige gronden (natuurgebieden) eenmaal waren ontgonnen en duizenden arbeiders van elders op het werk afkwamen. Het werk in de venen vond plaats zonder voortdurend toezicht van bazen die bepaalden wat je wel en niet had te doen.

Vanaf 1880 hield Domela Nieuwenhuis tournees door Groningen en Friesland. Aanvankelijk verliepen zijn bijeenkomsten niet succesvol. Voor de progressieve liberalen die ijverden voor sociale wetgeving (maar weinig bereikten), waren de socialistische standpunten van de voormalige dominee uiteindelijk te radicaal. Dit gold ook voor de werkliedenbeweging die zich vanaf 1870 met name in Friesland had ontwikkeld. Dit waren geschoolde ambachtslieden die hoger op de maatschappelijke ladder stonden dan de ongeschoolde en ongeletterde arbeiders, op wie werd neergekeken. Voor deze werklieden, die samenwerkten met de sociale liberalen, was het socialisme met zijn opvattingen over klassenstrijd en revolutie veel te radicaal.

Ook deze gematigde werkliedenbeweging bereikte geen maatschappelijke verbetering voor de arbeiders, hoewel ze wel de eerste organisaties van arbeiders tot stand bracht. De maatschappelijke weerstand was groot. Actieve leden kregen ontslag en werden door werkgevers uitgesloten van hun beroep (beroepsverbod). Dat de werklieden het waagden op te komen voor hun rechten was ongehoord. Dit simpele gegeven gold al als een bedreiging van de bestaande orde.

Weerstand ondervonden ook de socialistische pioniers in ons land, van wie Domela de belangrijkste woordvoerder werd. Zijn hele leven was hij een onvermoeibaar verkondiger van het socialisme in woord en geschrift. Het deerde hem niet dat de beweging eerst werd doodgezwegen, en toen dat niet viel vol te houden, werd bespot. De SDB groeide in ledental en aantal afdelingen, ook in de drie noordelijke provincies. Het leidde tot tegenwerking in de vorm van ontslag, vervolgingen wegens opruiing, belediging, en gewelddadig optreden van politie en leger tijdens stakingsacties en vergaderingen.

De socialisten spotten met en ageerden tegen de gevestigde orde en schopten tegen de heilige huisjes van kerk, vaderland en koningshuis. De SDB propageerde een samenleving zonder uitbuiting, loonarbeid en rechteloosheid. De partij streed voor algemeen kiesrecht, algemeen kosteloos onderwijs, gelijkstelling van man en vrouw, een achturige werkdag, sociale wetgeving en afschaffing van het staande leger. Overheid en burgerij waren onthutst over het optreden van de socialisten. Zij bleken in staat de maatschappelijke onvrede van het misdeelde en miskende volk in een massale sociale beweging te mobiliseren.

Ook het gezagsgetrouwe werkvolk maakte het de ‘socialen! zoals de socialisten in de volksmond werden genoemd, moeilijk. Ruiten van socialisten werden ingegooid, colporteurs van bladen in elkaar geslagen en deelnemers aan propagandatochten waarbij lectuur werd verspreid, onthaalde men met stokken en stenen. Bij zaalhouders die de moed hadden socialistische bijeenkomsten toe te staan, werd de boel kort en klein geslagen. Vaak werden ze geïntimideerd om dergelijke vergaderingen niet toe te staan.

Ondanks de talloze moeilijkheden werd de beweging met een taaie volharding steeds groter. In zijn memoires Van christen tot anarchist schreef Domela over de jaren tachtig van de negentiende eeuw:

‘Het was een heerlijke, een schone tijd, ongetwijfeld de meest verheffende tijd, gelijk zulks veelal het geval is in het begin ener beweging. Allen waren één van ziel en zin, oprechte strijders voor een betere toekomst, allen toegerust met een grote mate van idealisme en solidariteit. Men gevoelde zich niet in naam, maar in werkelijkheid broeders.

Men hielp elkaar, verrichtte alle propagandawerk samen en men was opgewekt ondanks de spot, de verdachtmaking en de vervolging waaraan wij van de zijde van het publiek blootstonden. Er was niets te halen bij de partij, men wist dus dat elkeen die er bijkwam, zulks deed uit innige overtuiging en vol toewijding.‘[2]

In 1888 werd Domela Nieuwenhuis door het Friese district Schoterland (nu deel uitmakend van de gemeente Heerenveen) afgevaardigd naar de Tweede Kamer. Als eerste socialist in Nederland maakte hij zijn intrede in het parlement. Hij werd er volstrekt genegeerd en voelde zich behandeld als een melaatse. Energiek pakte hij zijn parlementaire arbeid op. Hij diende tal van constructieve voorstellen in, die allen gedoemd waren te sneuvelen. Hij pleitte voor een verbod van de gedwongen winkelnering van de veenarbeiders. Zij waren verplicht hun inkopen in de winkel van hun baas te doen. Daar lagen de prijzen tot de helft hoger, terwijl de kwaliteit te wensen overliet.

Domela zette zich ook in voor betere arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen. Hij bepleitte verplicht kosteloos onderwijs voor jongeren in plaats van kinderarbeid, dat ondanks het verbod in 1879 nog een wijdverbreid fenomeen was. Hedendaagse verworvenheden als zwangerschapsverlof voor vrouwen vonden in hem een warm voorstander. Hij verklaarde zich tegen de koloniale politiek in Indië, waaruit Nederland zich zijns inziens terug diende te trekken, en tegen de stijging van de defensiebegroting. Ter bestrijding van de werkloosheid stelde hij opzienbarende grootschalige werkverschaffingsprojecten voor, zoals de inpoldering van het IJsselmeer en de Waddenzee.

Veel van zijn voorstellen zijn nu zo vanzelfsprekend dat Domela ook in zijn parlementaire werk als een ware pionier beschouwd kan worden. Zelf ervoer hij deze periode als hoogst onaangenaam en onbevredigend. Het gaf hem het gevoel dat ‘men nog beter spreken kon tegen de bomen in het bos dan tegen mensen die niet horen willen? Bij de verkiezingen van 1891 werd hij niet herkozen.

Hoewel de zetel voor Schoterland hem werd aangereikt door de verkozen Treub weigerde Domela van dit aanbod gebruik te maken. Hij was door zijn ontluisterende ervaringen voorgoed genezen van het idee dat een socialist in het parlement iets nuttigs kon doen voor de arbeiders.

Een flink deel van de SDB deelde deze opvatting van Domela. Het parlement was voor socialisten niet het strijdterrein bij uitstek gebleken. De partij had steeds met verve het algemeen kiesrecht gepropageerd, maar dit was op niets uitgelopen. Slechts een beperkte groep belastingbetalers beschikte over het kiesrecht. Vrijwel alle arbeiders bleven hiervan uitgesloten. Onder invloed van de verslechterende economische situatie kreeg de SDB meer en meer het karakter van een revolutionaire beweging. Alleen een daadwerkelijke omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen leek nog uitkomst te kunnen bieden. Tien jaar sociale strijd had duidelijk gemaakt dat verbetering van de positie van de arbeiders was uitgebleven.

Voorpagina van het 1 meinummer in 1890 van het blad Recht voor Allen van de SociaalDemocratische Bond.

2. De socialistische beweging in het Noorden

De totstandkoming van afdelingen van de SDB in de drie noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe, oftewel het Noorden) kwam langzaam op gang. In Friesland werkten de socialisten samen met de talrijke afdelingen van de Nederlandsche Bond van Algemeen Kies-en Stemrecht. Deze zogeheten ‘Volkspartij’ kreeg er een aanzienlijke aanhang. Het waren breed samengestelde coalities die (op provinciaal niveau) ageerden voor algemeen kiesrecht en sociale hervormingen. Zo droeg deze partij bij aan de verkiezing in de Tweede Kamer van Domela Nieuwenhuis in 1888. Niet-socialisten drukten een dusdanig stempel op deze coalities dat al te radicale standpunten waren uitgesloten. Vanaf 1888 boekte men in Friesland succes door deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Friese Zuidoosthoek (de gemeenten Oost-en Weststellingwerf, Opsterland en Schoterland). In Opsterland werd de partij zelfs de grootste en leverde twee wethouders. In de Provinciale Staten van Friesland werd eveneens een zetel bemachtigd.

Binnen de SDB was er vrees voor verwatering van de socialistische principes, maar de Friese socialisten bleven de samenwerking met andere progressieve krachten waarderen.[4]

Rond 1890 nam het aantal SDB-afdelingen in het Noorden flink toe, het eerst in Friesland. Daar was de arbeidersbeweging van oudsher het meest georganiseerd. Rond 1894 bevond twee derde van de SDB-afdelingen zich in Friesland en Groningen.5 Onvermoeibare inzet om de socialistische ideeën te verspreiden, leidde ertoe dat de SDB in het begin van de jaren negentig een grote en bloeiende organisatie was geworden. Deze denkbeelden werden verkondigd tijdens lokale vergaderingen, op massale bijeenkomsten in de open lucht (meetings), op 1 mei-bijeenkomsten en tijdens propagandatochten, waarbij socialistische lectuur in grote hoeveelheden werd verkocht.

Ieder jaar traden, als gevolg van de voortdurende economische crisis en de politieke ontevredenheid, tientallen nieuwe afdelingen toe. In plaatsen waar de aanhang groot was, kende men naast een afdeling ook afzonderlijke vrouwen-en jongerenorganisaties. Op het hoogtepunt van zijn bestaan (in 1893) telde de SDB 6000 leden en 130 afdelingen.

De oplages van de boeken van Domela Nieuwenhuis liepen in de tienduizenden. De propaganda voor het socialisme kon zo een meer regionaal karakter aannemen. Naast Recht voor Allen, waarvan de oplage regelmatig 20.000 tot 30.000 exemplaren bedroeg en dat gedurende het Kamerlidmaatschap van Domela zelfs als dagblad verscheen, werden talloze andere kranten opgericht. Deze verschenen in streken waar het socialisme wortel had geschoten. Steeds vaker traden ook lokale en regionale propagandisten voor het socialisme op de voorgrond.[6]

In Friesland waren de Westhoek en het landbouwgebied het Bildt bolwerken van de ‘socialen!

Tjeerd Stienstra, een gevreesd debater, startte in Harlingen met de uitgave van het weekblad ‘t Morgenrood.7 Voordien bezat hij een pettenwinkel in Drachten. Het andere rode bolwerk in Friesland was het veengebied in de Zuidoosthoek, waar slager Geert van der Zwaag uit Gorredijk redacteur werd van De Klok, dat tot 1913 een echt volksweekblad zou blijven.8

Van der Zwaag kwam in 1897 in de Tweede Kamer voor het district Schoterland, een functie die hij tot 1909 uitoefende. Hij maakte deel uit van diverse Friese gemeenteraden en de Provinciale Staten van Friesland.

Het agrarische Oldambt, de Oosthoek rond Delfzijl en de veenkoloniën in OostGroningen waren in deze provincie de streken waar de SDB een grote aanhang telde. Hier werd in 1892 te Sappemeer het weekblad De Arbeider opgericht, dat aanvankelijk geredigeerd werd door Tjerk Luitjes.9 Hij had allerlei baantjes voordat hij zich geheel aan het propaganderen van het socialisme wijdde.

De socialistische bladen vormden een krachtig agitatiemiddel in een tijd dat het geschreven woord het communicatiemiddel bij uitstek was. De ideeën van het socialisme werden op eenvoudige wijze uitgelegd. Misstanden werden aan de kaak gesteld. Bijeenkomsten werden aangekondigd en besproken. Plaatselijke nieuwsberichten gaven verslag van het lokale partijleven. Discussies werden gevoerd aan de hand van ingezonden stukken. Het venten (colporteren) met deze kranten was een geliefde activiteit om het socialistisch gedachtegoed te verspreiden. Op deze wijze werd het socialisme tot in de kleinste plaatsen en gehuchten in het Noorden verkondigd.[10]

3. Een groeiende revolutionaire stemming

De economische crisis in het veen én in de landbouw zorgde voor groeiende werkloosheid en armoede. Loonsverlagingen zorgden voor verdere verslechtering van de levensomstandigheden van het arbeidende volk. De lonen van de veenarbeiders waren in de jaren tachtig van de negentiende eeuw gehalveerd. Er heersten wantoestanden in het veen, die de arbeiders tot ‘blanke slaven’ maakten. Verreweg het grootste deel van de arbeiders in de noordelijke provincies was werkzaam in het veen of de landbouw. In de jaren vanaf 1890 werd honger geleden in het Noorden. De socialisten waren degenen die het verzet tegen deze maatschappelijke wantoestanden organiseerden.[11]

Door strenge winters verslechterde de situatie voor de arbeiders verder. Er ontstond meer en meer een revolutionaire stemming. Er heerste nu op grote schaal honger. Eind 1892 was de situatie in de Friese en Groningse streken, waar de socialisten sterk vertegenwoordigd waren, explosief. Ze werd aangewakkerd door socialistische propagandisten als Tjerk Luitjes, die als geen ander met grote passie de harten van zijn gehoor wist te raken. In oktober 1892 kwam het tot ongeregeldheden in Hoogezand-Sappemeer, nadat een arbeider op een scheepswerf een reparatie moest verrichten in met cholera besmet water. Fabrieken in Oude-Pekela verlaagden de lonen door het grote aanbod van arbeidskrachten. Het Oldambt stond aan de rand van een sociale revolutie. Eigendommen van boeren, die veelal werden aangeduid als ‘dikke speknekken! werden in brand gestoken. Hongerdemonstraties waren aan de orde van de dag en de werklozen eisten werk. In veel plaatsen vonden vergaderingen en optochten van werklozen plaats. In Groningen werden in december 1893 maar liefst 27 van dergelijke door socialisten georganiseerde vergaderingen in één weekend gehouden.[12]

Bij gegoede burgers en boeren werden ‘s avonds de ruiten ingegooid, soms gevolgd door revolverschoten. Zij durfden zich uit angst niet op straat te vertonen. Wapenbezit (nog niet verboden) was niet ongebruikelijk in deze periode. Het kwam geregeld voor dat socialisten al zingend en schietend de straat opgingen. Hongerende arbeiders hanteerden het neem-en eetrecht om aan voedsel en brandstof te komen. De regering greep hardhandig in en stuurde militairen en marechaussees om de situatie meester te worden. In verschillende plaatsen werd de staat van beleg afgekondigd.

Tjerk Luitjes spreekt werklozen toe. Tekening van Johan Braakensien in Het Geïllustreerd Politienieuws, 19 januari 1893. (bron: Veenkoloniaal Museum)

Diverse marechausseekazernes werden gebouwd en in gebruik genomen in de nabijheid van de brandhaarden. De partijen stonden vaak gewapend tegenover elkaar: de arbeiders met revolvers en stenen, de marechaussees en de soldaten met geweren en sabels. De arbeiders kregen letterlijk ‘lood voor brood! Bij diverse confrontaties vielen (zwaar)gewonden onder de opstandige arbeiders.[13]

De grieven keerden zich ook tegen het burgerlijk armbestuur, dat onvoldoende voedsel verstrekte.

Socialisten drongen hierop aan, zoals in Appelscha. Daar werd na afloop van een protestvergadering gedemonstreerd voor het huis van de armvoogd. Schreeuwend en tierend eisten de demonstranten brood. Een aantal van hen had een wapen meegenomen en begon te schieten. Eenmaal boorde een kogel zich door de voordeur van de woning van de armvoogd. Bij een andere gelegenheid weigerde de armvoogd brood te geven aan hongerende arbeiders, maar na een bezoek van drie bestuursleden van de plaatselijke SDB-afdeling stemde hij wel toe. De dag na deze afgedwongen broodverstrekking werd het drietal gearresteerd.

In het dorp werd de ‘kleine staat van beleg’ van kracht, die samenscholingen van meer dan vier personen verbood. De drie bestuursleden werden geboeid afgevoerd naar Heerenveen, waar ze wegens opruiing en afpersing veroordeeld werden tot vijftien maanden celstraf. In hoger beroep werd de straf teruggebracht tot een jaar.[14]

Dit ‘Hongerproces van Appelscha’ veroorzaakte landelijk grote verontwaardiging, en niet alleen onder socialisten. Piter Jelles Troelstra, die twee van de drie arbeiders verdedigde, vatte dit proces als volgt samen: ‘Drie arbeiders uit Appelscha werden (…) gevangen gezet, omdat zij, door den nood van den tijd gedreven, bij den armvoogd met te grooten aandrang om bedeeling hebben gevraagd.’15 Deze zaak stond niet op zichzelf. Overal in Nederland werden socialisten vervolgd en voor relatief lichte vergrijpen tot forse straffen veroordeeld. Bij de autoriteiten heerste de gedachte dat de opstandigheid van de arbeiders het gevolg was van socialistische propaganda. Er moesten afschrikwekkende voorbeelden worden gesteld om de revolutionairen de wind uit de zeilen te nemen.

Niettemin groeide de SDB in het Noorden als kool. Niet alleen qua aantal afdelingen, maar ook qua omvang. Talloze afdelingen van de SDB in Groningen en Friesland kenden enige honderden leden, ook in kleinere dorpen.16 Een belangrijke bijdrage aan dit succes leverde Tjerk Luitjes, beter bekend als Travailleur, met zijn groot redenaarstalent: ‘Mijn droom was het - iedereen kon het weten - gewapende mannen tegenover gewapende mannen te plaatsen. De haat vond elken dag nieuw voedsel. In de sombere fabrieken van Sappemeer, Pekela, Veendam enz. werden arbeiders verminkt, uitgezogen en afgebeuld. En elke poging tot verzet werd niet alleen gestraft met honger - bovendien kwamen de gewapende mannen en schoten op weerlooze arbeiders. (…) De aanslagen in Frankrijk, in Spanje, de oproerige geest van de bevolking in schier geheel Europa, deed ons de vlammen zien, die weldra het oude rijk, de Staat en z’n aanhang zouden verteren. En wij allen werkten ijverig aan de ondermijning opdat alle leed te spoediger geleden zou zijn.’[17]

4. Parlementair versus revolutionair socialisme

De spectaculair groeiende SDB vormde geen homogeen geheel. Begin jaren negentig van de negentiende eeuw ontstond in toenemende mate verschil van mening over de te volgen koers. Moest parlementaire arbeid positief worden gewaardeerd? Tot de SDB toegetreden intellectuelen (‘Heeren’) wezen op de successen van de Duitse sociaaldemocraten, die met behulp van het algemeen kiesrecht een flinke vertegenwoordiging in het parlement hadden verkregen.

De meerderheid van de SDB radicaliseerde echter als gevolg van voortdurende economische malaise en het uitblijven van maatschappelijke verbeteringen. De ervaringen van Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer sterkten hen in hun overtuiging dat verbeteringen niet langs de parlementaire weg konden worden verkregen. Alleen een sociale revolutie zou de arbeiders van hun ellende kunnen verlossen en een einde maken aan de schrijnende sociale tegenstellingen, zo luidde de dominante opvatting in de partij.

In de SDB voltrok zich nu een scheiding der geesten die internationaal al langer bestond. Aan de ene kant stonden de parlementaire socialisten, die ijverden voor organisatie in politieke partijen. Zij meenden de zaak van de arbeiders het beste te dienen door te werken in de vertegenwoordigende lichamen en zo de maatschappelijke verbetering van hun positie te bewerkstelligen. De Duitse sociaaldemocraten stelden de norm met een hiërarchisch partijverband, waar de macht zich in de partijtop concentreerde. De nadruk lag op het winnen van leden en het vergroten van de verkiezingsaanhang. De partijen waren in toenemende mate bereid water bij de wijn te doen door beperkte hervormingen te bepleiten en toenadering te zoeken tot meer gematigde progressieve krachten. Uit deze stroming ontwikkelde zich de moderne sociaaldemocratie. Later scheidden de communisten zich hiervan af, als een linkse oppositiebeweging.

Aan de andere kant ontwikkelde zich de revolutionaire stroming die trouw trachtte te blijven aan de oorspronkelijke, socialistische uitgangspunten. Hoofddoel bleef het bewerkstelligen van een andere samenleving, waarin de bevrijding van de arbeiders gerealiseerd zou worden. Zo’n samenleving kon slechts met behulp van een sociale revolutie worden gerealiseerd, zoals vrijwel alle socialistische theoretici hadden beweerd. De arbeiders opwekken tot het voeren van deze strijd was de belangrijkste taak van de revolutionaire socialisten. De vorming van politieke partijen, die uit waren op stemmenwinst en het werven van leden, werd afgewezen. Dit leidde tot verwatering van de principes en zou de aandacht afleiden van de noodzakelijk geachte revolutie.

De socialistische beweging was in hun ogen vooral een sociale beweging, die de belangen en vooral de ontwikkeling van de arbeiders op tal van terreinen vooropstelde. De vraag of en hoe de arbeiders georganiseerd moesten worden, werd niet eenduidig beantwoord. Duidelijk was dat dit vooral op economische grondslag moest gebeuren, in de vorm van vakbonden in plaats van in die van politieke partijen.

De groeiende tegenstellingen binnen de SDB bereikten een hoogtepunt op het Kerstcongres van de partij in Groningen in 1893. Daar diende Tjerk Luitjes een motie van de afdeling Hoogezand-Sappemeer in waarin werd voorgesteld geheel af te zien van deelname aan verkiezingen.

Het voorstel werd met de steun van Domela Nieuwenhuis aangenomen. Het referendum dat in januari 1894 plaatsvond onder de leden van de Bond bekrachtigde dit congresbesluit.

Allerlei sluimerende persoonlijke en politieke tegenstellingen in de SDB tussen verschillende voormannen kwamen nu tot een uitbarsting. De scheiding der geesten voltrok zich in augustus 1894

met de oprichting van de SociaalDemocratische Arbeiders Partij (SDAP), waaruit na de Tweede Wereldoorlog de Partij van de Arbeid (PvdA) zou ontstaan. De oprichting van de SDAP werd door het overgrote deel van de leden van de SDB als verraad aan de eenheid van de arbeiders beschouwd. Diverse afdelingen van de SDB gaven publiekelijk aan geen sprekers van de nieuwe partij uit te nodigen.[18]

Veel leden ervoeren deze tweespalt als traumatisch. Hooguit 250 leden van de SDB gingen over naar de SDAP. Dit zou een nieuwe partij met andere mensen worden. Pas na 1905 overtrof de SDAP het aantal leden dat de SDB in 1893 telde. In de van oudsher socialistisch gezinde regio’s in Noord-Nederland kreeg de nieuwe partij lange tijd nauwelijks een poot aan de grond.

De verwarring in de SDB was groot na de oprichting van de SDAP. Een deel van de aanhang verliet de organisatie, teleurgesteld over het geharrewar en de broedertwist. De meerderheid bleef de Bond en vooral Domela Nieuwenhuis trouw.

In 1894 werd de SDB verboden vanwege het congresbesluit strijd te voeren met ‘wettelijke of onwettelijke, vredelievende of gewelddadige middelen! Als reactie daarop veranderde de SDB in december van dat jaar haar naam in Socialistenbond.

Vanaf 1895 trad economisch herstel op, waardoor het revolutionair elan in het Noorden snel verdween. De vergelijking met strovuur werd gemaakt; het vlamde fel, maar het was snel uitgeraasd. ‘Het was niet waar, dat het socialisme tot de massa was doorgedrongen. Het was enkel een plotselinge opwelling van ontevredenheid geweest na eeuwenlange onderworpenheid aan uitbuiting en knechtschap, een ontevredenheid, welke zoo geweldig zich uitte, dat het scheen alsof de revolutie in al zijn felheid begon uit te breken.’[19]

Het wel of niet deelnemen aan verkiezingen verdeelde ook de Socialistenbond, die in 1897 nog ruim tweeduizend leden telde. Als gevolg hiervan verliet Domela Nieuwenhuis een jaar later deze Bond. Hij gaf ook het redacteurschap van het partijblad Recht voor Allen op. In 1899 besloten de overgebleven leden van de Socialistenbond op te gaan in de SDAP, hetgeen het jaar daarna ook daadwerkelijk gebeurde.

5. Het vrije socialisme en het anarchisme

Domela Nieuwenhuis had zich bevrijd van partijpolitieke banden en was uitgekomen bij het anarchistisch of staatloos socialisme. Hij voltooide daarmee zijn ontwikkeling van ‘christen tot anarchist! Het vrijheidsbeginsel, dat centraal stond in deze stroming, was hem steeds dierbaar geweest. Hij koesterde al langer sympathie voor deze stroming in het socialisme. Hij bood in Recht voor Allen al vroeg ruimte aan anarchisten en het anarchisme. Zijn aversie tegen het parlementair socialisme werd mede gevoed door de internationale ontwikkelingen in de socialistische beweging.

Socialistische uitgangspunten werden afgezwakt ten gunste van het streven naar invloed en macht in de nationale parlementen. Domela wees dit ‘staatssocialisme’ af, omdat het tot de verwatering van de socialistische uitgangspunten zou leiden. Scherp zag hij dat de sociaaldemocratie zich moest ontwikkelen tot een hervormingspartij.

Voor Domela wogen principes uiteindelijk zwaarder. Het ging hem niet zozeer om de macht van het getal, om door zoveel mogelijk leden te winnen een sterke organisatie te creëren. Hij benadrukte de zelfbevrijding van de arbeiders en meende dat zij zichzelf moesten ontwikkelen tot vrije persoonlijkheden die zelfstandig konden handelen. Deze instelling bracht hem tot een anarchistische overtuiging, die hij ‘vrij-socialisme’ noemde. Dit typisch Nederlandse begrip gaf voor hem aan dat de SDAP en de zogeheten ‘moderne’ sociaaldemocratie geen alleenrecht hadden op de term socialisme. Hoewel Domela het ontkende, zal het slechte imago dat het anarchisme in die tijd had ongetwijfeld een rol hebben gespeeld bij zijn keuze om zichzelf niet al te zeer te vereenzelvigen met deze term. Het zogenoemde ‘anarchisme van de daad’ deed in het buitenland van zich spreken door middel van aanslagen, vooral op staatshoofden. Daarmee trachtten deze anarchisten het volk wakker te schudden uit zijn miserabele omstandigheden en aan te zetten tot opstand en revolutie om op die wijze voor iedereen een betere samenleving mogelijk te maken. Na verloop van een aantal jaren werden de begrippen anarchisme en vrij-socialisme door elkaar gebruikt en ze zijn daarmee als synoniemen te beschouwen. Hooguit gaf de term ‘vrij-socialisme’ de directe verbondenheid met Domela en zijn zienswijze aan.

De stap van Domela Nieuwenhuis richting het anarchisme werd gemarkeerd door het nieuwe blad dat hij vanaf 2 april 1898 uitgaf. De naam van deze krant was De Vrije Socialist; hij zou twee keer per week verschijnen. Domela zelf voerde de redactie. Hiermee verschafte hij zich een onafhankelijk podium van waaruit hij, inmiddels de vijftig gepasseerd, een nieuw politiek leven begon. De meeste leden uit de voormalige SDB, ook in Noord-Nederland, volgden Domela in zijn stap richting het vrije socialisme en bleven trouw aan de man die zoveel voor hen betekende. De oplage van De Vrije Socialist, drieduizend abonnees, weerspiegelde dit.[20]

Ansichtkaart van De Pyramide der Tyrannie, met de afbeelding van het maatschappelijk systeem zoals de vrije socialisten en anarchisten dit zagen.

Deze overstap van Domela betekende een aanzienlijke versterking van de anarchistische beweging in Nederland. Deze bestond al langere tijd naast de SDB. Vanaf 1888 verscheen het maandblad De Anarchist, orgaan van goddeloozen, haveloozen en regeeringloozen, dat zeer kritisch tegenover de SDB stond. De hiërarchische organisatievorm van de Bond en de persoonsverheerlijking rond Domela Nieuwenhuis vond men bedenkelijk. Zijn verkiezing als parlementslid keurde men af.

Belangrijke strijdpunten van de SDB, zoals de achturige werkdag en het algemeen kiesrecht, werden bestreden, omdat dit de komst van de sociale revolutie zou vertragen.

Als inspiratiebron voor het Nederlandse anarchisme gold ook de bekende schrijver Eduard Douwes Dekker. Onder de naam Multatuli trok hij al eerder dan Domela Nieuwenhuis van leer tegen de godsdienst, de dubbele moraal, de benepen conventies en de algehele huichelarij in de Nederlandse samenleving. Zijn sociale bewogenheid ging gepaard met een sterk individualisme en een antiparlementaire gezindheid. De oudste generatie socialisten en later vooral de vrije socialisten koesterden hem als een van de belangrijkste vrijdenkers in ons land. Zeker in het Noorden, waar Multatuli verschillende malen op tournee ging, bleef hij een onomstreden voorganger uit wiens literaire werk rijkelijk werd geput. ‘De roeping van de mens is om mens te zijn’ was een gevleugelde uitspraak van hem, die vele vrije socialisten zich als levensmotto eigen maakten.[21]

6. Het anarchisme in het Noorden

Het anarchisme in de Nederlandse arbeidersbeweging was in eerste instantie een Hollandse zaak.

Dit veranderde doordat ten gevolge van de economische crisis de SDB-aanhang in Noord-Nederland radicaliseerde. Vanaf 1892 traden de eerste anarchistische sprekers op in het Noorden.

Vanaf datzelfde jaar kreeg De Anarchist ook abonnees in Groningen en Friesland, en agenten die het blad verspreidden. De eerste anarchistische spreker in Noord-Nederland was waarschijnlijk Bernard Reyndorp, die in 1892 de 1 meiviering van de SDB in Finsterwolde opluisterde met een rede over de revolutionaire betekenis van de meidag.[22]

Nadat Johan Methöfer in september 1892 redacteur van De Anarchist werd, namen de activiteiten van de anarchisten tot 1895 beduidend toe.23 Hij was administratief medewerker (klerk) en later boekhouder bij de coöperatieve broodbakkerij De Volharding in Den Haag. De eerste tournee van Methöfer door het Noorden vond plaats in 1893. Meestal sprak hij op uitnodiging van SDB-afdelingen. Ook Akrates, een pseudoniem van Frans Drion, voerde geregeld het woord.24 Hij was eveneens werkzaam als klerk bij deze Haagse socialistische coöperatie en als medewerker verbonden aan De Anarchist. Beiden traden in deze jaren samen met Reyndorp (afkomstig uit Beverwijk en een voormalige letterzetter) veelvuldig en met succes op als spreker in het Noorden.

Het waren rustige sprekers die hun gehoor trachtten te overtuigen met informatieve en leerzame redes, al werden die van Reyndorp als moeilijk’ ervaren. Hij sprak te haastig en gebruikte moeilijke woorden. Alle drie waren ze lid (geweest) van de SDB/Socialistenbond.[25]

In Sint Jacobiparochie maakte Methöfer duidelijk waarom de anarchisten tegen zowel ‘gezag’ als

‘eigendom’ waren en dat de samenleving met ‘vrije groepering’ goed zou kunnen functioneren. Hij sprak zich uit tegen de strijd voor de achturendag, omdat die het bestaande maatschappelijk systeem intact hield. De werkverschaffing voor werkloze arbeiders wees hij af. De arbeiders moesten eenvoudigweg nemen wat ze nodig hadden (het neem-en eetrecht). De voorman van de plaatselijke landarbeiders, Jan Stap, hield hem voor dat de werklozen hiervoor onvoldoende weerbaar waren.[26]

Daarop stelde Methöfer botweg dat slachtoffers in de strijd onvermijdelijk waren, maar hij verklaarde zich wel bereid de werklozen die hem zouden benaderen terzijde te staan. In Wolvega bepleitte hij dat iedereen een vrije burger moest kunnen zijn, die zichzelf regeert. Grondbezit en regeringen moesten de nek worden omgedraaid.[27]

Methöfer kreeg in 1893 een proces aan zijn broek vanwege een rede in Haarlem, die hij ook in Sint Annaparochie hield. Hij werd vervolgd vanwege ‘opruiing’ omdat hij de volgende stellingname had verkondigd: ‘Wij anarchisten verkiezen den weg des gewelds; opheffing van kapitaal kan niet langs geleidenlijken weg plaatsvinden; wij willen vernietiging van den staat. Het ligt voor de hand dat noch eigenaars, noch staat vrijwillig afstand zullen doen van hunne bezittingen en rechten; dat zal eerst gebeuren als het volk in opstand komt en met het zwaard in de vuist zijn recht eischt.’ Hij werd in hoger beroep vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Toch meende hij wel degelijk dat gewelddadig verzet van anarchisten gerechtvaardigd was.[28]

De verspreiding van De Anarchist en verschillende tournees van anarchistische sprekers resulteerden in de totstandkoming van verschillende anarchistengroepen in het Noorden. De eerste, De Ster, ontstond in Leeuwarden. Deze groep organiseerde een bijeenkomst in de kerk van Sint Annaparochie, wat het nodige opzien baarde. Socialistische kerkvoogden maakten dit mogelijk. In de zomer van 1893 vond in het Volksgebouw in Leeuwarden een debat plaats tussen Methöfer en Henri Polak (een van de oprichters van de SDAP) over de anarchistische propaganda in Nederland.

Dat Polak dit debat de moeite waard vond, duidt erop dat de anarchisten terrein wonnen. De oplage van De Anarchist steeg in deze periode tot drieduizend exemplaren.[29]

In Finsterwolde maakte Methöfer zich sterk voor de vakbeweging, die de arbeiders moest voorbereiden op de sociale revolutie. In OostGroningen ontstonden verschillende anarchistische groepen die fraaie namen hanteerden. In Hoogezand-Sappemeer noemde de groep zich De Volharding, in Veendam Neophiet en in Oude Pekela De Broederband. In Nieuwe Pekela kwam eveneens een anarchistengroep van de grond en in de stad Groningen ontstond de groep Nooit Benauwd.

Neophiet bracht in het najaar van 1894 eenmalig een goedkoop propagandablad uit, De Overbrenger genaamd, in een oplage van duizend stuks.[30]

In de Noordwesthoek van Friesland formeerden zich in de jaren 1893 tot 1895 verschillende anarchistische groepen, zoals Libertha in Sint Jacobiparochie en Egalité in Franeker. Ook in Sint Annaparochie, Rinsumageest en Menaldum lieten dergelijke groepen van zich horen. Vooral in laatstgenoemd dorp beschikte de groep over actieve leden, die zelf ook spreekbeurten verzorgden.

Naast winkelier Sytze de Swart trad de jeugdige onderwijzer Andries Dijkstra veelvuldig op, zoals over het onderwerp ‘Wat de anarchisten willen?’ 31

In 1894 werd Dijkstra door de gemeenteraad van Menaldum ontslagen wegens zijn anarchistische overtuiging. Op zijn lesgevende kwaliteiten viel niets aan te merken. Ouders en kinderen waren juist op hem gesteld. Tegenover de burgemeester verdedigde hij zijn standpunten, waarvan hij in De Arbeider verslag deed.32 Zijn ontslag leidde tot landelijke beroering. In Leeuwarden sprak Domela Nieuwenhuis tijdens een protestbijeenkomst van de sociaaldemocratische onderwijzersvereniging.

De zelfbewuste Dijkstra had tijdens het gesprek met de burgemeester, waarin deze aandrong op het nemen van ontslag, niet de juiste toon aangeslagen. Gesuggereerd werd dat de brutale Dijkstra het ontslag aan zichzelf te wijten had.[33]

De noordelijke anarchistische groepen hielden in tal van plaatsen protestbijeenkomsten, waar naast Tjerk Luitjes ook Dijkstra soms sprak. In Amsterdam organiseerden geestverwanten van de groep Zelfstandigheid in het kader van het ontslag van Dijkstra een grote protestmeeting met maar liefst zes sprekers. Een poging tijdens de landelijke conferentie van anarchisten in september 1894 in Amsterdam om Dijkstra als betaalde administrateur van De Anarchist aan te stellen, mislukte. Een voorwaarde daarvoor was dat de tweewekelijks verschijnende krant een weekblad werd. Een fusie met een ander anarchistische blad, Licht en Waarheid, moest dit mogelijk maken, maar onderlinge onenigheid tussen de groepen rond beide bladen voorkwam dit. Na talloze sollicitaties kreeg Dijkstra begin 1895 een tijdelijke aanstelling als onderwijzer in Siegerswoude. Later dat jaar overleed hij op 22-jarige leeftijd.[34]

7 - Het samenvloeien van anarchisme en revolutionair socialisme

Vanaf 1894 trokken in het Noorden anarchisten en de socialisten in de SDB steeds vaker gezamenlijk op. De overeenkomsten werden steeds duidelijker: beide groepen bepleitten de revolutie als middel om voor de arbeiders een betere samenleving te realiseren. En ze namen duidelijk stelling tegen de parlementaire socialisten.

Als tegenstanders van elk opgelegd gezag wezen de anarchisten eveneens de politieke macht af, waar de parlementaire socialisten op uit waren. Ook in een socialistische staat zou de macht geconcentreerd zijn in handen van weinigen, waardoor het volk opnieuw geknecht zou worden.

De anarchisten meenden dat het maatschappelijk leven gebaseerd moest zijn op ‘vrije organisatie!

zonder dat er dwang aan te pas kwam. Partijvorming als grondslag voor de socialistische arbeidersbeweging wezen ze af. Hier moest de ‘vrije groepering’ uitkomst bieden. In Sappemeer werd Methöfer gevraagd of er naast de SDB-afdeling zo’n Vrije Groep moest worden opgericht.

Aangezien de afdeling zich al tamelijk ‘vrij’ bewoog, achtten de aanwezigen dit niet nodig.[35]

In de loop van 1894 waren dergelijke opvattingen reeds tamelijk ver doorgedrongen in de noordelijke afdelingen van de SDB. In OostGroningen (de ‘Oosthoek’) kozen de meeste afdelingen geen nieuwe bestuursleden meer wanneer deze aftraden,’… omdat de leden niet langer onder een bestuur wenschen te staan.’36 Om onderling te kunnen communiceren, bleef alleen het secretariaat gehandhaafd. Zo groeiden de revolutionaire socialisten in de noordelijke afdelingen van de SDB steeds verder toe naar anarchistische opvattingen.

De bekende SDAP’er Willem Vliegen meende: ‘In geen enkel deel van het land was de arbeidersbeweging (…) zóó absoluut in anarchistisch vaarwater gedreven als in het Groninger land.

De beweging was daar, naar dien tijd gemeten, massaal te noemen. Ik herinner mij op een dezer meetings aangesproken te zijn door zekeren Hommes uit Finsterwolde, een oppositioneele burgerman, die mij kapittelde over mijn blijkbaren afkeer van het anarchisme, mijn „parlementaire”

neigingen en mij zeide: als het overal in het land was als hier, dan konden we de revolutie vandaag nog beginnen. Ik kan niet zeggen dat het denkbeeld mij erg aanlokkelijk voorkwam, wanneer men de meetinggangers gadesloeg. Het was ruw volk, in dien tijd in die streken.‘[37]

Gezien de anarchistische opvattingen, die reeds waren doorgedrongen in de afdeling Hoogezand-Sappemeer, was het geen toeval dat juist deze afdeling tijdens het congres van de SDB de antiparlementaire motie indiende om niet meer aan verkiezingen mee te doen. Nadat dit congresbesluit per referendum werd bekrachtigd, drong Tjerk Luitjes in De Arbeider aan op duidelijkheid. ‘Men heeft te kiezen tusschen het anarchisme eenerzijds en de parlementaire socialisten anderzijds. Daartusschen is geen weg (…) Doch de politieke, door geweld beschermde organisatie, die slechts een instrument is in handen van een kleine groep en dat zal blijven zoolang en onder welken vorm zij ook bestaat, wensch ik te vernietigen. Nooit wensch ik ertoe mede te

Kop van De Arbeider uit 1894 als ‘vrij communistisch orgaan’ werken dat deze organisatie hervormd word, ik wil haar vernietigen. Daarom ben ik revolutionair.

Daarom ook neig ik tot de anarchie. (…) Als revolutionair socialist kunnen wij geen politieke partij vormen.‘[38]

Al in het voorjaar van 1894 kreeg De Arbeider een uitgesproken anarchistisch karakter. Het blad stond van begin af aan op een fel revolutionair standpunt. In december 1892 publiceerde het een dynamietrecept, in een periode dat de verhoudingen in OostGroningen zeer gespannen waren. Er verschenen diverse artikelen die het anarchisme bespraken. Nu het blad tweemaal per week verscheen, kwam er ruimte voor dergelijke achtergrondartikelen. De Anarchist werd aanbevolen en er werden ook werken van bekende anarchisten te koop aangeboden. Niet alleen Luitjes sprak zich uit ten gunste van het anarchisme, dat deed ook zijn kompaan Hendrik Kaspers. Deze was in 1892

van Finsterwolde naar Sappemeer verhuisd. Samen met Luitjes, die een jaar eerder uit Groningen was overgekomen, startte hij de firma Kaspers en Luitjes. Samen bestierden ze, met geld dat Kaspers van zijn overleden moeder had geërfd, een primitieve drukkerij die De Arbeider drukte en uitgaf. Kaspers liet zich in maart 1894 in het blad positief uit over het anarchisme, dat zijns inziens streed voor de volkomen vrijheid. Hij regelde een tournee van Akrates en zorgde ervoor dat men zich bij hem op De Anarchist kon abonneren. In 1895 was Kaspers zelfs gedurende een half jaar redacteur van De Anarchist. De antiparlementaire motie van Hoogezand-Sappemeer weerspiegelde de ontwikkeling van de noordelijke SDB-afdelingen richting het revolutionaire anarchisme.[39]

De anarchistische koers van De Arbeider bleek ook uit de nieuwe ondertitel van het blad. In plaats van een ‘socialistisch blad voor de provincie Groningen’ werd het een ‘vrij communistisch orgaan voor het Noorden! De term ‘communisme’ was destijds gangbaar in de anarchistische beweging.

Daarmee werd aangegeven dat het streven uiteindelijk gericht was op het realiseren van een communistische samenleving. Een samenleving waaraan iedereen naar vermogen zou bijdragen en een ieder naar behoefte zou kunnen putten uit de maatschappelijke rijkdom die door alle arbeiders werd voortgebracht.[40]

Veel afdelingen van de SDB raakten onder invloed van het anarchisme. Toch bleef men de SDB en later de Socialistenbond trouw. Dit gold ook voor Luitjes en Kaspers. Pas nadat Domela in 1898 de Socialistenbond verliet, volgden de meeste afdelingen en leden zijn stap.[41]

Koos men in Groningen binnen de SDB al in een vroeg stadium overwegend voor anarchistische opvattingen, in Friesland was men beduidend terughoudender. Veel Friese socialisten hadden moeite met de keuze tussen de parlementaire en de antiparlementaire richting. Een aantal propagandisten koos wel voor de antiparlementaire weg, zoals Willem Giezen, koopman in Leeuwarden, diens broer Jan, en beddenfabrikant Foeke Kamstra uit Sneek. De bekendste socialistische voormannen spraken zich niet uit voor een uitgesproken revolutionair-anarchistische koers, maar evenmin voor de parlementaire weg van de SDAP.42 Hun betrokkenheid bij de Friese Volkspartij, waarin juist op brede progressieve grondslag werd samengewerkt, maakte het hen haast onmogelijk een dergelijke keuze te maken. Vele Friezen waren via deze Volkspartij tot het socialisme gekomen.[43]

Zowel Tjeerd Stienstra als Geert van der Zwaag, die ook actief waren binnen de Friese Volkspartij, wilden niet tot een van de beide richtingen worden gerekend. Beide ‘socialisten van de daad’ waren weliswaar revolutionair ingesteld, maar stelden gezamenlijk optreden boven alles. Tenslotte behoorden allen tot een en dezelfde socialistische beweging. Deze houding zou in de Zuidoosthoek van Friesland een rol blijven spelen.44 Vooral Geert van der Zwaag bleef consequent op het oude SDB-standpunt staan. De strijd diende met alle ten dienste staande middelen gevoerd te worden. Dit betekende ook het meedoen aan verkiezingen. Stienstra emigreerde naar de Verenigde Staten, maar Van der Zwaag bleef lid van de Socialistenbond, evenals Durk de Vries, die in Arum een vooraanstaande rol vervulde.45 Landelijk trachtte Van der Zwaag in 1902 met een Kommunistenbond en in 1908 met een Socialistenbond vergeefs socialisten van verschillende richtingen opnieuw te bundelen.

Wat in Friesland meespeelde, was de succesvolle deelname aan gemeenteraadsverkiezingen. In 1891 werden in de gemeente Opsterland onder de vlag van de Friese Volkspartij maar liefst vijf raadsleden gekozen, waaronder vier SDB’ers. Als gevolg daarvan trad zelfs de eerste socialistische wethouder in ons land aan, timmerman Willem Vrijburg.[46]

Had de socialistische beweging in Groningen en Friesland flink wortel geschoten, in Drenthe was hiervan nauwelijks sprake. Uitgezonderd Assen bleef Drenthe een onontgonnen gebied.

Pas met het afgraven van de hoogveengebieden in de Zuidoosthoek van Drenthe vanaf het midden van de jaren negentig zou het vrije socialisme een factor van betekenis worden. Het vrij-socialistische gedachtegoed werd meegenomen door de Friese en Groningse turfgravers. Zij vonden in Drenthe een nieuwe werkplek toen de turfproductie in hun eigen provincies over het hoogtepunt heen raakte. Vooral in de streek ten noorden van Emmen bevonden zich vele vrij-socialistische veenarbeiders.

8. De Vrije Groepen

De keuze van Ferdinand Domela Nieuwenhuis voor het vrije socialisme riep de vraag op hoe de beweging zich verder zou moeten ontwikkelen. Het organisatievraagstuk werd urgent nu men de bestaande praktijk van een landelijke Socialistenbond met plaatselijke afdelingen had verlaten.

Domela had beslist geen behoefte aan een nieuwe landelijke organisatie waarin het onderlinge gekrakeel over de te volgen koers opnieuw zou beginnen. In plaats hiervan pleitte hij voor een groepen-anarchisme, dat grotendeels aansloot bij de al bestaande praktijk.

Alle bewuste en overtuigde revolutionairen dienden zich op plaatselijk niveau in een groep te verenigen. Domela noemde dit de ‘Gideonsbenden van het anarchisme! die bereid waren tot het uiterste te gaan. Deze lokale groepen moesten de beginselen van het vrije socialisme propageren, waarin het ‘zelfdoen’ en de zelfontwikkeling van de arbeiders centraal stonden. Deze groepen functioneerden zelfstandig, zonder een landelijke overkoepelende organisatie. Hooguit werkten deze groepen tijdelijk samen voor een concreet doel.

Daarmee sloot Domela aan bij organisatieopvattingen die in anarchistische kring al langer werden gepropageerd. Het ging om ‘vrije groepering! oftewel om vrijwillige samenwerking op basis van een bewuste en vrijwillige keuze van de betrokkenen. Hiërarchische organisatorische verbanden waren in strijd met het anarchistisch vrijheidsideaal en werden veroordeeld als instrumenten van dwang en gezag. Vertegenwoordiging vereiste overdracht van macht en invloed aan besturen die eigen doelen nastreefden en eigen belangen behartigden. De overtuiging dat macht corrumpeert, lag hieraan ten grondslag.

Op grond van dergelijke argumenten zou Domela zich blijvend verzetten tegen pogingen om in Nederland landelijke organisaties van vrije socialisten op te zetten. Dit bleek op de conferenties van anarchisten en vrije socialisten in de periode van 1899 tot 1905, waar dit vraagstuk vaak op de agenda stond. Niet alleen Domela Nieuwenhuis dacht er zo over, ook Methöfer was deze mening toegedaan.[47]

De lokale groepen waar Domela op doelde, werden doorgaans Vrije Groepen genoemd. De best georganiseerde groepen tooiden zich met de officiële naam Vrije Socialisten Vereeniging of Vrije Socialistische Vereeniging (VSV). De grondslag van deze groepen was vaak gebaseerd op de beginselverklaring van de VSV in Amsterdam. Deze verklaring bevatte een tiental punten waarin de bestaande economische en politieke wanverhoudingen in de maatschappij geweten werden aan de kapitalistische productiewijze en het gezag van de staat. De staat trad op als beschermheer van het eigendom van de kapitalistische klasse, en veroordeelde de arbeiders tot ‘politieke knechtschap’ als gevolg van loonarbeid. Dit hield de arbeiders afhankelijk. Vandaar dat het streven gericht diende te zijn op een samenleving waarin sprake zou zijn van gemeenschappelijk eigendom en vrije groepering. Aangezien van de bestaande maatschappij geen duurzame verbetering te verwachten viel, werd de parlementaire weg afgewezen. De revolutionaire strijd die de arbeidersklasse had te voeren, was een economische strijd. Daarbij werd de internationale solidariteit benadrukt.[48]

Het vrije socialisme van Domela bleef trouw aan het aloude socialistische uitgangspunt dat de maatschappelijke verhoudingen alleen door een sociale revolutie daadwerkelijk veranderd konden worden. Daar waren wel standvastige arbeiders voor nodig, met zelfvertrouwen en een eigen mening. Oog hebben voor de individuele vorming van de arbeiders was belangrijk. De teloorgang van het revolutionair elan in de voorafgaande jaren weet men juist aan het gebrek aan volharding, overtuiging, durf en moed bij de arbeidende bevolking.[49]

Het was duidelijk geworden dat de arbeiders vooral een economische strijd hadden te voeren, tegen de kapitalistische productiewijze en de privé-eigendom van productiemiddelen. De staking werd nu ontdekt als economisch strijdmiddel. Het tot stand brengen van een algemene werkstaking werd voortaan sterk gepropageerd. Deze beoogde niet alleen de positie van arbeiders te verbeteren, maar op termijn ook hun bevrijding te bevorderen. De verwachting was dat zo’n staking in korte tijd de hele samenleving plat kon leggen. Vanuit deze situatie was de stap naar de sociale revolutie, die de gewenste maatschappijverandering zou brengen, slechts een kleine. Jarenlang propageerden de 1 meivieringen van de vrij-socialistische beweging de algemene werkstaking.[50]

Tot de Eerste Wereldoorlog telde Noord-Nederland een veertigtal van dergelijke Vrije Groepen. De meeste waren te vinden in Friesland en Groningen. Beide provincies kenden een kleine twintig groepen, terwijl in Drenthe drie actief waren. Vrije Groepen bevonden zich in gebieden die van oudsher gevoelig waren voor socialistische agitatie. Mede om deze reden wordt het vrije socialisme gezien als een voortzetting van de ‘oude beweging!

een voortzetting van de ‘oude beweging! Het socialisme van de SDAP wordt doorgaans gekenschetst als de ‘moderne arbeidersbeweging! De specifiek anarchistische groepen met hun fraaie namen waren rond 1895 ter ziele gegaan, losten op in Vrije Groepen of fuseerden met afdelingen van de Socialistenbond.[51]

De verhouding tussen de vrije socialisten en de SDAP bleef voortdurend gespannen. Er was over en weer veel kritiek. Ter wille van de eenheid in de beweging werkte men wel samen, zoals tijdens de jaarlijkse 1 meiviering. Of sprake kon zijn van een bundeling van krachten was sterk afhankelijk van plaatselijke omstandigheden. Ronduit moeizaam verliep de samenwerking in de beruchte Hogerhuiszaak.

In december 1895 vond in het Friese Beetgum een inbraak plaats. De schuld werd in de schoenen geschoven van de gebroeders Hogerhuis. Wiebren, Marten en Keimpe waren actief in de (vrij-)socialistische beweging en hielden er een vrijgevochten levensstijl op na. Hoewel snel duidelijk werd wie de inbraak wel hadden gepleegd, namelijk een drietal andere socialisten, werden de broers uiteindelijk veroordeeld tot 12,11 en 6 jaar gevangenisstraf.[52]

De socialistische beweging sprak van een duidelijk geval van klassenjustitie. Justitie weigerde werk te maken van een hernieuwd onderzoek. Men leek er slechts op uit te zijn de wijdverspreide opstandigheid van de socialisten in deze regio met een afschrikwekkend voorbeeld de kop in te drukken. Vrije socialisten en de SDAP sloten zich aaneen in het Landelijk Hogerhuis comité, maar daarin ontstond onenigheid. Troelstra trad op als advocaat voor de broers en zijn optreden werd met name door Domela Nieuwenhuis bekritiseerd. Hij kreeg het verwijt dat de Hoger-huizen werden gebruikt voor partijpropaganda van de SDAP, terwijl van daadwerkelijke agitatie voor hun vrijlating geen werk werd gemaakt. Troelstra kreeg een storm van kritiek te verduren toen hij de namen van de werkelijke daders noemde. Het verraden van mede-socialisten kon niet door de beugel.

Nieuwenhuis schreef: ‘Dat doet een oprecht socialist niet, dat doet alleen een advocaat, die zijn cliënt tracht vrij te krijgen. Het is onze zaak niet om de schuldigen op te sporen, maar om de onschuldigen verlost te krijgen.’ Er waren echter ook de nodige vrije socialisten die getuigden wie de echte daders waren.[53]

De vrijlating in september 1905 van de laatste Hogerhuis, Wiebren, werd één grote volksmanifestatie tegen justitie. Reeds om vijf uur ‘s ochtends stonden duizenden mensen te wachten voor gevangenis de Blokhuispoort in Leeuwarden, waar Wiebren een uur later naar buiten kwam. Ter plaatse werd een huldigingsbijeenkomst gehouden. Voorop ging een colporteur van De Arbeider, die met luide stem een extra nummer uitventte. Het was geheel gewijd aan de Hogerhuiszaak, met koppen als ‘Aan Wiebren een welkom! Aan de familie onze groet! Aan de eerlijke, onvermoeibare strijders onze hulde!’ Diverse sprekers voerden het woord, waaronder Tjerk Luitjes, Foeke Kamstra en Harm Kolthek. In de maanden daarna vonden door het gehele land talloze bijeenkomsten plaats, waarbij de zalen vaak te klein bleken en bezoekers flauwvielen.[54]

9. De economische strijd van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS)

Met de nadruk op de economische strijd kwam de vakbeweging nadrukkelijker in beeld. In 1893 werd vanuit de SDB de vakcentrale het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS) opgericht. Het NAS wilde alle arbeiders verenigen, ongeacht hun politieke of godsdienstige overtuiging. Dit mislukte doordat de christelijke vakbeweging haar eigen weg ging in het zich verzuilende Nederland.

Het Secretariaat kreeg zodoende toch een socialistisch karakter. Het NAS wenste geen uitgesproken politieke standpunten in te nemen, aanvankelijk ook niet op het terrein van arbeidswetgeving en sociale wetgeving. Dit mede om buiten de onderlinge strijd van vrije socialisten en de SDAP te blijven. Niettemin waardeerde de vakcentrale, net als de vrije socialisten, de directe actie door de arbeiders zelf, een federatieve organisatiestructuur en de oriëntatie op lokale organisatie.[55]

Om de afstand tussen landelijk bestuur en lokale beweging te overbruggen, richtte men Plaatselijke ArbeidsSecretariaten (PAS) op. In deze samenwerkingsverbanden waren de lokale vakverenigingen, organisaties en afdelingen van bonden verenigd die lid waren van of sympathiseerden met het NAS. Bemoeienis met stakingen en de daarbij horende steunbeweging zette de vakcentrale in haar eerste jaren op de kaart. De onderlinge solidariteit was hoog; indien nodig was er sprake van grote financiële en morele steun. Het was voor het eerst dat er zoveel gestaakt werd; de arbeiders ontdekten de staking als economisch strijdmiddel. Het ging niet alleen om de verbetering van arbeidsvoorwaarden, maar vooral ook om het recht van arbeiders zich te organiseren. Vakorganisaties werden regelmatig niet erkend als gesprekspartner.

Een bolwerk van het NAS was de stad Groningen, waar in 1897 een Plaatselijk Arbeids-Secretariaat (PAS) tot stand kwam dat na enkele jaren een tiental lokale vakverenigingen verenigde.56 Daaronder bevonden zich meubelmakers, timmerlieden, schilders, metaalbewerkers, typografen, sigarenmakers, stukadoors, spoor-en tramwegpersoneel en steenhouwers. Vrije socialisten speelden een voorname rol in deze plaatselijke organisatie, die hulp bood bij stakingen en bij het tot stand brengen van nieuwe afdelingen van bonden. Hendrik Kaspers, redacteur van De Arbeider, trad aanvankelijk op als voorzitter.[57]

De relatie tussen sociaaldemocraten en vrije socialisten in de stad bekoelde naar aanleiding van de sigarenmakersstaking, die duurde van eind 1899 tot halverwege 1900. Inzet van deze staking waren loonsverhoging en verbetering van de slechte arbeidsomstandigheden. De Groningse sigarenmakers verdienden veel minder dan hun collega’s in het westen des lands. In oktober 1899 was in Groningen een sigarenmaker ontslagen omdat hij als vakbondslid te veel kritiek uitte. Zijn collega’s legden daarop het werk neer. Tegen het einde van die maand kregen 220 sigarenmakers hun ontslag.[58]

De staking kon op landelijke steun van het NAS rekenen. Ook in de stad Groningen kreeg deze actie volop steun. Vrije socialisten schaarden zich met de SDAP en een achttal vakbondsafdelingen achter de stakers. De leiding van de staking berustte bij de Sigarenmakersbond, waarvan het bestuur SDAP-gezind was. Een groot deel van de stakers bestond juist uit vrije socialisten.

Hendrik Kaspers nam het voortouw in de organisatie van een aantal ‘soirees’ in zaal Krasnapolsky aan de Heereweg. De opbrengst van deze culturele middagen was voor de stakers. Na achttien weken was er al 25.000 gulden aan hen uitgekeerd, een bedrag dat nadien nog veel hoger zou worden.[59]

In De Arbeider bekritiseerde Kaspers het bedaagde optreden van de bestuurders van de Sigarenmakersbond, die er niet in slaagden de halsstarrige werkgevers aan de on— derhandelingstafel te krijgen. Zij wilden niet met de stakers overleggen en waren slechts bereid minimale concessies te doen. Arbitrage om het conflict op te lossen, wezen zij af. Onderkruipers zetten het werk voort. Naarmate de staking langer duurde, ging een deel van de sigarenmakers elders aan de slag. Uiteindelijk werd de staking beëindigd. Slechts een deel van de stakers kon terugkeren.[60]

De beschuldiging van de sociaaldemocraten dat de staking in financiële moeilijkheden Was gebracht doordat het NAS meerdere stakingen tegelijkertijd ondersteunde, zette kwaad bloed. De vakcentrale kon namelijk niet geheel garanderen dat ingekomen steungeld ook steevast aan het doel werd besteed waarvoor het was ingezameld. Het hoofdbestuur van de Sigarenmakersbond besloot de ontvangen bijdragen daarom, tegen de afspraken in, niet aan het NAS af te dragen maar deze gelden direct beschikbaar te stellen aan de stakers.[61]

Kaspers stelde dat deze kritiek van de SDAP het gevolg was van het feit dat het NAS niet naar de pijpen van de SDAP wenste te dansen en bekritiseerde juist de slappe leiding van de staking.

Onderzoek van het NAS wees uit dat de staking amateuristisch was geleid. De NAS royeerde de Sigarenmakersbond vanwege zijn eigenmachtig optreden. In Groningen zelf stimuleerde deze staking andere beroepsgroepen om zich te organiseren.[62]

Bij het NAS stonden de zelfstandige ontwikkeling van de arbeiders en hun zelfwerkzaamheid voorop. Het democratisch gehalte van het NAS was hoog. Via een referendum konden de leden bestuursbesluiten aanvaarden of verwerpen. In de federale organisatiestructuur speelden de lokale secretariaten een grote rol. De nadruk op directe actie paste bij de zienswijze van de vrije socialisten.

Veel kleinere bij het NAS aangesloten vakbonden stonden vaak onder vrij-socialistische invloed. Zij kozen gelijkgestemde bestuursleden, waardoor het vrijsocialistisch karakter in de leiding van het NAS de overhand kreeg.[63]

Het NAS steunde aanvankelijk vooral op kleine vakbonden die hooguit een paar honderd leden telden. Slechts enkele aangesloten bonden kenden enige duizenden leden. Relatief sterk was het NAS vertegenwoordigd in beroepsgroepen als land-en veenarbeiders, bouwvakarbeiders, metaalarbeiders, transportarbeiders en havenarbeiders.64 Hoewel de economische situatie vanaf het midden van de jaren negentig verbeterde, bleven de lonen laag. Vakorganisaties werden vaak niet erkend en dienden voortdurend te knokken voor hun bestaansrecht. Zonder grote stakingskassen en hoge contributies wist het NAS in tien jaar tijd meer dan tweehonderd stakingen te steunen en keerde het tienduizenden guldens uit aan de stakers. Het NAS ondersteunde ook niet-leden. Voor die tijd waren dit fenomenale bedragen! Naast het behalen van overwinningen slikte men ook nederlagen, maar bovenal werden het zelfvertrouwen en het zelfrespect van de arbeiders versterkt.

10 De Nederlandse Landarbeidersbond

De belangrijkste vakbond van het NAS in het Noorden was de Nederlandse Landarbeidersbond.

Deze bond wist als eerste vakbond de landarbeiders te organiseren en tot collectieve actie aan te zetten. Zijn acties waren succesvol en leidden tot loonsverhogingen en betere arbeidsvoorwaarden, zowel voor veld-of landarbeiders (boerenarbeiders) als veenarbeiders. Beide groepen arbeiders waren in de Bond verenigd, naast de riet-en houtwerkers in het zuidoosten van Friesland. De Bond werd gedragen en gedomineerd door vrije socialisten.[65]

De Landarbeidersbond kwam in 1897 tot stand met hulp van het NAS en mede op initiatief van de veldarbeidersvereniging Broedertrouw uit Sint Jacobiparochie. Daar had in 1890 een gelijknamige vereniging de eerste grote stakingsactie van landarbeiders gehouden. Deze strijd werd weliswaar verloren, maar de gedachte dat georganiseerde actie nodig was onder de landarbeiders bleef levend in de Westhoek van Friesland en het Bildt. De lonen van deze 365.000 arbeiders in ons land waren namelijk zeer laag. Maximaal werd vier gulden per week verdiend, maar 60 cent per dag was gangbaarder. De meeste arbeiders bezaten een stukje aardappelland voor eigen gebruik, maar honger en bittere armoede lagen niettemin steevast op de loer. Doordat het werken op het land seizoensgebonden was, was hun situatie in tijden van periodieke werkloosheid regelmatig nijpend.[66]

Toch bleef het moeilijk om op het platteland in het Noorden de vakbeweging ingang te doen vinden.

Boeren namen in alle opzichten een dominante positie in binnen de dorpen. Landarbeiders hadden over het algemeen geen al te hoge dunk van zichzelf en gedroegen zich vaak onderdanig naar hun bazen. De Landarbeidersbond zelf werkte soms niet mee door sterk de nadruk op de principes te leggen in plaats van op de behartiging van de directe belangen. ‘Natuurlijk is bespreking van beginselen uitstekend, mits de direkte arbeidersbelangen niet worden vergeten, want van beginseldeflnities kan een arbeider zijn maag niet vullen. En bovendien, als de arbeiders meer geplaatst werden in den strijd tegen hunne uitzuigers, dan zou die strijd de propaganda van beginselen ten goede komen. Het een moet het andere aanvullen.‘[67]

De Bond trachtte ongeacht ieders politieke en godsdienstige overtuiging alle veld-en veenarbeiders te verenigen om zo de omstandigheden van deze arbeiders te verbeteren. Politieke actie zoals de SDAP die voorstond, werd afgewezen. Dit zou scheuring in de vakbeweging brengen. Men wilde juist alle arbeiders verenigen. Het weerhield de Bond er niet van om toch voor sociale wetgeving te pleiten. Sommige zaken konden beter bij wet geregeld worden, zoals de opname van de landarbeiders in de Ongevallenwet (1901), de Leerplichtwet en arbeidswetgeving. Het voeren van buitenparlementaire acties voor dergelijke doelen was voor de vrije socialisten die binnen de Bond actief waren soms problematisch.

In het noordwesten en zuidoosten van Friesland ontstonden diverse afdelingen van de Landarbeidersbond. Al bestaande lokale verenigingen sloten zich aan. De steun van actieve vrije socialisten in deze regio’s droeg hieraan bij. In de Westhoek pleitte Durk de Vries al jaren voor organisatie van de landarbeiders. Hij werd redacteur van het bondsorgaan De Landman (in de periode van 1899-1904) en was de belangrijkste propagandist van de Bond. In het zuidoosten bleek Geert van der Zwaag een belangrijke inspirator van de Bond. Het zwaartepunt van de organisatie lag in Friesland en dat zou voorlopig zo blijven.[68]

De Bond zette zich sterk in voor loonsverhogingen in de landbouw en het veenbedrijf. Vanaf 1898

voerde men in de lage venen in het zuidoosten van Friesland talrijke collectieve acties. Voor het eerst waren het de arbeiders zelf die met uitgewerkte looneisen en voorstellen kwamen. Ze bespraken deze in bijeenkomsten met boeren en veenbazen. Regionaal wist men loonafspraken te maken tussen meerdere afdelingen van de Bond en de organisatie van de veenbazen. In 1901 zette de Bond in op een groot aantal offensieve stakingen in de Friese Zuidoosthoek, in zowel het veenbedrijf als de landbouw. De Bond had zich daarbij verzekerd van financiële steun van het NAS.[69]

Vrije socialisten traden vaak op als stakingsleider, zoals Jan Hielkema uit De Knipe (destijds De Knijpe). De boeren beschuldigden de vrije socialisten en hem ervan dat ze met knuppels en zelfs revolvers de velden introkken om de arbeiders tot staken te bewegen!70 De meeste acties waren succesvol, maar de stakingsleiders moesten hun rol veelal bekopen met ontslag. Hielkema verloor meer dan eens zijn baan en begon uiteindelijk een turfhandel om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.[71]

Het NAS steunde de armlastige Landarbeidersbond volop. In 1902 werden 35.000 pamfletten verspreid. Dit leidde tot het ontstaan van tientallen nieuwe afdelingen in het Noorden, waardoor de Bond snel groeide. In 1901 en 1902 was de Bond de grootste aangesloten vakbond bij het NAS. In 1903 steeg het ledental tot een recordhoogte van drieduizend leden. Het merendeel van de leden woonde in de drie noordelijke provincies. Veelal betrof het ‘losse’ arbeiders (zonder vaste baan) met geringe en sterk wisselende inkomsten. Dat maakte de Bond kwetsbaar. Het verloop in afdelingen en ledentallen was daardoor groot.[72]

In Drenthe sloten enkele grotere vakverenigingen van veenarbeiders zich aan, zoals Vooruitgang is ons Streven (VIOS) uit Emmer-Compascuum (82 leden). De ontginning van het hoogveen in de Drentse Zuidoosthoek was in de jaren daarvoor op gang gekomen. Het werk werd verricht door veenarbeiders afkomstig uit Friesland en Groningen. Voorzitter van VIOS was de vrije socialist Simon Smit.73 Ook deze vereniging stelde loontarieven voor aan de verveners. Het niet accepteren van deze looneisen leidde tot grote stakingen waarbij wel duizend arbeiders betrokken waren.

Opmerkelijk was het bestaan van een aparte vrouwenorganisatie, Zuster-trouw. Veenarbeid was gezinsarbeid, de vrouwen moesten volop meewerken in het veen om het gezinsinkomen op peil te brengen.[74]

De campagne van het NAS leidde ook in Groningen tot het ontstaan van verschillende afdelingen van de Bond. De Arbeider bepleitte de vorming van deze landarbeidersverenigingen en zijn redacteur, Hendrik Kaspers, zette zich hier ook daadwerkelijk voor in. In Meeden werd in 1901 een staking van korenzichters gewonnen nadat de boeren weigerden in te stemmen met een loonsverhoging. De boeren werden vlak voor de oogst overvallen door deze staking en konden zich geen financiële schade veroorloven. De plaatselijke vakvereniging De Eendracht ging over in de Meedener Coöperatieve Werkliedenvereeniging, waarvan ook kleine boeren lid konden worden.

Deze coöperatie kocht zaden, kunstmest en veevoer in voor stukken land die de arbeiders bewerkten voor hun eigen voedselvoorziening. Al snel waren er vijftig leden. In 1904 was dit aantal gegroeid naar negentig. Oprichter en voorzitter was de vrije socialist Willem Luttje. Hij bepleitte het stellen van looneisen door bewust de landarbeiders hiertoe te organiseren. Deze opstelling kwam in plaats van het op beleefde wijze om loonsverhoging vragen, zoals traditionelere werkliedenverenigingen vaak vergeefs deden. Een oude gewoonte was dat er voorafgaand aan de werkzaamheden niet werd verteld tegen welk loon de arbeider bij de boer werkte. De boer bepaalde zodoende wat hij op zaterdag uitbetaalde![75]

11. De algemene werkstaking in 1903

De vrije socialisten huldigden het standpunt dat de arbeiders in algemene werkstakingen hun werkelijke kracht moesten tonen. Ze dachten dat zo’n staking de hele samenleving in enkele dagen zozeer zou ontregelen dat deze wel moest uitmonden in een sociale revolutie. Zo’n revolutie zou zorgen voor een betere samenleving, waar voor iedereen een menswaardig bestaan was gegarandeerd.

In januari 1903 vond in Amsterdam een aantal spontane stakingen plaats die elkaar in hoog tempo opvolgden en elkaar versterkten. Uiteindelijk resulteerde deze golf van directe actie van de arbeiders op 31 januari in een algemene spoorwegstaking in de hoofdstad. Personeel in tal van andere steden verklaarde zich solidair en toonde zich bereid om eveneens in staking te gaan. In meerdere plaatsen in het westen van het land werd het treinverkeer platgelegd. De toenmalige spoorwegmaatschappijen stemden snel toe in de eisen van de stakers. Zij hoefden geen besmet werk te verrichten, het loon werd doorbetaald en ontslagen bleven uit. Daarnaast stemden zij in met besprekingen met de vakorganisaties over de arbeidsvoorwaarden, die ook in deze bedrijfstak zeer bedroevend waren. Kortom, de overwinning voor de spoorwegarbeiders was compleet en de solidariteit had gezegevierd. De staking werd opgeheven en het werk hervat.

Het volledig spontane karakter van deze stakingen en de geweldige onderlinge solidariteit dwars door alle politieke en godsdienstige scheidslijnen heen had iedereen verbaasd, inclusief de bestuurders van de vakbeweging. Dit was in Nederland nog nooit vertoond. Onder de arbeiders was de vreugde groot over de wijze waarop zij hun eigen macht hadden geëtaleerd; gewoonlijk werden zij bejegend met minachting. ‘Die strijd, louter begonnen om medearbeiders te steunen in hun strijd tegen het transportkapitalisme, was een uiting van de hoogste saamhorigheid, welke de arbeiders in verschillende bedrijven voor elkander kunnen gevoelen. In die dagen heerschte er een ongekende geestdrift, een geestdrift die voortkwam uit de idee, om nu eens af te rekenen met eene directie, waarmede zij zoovele zaken hadden te vereffenen,’ aldus de Groninger spoorwegvoorman J. Poelstra.[76]

Domela Nieuwenhuis was al even enthousiast: ‘En dan welk een werkstaking! Niet om verbetering in eigen toestand, niet om eigen grieven, ofschoon die in grooten getale bestaan, maar enkel en alleen uit solidariteit met de havenarbeiders. Kan het schooner, kan het edeler?‘Als de militairen ook zouden gaan staken, ‘dan is het gedaan met de macht der bourgeoisie, die niet schuilt in de rede, maar in het geweld, het ruwe geweld’.[77]

Reacties konden niet uitblijven na deze overwinning van de arbeiders. De kranten drongen meteen aan op wettelijke maatregelen om een herhaling van de gebeurtenissen te voorkomen. Dat de arbeiders in staat waren gebleken een vitaal transportmiddel als de spoorwegen volstrekt lam te leggen en daarmee de economie schade toe te brengen, vatten de autoriteiten op als een oorlogsverklaring. Eind februari kwam het kabinet met voorstellen die bekend werden als de ‘worgwetten van Kuyper! Het ging om drie wetsontwerpen waarvan de meest verstrekkende een stakingsverbod inhield voor spoorwegen overheidspersoneel op straffe van enkele jaren gevangenis.

In Amsterdam, het centrum van de beweging, bleef de stemming strijdbaar. Daar richtte men een Comité van Verweer op, dat een algemene werkstaking zou voorbereiden om de worgwetten van tafel te krijgen: ‘Gansch het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil! Naast verschillende vakbondsbestuurders namen afgevaardigden van de SDAP en de vrije socialisten zitting in dit Comité. Dit was tegen de zin van Domela Nieuwenhuis, die buiten het Comité bleef omdat hij vond dat de arbeiders zelf de actie moesten leiden. Als tegenactie werden een protestants-christelijk Comité van Verdediging en een rooms-katholiek Comité van Actie opgericht. Het conflict kwam steeds verder op scherp te staan. Ondanks of juist dankzij de draconische maatregelen van de regering nam de strijdlust van de arbeiders in de hoofdstad toe. Vergaderingen in Amsterdam werden door duizenden arbeiders bezocht.[78]

De worgwetten leidden tot felle protesten van vrije socialisten. Het Comité zette een landelijk netwerk op van contactpersonen en plaatselijke Comités van Verweer. In de eerste week van maart werd een honderdtal openbare vergaderingen gehouden en op zondag 8 maart vonden in meer dan veertig plaatsen bijeenkomsten plaats. De protestbijeenkomsten in het Noorden werden druk bezocht. De Arbeider riep alle georganiseerde arbeiders op hun eisen maximaal op te voeren met als doel dat deze tijdens de algemene werkstaking zouden worden ingewilligd.[79]

Nadat de Tweede Kamer een maand later de wetsvoorstellen aannam, riep het Comité voor 9 april 1903 een algemene werkstaking uit. Het leger werd ingezet om treinstations te beveiligen, daarbij geholpen door ‘ordebonden’ en schutterijen. De samenwerking in het Comité verliep niet vlekkeloos. De betrokken sociaaldemocraten hadden vanaf het begin van de actie weinig tot geen vertrouwen in de algemene staking, maar konden zich moeilijk onttrekken aan de stakingsbeweging.

Troelstra zaaide twijfel door te stellen dat de algemene staking geen krachtproef moest worden. Dat was het uiteraard juist wel![80]

In het Noorden verliep de staking niet succesvol. In Friesland lag het centrum van de spoorwegstaking in Leeuwarden, maar de machinisten waren nauwelijks tot staken te bewegen. Wel lag het gehele tramverkeer in de provincie stil. In Groningen, waar het knooppunt van de staking zich in de stad bevond, staakten de machinisten wel. Men begon vol enthousiasme aan de staking, die zich richtte op het stilleggen van de gehele transportsector in de stad. Een grote politiemacht was op de been. Tijdens de staking vond er ‘s avonds een bijeenkomst plaats met zang en muziek in Krasnapolsky, waarbij vijftien-tot zestienhonderd mensen aanwezig waren. Het goederenvervoer kwam stil te liggen, maar het personenvervoer kon vrijwel volledig doorgang vinden. Aangezien in beide steden de staking niet goed van de grond kwam, bleven verdere acties in de beide noordelijke provincies nagenoeg uit. De oproep aan de landarbeiders in De Arbeider het werk neer te leggen, had geen succes.[81]

Het Amsterdamse Comité van Verweer blies na een dag de staking alweer af. Was de positie van de stakers inderdaad te zwak? Moest voorkomen worden dat er nieuwe stakingen zouden uitbreken, omdat ze toch niet het gewenste resultaat zouden hebben? In het stakingscentrum Amsterdam, waar het juist moest gebeuren, stond de staking op het punt een succes te worden. De arbeiders daar waren laaiend en begrepen niet waarom de staking zo snel werd beëindigd. Er volgden tumultueuze vergaderingen tot diep in de nacht waar harde woorden vielen en de sociaaldemocraten van de SDAP onder leiding van Willem Vliegen werden voor verraders uitgemaakt. Het opportunistische optreden van Troelstra werd gehekeld. In het partijblad Het Volk werd de staking plotseling omschreven als een ‘anarchistisch avontuur! hetgeen ook binnen de SDAP zelf verbazing wekte. De Groninger vrije socialist Harm Kolthek, die inmiddels in Deventer een bestaan als propagandist had opgebouwd, schreef: ‘De geïncarneerde Judas, Mr. Troelstra hield met ijskoud cynisme, en kille geslepenheid een sarrend pleidooi ten gunste van den ellendigen ploert Vliegen.’Van het pamflet De Werkstaking, waarin de vrije socialisten hun mening over de staking verkondigden, werden 50.000 exemplaren verkocht.

De linkervleugel van de SDAP bekritiseerde het tweeslachtige optreden van haar partijvoorman, die zich volgens hem liet leiden door het politieke belang van zijn partij. De meerderheid in de partijleiding van de SDAP moet eigenlijk niets hebben van directe actiemethoden, die door de vrije socialisten juist gepropageerd werden. De partij placht dergelijke stakingsacties af te doen als ‘stakingsgymnastiek’ Stakingen dienden door de partij geleid en geregisseerd te worden of door vakbonden die met haar verbonden waren. Het NVV, dat naar aanleiding van de mislukking van deze spoorwegstakingen werd opgericht in 1905, zou in dit opzicht aan de wensen van de sociaaldemocraten tegemoet komen.

Het onderlinge wantrouwen in het verdeelde Comité van Verweer resulteerde in een wankelmoedige koers en een onvoldoende voorbereiding op wat de grootste manifestatie van arbeidersmacht tot dan toe in Nederland had moeten zijn. Het Comité stond voor de moeilijke opdracht de algemene werkstaking met beperkte middelen in goede banen te leiden. De organisatie en communicatie verliepen noodgedwongen gebrekkig. Het Comité beschikte niet over eigen middelen en was afhankelijk van tal van organisaties, die evenmin toegerust waren voor een omvangrijke, algemene werkstaking. Bovendien kreeg het Comité tegenstrijdige informatie te verwerken.[83]

De gevolgen van de verloren staking waren verschrikkelijk. De spoorwegmaatschappijen ontsloegen maar liefst tweeduizend personeelsleden, waaronder vele militante vakbondsleden. De gemeente Amsterdam zette vierhonderd werknemers op straat. In totaal moesten vierduizend stakers hun actiebereidheid met ontslag bekopen. Het ledental van de betrokken vakbonden halveerde bijna.

Voor de slachtoffers zette men een langdurige financiële steuncampagne op.[84]

12. De Noordelijke Federatie van Landarbeiders

De vrije socialisten in het Noorden bleven de strijd van de onafhankelijke vakbeweging, zoals het NAS en zijn bonden ook wel werden aangeduid, volop steunen. Het NAS bevorderde namelijk de vrijheidszin van de arbeiders, in tegenstelling tot de centraal geleide bonden van het NVV. Dat er gestreden werd voor hoger loon, kortere werktijden en een menswaardige behandeling achtten zij hoogst noodzakelijk. De poel van ellende en ontaarding waarin vele arbeiders zich bevonden, maakte voortzetting van de vakbondsstrijd noodzakelijk. Het vrije socialisme en de onafhankelijke vakorganisatie vulden elkaar prima aan. Voor de socialistische strijd waren gezonde geesten in een gezond lichaam nodig. De vakbondsstrijd was een leerschool en een kweekvijver voor de Vrije Groepen.[85]

De vrije socialisten voelden zich gesteund door Domela Nieuwenhuis. Deze had zich tijdens een bijeenkomst in Groningen voorstander van de vakverenigingen verklaard. ‘Wij zijn geen tegenstanders van organisatie, doch van centralisatie. De macht moet liggen bij de leden van de vakorganisaties. De vrije socialisten moeten in de vereeniging zijn de voortstuwende kracht, die haar in eene vooruitstrevende richting zal leiden.[86]

Meer rechtlijnige anarchisten bekritiseerden het NAS, zoals de in Veendam geboren Berend Bymholt, omdat de vakbeweging alleen verbeteringen nastreefde binnen de bestaande maatschappij.

‘Ik kom dus tot de conclusie: vakverenigingen kunnen alleen pleistertjes leggen op de kankerende wonden van deze ellendige maatschappij, en zo men dit nodig vindt, die pleistertjes kunnen ook zonder vakverenigingen aangebracht worden. Om het werk te staken is geen vakvereniging nodig alleen flinke kerels.’ 87

Van alle vakbonden van het NAS bleef in het Noorden de Landarbeidersbond het hardst aan de weg timmeren. Eind 1904 nam men het besluit de Bond provinciaal te versterken door een Friese en een Groningse Federatie van Landarbeiders op te richten. De Drentse afdelingen sloten zich aan bij de Groningse, waardoor de Noordelijke Federatie ontstond, met twaalf aangesloten verenigingen. Niet al deze verenigingen waren aangesloten bij de landelijke Bond. Twee bekende vrije socialisten maakten deel uit van het bestuur; Willem Luttje werd voorzitter, Simon Smit secretaris.[88]

In de zomer van 1906 werd in Meeden opnieuw gestaakt voor hoger loon bij het korenzichten, nadat de boeren niet volledig wilden instemmen met de looneis. Het gevraagde loon werd elders al wel betaald. Daarnaast wilden de stakers erkenning van hun vakbond en inzet van extra arbeidskrachten bij de oogst. De staking werd algemeen. Ruim tweehonderd arbeiders legden het werk neer. In het Nieuwsblad van het Noorden verschenen daags na de staking advertenties met de oproep steungelden te sturen en in Meeden geen onderkruiperswerk te verrichten. Willem Luttje trad opnieuw op als stakingsleider.[89]

De boeren stonden voor het blok, het graan was rijp om geoogst te worden. Pogingen om onderkruipers uit Friesland aan te trekken, leverden weinig op. Het merendeel vertrok naar huis nadat de stakers hen hadden toegesproken. Zij kregen geld uit de stakingskas om de terugreis te kunnen betalen! Kleine boeren die niet bij de lokale Boerenbond waren aangesloten, gaven het eerst toe aan de eisen van de stakers. De grote boeren volgden snel. Een van de ingewilligde eisen was dat het reisgeld dat de onderkruipers hadden ontvangen door de boeren moest worden terugbetaald!

De zege van de arbeiders was compleet. Hun loon ging omhoog, hun organisatie werd erkend en de stakers konden terugkeren naar hun baas.[90]

Deze overwinning in Meeden was van grote betekenis. Voor het eerst waren in Groningen de boerenarbeiders georganiseerd en hadden ze eensgezind geopereerd in hun strijd voor betere lonen en arbeidsvoorwaarden, en dat op basis van hun eigen eisen. Voorheen waren ze verdeeld, slaafs en bang. De rijke boeren in het Oldambt ‘hebben thans de trotse nekken moeten buigen voor de solidariteit van de arbeiders! Waardering was er voor het optreden van Luttje. De actie was zonder geweld verlopen en de stakers hadden sterke drank taboe verklaard.

De Landarbeidersbond greep dit succes aan om een landelijke beweging op te tuigen die loonsverhoging en verkorting van de arbeidstijd als doel had. Het manifest Een woordje aan de Landarbeiders verspreidde men met hulp van weekblad De Arbeider in het Noorden in een oplage van 25.000 exemplaren. In Groningen leidde dit vanaf eind 1906 tot een tournee met Luttje waarin de organisatie van landarbeiders werd gepropageerd. Men reactiveerde de Noordelijke Federatie van Landarbeiders om actie te voeren voor een collectieve loonsverhogingsactie. Deze organisatie telde meer dan duizend leden. Vooral in het Oldambt lukte het in diverse dorpen landarbeidersverenigingen op te zetten, zoals in Beerta en Finsterwolde. Luttje bereikte de arbeiders met krachtige, eenvoudige, maar zeer begrijpelijke bewoordingen over het nut van organisatie.

Politiek en godsdienst moesten buiten de organisatie blijven. Dit leidde in het overwegend christelijke Midwolde tot de oprichting van een neutrale vereniging, die al spoedig veranderde in een protestants-christelijke.[91]

De landarbeidersorganisatie veerde krachtig op (ook veenarbeiders sloten zich aan) en De Arbeider reageerde blij verrast dat Luttje de arbeiders wist aan te spreken ‘in de eenvoudige taal des werkmansl De Noordelijke Federatie, met Luttje als voorzitter, liet er geen gras over groeien. Begin april 1907 organiseerde zij een regionale bijeenkomst in het Oldambt, waar alle landarbeidersverenigingen akkoord gingen met het doorvoeren van de voorgestelde loonregeling.

Inzet was de verhoging van het dagloon van 75 cent naar 1 gulden voor de mannen en van 40 tot 60

cent voor de vrouwen. Zowel in Finsterwolde als in Beerta staakte men vanaf 1 mei 1907, aangezien de boeren niet reageerden op deze looneisen. Zo’n elfhonderd arbeiders legden het werk neer, ook in het omringende Nieuw-Beerta, Nieuw-Scheemda en ‘t Waar. In de tweede stakingsweek stemden de boeren in Nieuw-Scheemda en ‘t Waar in met de eisen. De solidariteit onder de arbeiders was groot; ook andere beroepsgroepen staakten mee of droegen hun verdiensten af aan de stakers. Na drie weken gaven de boeren in Beerta toe. Finsterwolde volgde na ruim zeven weken.[92]

De arbeiders boekten een historische overwinning. Voor de eerste keer lukte het de lonen voor de diverse werkzaamheden gedurende het gehele jaar te verhogen. Luttje speelde een voorname rol in deze staking. Als stakingsleider sprak hij regelmatig de stakers toe. Ook ditmaal verliep de actie rustig en was sterke drank niet toegestaan. De staking tastte de macht van de boeren aan. Vooral in Finsterwolde speelden zij ‘heer en meester’ over de arbeiders, die werden behandeld als slaven en werkezels. De boeren organiseerden zich na deze staking in een werkgeversorganisatie.[93]

In de zomer van 1907 tuigde men de organisatie van de Federatie verder op. Er kwam een lijst van secretarissen en sprekers. Zij moesten respectievelijk de onderlinge correspondentie verzorgen en op bijeenkomsten de organisatie van land-en veenarbeiders bepleiten. Men besloot zich niet aan te sluiten bij een vakcentrale. Na de nodige discussie werd afgezien van een ‘weerstandskas! Een dergelijke financiële buffer, om tijdens stakingen de arbeiders van een uitkering te voorzien, was een heikel punt, waarvoor vooral de sociaaldemocraten pleitten. De Federatie was van mening dat de strijdvaardigheid in tijden van actie sterker zou zijn zonder ‘kas! De arbeiders moesten vertrouwen op hun onderlinge solidariteit. Bovendien kon de organisatie op deze wijze nimmer bestolen worden van grote geldbedragen.[94]

Niet alle landarbeidersverenigingen in het Oldambt hielden lang stand. Ook de Noordelijke Federatie zelf was geen lang leven beschoren. In Stadskanaal voorkwamen enkele leden dat er loonactie werd gevoerd, en een actie in Meeden om opnieuw het loon voor het zichten te verhogen, mislukte. De afdeling Werkmansbloei in Nieuw-Buinen riep een staking uit om dubieuze redenen.

De inzet van dorsmachines werd afgewezen en de boeren mochten geen arbeiders aannemen die geen lid van hun vereniging waren. Zij werd bekritiseerd door Simon Smit, want de eis moest zijn:

‘Hier de machines!’ De nieuw opgerichte Landarbeidersbond van het NW trachtte de afdelingen van de Federatie over te halen lid van hun Bond te worden door de oude Landarbeidersbond af te kraken.[95]

Toen deze NVV-bond in 1909 in Beerta en Finsterwolde een poging deed leden te winnen, verschenen er veelzeggende briefjes op muren en bomen: ‘Ezels gevraagd: allen die genegen zijn hun ruggen te laten gebruiken voor baantjesjager om ‘n goed heenkomen te zoeken. Inlichtingen geeft misschien F. Sap alhier. Zecht het voort.’ Pas vanaf 1912 kreeg deze ‘moderne’ bond de wind in de zeilen en overvleugelde hij de oude Landarbeidersbond.

De secretaris van de oude Bond, H. Hielkema van De Knipe, gaf aan waar de schoen wrong. Het vele vrijwilligerswerk was niet meer op te brengen: ‘We zijn allen arbeiders, en als we dan ’s avonds soms om 10 uur thuis komen, en er brieven beantwoord moeten worden, dan is ’t me wel overkomen dat ik tot 12 a 1 uur ’s nachts zat te schrijven, en den volgenden morgen weer aan het werk. Dat is doenlijk langer vol te houden.’ Een betaalde propagandist moest uitkomst bieden. Met steun van het NAS ging Wolter Postma uit Jubbega in deze functie aan de slag. Hij was een begaafd spreker, die ook ervaring als stakingsleider had.

De aanhang van de gehele Landarbeidersbond liep niettemin terug. Vanaf 1908 tot de Eerste Wereldoorlog schommelde het ledental tussen de vier-en zeshonderd. Het aantal afdelingen fluctueerde aanzienlijk. Alleen in de Zuidoosthoek van Friesland kende de Bond stabiele afdelingen, in dorpen als De Knipe, Nieuwehorne, Oudehorne, Terwispel en Jubbega.[96]

13. De vrij-socialistische beweging in het Noorden

Het succes van de landarbeiders en de poging van de sociaaldemocraten hiervan de vruchten te plukken, leidden vanaf 1908 tot hernieuwde activiteit van de vrije socialisten op het platteland in het Noorden. Ze namen de colportage met hun weekblad De Arbeider stevig ter hand. Het blad bleef een belangrijk middel om het vrijsocialistisch gedachtegoed te verspreiden.[97]

De Arbeider kende aanvankelijk een moeizaam bestaan, maar de verbondenheid van de geestverwanten met het blad was sterk. Al in 1894 was de uitgave in handen gekomen van de Oost-Groningse afdelingen van de SDB, om zo het hoofd boven water te kunnen houden. Hendrik Kaspers werd redacteur, omdat Tjerk Luitjes in deze functie niet meer kon worden betaald.

Vanwege zijn opvliegend karakter had hij zich bovendien als persoon onmogelijk gemaakt. Hij had Kaspers zelfs geslagen. Luitjes vertrok naar Zwolle om daar een bestaan als propagandist op te bouwen. Naast Kaspers werd een administrateur aangesteld.[98]

Colportage was belangrijk voor de verspreiding van het blad, maar ook een manier om aanhang te verwerven. Rond Delfzijl ontstond op deze wijze ‘de anarchistentroep van Oosterhouk! Zij verspreidden het blad zelfs huis aan huis, waarbij de colporteurs soms op de koffie werden uitgenodigd. Zo breidde de groep zich uit. Het aantal abonnees op De Arbeider nam echter af. De gemeente Zuidbroek verbood colportage met het blad. De Hoge Raad achtte dit in strijd met de Grondwet! Steeds kwam er steun als de nood hoog was. Het blad verhuisde naar Groningen vanwege de veronderstelling dat het draagvlak voor het blad in de stad groter zou zijn. Een andere drukker zorgde voor een betere drukkwaliteit van de krant. In 1898 kreeg De Arbeider vaste voet in Friesland door de overname van de abonnees van het gestopte weekblad ‘t Morgenrood. Het aantal abonnees en agenten van het blad groeide weer. Nu de Vrije Groepen zelfstandig opereerden, werd de positie van De Arbeider belangrijken Niet alleen voor het verspreiden van het vrijsocialistisch gedachtegoed, maar ook als bindmiddel tussen de groepen was het blad van groot belang. Het bleek echter niet voldoende om het blad rendabel te kunnen exploiteren. Kaspers dreigde zich terug te trekken uit het blad omdat hij niet langer in staat was nieuwe tekorten persoonlijk aan te vullen.[99]

De dreiging van Kaspers had succes. De kameraden vonden dat dit ‘machtig wapen in de huidige strijd tegen de wereldorde’ behouden moest blijven. Ze namen de abonneewerving en steunacties krachtig ter hand, waardoor de oplage in twee jaar tijd steeg van achthonderd naar vijftienhonderd exemplaren. Kaspers bleef aan als redacteur. In 1903 verscheen het blad kostendekkend en later dat jaar overtroffen de inkomsten zelfs de uitgaven. Dat was voor het eerst! Het aantal groepen waarop het blad steunde, was aanzienlijk gegroeid. Deze groepen waren afkomstig uit het gehele Noorden.

Zij namen ook de verantwoordelijkheid op zich om de oude schuld van het blad af te betalen. De Arbeider was onmisbaar geworden voor de noordelijke vrije socialisten en werd blijvend uitgegeven door een exploitatiecommissie van noordelijke Vrije Groepen. De jarenlange toewijding van redacteur Hendrik Kaspers stond borg voor het open karakter van het blad. Zijn samenbindend vermogen was groot en hij weerde zoveel mogelijk persoonlijke aanvallen op medestanders.[100]

De vrij-socialistische arbeidersbeweging bleef in Nederland en zeker in het Noorden een opvallend vitale sociale beweging. Ze was veel sterker dan in de ons omringende landen.101 Weliswaar beroerde men niet meer ettelijke tienduizenden, zoals de revolutionaire socialisten in de hoogtijdagen van de vroege jaren negentig van de negentiende eeuw, maar de vrij-socialistische beweging ontwikkelde zich gestaag verder. Wel verloor ze qua aanhang stukje bij beetje terrein aan de sociaaldemocraten, ook in Noord-Nederland. Deze namen genoegen met een passief lidmaatschap, de vrije socialisten vroegen daadwerkelijke inzet. Daarvoor was meer moed en durf nodig, want de samenleving bleef vijandig staan tegenover socialisten.

De vrij-socialistische beweging zette de actiepraktijk van de oude socialisten voort. Ze manifesteerde zich nadrukkelijk met grote openluchtbijeenkomsten, waar meerdere sprekers optraden die verschillende onderwerpen behandelden. Vanwege hun informatieve karakter kunnen we deze lezingen beschouwen als de vroege vorm van de volksuniversiteit, waar arbeiders werden geschoold. Deze ‘meetings’ werden afgewisseld met zang, voordrachten en muziek, vaak voorafgegaan door optochten met vlaggen en banieren. In Oranjewoud bij Heerenveen kwamen in 1903 zo’n 2300 mensen naar een dergelijke meeting.

Een journalist van het Nieuwsblad van Friesland schreef het volgende sfeerbeeld van deze bijeenkomst:

‘Buiten was het een kleine kermis. De ingang werd door roode vlaggen geflankeerd, om de beide spreekplaatsen op het terrein wapperden roode en witte vlaggetjes. De banieren waren opgesteld in het front en aan de zijvlakken van de tribune. (…)

Op het terrein werd reeds druk gecolporteerd met allerlei vlugschriften. Luide werden u aangeprezen: Het complot ontmaskerd, Christendom en anarchisme, De Rustverstoorder, van paneelzager tot minister opgeklommen, voor één dubbeltje, Na de revolutie voor vijf cent, De Bloedzuiger, of’t portret van je baas om op te hangen. En zoo ging dat door in eindelooze variatie, want er waren heele uitstallingen van kleine anarchistische boekwerkjes en portretten van Domela Nieuwenhuis. Ook kon men propaganda-sigaren uit het donkere Zuiden’ rooken. Sommige colporteurs, met een sans gene in heel hun kleeding, liepen blootsvoets en blootshoofds, ook enkele meisjes, anderen liepen op sandalen.’[102]

Vooral op plaatselijk niveau groeide het organisatieleven. Daarbij speelden niet alleen de Vrije Groepen een rol, maar ook zelfstandige vrouwen-en jongerengroepen. Tevens kwamen talloze culturele verenigingen van de grond, zoals zangkoren, toneelclubs en muziekgezelschappen, maar ook bibliotheken en ‘ontwikkelingsgroepen, die cursussen organiseerden. De vrije socialisten legden sterk de nadruk op bewustwording en persoonlijke ontwikkeling. Dit was nodig om stelling te kunnen nemen in de samenleving.

Op deze wijze schiepen ze zélf de voorwaarden daartoe, door de arbeiders te scholen. In dat kader werden kennis, houding (zelfvertrouwen) en vaardigheden (schrijven, spreken, organiseren) ontwikkeld. Lezen en muziek maken waren bij uitstek bezigheden die in de beweging in hoog aanzien stonden. Velen hadden slechts een paar jaar lagere school genoten voordat ze al op jonge leeftijd aan het werk moesten. De inkomens waren zo laag dat iedere cent welkom was. Op deze wijze spijkerden talentvolle arbeiders zich bij.

De vrij-socialistische beweging was in dit opzicht één grote leerschool. Anders dan bij de sociaaldemocraten, waar de betaalde krachten doorgaans veel meer verdienden dan een gemiddelde arbeider, dreef de vrij-socialistische beweging op de vrijwillige inzet van alle betrokkenen.

Niemand verdiende er een cent aan.

Aan buitenstaanders boden deze verenigingen een laagdrempelige manier om met de beweging in aanraking te komen. De jaarlijkse uitvoeringen van de culturele verenigingen brachten bovendien een stuk ontspanning en een gezellige avond in plaatsen waar niet veel te beleven viel; ze brachten letterlijk mensen bij elkaar, en dat schiep verbondenheid. Zeker op het platteland van Groningen, Friesland en Drenthe waren de vrije socialisten brengers van cultuur, zoals in de veenstreken. Daar ontbraken traditionele sociale verbanden vaak geheel of gedeeltelijk. De vrije socialisten waren er voor de Eerste Wereldoorlog niet zelden de enigen die actief waren op cultureel gebied.

De vrij-socialistische beweging vormde zodoende een bont geheel aan groepen en verenigingen die vooral lokaal en regionaal geworteld waren. Over tal van zaken liepen de meningen uiteen.

Overeenstemming was er wel over de noodzaak van de sociale revolutie, om zo tot een andere samenleving te komen. Een algemene werkstaking zou het startsein tot de revolutie kunnen geven.

De staat (overheid) en het kapitalisme werden bekritiseerd omdat ze al het onrecht in stand hielden.

Over de wijze waarop de revolutie naderbij moest worden gebracht, en de manier waarop het maatschappelijk verzet georganiseerd diende te worden, bestond geen overeenstemming. Op dat gebied verschilden de vrije socialisten aan het begin van de twintigste eeuw overigens niet van opvatting met de sociaaldemocraten van de SDAP; daar streden revolutionaire sentimenten om voorrang met pragmatische opvattingen. In beide socialistische stromingen was het ideeëngoed volop in ontwikkeling.

In deze periode ontstonden bij de vrije socialisten twee globale stromingen die voor het Noorden beslist van belang zijn geweest. Aan de ene kant ontwikkelde zich het individueel-anarchisme en aan de andere het sociaalanarchisme. Vooral in Groningen en Drenthe waren beide stromingen vertegenwoordigd.

Individueel anarchisme

De individuele anarchisten benadrukten vooral het zelf denken en het zelf doen van de arbeiders. Zij grepen terug op het gedachtegoed van de Duitser Max Stirner, die voor een gezond egoïsme had gepleit. John Henry Mackay ontrukte hem in de jaren tachtig van de negentiende eeuw aan de vergetelheid. Hij populariseerde de zware filosofische kost van Stirner in een aantal romans, die al in de jaren negentig van de negentiende eeuw in het Nederlands werden vertaald en uitgegeven.[103]

Mackay bepleitte de gelijke vrijheid van allen. Daaruit volgde dat iedereen zich dat deel van de maatschappelijke rijkdom mocht toe-eigenen waaraan men behoefte had. Dit leidde in de jaren negentig van de negentiende eeuw, waarin sprake was van schrijnende honger en bittere armoede, reeds tot het propageren van het neem-en eetrecht. Individuele anarchisten bepleitten het idee dat je eenvoudigweg nam waar je behoefte aan had in plaats van lijdzaam te creperen van de ellende of overgeleverd te zijn aan de vernederende liefdadigheid en de bedeling. Het leidde tot diefstal van voedsel van de akkers van de boeren.

In OostGroningen verwierven met name Jan Poppes Hommes en Remko Tamminga bekendheid met dergelijke standpunten.104 Zij zagen dit als een vorm van ‘natuurrecht’. Hommes dreef in Finsterwolde een hotel en had in de SDB zijn sporen reeds verdiend. Hij was een goedaardig man, die zichzelf ontwikkeld had. Zakelijk gezien wist hij van wanten en als aannemer verdiende hij een aardig fortuin. In Finsterwolde gold hij als vertrouwenspersoon van de arbeiders. Aan de SDAP

wenste hij geen zaal te verhuren: ‘Mijn zaal is niet disponibel (beschikbaar) als kweekplaats van slaven.’105 Hommes schreef in de periode tot de Eerste Wereldoorlog niet alleen voor De Arbeider, maar publiceerde ook een twintigtal brochures, onder meer over het neem-en eetrecht en loonarbeid.106 De loonslavernij kon worden afgeschaft door het eenvoudig na te laten. Loon-en vakbondsstrijd werden eenvoudigweg afgedaan als lapmiddelen die niet tot wezenlijke bestaanszekerheid konden leiden. Deze brochures gaf hij zelf uit. Ze werden verkocht door eigen colporteurs en agenten in heel Nederland. Toen hij in 1915 naar Groningen verhuisde, was de burgemeester van Finsterwolde hierover zeer verheugd![107]

‘Rooie’ Remko Tamminga was een belezen havenarbeider in Delfzijl en afkomstig uit het nabijgelegen Farmsum. Hij was bevriend met Hommes. Hij behoorde tot de eerste colporteurs van De Arbeider, schreef gedurende z’n hele leven voor dit blad en voor De Vrije Socialist zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog.

Hij trad in 1906 toe tot de redactiecommissie van De Arbeider. Hij was begaan met het lot van de arbeiders en had een grote kennis van zaken. Tamminga bepleitte eveneens het neem-en eetrecht, zoals in zijn brochure Theorie en praktijk van het nemen: ‘Willen we verbetering van positie, willen we eten, genot, vrijheid, willen we werkelijk leven, dan moeten we het Nemen.’ 108 In plaats van te vertrouwen op sociale rechtvaardigheid propageerde Tamminga individuele daadkracht: ‘Alles wat ge onder leiding en suggestie van anderen doet, maakt u tot onderwerp van uitbuiting; gij stelt den ander in staat om van u te nemen. Zet dus de zaak niet steeds weer op den kop, maak de bezitters geen verwijt dat ze u bestolen hebben, wijt het aan je zelf dat ge u hebt laten bestelen.

Vraag ook niet aan de bezitters, zij zullen met u spotten. Loop niet in getallen achter vlag of vaandel, manifesteer niet voor de paleizen van de bezitters; zij zullen om je lachen. Neem zoals zij gedaan hebben en twist niet over de middelen met anderen. Alle middelen zijn goed, als gij ze voor u zelf goed acht. Doe zoals zij doen; Neem in de praktijk, neem van uw patroon, van uw meester, van uw regeerder een stuk overwicht weg, neem een uur van uw werkdag af, neem een zak aardappels of wat ook, ‘t kan mij niet schelen, maar reken erop dat ge moet Nemen.’[109]

Dat was de essentie van het Groningse individuele anarchisme.

Dit anarchisme wees structurele organisatie af. Dat gaf slechts nieuwe gezagsverhoudingen en stond de zelfstandigheid van de arbeiders in de weg. Dit nam niet weg dat samenwerking voor een bepaald doel mogelijk was. Zowel Hommes als Tamminga was voor de Eerste Wereldoorlog actief in plaatselijke groepen. Tamminga steunde ook de strijd van de georganiseerde landarbeiders. Zij maakten onderscheid tussen de acceptabele, ‘natuurlijke’ organisatie die uit dringende omstandigheden ontstond en de ‘kunstmatige’ organisatie, die werd opgelegd. Individuele anarchisten waren in het Noorden vooral te vinden in OostGroningen en Zuidoost-Drenthe. Veelal ging het om intelligente arbeiders en sterke persoonlijkheden die het maatschappelijk gezien niet slecht verging.’[110]

Sociaalanarchisme

Het sociaalanarchisme benadrukte meer het gezamenlijke en gemeenschappelijke streven en optreden van de beweging. Dit anarchisme putte uit het gedachtegoed van de Russische theoretici Michael Bakoenin en vooral Peter Kropotkin.

Beiden wezen op het sociale aspect van het anarchisme. Maatschappelijke en persoonlijke vrijheid zou voor iedereen moeten gelden en niet slechts voor de bezittende klasse. Kropotkin toonde aan dat wederzijdse hulp een belangrijke factor in de geschiedenis van de mensheid was geweest.

Beiden gaven aan hoe de toekomstige samenleving, de anarchie, vorm en inhoud zou moeten krijgen. De maatschappelijke orde moest van onderop gestalte krijgen. Van daaruit konden federaties ontstaan die in groter maatschappelijk verband politieke en economische functies konden uitoefenen.[111]

Dit sociaalanarchisme maakte zich sterk voor optreden in georganiseerd verband. Meermalen ondernam men pogingen om te komen tot een landelijke organisatie van anarchisten in Nederland.

In het Noorden was het sociaalanarchisme vertegenwoordigd in alle regio’s waar de oude beweging geworteld was. Echte bolwerken van het ‘georganiseerde’ anarchisme waren aanvankelijk Friese steden als Franeker, Harlingen en Sneek. In Groningen was het vooral de groep in Hoogezand-Sappemeer die zich inzette voor (landelijke) samenwerking. In Sappemeer onderwezen Hendrik Kaspers en Tjerk Luitjes in de avonduren talentvolle jongeren. ‘Leerlingen’ als smid Harm Kolthek en letterzetter Jan Bijlstra werden voorstanders van samenwerking van anarchisten.’ 112 De achterliggende gedachte was dat zo’n bundeling van krachten kon bijdragen tot een effectievere propaganda van de vrij-socialistische beginselen en een meer krachtige agitatie. Bovendien konden ze zo een dam opwerpen tegen de toenemende invloed van de SDAP.

Er was geen overeenstemming over hoe de onderlinge samenwerking tussen de Vrije Groepen eruit moest komen te zien. Pogingen om een landelijk verband van vrije socialisten en anarchisten op te richten, waren nauwelijks succesvol. Domela Nieuwenhuis keerde zich principieel tegen een landelijke organisatie van vrije socialisten. Tijdelijke organisaties voor een concreet en beperkt doel konden zijns inziens wel door de beugel.113 De Federatie van Vrijheidlievende Communisten (1905-1909) kreeg nauwelijks aanhang; in het Noorden steunden slechts vier groepen dit landelijk samenwerkingsverband.114 Ook de in 1909 opgerichte Federatie van Socialistische Anarchisten in Nederland was geen lang leven beschoren. Tot de initiatiefnemers behoorden Tjerk Luitjes en de oud-Sneker voorman Foeke Kamstra, die op dat moment beiden in Blaricum woonachtig waren. In het Noorden telde de Federatie drie aangesloten groepen, namelijk die in de stad Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Sneek.

In Groningen ijverde vooral de jonge Jan Bijlstra uit Sappemeer, met steun van Kaspers, voor aansluiting bij deze Federatie. Ook nu stelde Domela Nieuwenhuis dat voorstanders van een politieke organisatie van anarchisten eigenlijk thuishoorden in de SDAP. Gevreesd werd voor centralisatie van macht.[115]

Een vorm van samenwerking die op meer draagvlak binnen de beweging kon rekenen, waren ‘provinciale propagandacomités! Deze groepen stelden zich ten doel de ideeën en de idealen van het vrije socialisme te verspreiden zonder zich bezig te houden met het bepalen van standpunten en de pretentie te hebben de beweging te vertegenwoordigen. Deze comités organiseerden en coördineerden bijeenkomsten in de eigen regio, verzorgden tournees van sprekers, regelden wekelijkse colportagetochten en gaven gezamenlijke manifesten uit.

De groep uit Groningen nam het initiatief om voor het hele Noorden een samenwerkingsverband tot stand te brengen om het propagandistische werk beter en goedkoper te regelen. Eind januari 1907 werd het Noordelijk PropagandaComité (NPC) opgericht, waarvan de groepen lid konden worden.

Een contributiesysteem moest geld in het laatje brengen. De Vrije Groepen in Groningen en Hoogezand-Sappemeer werden belast met de uitvoering van de werkzaamheden. Na enkele activiteiten te hebben georganiseerd, werd van dit initiatief niets meer vernomen.116 Het Comité maakte een doorstart als het OostGroninger PropagandaComité, dat ontstond in 1909. In Winschoten bezochten zo’n duizend mensen een openluchtbijeenkomst van dit Comité, veel meer dan in deze jaren gebruikelijk was! Jan Bijlstra uit Sappemeer was de drijvende kracht achter dit Comité. In tien maanden tijd wist het Comité tien bijeenkomsten te organiseren, drieduizend bladen te verspreiden (deels om abonnees voor De Arbeider te werven) en in Beerta hielpen ze bij het oprichten van een Vrije Groep.[117]

In Friesland werd in hetzelfde jaar het Provinciaal Fries Socialistisch Propaganda Comité opgericht.

Dit Comité liet een langgekoesterde wens in vervulling gaan met de uitgave van een eigen weekblad. In 1911 lukte het vanuit Sneek het vrijsocialistisch weekblad De Fakkel uit te geven, dat brede steun vond onder de Friese groepen. Het was tevens de belangrijkste activiteit van dit Comité, waarin blikslager Jan Hoeber uit Leeuwarden en Chris Meijer uit Sneek een voorname rol speelden. Redacteur van dit blad werd de ervaren propagandist en sigarenmaker Cees Bonnet. De administratie was in handen van winkelier Piet van der Ploeg, die in Franeker een vooraanstaande rol in de beweging vervulde. Ondanks dat de oplage van het blad groeide en het kostendekkend kon verschijnen, trad Bonnet af. Zijn opvolger was de jonge Piet van der Veen, ook afkomstig uit Sneek, die eerder al de rol van administrateur had overgenomen. Friese drukkerijen wilden het oproerige blad niet langer drukken. Nadat twee drukkerijen het contract eenzijdig hadden verbroken, moest De Fakkel noodgedwongen uitwijken naar Enschede, naar drukkerij De Samenwerking, waar ook De Arbeider werd gedrukt.[118]

Toen de rol van de Landarbeidersbond uitgespeeld begon te raken, won het individualisme in Groningen veld. Naast Remko Tamminga (Delfzijl) ontwikkelde zich de bekende propagandist Harm Bos (Stadskanaal) in deze richting. Beiden hadden zich eerder sterk gemaakt voor de ‘natuurlijke’ organisatie van de landarbeiders in tijden dat sociale actie noodzakelijk was. De vakbeweging (eerder een ‘onnatuurlijke’ vorm van organisatie) slaagde er echter niet in blijvende verbeteringen tot stand te brengen en bestreed niet het kapitalisme, zo was hen gebleken. De meeste noordelijke vrije socialisten die deelnamen aan de conferentie over ‘organisatie en individualisme’

in Sappemeer, waren echter voorstander van de vakbondsstrijd. Niet alleen vanwege de noodzakelijke strijd voor betere arbeidsvoorwaarden, maar ook als middel voor arbeiders om in aanraking met het socialisme te komen. Ondanks de onderlinge verschillen verliep de bijeenkomst in een uitstekende sfeer.[119]

In de stad Groningen bleef het PAS sterk vertegenwoordigd in tal van beroepsgroepen en ook Hoogezand-Sappemeer beschikte inmiddels over een PAS. In de landbouwindustrie van OostGroningen ontstonden diverse afdelingen van de Fabrieksarbeidersbond. In Foxhol heerste in 1913 in aardappelmeelfabriek Tonden al langer onvrede over de hondse manier waarop de arbeiders er werden behandeld. Wat moesten ze eraan doen? De arbeidersbevolking leefde er aan de zelfkant van de samenleving, onder erg slechte omstandigheden. Drankmisbruik tierde er welig en dat maakte hen ongevoelig voor de idealen van de vrije socialisten, meende de Sappemeerster propagandist Jan Bijlstra.[120]

Dit gold ook voor een van deze fabrieksarbeiders, Ailke Sesselaar. Hij groeide onder uiterst moeilijke omstandigheden op in Foxhol. Zijn vader overleed op jonge leeftijd. Hij woonde met zijn zussen en moeder (die weigerde bedeling te accepteren) in een krot. Hij leed vrijwel elke dag honger en ging als kind gekleed in lompen. Veel te jong moest hij aan het werk op een scheepswerf, waar hij met geweld en alcoholmisbruik werd geconfronteerd. En nu sprak NAS-propagandist Hendrik Kok uit Groningen voor deze fabrieksarbeiders en hij vertelde hen in begrijpelijke taal dat zij, deze verschoppelingen, ‘rechten’ hadden. Daar hadden ze nog nooit bij stilgestaan, noteerde Sesselaar in een van de schriftjes waarin hij zijn herinneringen opschreef. Zo ontstond in 1913 in Foxhol de vereniging voor fabrieksarbeiders Door Eenheid Sterk (DES), die zich aansloot bij het NAS. Zo’n vijftig arbeiders van de fabriek gingen in staking, die na bijna acht weken - mede door financiële steun van het NAS - tot inwilliging van alle eisen leidde![121]

Fabrieksarbeiders en leden van de Vrije Groep Foxhol in 1919-1920. Zij waren ‘bekende personen’ in het dorp.

Staande v.l.n.r.: de latere fietsenhandelaar jan Drenth, dienstweigeraar en latere vishandelaar Ailke (‘Kogie’) Sesselaar, de broers Hendrik en Willem Pot. Zittend v.l.n.r.: Arbeider-colporteur Kornelis Pot (de derde broer), Arbeider-agent en fabrieksarbeider Gerrit Oostland, vader Jakob Oostland en zijn zoon Jakob (‘blinde job’) Oostland, een mandenmaker, (bron: Historisch Archief Midden-Groningen) Juist in deze periode richtte het PAS in Groningen een Gewestelijk Propaganda Comité op, dat de onafhankelijke vakbeweging in het Noorden moest stimuleren. In het NAS kwam het Noorden altijd ‘achteraan! het werd tijd dat men de verantwoordelijkheid voor het oprichten van nieuwe vakbonden zelf ter hand nam.

In oud-sigarenmaker Hendrik Kok had men een bekwaam propagandist, die er veel op uit tok.[122]

Groeiend zelfbewustzijn was er ook ten aanzien van de landelijke conferenties van vrije socialisten, waar de Groningers naast de Amsterdammers een prominente rol vervulden. Zo werd de uitgave van de Socialistische Almanak vanaf 1913 verzorgd door de noordelijke groepen en de Vrije Groep Groningen organiseerde in 1915 de conferentie.[123]

14. De verwijdering tussen de vrije socialisten en het NAS

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog kwam het tot een verwijdering tussen de vrije socialisten en het NAS. Domela Nieuwenhuis uitte scherpe kritiek op de onafhankelijke vakbeweging, die in bredere kring gedeeld werd binnen de beweging. Het werken met steeds meer betaalde krachten (‘vrijgestelden’), het omarmen van weerstandskassen, het werken in de anti-duurtebeweging met de SociaalDemocratische Partij (SDP, een linkse afsplitsing van de SDAP) en het positieve standpunt ten aanzien van het staatspensioen getuigden van een pragmatische aanpak, waartegen de meer principieel ingestelde vrije socialisten bezwaar maakten.[124]

De meer individualistisch ingestelde vrije socialisten uit het Noorden deelden deze opvatting. De vakorganisatie leidde tot gezag van leiders en wortelde bovendien in het kapitalisme. Zij achtten arbeidersstrijd buiten de vakbeweging goed mogelijk. De strijd van de landarbeiders in Heveskes, Weiwerd en Oterdum (de ‘Oosthoek’ in de omgeving van Delfzijl) was hiervan een duidelijk bewijs.

Met hun vereniging Zelf-Help dwongen zij in 1913 zelfstandig na drie maanden strijd loonsverhoging af. Het kwam aan op persoonlijke kracht en durf van de arbeiders. Gecombineerd met actiebereidheid bepaalden deze eigenschappen in hoge mate de krachtsverhouding tot de werkgever. Was hun positie voldoende sterk, dan konden arbeiders betere arbeidsvoorwaarden simpelweg afdwingen. Dit standpunt was mede uigegeven door de arbeidsverhoudingen, die hoofdzakelijk lokaal werden bepaald. Juist deze situatie veranderde.[125]

Domela Nieuwenhuis had vooral kritiek op de secretaris van het NAS, Harm Kolthek Deze had het NAS gereorganiseerd nadat de vakcentrale haar vooraanstaande positie in de vakbeweging verloor aan het NW. De belangenstrijd voor betere sociale wetgeving kreeg een meer prominente plaats.

Kolthek koos onomwonden voor een pragmatische aanpak: ‘Dat is taktiek, die door het NAS

vroeger al te veel is verwaarloosd. Door een harde ervaring heeft het geleerd, dat men moet weten te onderscheiden tusschen het ideaal en het middel om het te verwezenlijken.’126 De maatschappelijke realiteit dwong het NAS tot een andersoortig optreden. Het kleinbedrijf legde het af tegen grotere bedrijven, ambachtelijk werk verdween als gevolg van toenemende industrialisering. Sociale-en arbeidswetgeving deden hun intrede en de overheid begon zich meer en meer met de arbeidsverhoudingen te bemoeien. Plaatselijke verhoudingen werden in toenemende mate bepaald door landelijke ontwikkelingen.

Kotlek verweet Domela Nieuwenhuis en andere prominente vrije socialisten dat zij voortdurend ongenuanceerde kritiek en verdachtmakingen uiten jegens de onafhankelijke vakbeweging. Dit terwijl de vrij-socialistische beweging steeds minder populair werd, gemeten naar het aantal bladen dat verscheen en het aantal groepen dat bestond. De maatschappelijke ontwikkelingen maakten een georganiseerd optreden en machtsvorming juist dringend noodzakelijk. Kolthek meende dat Domela Nieuwenhuis geen oog had voor deze maatschappelijke realiteit.[128]

In het Noorden bleven de onderlinge verhoudingen tussen de vrije socialisten binnen en buiten de onafhankelijke vakbeweging goed. Vooral in Groningen en Hoogezand-Sappemeer was dit het geval. Het Groningse PAS groeide vanaf de zomer van 1912 sterk en telde een jaar later zevenhonderd leden. Alle krachten werkten samen rond het weekblad De Arbeider, het vlaggenschip van de beweging. De oplage was in enkele jaren verdubbeld. Het blad stond er beter voor dan ooit tevoren![129]

Slot

De socialistische beweging in de drie noordelijke provincies kwam vooral onder invloed van oud-dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis tot stand. De economische crisis in de landbouw en het veenbedrijf leidde tot bittere armoede en honger onder de noordelijke arbeidersbevolking. Het leidde tot groei van de SociaalDemocratische Bond (SDB) én tot radicalisering van zijn aanhang.

Een groeiende revolutionaire stemming ging gepaard met toenemende maatschappelijke onrust in de jaren negentig van de negentiende eeuw. In OostGroningen was de situatie zo ernstig dat het leek alsof de sociale revolutie aanstaande was.

Binnen deze context vond het anarchisme een voedingsbodem in het Noorden, niet alleen buiten, maar vooral ook binnen de SDB. In het weekblad De Arbeider vloeide het anarchisme samen met het revolutionair socialisme, mede doordat de redacteuren Tjerk Luitjes en Hendrik Kaspers zich uitspraken ten gunste van het anarchisme. Zij bleven echter ook lid van de SDB en de Socialistenbond. Het indienen van de antiparlementaire motie door Luitjes op het congres van de SDB in 1893 was derhalve geen toeval, maar berustte op een weloverwogen keuze voor een revolutionaire koers van de Bond.

Het anarchisme verwierf in het Noorden een aanzienlijke aanhang in de socialistische arbeidersbeweging. Dit proces voltrok zich al een aantal jaren voordat Domela Nieuwenhuis zelf in 1898 zijn interpretatie van het anarchisme poneerde; hij duidde het aan als ‘vrij socialisme! Zijn aanhangers verlieten in navolging van hem de Socialistenbond en vormden hun afdeling om in een Vrije Groep (of een Vrije Socialistische Vereniging).

Voortaan lag de nadruk op de economische strijd van de arbeidersbeweging. De politiek was het domein van de SDAP, die nadrukkelijk koos voor de parlementaire weg. De anarchisten en vrije socialisten steunden de onafhankelijke arbeidersstrijd van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS). Naast het verkrijgen van ‘lotsverbetering’ moesten het recht op vereniging en de erkenning van de vakbeweging worden bevochten. Voor het agrarische Noorden was vooral de strijd van de landarbeiders (in de landbouw en in het veenbedrijf) van belang, die werd gevoerd door de Nederlandse Landarbeidersbond. De eerste successen voor de noordelijke arbeiders in de landbouw behaalde men onder leiding van vrije socialisten die opereerden vanuit de Noordelijke Federatie van Landarbeiders.

Het bleek moeilijk de arme landarbeiders blijvend georganiseerd te houden in een maatschappelijke omgeving waarin de boeren de dienst uitmaakten. De aanvankelijke steun van vooraanstaande vrije socialisten voor deze in Groningen en Drenthe opererende vakorganisatie brokkelde na 1907 af.

Belangrijke propagandisten voor de organisatie van de landarbeiders (en de Bond) als Remko Tamminga, Harm Bos en Simon Smit raakten onder invloed van het individuele anarchisme. Zij moedigden de arbeiders aan hun persoonlijke kwaliteiten als strijders te ontwikkelen. De vorming van een tijdelijke organisatie van landarbeiders volstond als er actie moest worden gevoerd.

Aansluiting van dergelijke lokale verenigingen bij het NAS achtten zij niet nodig.

In Friesland bleven de vrije socialisten de Landarbeidersbond wel onverminderd steunen. Zij accepteerden hun leidende rol in deze organisatie, maar liepen op tegen problemen van praktische aard. Het vele vrijwilligerswerk dat de vakbondsstrijd vroeg, viel op den duur moeilijk vol te houden. Het aanstellen van een betaalde kracht bij de Landarbeidersbond (Wolter Postma in 1913) vond pas plaats op het moment dat de Bond zich al in een neerwaartse spiraal bevond.

De wijze waarop het NW het vakbondswerk vormgaf, stond de vrije socialisten niet aan. De wijze waarop leiding werd gegeven, beschouwden ze als autoritair. De leden moesten hun contributies betalen, maar hadden weinig in de melk te brokkelen. Het NAS kwam voor soortgelijke dilemma’s te staan. Ook dit ‘onafhankelijk’ vakbondswerk moest professioneler worden. Een aanzienlijk deel van de vrije socialisten stond afwijzend tegenover dergelijke veranderingen in het NAS. Het aantrekken van betaalde krachten door deze vakcentrale en hun bemoeienis met sociale wetgeving wekten argwaan. Het botste met de opvatting van de vrije socialisten dat de strijd van de arbeiders door henzelf moest worden gevoerd en niet onder leiding van een vakbondsbureaucratie. Hierdoor trad in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog een verwijdering op tussen de vrije socialisten en het NAS, hoewel in het Noorden de onderlinge verhoudingen kameraadschappelijk bleven.

Door het benadrukken van de principiële lijn en het bekritiseren van het pragmatisch werken van het NAS verloor de vrij-socialistische beweging invloed binnen de onafhankelijke vakbeweging en de arbeidersbeweging. Dit terwijl op het economische strijdterrein het NW steeds dominanter werd.

Op politiek terrein werd de positie van de SDAP almaar sterker. Het perspectief op een sociale revolutie was in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog juist vervlogen. Al deze factoren tezamen verkleinden het speelveld en de maatschappelijke invloed van het vrije socialisme.

NOTEN

H2 STRIJD OP MAATSCHAPPELIJKE DEELTERREINEN I

De vrije socialisten waren behalve in de Vrije Groepen en/of het NAS ook actief in enkele andere organisaties, die zich richtten op een bepaald maatschappelijk deelterrein. Vooral op die terreinen waar een sterke sociale problematiek speelde en waar de vrije socialisten actie dan wel de verheffing van de arbeiders beslist noodzakelijk achtten, ontstonden organisaties waarop zij sterk hun stempel wisten te drukken. Deze organisaties hielden zich bezig met vraagstukken als het geloof, het gebruik van alcohol en het militarisme, oftewel het leger. De afhankelijkheid van loonarbeid leidde tot de wens om bedrijven in eigen beheer te nemen, zodat ook op het terrein van dit arbeiderszelfbestuur (zelfbeheer) een specifieke organisatie tot stand kwam.

Zo ontstond rond 1900 een aantal organisaties waarin vrije socialisten een dominante rol vervulden en zelfs sleutelposities innamen. Dit gold voor de Algemene Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANGOB), de vereniging Gemeenschappelijk Grond Bezit (GGB) en de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging (IAMV). In de al veel eerder opgerichte vrijdenkersvereniging De Dageraad speelden anarchisten gaandeweg eveneens een vooraanstaande rol.

Deze ontwikkeling van toenemende activiteit in allerlei nevenorganisaties was in hoofdzaak het gevolg van voortgaande inzichten binnen de beweging, die zich langzamerhand uitkristalliseerden.

Bovendien bleef de sociale revolutie vooralsnog uit. De vrije socialisten in Nederland kozen, na het afwijzen van de parlementaire weg, voor het opzetten en versterken van organisaties op maatschappelijke terreinen die hen nauw aan het hart lagen. Dit betrof organisaties die niet bedoeld waren om exclusief vrije socialisten te verenigen; ze waren toegankelijk voor iedereen, ongeacht geloof of (politieke) overtuiging, en waren niet geschoeid op de leest van de verzuiling.

1. Vrijdenkersvereniging De Dageraad

Gedurende de negentiende eeuw kwamen de invloed van het godsdienstig denken en de almacht van de kerken in Nederland meer en meer ter discussie te staan. Ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en de filosofie rekenden af met Bijbelse waarheden die eeuwenlang dominant waren geweest. Tegenover het scheppingsverhaal plaatste men de evolutietheorie. Atheïsten ontkenden eenvoudigweg het bestaan van God. De idealen van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) stonden op gespannen voet met de heersende christelijke traditie, waarin niet getwijfeld werd aan de door God gegeven maatschappelijke verhoudingen. Niet alleen socialisten braken met kerk en godsdienst, ook liberalen raakten van God los.

In oktober 1856 richtten een aantal dissidenten en vrije geesten de vrijdenkersvereniging De Dageraad op, nadat een jaar eerder een gelijknamig tijdschrift was ontstaan. De oprichters waren veelal afkomstig uit gegoede, intellectuele milieus. Hoewel de vereniging zich uitsprak over allerlei sociale kwesties, zoals tegen oorlogen en de doodstraf, stond een meerderheid van de leden afwijzend tegenover het socialisme. Het doel van de vereniging was het bevorderen van de vrije gedachte, om zo de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van de moderne mens te bevorderen.[130]

Vanaf 1880 speelden socialisten in toenemende mate een belangrijke rol in de vrijdenkersvereniging. Na zijn afscheid van de kerk was ook Domela Nieuwenhuis toegetreden tot De Dageraad. Hierdoor namen de activiteiten van de atheïsten geweldig toe, vooral onder de arbeiders. Naast het maandblad gaf de vereniging tal van andere publicaties uit, waarvan de oplage vaak in de duizenden liep. Ze ondernam talloze propaganda tournees om de ‘vrije gedachte’ onder de arbeiders te verspreiden. Kerk en godsdienst werden door socialisten scherp bekritiseerd, als steunpilaren van het verderfelijk maatschappelijk systeem dat diende te verdwijnen.

In de SDAP ontstond kritiek op het vrijdenken. Het belang van het atheïsme werd ter discussie gesteld omdat men meende dat met het verdwijnen van het kapitalisme ook de godsdienst tot de verleden tijd zou gaan behoren. Men beschouwde godsdienst nu als een gevolg of bijverschijnsel van het kapitalisme. De SDAP hanteerde vanaf 1897, net als de Duitse zusterpartij, de leuze ‘godsdienst is privé-zaak,’ waarmee de partij aangaf dat de sociaaldemocraten niet zonder meer als antigodsdienstig te boek wilden staan. Daarmee trachtte de SDAP te voorkomen dat ze godsdienstige arbeiders afschrikte. Grote groepen arbeiders stonden immers onder invloed van de katholieke en protestantse kerken, maar vormden wel een aantrekkelijke doelgroep voor de SDAP.

Desondanks bleven prominente SDAP’ers actief binnen de vrijdenkersorganisatie, zoals onderwijzer Adriaan Gerhard.[131]

De Dageraad was geen socialistische organisatie of een echte politieke beweging, maar ze bleef zich wel uitspreken over allerlei sociale kwesties. Op tal van terreinen bepleitte ze emancipatie, zoals op het gebied van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de toegankelijkheid van onderwijsvoorzieningen. Men stond het gebruik van voorbehoedsmiddelen voor om het kindertal te kunnen beperken en bekritiseerde de voor vrouwen discriminerende huwelijkswetgeving. Ook het recht op crematie werd bepleit! Er was verzet tegen het afleggen van de eed waarbij een beroep op God moest worden gedaan. In plaats daarvan wenste men een belofte af te leggen, wat pas in 1916 wettelijk werd toegestaan.[132]

Met het verdwijnen van het maandblad De Dageraad in 1898 verloor de vereniging deels haar aantrekkingskracht op haar intellectuele achterban. Het dure tijdschrift werd een jaar later vervangen door een nieuw verenigingsorgaan, De Vrije Gedachte genaamd. Dit blad was eenvoudiger van toon en bleek toegankelijker voor arbeiders, die vaak niet eens de lagere school hadden afgemaakt. Door het afhaken van SDAP’ers en de liberalen van ‘goede komaf’ nam het ledental van De Dageraad rond de eeuwwisseling af.[133]

Trouw aan De Dageraad bleven de vrije socialisten. Het gedachtegoed van de vrijdenkers sloot naadloos aan bij dat van het vrije socialisme. De strijd tegen kerk en godsdienst, en de inzichten van de moderne natuurwetenschappen en het brede emancipatiestreven, leefden sterk in beide bewegingen. Door de werkzaamheden die ze verrichtten voor de vrijdenkersorganisatie nam de invloed van de vrije socialisten op de vrijdenkers na de eeuwwisseling aanzienlijk toe.

De directe bemoeienis van Domela Nieuwenhuis was van grote betekenis voor de heropleving van de organisatie. Hij ging zich intensiever bezighouden met de vereniging door het houden van lezingen, publicaties in het verenigingsblad en het bezoeken van internationale bijeenkomsten als afgevaardigde van de organisatie. Mede door zijn inspanningen steeg het ledental rond 1910 weer tot boven de duizend. Daarna stagneerde de ledengroei.

De meest actieve afdeling van De Dageraad in het Noorden en tevens een van de grootste in het land, was die in de stad Groningen. Ze was aanvankelijk opgericht in 1894 en organiseerde tal van activiteiten. Desondanks ging ze ter ziele, waarna ze als vereniging in 1910 opnieuw werd opgericht. Ook in deze afdeling waren veel vrije socialisten actief. In de wintermaanden organiseerde ze veelal lezingen, terwijl ‘s zomers in de provincie openluchtbijeenkomsten werden gehouden. De afdeling verspreidde formulieren die men kon invullen om zich uit te schrijven uit de kerk. Vooral Wolter Wolters was een van de drijvende krachten achter deze vereniging. Met zijn vrouw Lamberta Jonas spande hij zich in het bijzonder in voor het kinderwerk van de vereniging.

Met kerst werden jarenlang uitvoeringen gegeven, waarbij kinderen optraden met zang, voordrachten en toneel. Wolters schreef zelf toneelstukjes die vervolgens werden opgevoerd.[135]

Daarnaast bestonden vrijdenkersgroepen in Sappemeer en een aantal in Friesland, zoals in Gorredijk en Heerenveen.[136]

2. De Algemene Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANCOB)

De consumptie van alcoholhoudende dranken was enorm in de negentiende eeuw. Het maakte deel uit van ieders dagelijks bestaan. Men greep haast elke gelegenheid aan om te drinken. Of dat nu tijdens het werk was, bij kerkelijke gebeurtenissen, of op vergaderingen; het drankgebruik was een algemeen geaccepteerd verschijnsel. Ons land kende onwaarschijnlijk veel kroegen - ettelijke duizenden - waaronder vele ‘stille’ (illegale). In alle lagen van de bevolking dronk men, waarbij de arbeidende bevolking een sterke voorkeur had voor jenever. Het alcoholpercentage bedroeg destijds gewoonlijk 50 procent, maar ook de consumptie van pure alcohol, desnoods aangelengd met water, was niet ongebruikelijk. Kinderen deelden gewoonlijk in de feestvreugde en kregen bij allerlei kwaaltjes drank toegediend. Aan alcohol kende men een geneeskrachtige werking toe.

Drankmisbruik was reeds eeuwenlang een probleem. Al vanaf de middeleeuwen probeerden de autoriteiten met allerlei straffen het alcoholgebruik in het openbare leven terug te dringen.

Anderzijds zorgde de belastingheffing op drank voor flinke inkomsten. Door de economische crisis aan het einde van de negentiende eeuw nam het drankmisbruik verder toe, wat bij droeg tot de verpaupering van delen van de arbeidende bevolking richting een lompenproletariaat in de letterlijke zin van het woord. Voor zover de arbeiders werk hadden, besteedden ze een (flink) deel van het weekloon aan drank. Daardoor bleef er te weinig geld over voor de huur van de woning, kleding en voedsel. Desondanks beschouwde de arbeider zijn drankgebruik als een recht. Het was naast seks zijn enig genotmiddel.

In de negentiende eeuw ontstonden allerlei drankbestrijdingsorganisaties die het drankgebruik aan de kaak stelden. Met de opkomst van het socialisme kreeg de drankbestrijding in de arbeidersbeweging een duidelijke plaats. De beweging ondervond hinder van het drankgebruik in tijden van actie en staking. Het veroorzaakte ruzies en onenigheid. Men kon de alcohol missen als kiespijn. Domela Nieuwenhuis zelf was geheelonthouder en aan hem worden vaak de volgende gevleugelde woorden toegeschreven: Een drinkende arbeider denkt niet, en een denkende arbeider drinkt niet.‘8 Pas in de jaren negentig van de negentiende eeuw werd het streven naar totale onthouding (geheelonthouding) van alcohol gemeengoed in socialistische kring.

Het motto van de ANCOB was ‘De kroeg uit, de beweging in’. Plaat van de kunstenaar Herman Heyenbrock (1871-1948) uit 1904 vervaardigd voor de ANCOB. (bron: HSG)

De socialistische geheelonthoudersgroepen die in bijvoorbeeld Groningen ontstonden, plaatsten de drankbestrijding in een breder kader. Het drinken werd meer vanuit een sociaal standpunt belicht, niet als een oorzaak maar als een gevolg van ongelijke en onwenselijke maatschappelijke verhoudingen. Hun invloed werd gaandeweg groter. Activiteiten van de beweging vonden in toenemende mate plaats zonder dat daarbij alcohol te pas kwam, zoals tijdens de grote openluchtbijeenkomsten. In Amsterdam werd het eerste geheelonthouderscafé geopend, waarna de meeste andere steden volgden. Na 1900 stelden de onthouders binnen de beweging de norm: een (vrije) socialist werd geacht niet te drinken![138]

De richtingenstrijd binnen de SDB beroerde ook de socialistische drankbestrijders. In een aantal steden waren lokale verenigingen ontstaan die soms aangesloten waren bij landelijke organisaties als de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank (NV). De NV pleitte voor een verbod op de invoer van, productie van en handel in drank. Meer vrij-socialistische drankbestrijders kwamen hiertegen in het geweer. Dit gebeurde in oktober 1897 in de Haagse afdeling van de NV. In plaats van binnen de NV de strijd aan te gaan en daarmee verantwoordelijk te worden voor een scheuring in deze vereniging besloot men een nieuwe bond op te richten die de geheelonthouding centraal stelde als het best mogelijke standpunt inzake de drankbestrijding. Ook socialistische geheelonthoudersclubs, waaronder die in Groningen, traden toe.[139]

De Algemeenen Nederlandschen GeheelOnthouders Bond (ANGOB) werd opgericht op 28 december 1897 in Den Haag. Het werd een landelijke federatie van plaatselijke geheelonthoudersverenigingen. Tot de initiatiefnemers behoorde een drietal christenanarchisten.

Zij waren maatschappelijk actief geworden door de denkbeelden van de Russische schrijver Tolstoj.

Hun anarchisme baseerden ze op het oorspronkelijke christendom. Dit interpreteerden ze op een zodanig radicale wijze dat er raakvlakken ontstonden met het anarchistisch socialisme. Hoewel er hooguit een paar honderd christenanarchisten in Nederland waren, was hun invloed binnen de vrij-socialistische beweging groot. Hun ethisch geïnspireerd anarchisme had een veel grotere reikwijdte dan de eigen kleine kring van voornamelijk intellectuelen.[140]

Een aantal idealen uit de door de christenanarchisten geïnspireerde Rein Leven beweging vond weerklank in de vrij-socialistische arbeidersbeweging; naast geheelonthouding waren dit de idealen van het niet-roken, vegetarisme, natuurgeneeswijzen en biologisch (onbewerkt) voedsel. Wat betreft haar opvattingen over seksualiteit was deze beweging ronduit puriteins. Seks was alleen geoorloofd in het kader van de voortplanting. Schilder Chris Eimers en zijn partner Johanna Minck uit Groningen werden in 1905 lid van Rein Leven. De algehele onthouding van geslachtsverkeer in het gezin werd geen succes. ‘Dat hebben ze maar drie maanden volgehouden.‘12 Deze vrije socialisten waren hiervoor niet in de wieg gelegd.

Tijdens de oprichtingsvergadering van de ANGOB sloten zich zeven geheelonthoudersverenigingen aan, met in totaal zo’n driehonderd leden. Ook individuele leden traden toe. Christenanarchisten werkten er samen met vrije socialisten. Het motto van de Bond werd ‘niet drinken, niet schenken!

Een voorstel om subsidie aan te vragen bij het Rijk, dat geld ter beschikking had gesteld voor de drankbestrijding, sneuvelde. Tijdens de kroningsfeesten van Wilhelmina pleitte de ANGOB er met succes voor de drank te laten staan.[142]

In juli 1898 verscheen het eerste nummer van het Propagandablad voor Geheelonthouding, welke naam twee jaar later veranderde in De Geheelonthouder. Het blad droeg bij aan het succes van de ANGOB en de zaak van de geheelonthouding.

In 1903 nam men de oprichting van kinderclubs officieel ter hand, nadat in een aantal plaatsen dit werk met succes was opgepakt. De oplage van het blad groeide tot de Eerste Wereldoorlog naar 17.000 exemplaren. De ANGOB gaf ook brochures uit, naast novelles, zangboeken, toneelstukjes en de plaat De Kroeg uit, de Beweging in!. Men voerde acties tegen het gebruik van alcohol bij kerkelijke ceremonies en voor alcoholvrije lotingsdagen van de jongens die in militaire dienst moesten.[143]

De ‘bevordering der nuchterheid’ verliep moeizaam, vooral in de beginjaren. De arbeiders lieten zich niet zomaar hun borrel ontnemen. Colporteurs werden vaak bespot of kregen van passanten drankjes aangeboden in het café. Ze werden uitgescholden en bekogeld met stenen. Naarmate de geheelonthouding meer aanhang verwierf, veranderde dit in een meer respectvolle houding. In veel steden werden koffiehuizen geopend waar geen alcohol werd geschonken. De drankconsumptie nam in de loop van de twintigste eeuw danig af.[144]

De vrije socialisten waren juist tot de ANGOB toegetreden omdat deze zich in politiek opzicht neutraal opstelde. Toch pleitte de Bond voor verkorting van de arbeidsdag. Vooral de langdurige werktijden beschouwde men als een belangrijke bron van drankmisbruik. Na verloop van tijd nam de ANGOB eveneens deel aan 1 meivieringen; ze bracht dan Ons Meiblad uit. Op de jaarvergadering van 1908 werd weliswaar erkend dat de bond onderdak bood aan vrij-socialistische groepen, maar daaruit mocht niet worden afgeleid dat de ANGOB een vrij-socialistische bond was.[145]

Hendrik Kaspers speelde een zeer belangrijke rol als propagandist van de ANGOB. Hij was enige tijd hoofdbestuurslid en overtuigde velen door te betogen datje in een specifieke organisatie als de ANGOB meer kon doen om de geheelonthouding te bevorderen. Bovendien kon het propageren van geheelonthouding prima samengaan met het propageren van het vrije socialisme. Als klap op de vuurpijl hield Kaspers zijn geestverwanten voor ogen dat met aansluiting bij de ANGOB

voorkomen werd dat activistisch ingestelde jongeren zich zouden aansluiten bij politieke of godsdienstige drankbestrijderorganisaties.[146]

Kaspers zelf ijverde ervoor dat de socialistische geheelonthoudersclub in Groningen verder ging als afdeling van de ANGOB. Hijzelf werd voorzitter van de afdeling en startte met de verkoop van alcoholvrije dranken. De Groninger afdeling was de oudste geheelonthoudersvereniging in het Noorden. Winschoten volgde een jaar later. In de afdeling Groningen waren de vrije socialisten zeer actief. Weldra werd in de stad een Geheelonthouderscafé geopend, dat werd uitgebaat door de vrije socialist Johan Meisner. Na verhuizing naar een nieuw onderkomen kreeg het café de naam Constantia. Onderling was men solidair. Voor een bootwerker die door ziekte zijn beroep niet meer kon uitoefenen maar die wel een groot gezin te onderhouden had, zetten vrije socialisten een steunactie op waardoor hij een aardappelen groentehandel kon beginnen.

Het bestuur van de Groningse afdeling van de ANGOB met uiterst links Tiemen Lenstra, Lubbe Wassing (met witte baard), Gijs Luijtink (links van het vaandel) en jan Bus (rechts van het vaandel), (bron: IISG) De man was een ‘straatpropagandist’ voor geheelonthouding: hij maakte alcoholisten in arbeiderstaal duidelijk dat drank niet deugde en hij begeleidde drankzuchtige arbeiders naar huis zodat ze onderweg de verleiding van de kroeg konden weerstaan. Het Nieuwsblad van het Noorden publiceerde een oproep tot financiële steun voor deze bootwerker![147]

Vooral in plaatsen waar Vrije Groepen actief waren, ontstonden afdelingen van de ANGOB, zoals in Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal, Veendam en Winschoten. Friesland werd vanuit vrij-socialistische kring jarenlang propaganda voor de gemaakt door Foeke Kamstra. Hij maakte tevens deel uit van het hoofdbestuur. In Friesland bleef voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog het aantal afdeling van de ANGOB beperkt.[148]

Langzamerhand wist men de alcohol meer uit het openbare leven te weren. De medische wetenschap bracht de kwalijke effecten van alcohol op de gezondheid in kaart Werkgevers boden bij bijzondere gelegenheden geen drank meer aan maa andere lekkernijen, zoals een krentenbrood bij aanvang van het nieuwe jaar. Een werkgever als boer Mansholt in de Westpolder schafte de dagelijkse borrel aan het einde van de werkdag af en bood in plaats daarvan een loonsverhoging aan van 5 cent per dag. Gewiekste handelaren trachtten een slaatje te slaan uit het drankprobleem. Het in reclameboodschappen aanbevolen COZA-poeder zou dronkenschap tegengaan doordat het ervoor zorgde dat men geen trek meer had in alcohol. De Groningse afdeling gaf een brochure uit over dit ‘schandelijk bedrog‘[149]

Aanvankelijk richtten de noordelijke ANGOB-afdelingen zich wat betreft het ontplooien van activiteiten op het hoofdbestuur. In 1910 ging men zowel in Groningen als in Friesland over tot de oprichting van provinciale propagandacomités. Zij werden deels gefinancierd vanuit het hoofdbestuur. Het Groninger Provinciale Propaganda Comité werd vooral gedragen door vrije socialisten uit de stad Groningen en Hoogezand-Sappemeer.21 Twee jaren later, nadat ook in Drenthe afdelingen van de ANGOB waren opgericht, veranderde de naam van het Groningse Comité in Gronings Drents Provinciaal Propaganda Comité. Kaspers was voorzitter. Het Comité organiseerde regionale bijeenkomsten en openluchtbijeenkomsten.[151]

Een jaar later telde de ANGOB ruim drieduizend leden en 69 afdelingen. Met een Zwitserse levensverzekeringsmaatschappij sloot men dat jaar een overeenkomst; de geheelonthouders kregen korting op de premie! De geheelonthouding onder de vrije socialisten was inmiddels algemeen, op hun bijeenkomsten werd geen alcohol geschonken. Dankzij de inspanning van alle drankbestrijders in ons land was de alcoholconsumptie in vijftien jaar tijd met 40 procent gedaald.[152]

3. De vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB)

De wens om in groepsverband te wonen, werken en leven is reeds eeuwenoud. Vroege socialisten als Charles Fourier en Robert Owen hielden zich al bezig met de vraag hoe coöperatieve gemeenschappen gevormd konden worden en op welke wijze dergelijke collectieven de maatschappij konden veranderen. Socialisten wezen het privé-eigendom van productiemiddelen als grond en machines af en bepleitten het gemeenschappelijke eigendom als alternatief voor dit kapitalistische uitgangspunt. In de Nederlandse arbeidersbeweging speelde de discussie over gemeenschappelijke productie en consumptie eveneens een rol van betekenis. Binnen de socialistische beweging leefde de discussie over coöperaties vooral in de periode 1887-1889, toen een aantal bakkerijen in zelfbeheer was ontstaan, waaronder De Toekomst in de stad Groningen.[153]

Naast idealistische motieven speelden praktische redenen een rol om productie en consumptie in eigen hand te nemen. Actievoerende socialistische arbeiders moesten hun moed vaak bekopen met ontslag. Ze belandden op zwarte lijsten waardoor werkgevers in hun eigen plaats of regio ze niet meer aannamen. Dergelijke ‘uitgesloten’ arbeiders trachtten veelal in hun inkomen te voorzien door het opzetten van eigen bedrijfjes, al dan niet samen met lotgenoten of geestverwanten. Ze zetten coöperaties op om gezamenlijk levensmiddelen in te kopen. Door de tussenhandel te elimineren, was men goedkoper uit.

Vrij-socialistische arbeiders kregen meer interesse in het opzetten van kleine bedrijfjes, maar vormden lokaal ook wel coöperaties. Behalve de dreiging van ontslag speelde voor hen ook de kwestie dat ze niet graag als ‘loonslaaf’ onder een baas wilden werken. Sowieso nam door de voortdurende werkloosheid de aantrekkingskracht van idealistische alternatieven toe. Veel landarbeiders koesterden het ideaal van het verkrijgen van een eigen stukje grond om zo in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.[154]

Gezien het agrarisch karakter van de economie in het Noorden lag het voor de hand dat een aantal vrij-socialistische propagandisten na 1895 ging pleiten voor de vorming van landbouwkolonies.

Vooral in Friesland gingen stemmen op om zelf landbouwbedrijven op te zetten. Een van hen was landarbeider Durk de Vries uit Arum.26 Sinds 1895 was hij redacteur van het socialistisch blad ’t Morgenrood, dat vooral in de Friese Noordwesthoek gelezen werd. In dit blad omschreef hij het communistisch systeem als eentje ‘waarin grond en kapitaal het vrije gebruik zijn van allen, zonder de hoge permissie te vragen van een instelling of staat, en waarin ieder vrije keuze heeft welken arbeid hij wenscht te verrichten (…)’[156]

Na het opheffen van weekblad ‘t Morgenrood zetten de Friezen het propageren van de kolonisatie voort in het blad De Landman van de Landarbeidersbond. Durk de Vries was een van de belangrijkste woordvoerders van de landarbeiders. Ook Hendrik Kaspers, de redacteur van De Arbeider, was een warm voorstander van landbouwkolonies. In 1901 werd in Leeuwarden het Comité voor Communistische Kolonisatie in Friesland opgericht.28 Vijftien leden van dit Comité wilden daadwerkelijk zo n kolonie startten. Belangrijke vrij-socialistische woordvoerders in het Noorden, zoals meubelfabrikant Foeke Kamstra uit Sneek die later jarenlang voorzitter van de GGB

zou zijn en de Leeuwarder koopman Willem Giezen, ondersteunden dit streven. Elders in Nederland waren inmiddels twee landbouwkolonies, die voortkwamen uit kringen waar men snel het benodigde kapitaal bijeen kon brengen. In de buurt van Bussum startte de bekende literator Frederik van Eeden zijn al even bekende kolonie Walden. Hij ijverde voor de totstandkoming van een vereniging die alle voorstanders van kolonisatie zou verenigen. Zo kwam in 1901 de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) tot stand. Het doel was ‘het brengen van grond in gemeenschappelijk bezit en gebruik: Van Eeden verzon het motto: ‘Werkers, werkt voor elkander![158]

Hij zag de GGB als een vorm van praktisch socialisme waarmee het kapitalisme actief bestreden kon worden. Het streven naar kolonisatie was de derde weg tussen het parlementarisme van de SDAP en de revolutionaire overtuiging van de vrije socialisten. Van Eeden plaatste de GGB

tegenover de vakbeweging, die zijns inziens met haar strijd voor betere arbeidsomstandigheden binnen de kapitalistische verhoudingen bleef steken. Deze verhoudingen wijzigden niet door de vakbondsstrijd. De GGB wenste juist andere verhoudingen te ontwikkelen en ondervond de meeste steun bij de vrije socialisten. De nadruk op zelfwerkzaamheid, zeggenschap van de direct betrokkenen en het werken aan andere levensomstandigheden waren kenmerken die goed aansloten bij de denkbeelden van het vrije socialisme. Zo vonden de revolutionaire idealen een concrete uitweg. In Friesland ontstonden diverse afdelingen van de GGB, waaronder in Leeuwarden, Arum/Wijnaldum, Harlingen, Sneek en Beets. De Landarbeidersbond sloot zich collectief aan bij de GGB. In Groningen ontstonden afdelingen in Finsterwolde, Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Winschoten, in Drenthe in Assen.[159]

In het Noorden ondernam men twee pogingen om kolonies te vormen. Hendrik Kaspers vestigde met een aantal geestverwanten in 1902 tuinbouwbedrijf De Solidairen in Midlaren. Met geld uit de erfenis van zijn overleden vader, een niet-onbemiddelde boer uit Finsterwolde, kocht hij een boerderijtje met één hectare grond, waarop de groep groenten ging telen.[160]

Binnen twee jaar mislukte het project. De vakkennis ontbrak, terwijl de afstand tot de stad Groningen, waar de groenten verkocht moesten worden, te groot was. Vrijwel alle deelnemers vertrokken na korte tijd met ruzie. Kaspers bleek vanwege zijn gezondheidsproblemen (zijn ruggengraat was beschadigd en hij had tbc gehad) niet in de tuinderij te kunnen werken, maar wilde wel leiding geven aan de werkzaamheden. Dit pikten de andere kolonisten niet, zodat Kaspers met zijn vrouw Alberdina Menkema en hun kinderen alleen overbleven. Het gezin woonde tot 1921 in Midlaren.[161]

De tweede kolonie die in het Noorden werd opgezet, lag nabij Nij Beets (Nieuw Beets). Van Eeden had geld losgepeuterd via een bevriende bankier en daarmee kon in 1903 een veenpolder van ongeveer acht hectare groot worden aangekocht. De eigenaar toonde zich bereid de polder voor een vriendenprijs van de hand te doen. Het project kreeg de naam Fry Fryslan. De polder bevatte deels nog turf. De verkoop van de turf zou het geld moeten opbrengen om het overige land in cultuur te brengen. Zo zou op termijn een landbouwbedrijf ontstaan dat een inkomen zou verschaffen aan twee of drie gezinnen.[162]

Ook met dit project ging het mis. Een van de deelnemers, Bruinsma, vertrok al na drie maanden omdat de samenwerking met de anderen niet vlotte. Men kreeg het bedrijf niet rendabel. De turf die uit de polder werd gebaggerd had onvoldoende kwaliteit, waardoor hij moeilijk te verkopen was.

Voor de overschakeling op akkerrbouw en veeteelt kwam zodoende geen geld beschikbaar. Het GGB was niet in staat financieel bij te springen. De kolonisten moesten noodgedwongen elders in loondienst gaan werken. De betrokken arbeiders bij Fry Fryslan ervoeren de bejegening door het hoofdbestuur van de GGB en Van Eeden in het bijzonder als bevoogdend en denigrerend. In 1910

werd de kolonie verkocht.[163]

Economische factoren gaven de doorslag bij het mislukken van alle kolonisatiepogingen. De slechte kwaliteit van de aangekochte grond, het gebrek aan bedrijfskapitaal, het ontbreken van vakkennis en niet-doordachte bedrijfsplannen deden elke kolonie uiteindelijk de das om. Daarnaast speelden sociale tegenstellingen tussen bezitters en niet-bezitters, geldschieters en betrokkenen zonder kapitaal, intellectuelen en arbeiders in vrijwel iedere kolonie een funeste rol in de onderlinge verhoudingen. Dit leidde na 1903 tot een koerswijziging bij de GGB. Voortaan richtte de vereniging zich op het tot stand brengen van bedrijven in zelfbeheer, de zogenoemde ‘productieve associaties!

Daarmee verschoof de aandacht van woonwerk-projecten naar werkprojecten.

Ondanks het tegenvallende succes van de kolonies ging het de GGB de eerste jaren voor de wind. In die tijd bleef Van Eeden de belangrijkste spreekbuis voor de organisatie. In het Noorden hield hij verschillende propagandatochten die tot het ontstaan van diverse afdelingen leidden. Colportage met het blad van de GGB, De Pionier, hielp hierbij. Voorts zette men verbruikscoöperaties in de vorm van winkels op, die als afzetkanaal werden gebruikt voor de producten van de kolonies en de associaties. Zij leverden geld op waarmee men bestaande en nieuwe groepen kon ondersteunen. Al snel bestond er een dertiental van deze kruidenierwinkels, onder meer in Beets, Groningen, Sappemeer en Winschoten.[164]

Veel GGB-leden waren betrokken bij de spoorwegstakingen van 1903, onder wie Van Eeden zelf.

Hij zette zich na afloop in voor financiële ondersteuning van de vele arbeiders die hun baan waren kwijtgeraakt. Door deze massale ontslagen kreeg de GGB een bijzondere aantrekkingskracht. Men richtte vele nieuwe productieve groepen op, waaronder de vereniging Gemeenschappelijk Bezit, die in Sappemeer een kruidenierszaak exploiteerde die tot 1933 zou bestaan. Geldgebrek zorgde ervoor dat veel initiatieven voor het opzetten van eigen bedrijfjes geen steun ontvingen van de GGB.

De bloeiperiode van de GGB duurde slechts een paar jaar. Diverse projecten bleken niet levensvatbaar. De meeste kruidenierswinkels gingen (behalve die in Sappemeer) ter ziele, aangezien de klantenkring te veel beperkt bleef tot de leden zelf. De winkels trokken te weinig klanten en waren relatief duur. Ook interne conflicten en organisatorisch falen eisten hun tol. Johan Methöfer stelde als secretaris van het hoofdbestuur organisatorisch orde op zaken nadat Van Eeden zich min of meer had teruggetrokken na de teloorgang van Walden. Een zekere verzakelijking was noodzakelijk, maar bleef in de praktijk moeilijk te realiseren. De oprichting van de Spaar-en Voorschotbank in 1907 moest meer kapitaal aantrekken voor de projecten van de GGB, maar dit leverde slechts weinig middelen op.[165]

De GGB ontwikkelde zich naar een kleine federatieve organisatie van een aantal aangesloten bedrijven. Dit betrof vooral kleinschalige bedrijfjes, zoals drukkerijen, bouwbedrijfjes, sigarenfabrieken (zoals De Pionier uit Groningen), bakkerijen en winkels. Bedrijven die weinig bedrijfskapitaal behoefden en ambachtelijk van karakter waren, bleken levensvatbaar. In de praktijk bleek het voor veel projecten een moeilijke zaak om te overleven in een kapitalistische markteconomie, waaraan men zich moeilijk (geheel) kon onttrekken. De kleinschalige bedrijvigheid van de GGB-groepen legde het af tegen het grootbedrijf, dat in opkomst was. Zwakke punten bleven de vakkennis van de betrokkenen en de zakelijke en professionele instelling van de bedrijfjes. De producten waren soms moeilijk af te zetten, niet alleen op de reguliere markt, maar ook in geestverwante kringen binnen de arbeidersbeweging. Het aantal aangesloten groepen bleef zodoende beperkt. Het uitgeven van De Pionier moest worden gestaakt.[166]

De GGB mocht dan hoofdzakelijk steunen op vrije socialisten, maar onomstreden in deze kring was ze met haar streven naar bedrijvigheid in zelfbeheer bepaald niet. Op de conferentie van anarchisten en vrije socialisten in april 1900 in Zwolle typeerde NAS-voorman en grondwerker Ad van Emmenes de productieve associaties als het uitbroeden van een vuil socialistisch ei in een kapitalistisch nest. Domela Nieuwenhuis was evenmin voorstander van de zelfbeheergedachte. Hij onderstreepte de woorden van Van Emmenes, maar vond het tevens kwalijk dat de betrokkenen voor de beweging verloren waren gegaan. Dat laatste stak Domela het meest. Het was een veelgehoorde kritiek op GGB-leden. Die waren zo druk bezig met hun eigen projecten dat er vaak geen tijd overbleef om zich bezig te houden met andere activiteiten van de beweging.[167]

Harm Kolthek sympathiseerde wel met de kolonisatiepogingen en de productieve associaties. In de periode dat hij in Deventer werkte, was hij korte tijd lid van de drukkersgroep, die was aangesloten bij de GGB. De pretentie dat de GGB het ware socialisme zou vertegenwoordigen vond hij onzinnig, en de kritische beoordeling van het NAS als vakbeweging vanuit de GGB achtte hij onjuist.[168]

Binnen het NAS leefde in bredere kring kritiek op het streven van de GGB, al was men daarover beslist niet eenduidig. Sommigen vreesden dat de vereniging ‘baantjesgasten’ zou kweken en dat de beste krachten onttrokken zouden worden aan de arbeidersbeweging. Daarnaast speelde een aantal praktische problemen, zoals de arbeidsvoorwaarden in deze alternatieve bedrijfjes. Die weken namelijk nogal eens af van hetgeen de vakbeweging had bedongen bij de werkgevers. Om het hoofd boven water te kunnen houden, waren in de productieve associaties de lonen wel lager en de arbeidstijden langer dan elders in dezelfde branche gebruikelijk was. Bovendien worstelde de vakbeweging met het probleem dat in het geval van conflicten in de associaties onduidelijk was wie in welke rol aangesproken diende te worden, namelijk die van werknemer of werkgever.

Desondanks was er in NAS-kring waardering voor het streven van de GGB. Vanwege de gemeenschappelijke idealen van een socialistische maatschappij en de methoden om daartoe te komen (directe actie en zelfwerkzaamheid), werd vanaf 1909 het blad van het NAS, De Arbeid, gedrukt bij de GGB-drukkerij Voorwaarts in Amsterdam.[169]

Sigarenfabriek De Pionier in Groningen

Het grootste en succesvolste bedrijf binnen de GGB was sigarenfabriek De Pionier in de stad Groningen. Frederik van Eeden had de sigarenmakers in de stad op het spoor van een bedrijf in zelfbeheer gezet tijdens zijn tournees om de GGB te promoten. Een staking in de sigarenfabriek van Tinga in 1904 was voor de eigenaar aanleiding de productie over te brengen naar Valkenswaard. De andere fabrikanten in de stad lieten weten de stakers geen baan in hun fabrieken aan te bieden. De zeventien sigarenmakers die werkloos raakten, besloten een eigen onderneming op te zetten. Ze waren lid van de Federatie van Sigarenmakers (NAS) en vroegen n afdeling om steun. Een luid applaus was het antwoord, dat op de toelichting g e. Men drukte elkaar de hand, en zwoer liever te sterven dan overwonnen te willen worden.’ Drie dagen later gingen ze reeds van start![170]

Met 150 gulden van de afdeling konden Hendrik Kok en Hindrik van der Woude beginnen met de fabricage van sigaren. Het bedrijfje kreeg de naam De Pionier. De werkomstandigheden waren aanvankelijk bijzonder primitief. De tabak werd gedroogd in het keukenfornuis bij Van der Woude thuis, waar ook de fabricage plaatsvond. Bevriende bakkers in de buurt waren behulpzaam bij het drogen van de sigaren. Na de aanschaf van een voorraad tabak, vormen en gereedschappen was het geld binnen een week op! ‘Menigmaal moesten des avonds een paar kistjes sigaren worden geleverd en voor het daarvoor ontvangen geld eenige ponden tabak gekocht, alvorens den volgenden dag opnieuw met den arbeid kon worden begonnen.’

Groepsportret van de werkers van sigarenfabriek De Pionier in 1909. Tussen de mannen met de bolhoeden staat Hindrik van der Woude. Rechtsonder zit bestuurslid Jan Waterman, (bron: Carlien Dubben) Door de steun van de afdeling overwon men alle moeilijkheden. Verschillende leden waren ‘s nachts wel een keer voor het bedrijf actief![171]

Hendrik Kok werd de vertegenwoordiger van het bedrijfje in het Noorden. De gastvrijheid van vrienden en geestverwanten voorkwam verblijfskosten als hij op pad moest. Bevriende winkeliers verkochten de Pionier-sigaren en bij andere winkeliers werd juist naar Pionier-sigaren gevraagd.

Meetings en bijeenkomsten van de beweging in Groningen en zelfs daarbuiten werden consequent bezocht door werkers van De Pionier, die er hun sigaren verkochten. Op zaterdagavond waren ze te vinden bij de uitgangen van grote werkplaatsen in de stad om daar sigaren aan de man te brengen.

Zodoende verkreeg De Pionier een grote naamsbekendheid, waardoor het aantal werkers binnen vijf maanden naar acht steeg. Zes weken na de oprichting huurde men voor de productie een grote zolderruimte in een pakhuis aan het Zuiderdiep. Deze verlieten ze na drie maanden voor een heuse sigarenfabriek aan de Kwinkenplaats, die toevallig leegstond.[172]

Sigarenfabriek De Pionier Damsterdiep in Groningen in 1923. (foto: P.B. Kramer, bron: Groninger Archieven) De borg die bij de huurovereenkomst werd verlangd, kwam voor rekening van Hendrik Kaspers. In De Arbeider had hij zich diverse malen positief uitgelaten over de sigarenfabriek. Ondertussen bezochten tabakshandelaren de fabriek met monsters. Op de levering van tabak verstrekten ze krediet. Nadat de vereniging van sigarenfabrikanten in de stad dit bemerkte, kregen deze handelaren een leveringsverbod opgelegd op straffe van een boycot. Deden de fabrikanten in het begin nogal schamper over De Pionier, nu beangstigde de gestage groei van de fabriek hen. Hoewel de levering van tabak stiekem werd voortgezet, betrapten de fabrikanten na enkele jaren een bepaalde firma.

Deze werd voor de keus gesteld: stoppen of een boycot. Het bedrijf verkoos het eerste en moest een overeenkomst tekenen waarin op woordbreuk een boete werd gesteld van 5000 gulden.[173]

De groei van De Pionier was niet te stoppen. De voortdurende tegenwerking prikkelde de werkers tot het leveren van grote inspanningen. De tegenwerking van de fabrikanten zetten de sigarenmakers om in hun voordeel. Na een jaar werkten er reeds veertien personen bij de fabriek. In 1911 waren dit er vijftig. Men produceerde 2,5 miljoen sigaren per jaar, zo’n 50.000 stuks per week.

Opnieuw was sprake van ruimtegebrek. Het huren van extra ruimte in de directe omgeving bleek slechts een tijdelijke oplossing. Naast het feit dat de sanitaire voorzieningen niet optimaal waren, viel ook de exploitatie van twee ruimtes te duur uit. De gunstiger geworden financiële positie van De Pionier stelde de fabriek in 1911 in staat een eigen gebouw aan te kopen. De Spaar-en Voorschotbank van de GGB sprong bij en er werd een obligatielening van 5000 gulden uitgeschreven.

Aan het Binnen Damsterdiep in Groningen werd op nummer 15 een herenhuis afgebroken en op deze plek verrees het nieuwe fabriekspand van de sigarenmakers. Begin november 1911 werd tweemaal een groot feest gegeven. De eerste keer met de afnemers van de sigaren, die zowel uit de stad afkomstig waren als daarbuiten, de tweede keer werd het heugelijke feit gevierd met de georganiseerde Groningse arbeiders. Methöfer sprak de feestrede uit. Het eigen mannenkoor Excelsior, dat bestond uit werkers van De Pionier, trad op.[174]

De nieuwe fabrieksruimte was een hele verbetering. Lucht en licht drongen vrijelijk binnen en er was nu voldoende ruimte om te werken. De zwaardere financiële lasten maakten schaalvergroting noodzakelijk. De uitsluiting in de sigarenindustrie in 1913 had tot gevolg dat er opnieuw mensen bijkwamen. Halverwege 1914 werkten 79 arbeiders bij De Pionier. De sigarenfabriek stond nu stevig op eigen benen.

De innige band met de vakbondsafdeling werd verbroken. Het feit dat de fabriek bedrijfskapitaal opbouwde, leidde tot conflicten. De werkers wilden het aan de bond verschuldigde contributiegeld voortaan in de fabriek steken, ter versterking van de financiële situatie van het bedrijf. De Federatie van Sigarenmakers wees op haar congres in hetzelfde jaar in een motie de ‘productieve associatie’ af als strijdmiddel. Medewerkers van De Pionier trachtten dit te voorkomen door een beroep te doen op de beginselverklaring van het NAS. Daarin stond dat vakverenigingen in de toekomst een taak zouden hebben op het gebied van de productie van goederen en diensten. Men wees op de voorbeeldfunctie van het bedrijf voor het socialisme en op de ondersteunende rol die de fabriek had voor de vakbeweging. Bij uitsluiting kon men slachtoffers een baan bieden, terwijl uit de winst de vakbondsstrijd financieel kon worden ondersteund.[175]

Het protest van De Pionier mocht niet baten. Pas in 1917 trok het congres van de Federatie van Sigarenmakers de gewraakte motie in. Na de breuk met de vakbond voerde De Pionier een steunkas in waarvoor de leden contributie dienden te betalen, een kwartje per week. Een deel (40 procent) van deze steunkas werd gebruikt om bedrijfskapitaal op te bouwen. Een ander deel fungeerde als weerstandskas ter ondersteuning van toekomstige stakingen in de reguliere sigarenbranche of om te besteden aan propagandistische doeleinden. Tevens kwam een onderling ziekenfonds tot stand, dat weer werd opgeheven nadat de fabriek de kosten van het ziekteverzuim zelf voor haar rekening nam. De steunkas werd opgeheven omdat men het bedrijfskapitaal uit de jaarlijkse winsten kon financieren. Stakingen werden voortaan ondersteund met afzonderlijke steunlijsten.[176]

4. De Internationale AntiMilitaristische Vereniging (IAMV)

Het vraagstuk van oorlog en vrede wekte in de loop van de negentiende eeuw in toenemende mate interesse in Europa. De verschrikkingen die oorlogen met zich meebrachten en de sociale ontwrichting die ze tot gevolg hadden, riepen in tal van landen kritische protesten op. Binnen de internationale socialistische beweging ont stond een levendige discussie over deze problematiek.

Het vraagstuk stond op bijna iedere internationale socialistische bijeenkomst op de agenda.

Oorlogen waren volgens de socialisten het gevolg van maatschappelijke tegenstellingen tussen kapitaal en arbeid. In een aangenomen resolutie werd gesteld dat de arbeidersbeweging zich diende te verzetten tegen het uitbreken van oorlogen door de algemene werkstaking uit te roepen![177]

Deze discussie werd mede ingegeven door de spanningen tussen Duitsland en Frankrijk, die in 1870

uitmondden in een oorlog. Werkstakingen bleven uit. In beide landen namen de socialisten juist actief deel aan de ‘verdediging van het vaderland! Over en weer werd, mede door socialisten, de beschuldiging geuit dat de andere partij een aanvalsoorlog was begonnen. De Frans-Duitse oorlog riep een golf van protesten op, ook in Nederland. Er ontstonden pacifistische Vredebonden, waaronder in Harlingen, waar een predikant zo’n Bond oprichtte. Die predikant was Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Domela zou zijn leven lang een bijzondere belangstelling blijven houden voor het vraagstuk van oorlog en vrede.

De socialistische beweging in Nederland kreeg bij stakingen en sociaal verzet steevast te maken met de binnenlandse inzet van leger en marechaussee. Het optreden van de sterke arm was meestal intimiderend, hard en gewelddadig. Steevast sloeg men met de sabel stevig in op de weerloze arbeiders. Meermalen schoot de sterke arm met scherp, waarbij meer dan eens doden en gewonden vielen. Afgezien van het feit dat dit veel kwaad bloed zette bij socialisten, moedigde het hen tevens aan om onder de dienstplichtige militairen het socialisme ingang te laten vinden.[178]

De strijd om koloniën gaf voortdurend aanleiding tot internationale spanningen, waarvan het steeds de vraag was of deze zouden uitmonden in nieuwe oorlogen. Het internationaal socialistisch congres van 1891 in Brussel was het eerste waarbij Domela Nieuwenhuis aanwezig was. Namens de Nederlandse delegatie diende hij een resolutie in die de socialisten opriep oorlogsverklaringen te beantwoorden met een oproep aan het volk de algemene werkstaking uit te roepen. Zijn resolutie werd verworpen, maar dat weerhield hem er niet van op het volgende congres opnieuw met plannen te komen.

Op deze in 1893 in Zürich gehouden bijeenkomst ging Domela een stap verder. In het geval van oorlog moest massale dienstweigering onder de militairen plaatsvinden, waardoor mobilisatie kon worden tegengehouden. Deze dienstweigering diende ondersteund te worden door een algemene werkstaking. Transportarbeiders moesten het vervoer van leger en materieel onmogelijk maken.

Hoewel Domela erop wees dat een dergelijke resolutie al was aangenomen op een eerdere bijeenkomst (wat hij in 1891 nog niet wist), sneuvelde zijn voorstel ook ditmaal. De meerderheid, gedomineerd door de Duitse sociaaldemocraten, was van mening dat de socialistische beweging niet bij machte was een dergelijk huzarenstukje uit te halen. Men vreesde maatregelen van de autoriteiten indien zo’n resolutie zou worden aangenomen. De meerderheid meende wel dat socialistische afgevaardigden in de parlementen tegen alle militaire kredieten moesten stemmen. Ze dienden zich in te zetten voor ontwapening. In 1891 sprak een meerderheid zich uit tegen de staande legers, die vervangen moesten worden door volkslegers.[179]

De sociaaldemocraten wonnen de stemming. Anarchistische socialisten vertrouwden meer op directe actiemethoden als staking. Hun rol was in de Tweede Internationale echter een ondergeschikte. Door toedoen van de Duitse sociaaldemocraten werden zij ook meer en meer van dergelijke congressen geweerd. De uitsluiting van anarchisten voor het congres in Zürich van 1893

resulteerde in een tegencongres. Hier werd Domela’s resolutie om oorlog te beantwoorden met een algemene werkstaking wel aangenomen.

In Nederland bleef Domela zijn standpunt verkondigen. Binnen de SDB stond Domela niet alleen in het bepleiten van dit revolutionaire antimilitarisme. De jongeren in de partij voerden acties onder dienstplichtigen in de kazernes en hun leeftijdgenoten daarbuiten. In de jaren negentig roerden ook de christenanarchisten zich op dit terrein. De eerste dienstweigeraar in Nederland beriep zich bij zijn opzienbarende daad op Tolstoj. Deze vond dat maatschappelijk onrecht bestreden moest worden met lijdelijk verzet en passieve weerstand. Daarmee deed in Nederland de individuele dienstweigering haar intrede. Tot de Eerste Wereldoorlog zouden slechts enkelen daadwerkelijk dienstweigeren. In bijna alle gevallen betrof het jongeren die waren geïnspireerd door het christen-anarchisme.[180]

Het socialistisch antimilitarisme leefde vooral voort bij de anarchisten. Franse en Spaanse geestverwanten bepleitten in 1902 het houden van een internationaal antimilitaristisch congres. De Amsterdamse vrije socialisten kregen het verzoek zo’n congres in Nederland te organiseren. Men stelde een voorbereidingscomité samen waarin naast vrije socialisten als Domela ook christenanarchisten en NAS-bestuurders zitting namen. De leuze waaronder het congres plaatsvond luidde: ‘Geen man en geen cent voor het militarisme!52 Harm Kolthek maakte deel uit van dit comité. Hij was redacteur en uitgever van het pas verschenen maandblad De Wapens Neder.

Dit internationale antimilitaristisch congres vond eind juni 1904 plaats in Amsterdam. Uit verschillende landen in Europa waren vertegenwoordigers aanwezig, naast vele Nederlandse afgevaardigden. Tijdens deze bijeenkomst namen de aanwezigen bijna letterlijk de eerdere resolutie van Domela aan over het uitroepen van de algemene werkstaking in het geval van oorlog. Tevens nam men een aantal voorstellen aan die de taak van de vakbeweging op antimilitaristisch terrein onderstreepten. Tot slot werd de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging (IAMV) opgericht.[182]

De IAMV stelde zich ten doel te ageren tegen het militarisme, maar bleef vooral een Nederlandse organisatie. Ze stelde zich op het standpunt van het revolutionair antimilitarisme, zoals dat was verwoord door Domela. Strikt geweldloos was ze niet, zodat de christenanarchisten, die wel geweldloosheid voorstonden, aanvankelijk geen deel uitmaakten van de IAMV. Sommigen onder hen, zoals dominee Nico-Jan Schermerhorn, sloten zich wel aan. Hij was jarenlang redacteur van De Wapens Neder, dat vanaf oktober 1904 het maandblad van de IAMV werd, en ontpopte zich als de belangrijkste spreker van de vereniging. Naast Vrije Groepen werden plaatselijke antimilitaristische verenigingen en vakverenigingen lid van de IAMV, waaronder ook een aantal uit het Noorden. De organisatiestructuur ging uit van lokale afdelingen die overkoepeld werden door een Landelijk Comité. Het motto van de vereniging werd: ‘Geen man en geen cent voor het leger!

Ze sprak zich tevens uit voor de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië met de leuze ‘Indië los van Holland! De IAMV verenigde in de praktijk vooral vrije socialisten.[183]

In feite werd het IAMV het landelijke platform van waaruit de Nederlandse vrij-socialistische beweging haar belangrijkste sociaal-politieke werkzaamheden ontplooide. De IAMV kenmerkte zich namelijk door een enorme propagandistische activiteit. Naast het maandblad De Wapens Neder gaf men talloze brochures en vlugschriften (pamfletten) uit. De oplage van het maandblad bedroeg de eerste jaren vierduizend exemplaren, met uitschieters naar bijna 20.000 stuks. Brochures verschenen in soortgelijke oplages, maar van de vlugschriften werden doorgaans meer dan 100.000 verspreid.[184]

De IAMV gaf jaarlijks soldatenalmanakken uit, speciaal gericht op de dienstplichtige militairen, die werden gedrukt in een oplage van vijfduizend stuks. Men wijdde speciale uitgaven aan de vakbeweging en aan vrouwen, die steevast in hun rol als moeder werden aangesproken. Daarnaast organiseerde de IAMV talrijke bijeenkomsten en demonstraties, alsmede cursussen voor de leden.

Bij openluchtbijeenkomsten en demonstraties die voor de Eerste Wereldoorlog werden georganiseerd, bracht de IAMV maximaal vijfduizend mensen op de been. Soms werkte de IAMV

in bepaalde campagnes samen met Vrije Groepen en het NAS.[185]

Deze enorme activiteit die de IAMV in ons land ontplooide, was een doom in het oog van politie en justitie. Vooral de agitatie onder dienstplichtigen en soldaten werd gevaarlijk geacht voor het moreel van het leger. In 1908 probeerde justitie zelfs de organisatie tot een verboden vereniging te verklaren, zoals in 1894 met de SDB was gebeurd. Hoewel de IAMV in eerste instantie verboden werd, volgde in hoger beroep vrijspraak. Maatschappelijk protest tegen dit omstreden besluit, ook geuit in de landelijke pers, droeg hier waarschijnlijk aan bij.[186]

Een jaar later werd de inmiddels in Amsterdam woonachtige Groninger propagandist J.W. Smit, die het pseudoniem Agitator gebruikte, vervolgd en veroordeeld tot drie maanden cel vanwege opruiing. In zijn bijdrage voor de Soldatenalmanak van 1909 had hij geschreven: ‘Wij richten dan tot u soldaten, de pertinente vraag, is het voor u een bezwaar uw medemensch, die u nooit iets misdeed, te vermoorden? Zoo ja, raadpleeg dan in de eerste plaats de stem van uw geweten en weigerfierweg aan ieder, die u mocht bevelen op uw medemensch te schieten of de wapens tegen hem op te nemen.‘[187]

Boven J.W. Smit (met zwarte hoed en baard) in 1908 heimelijk gefotografeerd door de Amsterdamse politie terwijl hij op het Waterlooplein boorden en dassen verkoopt, (bron: Stadsarchief Amsterdam) Rechts portret J.W.Smit, bron: IISC

In het Noorden verwierf de IAMV vooral aanhang in Friesland.

Een meeting van de anti militaristen in Heerenveen trok 3500 betalende bezoekers. Zij luisterden naar Nieuwenhuis, Harm Kolthek en Tjerk Luitjes. In Groningen bleef het aantal afdelingen beperkt tot die in de stad Groningen en een in Hoogezand-Sappemeer. De Groningener Johan Meisner vervulde de functie van secretaris in het Landelijk Comité.[188]

In augustus 1907 hield de IAMV in ons land haar 2e internationale congres. Dit congres leverde weinig nieuwe gezichtspunten op. Als Internationale was de IAMV mislukt. In andere landen voerde men de strijd tegen het militarisme vanuit de anarchistische beweging en niet vanuit een specifiek antimilitaristische organisatie. In Nederland ging het na 1908 bergafwaarts met de IAMV.

Het aantal leden en afdelingen daalde gestaag in de jaren tot de Eerste Wereldoorlog, alsmede het aantal activiteiten. In Friesland bleef de IAMV in staat met grote openlucht bijeenkomsten een aanzienlijk aantal mensen te bereiken.[189]

In 1913 werd het dieptepunt bereikt, met slechts acht overgebleven afdelingen. Desondanks was de IAMV ook dat jaar in staat enige duizenden mensen te mobiliseren, zoals bleek bij de landelijke demonstratie tegen het militarisme die gehouden werd ter ere van de opening van het Vredespaleis in Den Haag. De oorlogsvoorbereidingen en de oorlogsdreiging waren toegenomen en zorgwekkend. Domela sprak bij deze gelegenheid de historische woorden: ‘Het Vredespaleis is geopend, het geld heeft gesproken, de oorlog kan beginnen.‘[190]

Slot

De vrije socialisten waren behalve in de Vrije groepen ook actief in andere maatschappelijke organisaties. Naast het NAS betrof dit de IAMV (antimilitarisme), de GGB (bedrijven in zelfbeheer), De Dageraad (vrijdenken) en de ANGOB (geheelonthouding). De activiteiten binnen het raamwerk van deze organisaties maakten een integraal deel uit van wat de vrije socialisten zelf als hun sociale ‘beweging’ beschouwden. Het duidt aan dat de werkzaamheid van de vrij-socialistische beweging een veel bredere oriëntatie had en omvangrijker was dan men op grond van de organisatiestructuur van de vrije socialisten zou mogen en kunnen verwachten.

De genoemde organisaties waren beslist niet het domein van vrije socialisten alleen. Zij stonden ook open voor niet-vrije socialisten. Zeker bij De Dageraad was dit ook daadwerkelijk het geval en in mindere mate gold dit ook voor de ANGOB. Het IAMV was wel een organisatie waarin vrijwel uitsluitend vrije socialisten actief waren. Deze vereniging trok met name de meest op organisatie ingestelde vrije socialisten aan. Vandaar dat de IAMV wel wordt beschouwd als de organisatie van waaruit de vrije socialisten hun belangrijkste politieke activiteiten ontplooiden.

In de grotere plaatsen waar de vrij-socialistische beweging was vertegenwoordigd, waren meestal ook de afdelingen van deze organisaties te vinden. Ze werden vaak gedragen door dezelfde personen, die ook in de Vrije Groepen een vooraanstaande positie innamen.

NOTEN

H3 DE OPLEVING VAN DE BEWEGING TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog eind juli 1914 bracht ons land in rep en roer. De regering wenste de neutraliteit van ons land te handhaven en besloot op 31 juli tot algehele mobilisatie van het Nederlandse leger. Daardoor werden zo’n 200.000 mannen onder de wapenen geroepen. Van internationaal verzet tegen de oorlog was geen sprake, ook in ons land niet. Het vervoer van troepen en oorlogsmaterieel vond ongehinderd plaats. De sociaaldemocraten stelden zich in vrijwel alle oorlogvoerende landen achter de regering op. De SDAP vormde hierop geen uitzondering. Zij stemde voor het toekennen van oorlogskredieten en verhinderde de oorlog in geen enkel opzicht. De vrije socialisten waren net als de rest van de Nederlandse bevolking verrast door de oorlog. Zij hadden zich er niet op voorbereid. Al vele jaren propageerden ze de algemene werkstaking en massale militaire dienstweigering als middel tegen het uitbreken van oorlogen, maar het maatschappelijk draagvlak ontbrak om op deze wijze de mobilisatie onmogelijk te maken. Vanuit het Friese Noordwolde had men in Amsterdam de stemming gepeild, maar ook daar lieten revolutionair gezinde arbeiders uit de onafhankelijke vakbeweging zich vrijwillig mobiliseren.Van militaire dienstweigering was geen sprake. Nu de actiefste kameraden onder de wapenen waren geroepen, zette men in Sneek de verschijning van het Friese blad De Fakkel meteen stop.

Voortzetting van de uitgave zou te grote financiële risico’s met zich meebrengen. Redacteur Piet van der Veen zorgde ervoor dat de lezers voortaan De Arbeider ontvingen. Soortgelijke problemen bij het Twentse Recht door Zee leidden ertoe dat dit blad voortaan als kopblad van De Arbeider verscheen. De inhoud was op de plaatselijke berichten en de advertenties na identiek, maar de kop van het blad bleef gehandhaafd.[191]

Hendrik Kaspers, de redacteur van De Arbeider, hield rekening met een verbod van het blad.

Openbare bijeenkomsten werden afgelast, mede door tussenkomst van burgemeesters. Een grote provinciale meeting tegen de oorlog en het militarisme op 23 augustus 1914 in Zuidbroek ondervond tegenwerking van de autoriteiten, maar kon uiteindelijk toch plaatsvinden op het land van een geestverwant in Muntendam. Slechts 250 bezoekers waren daarbij aanwezig. Het geschrift Wat de oorlog ons /eert (oplage 15.000 exemplaren) van het Gronings-Drents Propagandacomité van de ANGOB werd door de districtscommandant in Bellingwolde op straffe van een jaar celstraf of 1000 gulden boete verboden in drie gemeentes in OostGroningen. Dit vanwege de uitspraak dat de Duitsers afschuwelijk opgetreden hadden bij het veroveren van Belgisch grondgebied. Deze uitspraak werd aanstootgevend geacht in verband met de neutraliteit van Nederland. In Amsterdam eiste men tegen Sam Colthof, mederedacteur van De Vrije Socialist, drie maanden celstraf omdat hij in een artikel de Duitse keizer had beledigd. Naar plaatsen waar onrust dreigde, zoals in het Friese Noordwolde, werd geen voedsel gestuurd, maar extra marechaussees en rijksveldwachters.[192]

De maatschappelijke ontreddering was groot in de eerste oorlogsweken. De schok die de oorlog teweegbracht en de mobilisatie ontregelden het maatschappelijk verkeer compleet. Gezinnen zonder kostwinner raakten in financiële problemen. Er ontstond werkloosheid, werktijden werden bekort en de lonen daalden. De voedselprijzen stegen fors, ondanks dat de regering maximumprijzen vaststelde en de export naar Duitsland verbood (maar door vaak uitzonderingen toe te staan, werkte dit verbod niet in de praktijk). Men richtte het Koninklijk Nationaal Steuncomité op om werklozen ondersteuning te bieden in de vorm van uitkeringen, voedsel of kleding. Uit de gegoede burgerij kwamen lokale steuncomités tot stand die minimale uitkeringen verstrekten en tijdens huisbezoek kwamen kijken of er wel zuinig genoeg werd geleefd. Het levenspeil van de arbeiders bereikte een bedenkelijk niveau. De Arbeider rekende voor dat een gemiddeld arbeidersgezin voor ruim 9 gulden per week aan boodschappen nodig had, terwijl de gemiddelde weeklonen maar 7 gulden bedroegen.

Daar moesten ook vaste lasten als de huur van worden betaald. De arbeiders accepteerden hun situatie over het algemeen gelaten. Van protest was eind 1914 nauwelijks sprake, laat staan van verzet. In de grensstreken werd de staat van beleg afgekondigd, zoals in delen van Groningen en Drenthe. Militairen kregen daardoor bestuurlijke zeggenschap. Gaandeweg werd het gebied waar dit van kracht was uitgebreid, ook richting Friesland. Het betekende dat in deze plaatsen de legercommandant toestemming moest geven voor het houden van politieke bijeenkomsten, zoals die van de vrije socialisten.

De organisatoren moesten dan verklaren de koningin, het militair gezag en de neutraliteit niet te bekritiseren, terwijl ingestemd moest worden met de aanwezigheid van een legerofficier tijdens de bijeenkomst.[193]

1. De veroordeling van de oorlog

Het uitbreken van de oorlog in 1914 beschouwden de vrije socialisten als een vloek tegen de beschaving, de menselijkheid en de ware christelijkheid. Het manifest Oorlog aan den Oorlog, veroordeelde de oorlog scherp als een ‘gruwelijke mensenslachting’. Het riep op tot algemene werkweigering en het staken van werk dat verband hield met de oorlogsvoorbereidingen.

Anarchisten, socialisten, antimilitaristen en leden van de vakorganisaties werden opgeroepen te protesteren. Het vervoer van troepen en oorlogsmaterieel werd echter niet verhinderd. In Amsterdam demonstreerde en vergaderde de beweging begin augustus wel tegen de oorlog, maar dit bracht niet de duizenden mensen op de been waarop was gehoopt.[194]

De Arbeider publiceerde het hoofdartikel’ De wereld in rouw omgeven meteen zwarte rouwrand.

De mannen in de diverse landen die elkaar nu naar het leven stonden met de wapens in de handen zouden gezamenlijk moeten optrekken in de strijd voor’Brood en Vrijheid voor Allen! Op 10

augustus hielden in Groningen de Vrije Groep, het PAS en de afdeling van de SociaalDemocratische Partij (SDP) een openbare vergadering tegen de oorlog, waar ook Kaspers sprak. De vrije socialisten hekelden de in hun ogen huichelachtige opstelling van de sociaaldemocraten en de christelijken die hun goedkeuring gaven aan deze waanzinnige oorlog. Zij meenden dat de oorlog juist veroordeeld moest worden als de grootst mogelijke ontaarding van het kapitalisme. Opgemerkt werd dat het Nederlandse leger getalsmatig bij lange na niet opgewassen was tegen de grote legers van Duitsland en Engeland. In De Arbeider werd openlijk de vraag gesteld waarom de arbeiders-soldaten de neutraliteit van Nederland zouden moeten verdedigen indien een vreemd leger door ons land zou trekken. Waarom zouden de soldaten moeten schieten op lotgenoten die hen nooit iets hadden misdaan? Waarom moesten zij zich zelfs laten doden voor het vaderland? Behoud van het vaderland diende voor de bezitloze arbeider geen doel. De vrije socialisten keerden zich tegen het nationalisme (vaderlandsliefde), dat mensen tegen elkaar opzette en mensenslachting tot gevolg had. Ze bepleitten juist internationale verbroedering tussen de arbeiders. Dit was ook de strekking van de anti-oorlogsverklaring van de anarchisten van de Amsterdamse Sociaal-Anarchistische Actie (SAA), waartoe ook Domela Nieuwenhuis behoorde. De noordelijke groepen onderschreven deze verklaring. De Nederlandse vrije socialisten en ook de noordelijke geestverwanten bleven het antimilitarisme trouw; de wapens moesten neer![195]

Het pleidooi van voormalig SDB-voorman Christiaan Comelissen vóór deelname aan de oorlog tegen het barbaarse Duitsland werd scherp veroordeeld als een rechtvaardiging van ‘internationale broedermoord! Dat hij vanuit zijn woonplaats Parijs in Amsterdam van het NAS gelegenheid kreeg te spreken, bekritiseerde Kaspers in De Arbeider zwaar. Als antwoord op dit optreden plaatste het blad de afkeurende reactie van de bekende Italiaanse anarchist Enrico Malatesta op deze stellingname. De Nederlandse beweging had weinig op met het soldatenbedrijf. ‘Soldaatje spelen, je laten commandeeren en beleedigen door opgedrongen meerderen, kerels die men veracht, onderdanig zijn, blindelings gehoorzamen, zelfs als ze bevelen je naasten te vermoorden, je eigen meening, je zelfstandigheid, kortom je gehelen menschzijn inboeten, om een werktuig te zijn in de hand van die opgedrongen meerderen - voorwaar een prachtige instelling voor vrije menschen, die leven in een vrij land![206]

Al begin augustus 1914 kwam een landelijk samenwerkingsverband tot stand dat zich keerde tegen de oorlog. Dit Landelijk Agitatie Comité der Samenwerkende Arbeiders-Vereenigingen (LAC) verenigde het NAS met de LAMV en de SAA, maar werd gedomineerd door de SociaalDemocratische Partij (SDP), een linkse afsplitsing van de SDAP die in 1909 tot stand was gekomen.

Deze kleine partij richtte zich aanvankelijk op de aanhang van SDAP en NW, maar boekte met deze koers weinig succes. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd samenwerking met enkele bonden van het NAS verkregen en dit vormde de grondslag voor deelname van de SDP aan de nu gevormde anti-oorlogscoalitie. Hoewel de SDP zichzelf als partij van revolutionaire socialisten beschouwde, bejegenden veel vrije socialisten haar wantrouwend als een sociaaldemocratische partij. Ook binnen het NAS leefde deze overtuiging.[197]

Niettemin kreeg de SDP snel een sterke positie binnen het LAC. Men trachtte doelbewust verzet tegen de oorlog te organiseren om zodoende invloed op de socialistische arbeidersbeweging te verkrijgen. Een dergelijke instelling voerde bij het NAS en beslist bij de Vrije Groepen veel minder de boventoon. Daar werd meer de zelfstandige ontwikkeling van arbeiders benadrukt (het zelf-denken en het zelfdoen) dan de macht van het getal. De SDP beschikte over capabele krachten, zoals partijleider David Wijnkoop. Haar invloed bleek uit het concrete eisenpakket dat het LAC

formuleerde, dat weinig revolutionair van karakter was. Dit kwam tegemoet aan de sociale noden van dat moment: productief werk tegen regulier loon voor werklozen; vol loon voor gemobiliseerde soldaten en werklozen (in plaats van de karige soldij); goede levensmiddelen distributie van rijks-of

gemeentewege; opschorting van huur en belastingen alsmede een verbod op huisuitzettingen, goede verpleging van zieken en zwakken; het verstrekken van kindervoeding en -kleding van gemeentewege; het heffen van oorlogsbelasting op kapitaal en op hoge inkomens vanwege de kosten van oorlog en mobilisatie.[198]

Het LAC kende plaatselijke Agitatie Comités. In het Noorden kwam alleen in Groningen en later ook in Leeuwarden zo’n Comité tot stand. In Groningen bestond het Comité uit het PAS en de SDP, maar de Vrije Groep bleef erbuiten staan. Anton Pannekoek, die namens de SDP in de stad sprak, wees de anarchistische strijdwijze om de oorlog te bestrijden met behulp van de algemene werkstaking en militaire dienstweigering af. Hij verwachtte meer van demonstraties op straat. Twee aanwezige vrije socialisten kwamen daartegen in het geweer. Kaspers meende dat de SDP niet antimilitaristisch was en wees daarom samenwerking af. Buiten de stad Groningen kende de SDP

geen afdelingen. In Leeuwarden namen de vrije socialisten onder aanvoering van sigarenwinkelier Murk Bottema het initiatief tot de vorming van een plaatselijk Comité.[199]

De oorlogssituatie bood nieuwe kansen voor de vrije socialisten, zo werd in De Arbeider terecht geconstateerd. Het grote publiek was nu wel ontvankelijk voor hun boodschap, waar voorheen het antimilitarisme wel werd bespot. Het antimilitarisme kwam centraal te staan in het propagandistisch werk van de beweging. Vrijwel alle bijeenkomsten stonden in het teken van de oorlog en hoe deze te bestrijden. In Groningen hield Domela Nieuwenhuis voor een propvolle zaal met zeshonderd mensen een toespraak voor De Dageraad over de godsdienst in relatie tot de oorlog.

Niet alle belangstellenden konden naar binnen. Ook in Leeuwarden waren beide zalen bij zijn toespraak geheel bezet. De brochures van Rijnders, Geen vaderland, geen grenzen en Naar het abattoir? Naar de grenzen? verkochten goed. De verkoop van het maandblad De Wapens Neder van de IAMV groeide flink.[200]

Vooral in Friesland kwamen nieuwe afdelingen van de IAMV tot stand, met name in plaatsen waar van een Vrije Groep geen sprake (meer) was. Aan de beweging verwante toneelverenigingen brachten opnieuw het antimilitaristische stuk ‘Offers van Schermerhorn op de planken. De voorstellingen werden doorgaans zo goed bezocht dat niet iedereen toegang kon worden verleend.

In Franeker werd de openbare voorstelling van dit toneelstuk verboden omdat de burgemeester, die de tekst overigens niet had gelezen, er een aansporing tot desertie in zag! Een besloten opvoering durfden beide plaatselijke zaalhouders niet aan.[201]

Vrije socialisten uit Franeker met het jubileumnummer van De Arbeider uit 1916. (bron: IISG) Schermerhorn zelf trad regelmatig succesvol op met antimilitaristische redevoeringen in de grotere plaatsen in het Noorden. In de kleinere plaatsen in de Groningse en Drentse veenkoloniën en in de Friese Zuidoosten Noordwesthoek traden veelal noordelijke sprekers op als Hendrik Kaspers, Cees Bonnet en Hendrik Kok. De bijeenkomsten werden meestal georganiseerd door actieve vrij-socialistische groepen als die in Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal, Leeuwarden, Sneek en Beetgum. De opstelling van de Friezen leidde ertoe dat veel abonnees van De Fakkel voor De Arbeider behouden bleven. De colportage met het blad was succesvol en nam toe, ook vanuit ingeslapen groepen als die in Winschoten. Aan het einde van 1914 was de oplage gegroeid.[202]

2. De eerste tekenen van protest tegen de oorlog

Vrouwen kwamen als eerste in verzet tegen de oorlogsomstandigheden. In Groningen hielden ze aanvankelijk een stijging van de melkprijs tegen. Nadat de melk toch duurder werd, kwamen ze bijeen en vormden een Comité. Een protestoproep leidde tot een onverwacht succesvolle bijeenkomst in Ons Huis, met zevenhonderd vrouwen, waarbij de honderd aanwezige mannen, onder wie ook melkboeren, moesten staan. Hendrik Kaspers benadrukte het belang van melk voor de vrouwen in het kader van de zorg voor hun kinderen en zeker voor die vrouwen die geen borstvoeding konden geven. Hij maakte ook duidelijk dat melkboeren geen oorlogswinst maakten.

De prijsstijging was mede het gevolg van gestegen veevoederprijzen. De strijd tussen de vrouwen en de op kleine schaal opererende melkboeren vond hij bedroevend en hij beschouwde dit als een gevolg van de kapitalistische verhoudingen. Hij vroeg de vrouwen of zij ook de strijd tegen deze verhoudingen durfden aan te gaan. Waar de belangen van de vrouwen en de melkboeren botsten, raadde hij de vrouwen aan zo nodig de melk te boycotten.

De vrouwen gingen na afloop de straat op, maar een demonstratie bleef uit omdat de militair commandant dit niet toestond. Tijdens een vervolgbijeenkomst verdeelden de vrouwen de stad in wijken om zo de melkverkoop onder het beheer van het Vrouwencomité te brengen. Ze verstrekten de melkboeren een prijsopgaaf voor de afname van 2000 liter per dag. Omdat de melkboeren vasthielden aan de hogere prijs boycotte een groep vrouwen de melk. Deze tactiek pasten vrouwen ook toe bij huisbazen die een huurverhoging aankondigden.[203]

In Hoogezand-Sappemeer werd een prijsverhoging van de melk ongedaan gemaakt doordat vrouwen uit enkele straten geen melk meer kochten. De maatregel werd daarop teruggedraaid. De vrouwenvereniging Helpt Elkander organiseerde een bijeenkomst voor vrouwen waar lokale vrije socialisten als Klaas Bouwman en Jan Bijlstra hen toespraken. De vrouwen ageerden ook tegen de verhoging van de gemeentelijke gasprijs. Ze gaven aan dat de gasmeters dan maar weggehaald moesten worden.

Bij de strokartonfabrieken drong men aan op hoger loon. Eigenaar van de strokarton fabriek W.A.

Scholten gaf toe, maar een ander vond dit onnodig omdat de arbeiders nog geen honger leden!

Nadat de eerstgenoemde eigenaar een gratificatie toekende, eiste hij dat de vrouwen deze in ontvangst moesten nemen. De vrouwen raakten daardoor op de hoogte van wat hun mannen in werkelijkheid verdienden, en dat leidde tot onrust bij die mannen die een deel van hun loon uitgaven in het café. Kaspers keurde in De Arbeider dit optreden van de fabrikant af, omdat het leidde tot onenigheid in de gezinnen. Andere vrije socialisten waardeerden dit gebaar juist omdat ze van mening waren dat de vrouwen recht hadden op deze kennis en omdat het beslist een dempende werking zou hebben op het verfoeide alcoholgebruik![204]

De vrouwenverenigingen stelden later ook looneisen voor landarbeid die specifiek door hen werd verricht. In Zuidbroek verzocht de vrouwengroep Eendracht de gemeenteraad vergeefs goedkope aardappelen ter beschikking te stellen aan mensen met de laagste inkomens?5

De stemming onder de arbeiders was begin 1915 ondanks de onrustbarende prijsstijgingen van de levensmiddelen (25 procent volgens De Arbeider) gelaten, terwijl tegelijk de hand werd gelicht met de geldende maximumprijzen. Gebrek en honger waren hiervan het gevolg. De boeren behaalden grote winsten, mede dankzij de lucratieve export naar Duitsland, die ze wisten te bewerkstelligen ondanks de exportverboden. De lonen stegen echter niet. De arbeiders klaagden wel, maar stelden zich tevreden met een droog stuk brood, een paar gulden van het Steuncomité en een groentebon, aldus Murk Bottema die zo de situatie in Leeuwarden samenvatte.[206]

De landarbeiders in de omgeving van Delfzijl waren de eersten die om loonsverhoging vroegen. Het plaatselijk Steuncomité liet meteen weten dat in geval van staking de uitkeringen zouden worden stopgezet. Landarbeiders in andere plaatsen in het Noorden volgden snel. In Finsterwolde boden de boeren een loontoeslag aan en deze vorm van tijdelijke loonsverhoging vond veel navolging, niet alleen in de landbouw maar ook in de landbouwindustrie. Soms werden eenmalige gratificaties uitgekeerd. Gemeentewerklieden in Hoogezand-Sappemeer kregen erwten en bonen als toeslag op hun loon. De veenarbeiders dwongen wel loonsverhogingen af. Werkloze arbeiders kregen, als ze daarom verzochten, van de burgemeester soms werkverschaffing toebedeeld. In Jubbega-Schurega en Hoomsterzwaag knapten ze modderige wegen op. Soms kwam het tot een staking. Bij een staking van aardappelrooiers in Nieuw-Buinen sloegen de marechaussees op passanten in.[207]

De oorlogsomstandigheden drukten ook zwaar op de gemobiliseerde soldaten. De Arbeider en andere vrij-socialistische bladen ontvingen regelmatig klachten over hun slechte behandeling. In Apeldoorn moesten ze slapen in een voormalig ziekenhuis waar het water langs de muren liep. Hele groepen lagen in het stro, waar ze omkwamen van de kou. In Fort aan de Klop in Utrecht bevonden zich gaten in de muren waar regen en sneeuw doorheen kwamen en binnen alles nat werd. Klachten over honger en kou werden echter terzijde geschoven. Soldaten op Rottumeroog kregen onderdak in schuren die voorheen als veestal dienden. Het gros van hen was doorlopend verkouden, moest hoesten, en kreeg reumatische klachten en pijnen. In zeven maanden werd het stro daar maar tweemaal ververst. Het was er vuil en de dekens stonken. In een polder bij Overmeer moesten soldaten water uit een vuile sloot drinken. Nadat er tyfus uitbrak, was de aanvoer van leidingwater geen probleem meer.

Een zieke soldaat uit Gorinchem overleed mede doordat de dokter weken aaneen beweerde dat hij geen medische zorg nodig had. De Groningse militairen klaagden over te zware 24-uurs diensten en over het feit dat om de kleinste vergrijpen straffen werden uitgedeeld. Een soldaat in Delfzijl kreeg vier weken celstraf wegens opruiing omdat hij een opmerking had gemaakt over het geestdodende karakter van het werk dat hij moest doen. Wie was veroordeeld tot de ‘tuchtklas’ werd behandeld als een klein kind. In dat geval mocht je niet zonder toestemming naar de wc.[208]

Ernstige conflicten bleven niet uit. In Rilland-Bath (nabij Roosendaal) weigerden soldaten de nacht door te brengen in een schuur vol ratten en vlooien. Bij het vervangen van het stro vond men 35

dode ratten. De ratten aten niet alleen het brood op, maar ook de kleding van de soldaten! Slapen in het gras onder het raam van de commandant werd niet toegestaan vanwege de overlast van het voortdurende gehoest en gekuch van de soldaten. Zelfs een sergeant en zes manschappen met geladen geweren en de bajonet erop geplaatst, lukte het niet de soldaten weer in de schuur te krijgen. De soldaten kregen er meermalen bedorven vis te eten. Het onderbrengen van de soldaten in tenten na een dag van oefeningen leidde in Apeldoorn tot grote onvrede. De tenten werden neergehaald en werden onbruikbaar gemaakt of in brand gestoken. In Utrecht waren er klachten over onvoldoende voedsel. Soldaten gingen naar huis als er niets te doen was. Personeel dat controleerde of dit wel geoorloofd was, werd onder de voet gelopen. Een gearresteerde soldaat kreeg hulp van honderden lotgenoten, die hem uit zijn cel haalden. Soldaten ondernamen zelfs een vergeefse poging de wapenkamer binnen te dringen. Overleg over de grieven leverde in dit geval verbeteringen op, zoals beter voedsel, een betere verlofregeling, humaner optredende officieren en overplaatsing van enkelen van hen, en er kwam een eind aan het eindeloze exerceren.[209]

Een groep soldaten publiceerde een verklaring waarin zij pleitte voor demobilisatie van het Nederlandse leger. De soldaten waren van mening dat er geen rekening werd gehouden met hen en met hun gezinnen. De vrouwen moesten rondkomen van een aalmoes en de soldaten werden op grove wijze behandeld, zo niet mishandeld. Vragen bleven onbeantwoord en tegen soldaten die de moed hadden kritiek te uiten, nam men rancuneuze maatregelen. Degenen die hiertegen protesteerden, werden vaak beschuldigd van opruiing en kwaadwilligheid. ‘Daarom neemt spoedig een besluit, de tijd dringt; nog is een vreedzame oplossing mogelijk. Wij wenschen niet lang meer te wachten!‘[210]

Een andere groep gemobiliseerde soldaten schreef het zogeheten Bloedgeld-manifest. Daarin hekelde men de wekelijkse toekenning van slechts twee gulden aan de weduwe van een overleden soldaat. De autoriteiten wisten de in Den Haag gelegerde uitgevers en verspreiders van het manifest niet te traceren.

Drie vrije socialisten uit Wageningen, leden van de plaatselijke Vrije Groep die dit manifest verspreidden, werden aangeklaagd en veroordeeld tot respectievelijk vier en zes maanden celstraf.

In hoger beroep werd de eis zelfs tien maanden! In heel het land hield de vrij-socialistische beweging protestvergaderingen, zoals in Groningen. De bijeenkomst in Zwolle werd vlak voor aanvang verboden. Voorafgaand aan deze bijeenkomst werden verspreiders van de oproep om deze vergadering bij te wonen gearresteerd, geverbaliseerd en drie uur vastgehouden. Voor de gezinnen van de vervolgde Wageningse geestverwanten zamelde men geld in; gemobiliseerde soldaten die in Assen waren gelegerd, droegen hieraan ook hun steentje bij. Al met al waren de gemobiliseerde soldaten doorgaans niet bijster gemotiveerd.[211]

De gemobiliseerde soldaten organiseerden zich vanaf eind 1914 in de plaatsen waar ze gelegerd waren. Zo ontstonden Onafhankelijke Mobilisatieclubs van soldaten die het vrije socialisme aanhingen en/of lid waren van vakbonden die tot de onafhankelijke vakbeweging behoorden (NAS).

Dergelijke clubs werden in een vijftiental plaatsen actief. De club in Utrecht was mede ontstaan door noordelijke vrije socialisten. Wolter Postma (Jubbega) was voorzitter van de club in Rotterdam, terwijl Sietze Schoppen (Tijnje) deze rol vervulde bij de omvangrijke club in Tilburg.

Het bleven doorgaans kleine groepen, waarvan de samenstelling vaak wisselde door overplaatsingen. De clubs organiseerden bijeenkomsten met geestverwante sprekers als Domela Nieuwenhuis en richtten zich op de persoonlijke ontwikkeling van hun leden. Antimilitarisme was hun voornaamste streven.[212]

Antimilitaristische propaganda door soldaten in de kazernes was de militaire autoriteiten een doorn in het oog. Het ondermijnde de krijgstucht. Weldra namen de autoriteiten maatregelen tegen de Mobilisatieclubs door toespraken te verbieden en colporteurs van opruiende lectuur te arresteren.

Vooral in april en mei 1915 nam de repressie toe. Bijeenkomsten werden verboden verklaard voor soldaten en officieren onderhielden de betrokkenen over hun deelname. In Apeldoorn was de club in juni en juli 1915 betrokken bij hevige soldatenonlusten, een gevolg van de slechte verblijfsomstandigheden. In Leiden, waar een sterke club van vrij-socialistische signatuur actief was, werd de zaal tijdens een bijeenkomst geheel omsingeld door gewapende militairen. De namen van alle aanwezige soldaten werden genoteerd. Zij kregen acht dagen celstraf (cachot). Sommige aanwezigen werden meteen gearresteerd. Zeventien soldaten uit deze groep werden overgeplaatst.

Onderofficieren zagen er voortaan op toe dat militairen geen revolutionaire vergaderingen meer bezochten. Wolter Postma kreeg straf wegens het verspreiden van antimilitaristische lectuur in de kazerne, wat zijn commandant beschouwde als een ‘schurkenstreek’.

Domela Nieuwenhuis spreekt tijdens de Paasmanifestatie van de Federatieve Bond tegen het Militarisme in 1915

in Amsterdam, (bron: Groninger archieven)

De Krijgsraad stelde Postma echter in het gelijk, omdat er geen bewijs was voor de verspreiding. De bedoelde lectuur had geen antimilitaristische strekking. Inmiddels had hij al 22 van de 30 dagen waartoe hij was veroordeeld, vastgezeten. Nadien werd ook hij overgeplaatst. Het Volksdagblad, dat veel over de clubs publiceerde, werd samen met De Vrije Socialist, De Arbeid (het weekblad van het NAS) en De Wapens Neder voor militairen verboden. Plaatsen waar Het Volksdagblad op de leestafel lag, waren voor soldaten verboden terrein. De Arbeider werd opgestuurd naar gemobiliseerde geestverwanten in de diverse legerplaatsen. Dit werd alleen toegestaan als de krant geen soldatenkost’ publiceerde. Niettemin kwamen er uit Tilburg klachten dat het blad er niet werd bezorgd. Tegen de zomer van 1915 waren door al deze maatregelen de meeste Mobilisatieclubs ter ziele gegaan. Mede door hun openlijke optreden, waarbij geen geheimhouding werd betracht, vormden ze voor de autoriteiten een makkelijk doelwit.[213]

Hendrik Kaspers pleitte begin 1915 voor een nieuwe antimilitaristische organisatie ter linkerzijde van de SDAP op grondslag van de leuze ‘Geen man en geen cent voor het militarisme! Doel was de samenwerking tussen alle antimilitaristische krachten te bundelen, om zo de publieke opinie krachtiger te kunnen bewerken. De IAMV verenigde niet al deze krachten die zich nu tegen de oorlog keerden. Kaspers verzekerde zich op voorhand van de steun van sleutelfiguren binnen de vrij-socialistische beweging, zoals Domela Nieuwenhuis, Schermerhorn en de secretaris van het NAS.

In Amsterdam hield men in aanwezigheid van het Landelijk Comité van de IAMV een voorbereidende bijeenkomst als voorbereiding op een te houden conferentie. Organisaties die achter het antimilitaristische standpunt stonden, zouden hiervoor worden uitgenodigd. Een commissie bestaande uit landelijke bestuurders van het NAS en de IAMV, naast individuen als Wilhelmina Drucker en scheepvaartondernemer Egbert Wagenborg uit Delfzijl (met wie Kaspers was bevriend), bereidde de oprichting van de Federatieve Bond tegen het Militarisme voor.[214]

De landelijke oprichtingsbijeenkomst werd druk bezocht, maar deelname van antimilitaristen buiten de invloedssfeer van de vrije socialisten was er nauwelijks. Slechts een enkele SDAP’er en SDP’er waren aanwezig, terwijl van christelijke inbreng geen sprake was. De Bond wilde personen, groepen en organisaties verbinden op grond van de leuze ‘Geen man en geen cent voor het militarisme! ongeacht godsdienst of politieke overtuiging. De oorlog gold als een barbaarse moord-partij. Het voornemen was zowel in Den Haag als Amsterdam grote demonstratieve meetings te houden, maar alleen die in de hoofdstad ging door. Zo’n zesduizend deelnemers vormden met Pasen een indrukwekkende menigte die bij deze eerste grote anti-oorlogsbijeenkomst in ons land luisterde naar onder anderen Domela Nieuwenhuis, Bernard Lansink (NAS) en Wilhelmina Drucker.[215]

3. De invloed van het Dienstweigeringsmanifest

Grote beroering ontstond in mei 1915 toen een groep van 22 vooraanstaande Nederlanders aandrong op het verhogen van het aantal gemobiliseerde militairen in ons land. Zij drongen aan op een ‘algemene oefenplicht’ als opmaat naar de invoering van de algemene dienstplicht. De regering diende hierop een wetsontwerp in dat de dienstplicht uitbreidde naar mannen tot de leeftijd van veertig jaar. Dit gold ook voor degenen die eerder voor de dienstplicht waren vrijgeloot of vrijgesteld. Op voorstel van Domela Nieuwenhuis nam het congres van de IAMV een protestmotie aan tegen deze ‘militaristische waanzin! Dit was strijdig met de menselijke waardigheden en zou Nederland veranderen in éen grote kazerne. De antimilitaristen kondigden een felle campagne aan tegen deze ‘bloedwet! wat meteen werd opgepikt en ondersteund door bladen als De Vrije Socialist en De Arbeider. De noordelijke groepen gaven in de maanden juni en juli 1915 massaal gevolg aan deze oproep door protestbijeenkomsten te organiseren.

De anti-oorlogsmeeting in Sappemeer trok vierhonderd bezoekers, die luisterden naar Gerhard Rijnders. Deze Amsterdammer trad al vanaf het begin van 1915 in het Noorden op met felle redevoeringen die niet alleen tegen de oorlog waren gericht. Hij leverde ook stevige kritiek op de SDAP. Hij daagde de aanwezige SDAP’ers uit hun partij te verdedigen in een afzonderlijke debatvergadering met de vrije socialisten, maar van dit aanbod maakten ze geen gebruik. In Foxhol, waar Rijnders eveneens zijn rede ‘Vaderlandslievende en vaderlandsloze socialisten’ hield, organiseerde de plaatselijke SDAP tegelijkertijd een huishoudelijke vergadering om zo een dergelijke confrontatie te voorkomen.[216]

In Leeuwarden en Hoogezand-Sappemeer vonden grote provinciale bijeenkomsten plaats. Op de Groningse meeting waren dertienhonderd betalende bezoekers, onder wie de nodige SDAP’ers en rooms-katholieken. Er werd een motie naar de Tweede Kamer gezonden waarin krachtig werd geprotesteerd tegen de uitbreiding van de ‘oefenplicht’ en tegen het militarisme. De bijeenkomst in Leeuwarden werd ondanks harde wind bezocht door achthonderd mensen. Piet van der Veen sprak over het onderwerp ‘Liever de kerker in dan de kazerne’ en nam hierdoor een voorschot op zijn latere weigering van de dienstplicht. Toegang was verboden voor militairen, een sterke politiemacht hield daar toezicht op. Een militair die toch binnengekomen was, werd van het terrein verwijderd.[217]

Ook regionale meetings trokken soms veel publiek, zoals in Heerenveen (duizend bezoekers) en in Beetgum, waar Domela Nieuwenhuis optrad (zeshonderd bezoekers). Bij deze bijeenkomsten was doorgaans veel politie op de been. In Appingedam en Nieuwolda was een legerofficier aanwezig.

Vanwege de staat van beleg moest de militair commandant toestemming verlenen voor deze bijeenkomsten. Vanwege het slechte weer was de opkomst in Nieuwolda klein. De burgemeester werd vergezeld door een luitenant, drie marechaussees en enkele politieagenten. Toen Hendrik Kok de vergadering opende, stelde de wachtmeester hem de vraag of hij de voorwaarden wel kende waaronder de vergadering mocht plaatsvinden. Aangezien dit niet het geval was, moesten de sprekers, Jan Bijlstra en Hendrik Kaspers, eerst in gesprek met de burgemeester. Beide sprekers moesten een stuk tekenen waarin ze moesten verklaren de koningin niet te beledigen, het militaire gezag niet te ondermijnen en de neutraliteit niet te schenden.[218]

Naast de genoemde plaatsen vonden in veertien andere dorpen in het Noorden bijeenkomsten plaats tegen de ‘nieuwe bloedwet! waaraan doorgaans tussen de honderd en tweehonderd mensen deelnamen. In Amsterdam vond een landelijke protest met zesduizend deelnemers plaats tegen de wet. Het was de eerste keer dat op deze grote schaal antimilitaristische protesten tegen de oorlog werden geuit. De protestbijeenkomsten werden redelijk tot goed bezocht, maar het bezoekersaantal stond in geen verhouding tot de duizenden of tienduizenden die populaire sportevenementen bezochten. Uiteindelijk werd eind juli de nieuwe Landstormwet in afgezwakte vorm aangenomen.

De doelgroep beperkte zich tot mannen in de leeftijd tot dertig jaar. Hierdoor wist men het aantal gemobiliseerde soldaten op te voeren tot zo’n 400.000, een aantal dat pover afstak bij de miljoenen soldaten van de grote oorlogvoerende landen.[219]

De enkele gevallen van dienstweigering die zich in 1914 in ons land en daarbuiten voordeden, konden in De Arbeider op warme sympathie rekenen. Tegen de gemobiliseerde soldaat C. de Bruyn werd een maand celstraf geëist omdat hij niet terugkeerde bij zijn dienstonderdeel maar naar zijn werk ging. Zijn partner kreeg namelijk geen financiële steun omdat ze ongehuwd samenwoonden.

Later gaf de regering toe dat deze discriminerende regel gold voor alle ongehuwd samenwonenden.

De Vrije Groep uit Beetgum organiseerde een bijeenkomst met oud-dienstweigeraar en broodbakker Jan Kaaij, die in 1913 vanwege zijn dienstweigering gevangen had gezeten. ‘Het was aan z’n gehele toon van spreken, aan z’n kalm, zakelijk redeneeren te bemerken, dat in hem sprak het gevoel, het ware menschelijke gevoel. Daar stond voor ons een mensch Kaaij trad op in meerdere Friese plaatsen. In Gorredijk verbood burgemeester Selhorst de vroege aanvangstijd op zondagmorgen; eerst moest de kerkdienst afgelopen zijn! De burgemeester van Menaldumadeel verbood de opvoering van Kaaijs toneelstuk ‘De strijd tegen de vampyrs! Sommige passages werden beschouwd als opruiend of beledigend voor de Katholieke Kerk. In Augustinusga was voor de opvoering van dit toneelstuk toestemming nodig van de burgemeester. Deze reageerde met: ‘Is die kerel hier nu alweer?’ Hij had er geen trek in steeds politieagenten naar bijeenkomsten met Kaaij te moeten sturen. Omdat Kaaij tijdens een spreekbeurt de Duitse keizer een huichelaar zou hebben genoemd (hij had deze kwalificatie gebruikt in de vorm van een retorische vraag aan zijn publiek), werd hij vervolgd. In de zomer van 1915 verhuisde hij naar Beetgum, waardoor hij veelvuldig als spreker kon blijven optreden voor de noordelijke groepen. Daardoor was hij bij de autoriteiten niet geliefd. In plaatsen waar de staat van beleg gold, werd hem het spreken onmogelijk gemaakt.[220]

Pamflet ter aankondiging van het toneelstuk De strijd tegen de vampyrs van jan Kaaij op 23 februari 1916 in Wijnjeterp. (bron: Archief Volharding)

De acties tegen de uitbreiding van de dienstplicht gaven de vrije socialisten aanleiding zich te bezinnen over de keuze om zelf wel of geen dienst te doen in het leger. Velen neigden naar dienstweigering. Het aanvaarden van de militaire dienstweigering als een persoonlijk strijdmiddel tegen de oorlog werd vooral besproken in De Arbeider, door oud-redacteur van De Fakkel Piet van der Veen uit Sneek. ‘Liever de gevangenis in dan het moordenaarspakje aan,’ zo stelde hij. De oud-redacteur van Recht door Zee, C.J. Postmus, bepleitte de persoonlijke dienstweigering als opmaat naar massale dienstweigering. In een hoofdartikel in De Arbeider werd gesteld dat een burger die soldaat werd zich neerlegde bij het militarisme, al was het mopperend en vloekend. Hij liet zich hiertoe dwingen. Het verzet van militairen betrof slechts verzet tegen hun behandeling, niet tegen het gegeven dat ze militair waren geworden, merkte een briefschrijver op. Van der Veen stelde nu dat arbeiders voortaan zelf moesten bepalen of zij dienst zouden doen of niet. Zelf had hij reeds besloten de dienstplicht te weigeren: ‘Ik weiger soldaat te worden!’ Hij wilde anarchist zijn, was vaderlandsloos en trachtte mens te zijn! ‘Wij moeten de vredesmacht vormen, waarop de menschheid zoo lang gewacht heeft.’ De dag dat hij zou worden ingelijfd, moest een grote demonstratie tegen het militarisme worden.[221]

De Arbeider meende dat de vrije socialisten die voor de mobilisatie zouden worden opgeroepen drie keuzes hadden: weigeren, deserteren (het land verlaten) of lijdzaam het leger ingaan. Redacteur Kaspers wilde niet aandringen op dienstweigering, maar zou deze daad wel verwelkomen als een gerichte antimilitaristische daad tegen de oorlog. Ook andere bekende vrij-socialistische voormannen, zoals Murk Bottema uit Leeuwarden en Dirk Postma uit Franeker, gaven nu openlijk in het blad aan te zullen weigeren. De autoriteiten lieten weten dat dienstplichtigen die zonder geldige reden niet opkwamen, behandeld zouden worden als deserteur![222]

De uitbreiding van de dienstplicht wekte ook in bredere anti-oorlogskring belangstelling voor de dienstweigering. In september 1915 verscheen het Dienstweigeringsmanifest. Tot de initiatiefnemers behoorde de in Paterswolde woonachtige christenanarchist Louis Bahler, oud-dominee van Schiermonnikoog, Oosterwolde en Aduard. Hij schreef de ontwerptekst.

De tekst van het Dienstweigeringsmanifest luidde als volgt:

‘Wij allen, wier namen staan onder deze verklaring, richten ons tot het nederlandsche volk om te getuigen tegen den geest van oorlog en militarisme die al meer en meer daarover vaardig wordt. Wij verklaren hier openlijk, dat wij ons met onze gansche ziel keeren tegen alles wat tot het militarisme behoort, ook in den vorm van een dusgenaamd volksleger. Voor zoovelen wij ooit tot gewapende landsverdediging verplicht gerekend zouden worden, hopen wij de kracht te bezitten om alle persoonlijke, rechtstreeksche deelname te weigeren, de kracht om liever gevangenisstraf te ondergaan, ja zelfs gefusilleerd te worden, dan ontrouw te plegen aan ons geweten, onze overtuiging of wat wij de hoogste wetten van algemeene menselijkheid achten. Voor zoovele wij -

hetzij mannen, hetzij vrouwen - om onderscheidende redenen nimmer in de termen van militieplicht zouden vallen, schenken wij toch door onderteekening onzen zedelijken steun aan hen, die op bovengenoemden grond elke persoonlijke gewelddaad in dienst van het militarisme weigeren, terwijl wij zouden wenschen, ten volle in hunne aansprakelijkheid te mogen en te kunnen deelen.

Immers wij beschouwen dienstweigering als een der middelen welker samenwerking het militarisme zal vernietigen, waarbij de persoonlijke dienstweigering groote, zedelijke waarde heeft, mede om tot massale dienstweigering te geraken.’

Bijna 180 mensen ondertekenden dit manifest, dat werd verspreid in een oplage van 25.

exemplaren. Tot de ondertekenaars behoorden de nodige predikanten, antimilitaristen en vrije socialisten. Een deel van hen was afkomstig uit de Bond van Christen-Socialisten (BCS), een kleine partij die in 1907 was ontstaan. De leden waren afkomstig uit hervormd-protestantse kringen en waren door toedoen van de oorlog geradicaliseerd. Hun belangrijkste voorman was Bart de Ligt, werkzaam als predikant in Nuenen en Geldrop. Hij werd in juni 1915 verbannen uit de drie zuidelijke provincies (waar de staat van beleg heerste) vanwege een antimilitaristisch getinte preek waarin hij de kadaverdiscipline van het leger hekelde.[223]

Het Dienstweigeringsmanifest bracht de mobilisatie weliswaar niet in gevaar, maar deze oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid leidde wel tot een flink maatschappelijk debat. In oktober 1915

verschenen de tweede en de derde oplage, met een groter aantal ondertekenaars (respectievelijk 326 en 529) dan bij het eerste manifest, die opnieuw in oplages van tienduizenden exemplaren werden verspreid. De autoriteiten trachtten door middel van justitiële vervolgingen paal en perk te stellen aan dit voor Nederlandse begrippen ongehoord brutale manifest. Diverse prominente ondertekenaars werden gedagvaard wegens opruiing en veroordeeld tot aanzienlijke boetes of een aantal weken hechtenis. In sommige gevallen volgde vrijspraak. Ambtenaren die tekenden, werden voor de keus gesteld: hun handtekening intrekken of ontslagen worden. Daarop trokken 183 personen hun ondertekening terug. Degenen die de moed hadden dit dreigement te trotseren, werden zonder pardon ontslagen.[224]

Justitie verhoorde Bahler tweeëneenhalf uur en vervolgde hem wegens opruiing. Ook kreeg hij huiszoeking. Tegenover De Arbeider liet hij weten: ‘Als justitie mij wil gebruiken om propaganda te maken, dan vindt ze mij bereid.’ Hij schreef vervolgens het manifest Wie zijn de opruiers?, waarvan tienduizenden exemplaren werden verspreid. Hij meende dat juist de volkeren waren opgeruid, die elkaar nu bevochten in de loopgraven. Hij stelde de hoogwaardigheidsbekleders daarvoor verantwoordelijk, naast de ‘imperialisten, de diplomaten, de oorlogsindustrieën en de beroepsmilitairen! Kaspers sprak op een vergadering in Paterswolde over de vervolging van Bahler.

Hij legde het verband uit tussen de oorlogsslachting in Europa en de persoonlijke weigering van de oud-dominee. In Groningen verbood men een dergelijke bijeenkomst waar Bahler zou spreken.[225]

De belangstelling van pers en publiek voor deze rechtszaken tegen de ondertekenaars was overweldigend. Zo werd het dienstweigeren onder de aandacht van een groot publiek gebracht. Dit gold ook voor de processen tegen een aantal dominees in het Noorden. In december 1915 moest Louis Bahler in Assen voorkomen wegens opruiing, samen met de christen-socialistische dominee J.B.Th. Hugenholtz, destijds predikant in Vledder. Bahler verklaarde dat hij te beschaafd was om opruiend gedrag te vertonen. Hij stelde juist het militarisme voor als een vorm van opruiing, omdat het gericht was tegen de beschaving zelf. Indien men het ‘getuigen’ wilde verbieden, dan kon men evengoed elke verkondiging van het evangelie strafbaar stellen, zo vond hij. Vanaf de volle publieke tribune klonk soms applaus. Bahler werd, na aanvankelijke vrijspraak, in 1916 door het gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld tot een boete van 75 gulden.[226]

De Arbeider volgde de gebeurtenissen op de voet en drukte de verdedigingsredes van de dominees af. Kaspers sprak in het Noorden op diverse protestvergaderingen over het Manifest en trad op tijdens een bijeenkomst ter ondersteuning van Bahler. In diverse plaatsen richtte men solidariteitsgroepen op. In Den Haag werd de Vereniging Dienstweigering tijdens de vervolging van haar bestuursleden aangemerkt

als vereniging. In Sneek verenigden de plaatselijke ondertekenaars zich en organiseerden bijeenkomsten waar soms wel zeshonderd betalende bezoekers kwamen. Vanwege de vervolging van de ondertekenaars richtte men vanuit de vrij-socialistische beweging het Comité inzake Gewetensvrijheid op.[227]

De vierde oplage van het Manifest verscheen met Kerstmis 1915 in een oplage van minstens honderdduizend stuks en bevatte tevens de handtekening van Domela Nieuwenhuis en zijn echtgenote Bertha Godthelp. Deze versie was door 577 mensen ondertekend. Eind maart 1916 verscheen met 912 ondertekenaars de vijfde editie, in een oplage van vijfendertigduizend stuks. In de zomer van 1916 verscheen een nieuw internationaal manifest, waarvan de tekst was aangescherpt. Twaalfhonderd mensen onderschreven dit. Velen van hen waren afkomstig uit de vrij-socialistische beweging en de IAMV. Het Noorden was goed vertegenwoordigd; met name in Friesland was er flinke steun voor de actie. De ondertekenaars richtten ook een Landelijke Organisatie van Onderteekenaren van het Dienstweigeringsmanifest op, die behalve het organiseren van vergaderingen ook een steunfonds opzette voor degenen die werden vervolgd omdat ze hun handtekening hadden gezet.[228]

4. Dienstweigering als vrij-socialistische actie tegen de oorlog

Vanaf november 1915 was sprake van daadwerkelijke militaire dienstweigering bij mannen die werden opgeroepen hun dienstplicht te vervullen. Zij kwamen bewust niet opdagen. Het duurde soms een aantal weken voordat zij werden opgepakt en naar de kazernes werden overgebracht waar ze hadden moeten verschijnen. De eerste dienstweigeraar in het Noorden was arbeider Jan Zuidema, actief lid van de Vrije Groep in Zuidbroek. In de Hendrik-kazerne in Assen las men hem de krijgsartikelen voor en kreeg hij de vraag waarom hij niet was opgekomen. Zijn antwoord luidde dat hij niet tot moordenaar opgeleid wenste te worden en geen vaderland kende. Hij wilde niets te maken hebben met het militarisme. Hij werd overgebracht naar Arnhem om daar voor de krijgsraad te verschijnen. Eind september 1916 bezweek hij als gevolg van de slechte omstandigheden en verzorging. Lichamelijk had hij de strijd niet vol kunnen houden, maar zijn inzichten veranderden niet.[229]

De behandeling van gevangengenomen dienstweigeraars was aanvankelijk vaak mensonterend. Ze werden veelal ondergebracht in kleine, vochtige en koude ruimtes met weinig tot geen daglicht. Een tafel en een stoel ontbraken, de deken was dun en soms werd er wekenlang niet gelucht. Medische behandeling van ziektes en aandoeningen werd geweigerd, en de kwaliteit van het voedsel liet zwaar te wensen over. Soms zaten de dienstweigeraars geboeid in hun cel en er vonden regelmatig fysieke mishandelingen plaats. Afgekeurde cellen werden bewust bestemd voor dienstweigeraars.

Post hield men achter.

In de maanden na de weigering van Zuidema volgden mandenmaker Hendrik Krijthe (Sappemeer), fabrieksarbeider Ailke Sesselaar (Foxhol), stukadoor A. Koekoek (Kalwijk, Hoogezand), Harm de Vries (Groningen) en Piet van der Veen (Sneek), die allen in meer of mindere mate actief waren in de vrij-socialistische beweging. Van der Veen kreeg geen toestemming zijn verdedigingsrede uit te spreken; daarop verscheen deze in de vrij-socialistische pers. Koekoek vroeg de burgemeester en zijn vrouw zijn loon als stukadoor (drie gulden per dag) uitgekeerd zou kunnen krijgen als hij in dienst moest. Het antwoord was dat zij slechts negentig cent en tien cent per kind per dag zou krijgen, waarop Koekoek besloot thuis te blijven om voor zijn gezin te blijven zorgen. De burgemeester nodigde de als ‘brutaal’ beschouwde Krijthe uit voor een gesprek waarin hij hem de vraag stelde of hij zijn dienstplicht zou weigeren. Na het bevestigende antwoord deed de burgemeester hem het aanbod dat hij zich in Groningen zou laten afkeuren. Aangenomen in Groningen werd Krijthe goedgekeurd en meteen overgebracht naar de kazerne in Assen. Voordat hij het soldatenpak moest aantrekken, kreeg hij toestemming een oom in Assen te bezoeken, mits hij bijtijds weer ‘thuis’ zou komen. En thuis kwam hij, doordat hij meteen de trein naar Sappemeer nam![230]

Over het algemeen kwam de dienstweigering voort uit de weigering een ‘automaat’ of ‘moordenaar’ te worden. Soms gingen dienstplichtigen aanvankelijk wel in dienst, maar door dienstweigeringsacties van anderen veranderden ze van opvatting. Doorgaans kregen de weigeraars uiteindelijk tien maanden celstraf, vaak op basis van een tweetal processen. In deze oorlogsjaren volgde na de opsluiting in kazernes celstraf in huizen van bewaring.

Redacteur Hendrik Kaspers schonk in De Arbeider veel aandacht aan de dienstweigeraars. Hij nam het initiatief voor het samenstellen van Dienstweigeraarslijsten waarop de namen van de vastzittende mannen kwamen te staan. Hij publiceerde deze wekelijks en deed in een rubriek verslag van hoe het hen verging. Veel weigeraars hielden hem vanuit hun gevangenschap op de hoogte van hun lotgevallen. Dit zorgde voor ondersteuningsacties en stimuleerde tevens het dienstweigeren in de drie noordelijke provincies. Behalve dat vastzittende jongemannen veel post ontvingen, konden ze zich ook verheugen op bezoek van geestverwanten buiten de gevangenispoort, die hen daarvandaan toezongen. De reeds genoemde Krijthe schreef in 1916

vanuit de Hendrik-kazerne in Assen over zo’n gebeurtenis:

Geen pen is in staat te schrijven hoe gelukkig we ons door die warme sympathiebetuiging gevoelden. En ik kan u ook nooit genoeg prijzen om de welgemeende liederen, die door het koor ten beste werden gegeven. Toen jullie weg waren, waren we allen bijna te vol om een woord te zeggen Tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog weigerden ongeveer twintig jongemannen hun militaire dienst. Vanaf eind 1915 waren dat er de gedurende de oorlogsjaren 460. De overgrote meerderheid was afkomstig uit vrij-socialistische milieus. Voor een deel van hen gold dat hun ouders reeds actief waren in de beweging. Ze waren afkomstig uit plaatsen en streken waar vrije socialisten van oudsher actief waren. Behalve de drie noordelijke provincies betrof dit Twente, de Zaanstreek, delen van Noord-Holland en de grotere plaatsen in de Randstad. Na de Eerste Wereldoorlog werd dienstweigeren gemeengoed in vrij-socialistische gezinnen. Tot de Tweede Wereldoorlog weigerden jaarlijks zo’n 25 tot 40 jongens de militaire dienstplicht.[232]

De beweging ondersteunde de dienstweigeraars goed. In juli 1918 kwam een Steunfonds voor Dienstweigeraars tot stand waarin het fonds van de IAMV samenging met het steunfonds voor de vervolgde ondertekenaars van het Dienstweigeringsmanifest. Daarmee kreeg de samenwerking tussen vrije socialisten, christenanarchisten en christen-socialisten ook organisatorisch een grondslag. In de oorlogsjaren vanaf 1916 verstrekte het fonds aan 238 gezinnen een uitkering. Na de oorlog nam de steun in omvang af, maar in 1921 was nog wel in totaal honderdduizend gulden (zo’n 46.000 euro) uitgekeerd.[233]

De dienstweigeringsbeweging was een uiting van de groeiende weerzin in Nederland tegen de Eerste Wereldoorlog. De vele doden, het grootschalige militaire geweld, de maatschappelijke ontwrichting en de toenemende schaarste die honger bracht, waren factoren die bijdroegen tot een breed gedragen antioorlogs-stemming in Nederland. Het gaf een geweldige impuls aan de antimilitaristische beweging en leidde tot toenadering tussen de IAMV, christenanarchisten en christen-socialisten.

5. De vrije socialisten en het Revolutionair Socialistisch Comité (RSC) De invloed van de SDP op het LAC ervoer men binnen het NAS als te overheersend. Toch was men binnen de onafhankelijke vakbeweging niet ongevoelig voor deze toenaderingspoging van deze sociaaldemocraten. De sociale wetgeving, die schoorvoetend op gang was gekomen, dwong de syndicalisten, als ze invloed wilde behouden binnen de arbeidersbeweging, tot een meer pragmatische koers.

Het succes van SDAP en NW, die zich na 1910 konden verheugen in een toenemend aantal stemmen en leden, maakte duidelijk dat van een ‘schone-handen-politiek geen sprake kon zijn. De SDP beriep zich op een revolutionaire gezindheid en beschikte over capabele krachten die politiek inzicht wisten te koppelen aan organisatorische daadkracht. Juist daaraan ontbrak het in vrij-socialistische kringen, waar de heersende opvatting bleef dat het zelforganiserend vermogen van de arbeiders voorop moest blijven staan. Centraal stond het propageren van vrijheidslievende ideeën en niet het organiseren van maatschappelijke onvrede. De SDP legde daar juist wel de nadruk op.

Van een krachtige landelijke anarchistische organisatie was geen sprake, hoewel in Amsterdam in 1914 de Sociaal-Anarchistische Actie (SAA) was opgericht, die zo’n tweehonderd leden telde. Ook Domela Nieuwenhuis maakte er deel van uit. Hoewel deze organisatie als doel had de landelijke samenwerking te bevorderen, bleef ze uitsluitend een Amsterdamse zaak.[234]

De meerderheid van het NAS-kader was duidelijk geworteld in de vrij-socialistische beweging.

Men stoorde zich echter in toenemende mate aan de principiële kritiek van Domela Nieuwenhuis en zijn directe aanhang, die ieder praktisch werken haast onmogelijk leek te maken. De maatschappelijke ontwikkelingen maakten een georganiseerd optreden en machtsvorming dringend noodzakelijk, vond Harm Kolthek, die was uitgegroeid tot Domela’s belangrijkste criticus binnen de beweging. Domela Nieuwenhuis had volgens hem geen oog voor deze maatschappelijke realiteit.[235]

Tegen deze achtergrond verscheen in de zomer van 1915 een rondschrijven van zo’n 23 prominente vrije socialisten, veelal kaderleden van het NAS, waarin ze pleitten voor een nieuwe landelijke organisatie. Onder hen bevonden zich de uit het Noorden vertrokken Foeke Kamstra en Johan Meisner. De conclusie was dat de beweging de massa niet in beweging wist te krijgen. Om de massa te kunnen organiseren, moest eerst de beweging goed worden georganiseerd, nationaal en ook internationaal. Deze syndicalisten achtten naast de onafhankelijke vakbeweging een stevig georganiseerde vrij-socialistische beweging noodzakelijk. Daarmee zou de nieuwe organisatie fungeren als een politieke waakhond om het NAS op het rechte spoor te houden. Hendrik Kaspers nam deze uitdaging niet aan. Hij meende dat elke groep genoeg te doen had in de eigen omgeving.

Het voornaamste was dat het vrij -socialistisch ideeëngoed goed werd verspreid.[236]

Pas eind 1915 werd in Utrecht de Landelijke Federatie van Revolutionaire Socialisten (FRS) opgericht Het orgaan van de nieuwe federatie werd het vrijsocialistisch blad De Toekomst, dat al vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw in Middelburg verscheen en steeds een ‘pro-organisatie’-standpunt had ingenomen. De FRS sloot zich aan bij het LAC. Daarbij speelde de onuitgesproken wens om vanuit een sterkere positie de samenwerking met de SDP in de anti-oorlogscoalitie voort te kunnen zetten. De term ‘revolutionaire socialisten’ kon in De Arbeider op weinig instemming rekenen, aangezien de SDP en de linkervleugel binnen de SDAP zich ook zo noemden. Deelnemers uit het Noorden en Twente waren niet aanwezig geweest bij de oprichtingsvergadering. De Vrije Groep in Groningen had weliswaar haar sympathie betuigd voor het plan en ook over deelname aan het oprichtingscongres gepraat, maar bleef buiten de FRS staan.

Dat Domela Nieuwenhuis zich weinig vleiend uitgelaten had over deze landelijke organisatie speelde beslist een grote rol.[237]

De dominante positie van de SDP binnen het LAC leidde er zelfs toe dat het Landelijk Comité in februari 1916 werd opgeheven. In Groningen wekte Henriette Roland Holst ergernis op door de loftrompet te steken over de SDP op een protestvergadering van het plaatselijke Agitatie Comité tegen de vervolging van de ondertekenaars van het Dienstweigeringsmanifest. Ze beweerde ook dat de onafhankelijke vakbeweging zich achter de SDP had geschaard. Kaspers kreeg luide instemming met zijn pleidooi tegen het parlementarisme. De mannen van de onafhankelijke vakbeweging keurden af dat Roland Holst deze bijeenkomst dienstbaar maakte aan haar politieke overtuiging.[238]

Er vormde zich ter linkerzijde van de SDAP snel een nieuwe, brede anti-oorlogscoalitie. De directe aanleiding vormden de geruchten in maart 1916 van een Engelse invasie van Nederland, die de indruk wekten dat ons land toch betrokken zou raken in het oorlogsgeweld. Meteen verscheen een oproep die ondertekend werd door bekende personen van de SDP, het NAS en uit de vrij-socialistische beweging, zoals Hendrik Kaspers en Domela Nieuwenhuis. Men sprak zich uit tegen de oorlog en vóór demobilisatie. Ook christen-socialisten als Bart de Ligt die het Dienstweigeringsmanifest hadden ondertekend en linkse SDAP’ers onderschreven deze oproep. Kaspers toonde zich verheugd over deze samenwerking en riep de noordelijke geestverwanten op deel te nemen aan het Demonstratief Congres van alle antimilitaristen in Amsterdam in april 1916, waar de eis van demobilisatie nader besproken zou worden. Zijn optimisme werd versterkt door de grote opkomst op bijeenkomsten van de vrije socialisten in Leeuwarden (over het Dienstweigeringsmanifest, met duizend bezoekers) en Amsterdam (tegen de duurte, met tweeduizend bezoekers).[239]

Dit Demonstratief Congres verliep succesvol en in grote eensgezindheid. Met duizenden bezoekers was de toestroom zo groot dat er extra zalen gehuurd moesten worden. Ook uit het Noorden waren vele vrij-socialistische groepen vertegenwoordigd. Domela Nieuwenhuis, die optrad als spreker, werd begroet met donderend applaus. Hij kreeg de lachers op zijn hand door te refereren aan een in buitenlandse kranten verschenen verklaring van de Nederlandse regering waarin stond dat ons land goed was voorbereid op een oorlog. De suggestie dat door de mobilisatie de vrede in ons land gehandhaafd zou blijven, betwijfelde hij op basis van de (oorlogs) belangen van de diverse oorlogvoerende landen. De enige hoop op vrede was gelegen in de opstelling van de arbeiders, maar ook zij lieten zich overal in Europa meeslepen in de oorlogsroes.[240]

Het congres nam drie resoluties aan. Allereerst werd de eis van algehele demobilisatie uitgesproken.

Voorts werden uitvoerverboden geëist van alle levensmiddelen die het volk ontbeerde. De schaarste liet zich als gevolg van de oorlog nu duchtig voelen. Er werd honger geleden, terwijl de voedselprijzen verder in prijs bleven stijgen en schaarser werden. In de derde resolutie stelde men dat het stakingswapen het sterkste protestmiddel was waarover de arbeiders beschikten. Aansluitend richtte men het Revolutionair Socialistisch Comité tegen den Oorlog en zijn Gevolgen (RSC) op, dat nagenoeg alle socialistische organisaties links van de SDAP verenigde.[241]

De organisaties waarvan vrije socialisten deel uitmaakten, sloten zich allen aan bij dit RSC. Zonder problemen verliep dit niet. De SDP had de eis van de algemene werkstaking weliswaar onderschreven (die ze voorheen net als de SDAP afdeed als ‘anarchistische frase’), maar de partij voorkwam dat het voorstel van de IAMV werd aangenomen om tot dienstweigering op te roepen.

Juist de dienstweigering was het antimilitaristische actiepunt waarmee de vrij-socialistische beweging zich wist te profileren en te verbreden. De SDP stond meer op het standpunt van ‘de wapens hier’ en omarmde het sociaaldemocratisch standpunt van het volksleger. Wel sprak het RSC zich in een ander opzicht uit in antimilitaristische zin. In juli 1916 richtte het Comité een manifest tot de munitiearbeiders waarin ze destructieve oorlogsarbeid hekelde. Voor het eerst werd in ons land een pleidooi gehouden voor verantwoorde productieve arbeid.[242]

Het congres betekende in meerdere opzichten een keerpunt in deze oorlogsperiode. Het bracht de organisaties ter linkerzijde van de SDAP bijeen onder de noemer van het ‘revolutionaire socialisme’ en het succes van de bijeenkomst bracht bij de betrokkenen nieuw elan om het protest tegen de oorlog voort te zetten. Voor het eerst leek men aansluiting te vinden bij een groter deel van de bevolking, dat steeds meer te kampen kreeg met een gebrek aan levensmiddelen.

In het Noorden, waar voorheen de activiteiten van het Groningse Agitatie-Comité (bestaande uit SDP en PAS) slechts sporadisch in De Arbeider werden besproken, erkende Kaspers nu de samenwerking met de SDP (zo vond in Groningen de 1 meiviering samen met de SDP plaats). Wel benadrukte hij dat de ‘democratische’ strijdwijze van de SDP niet inhield dat dit ook een ‘anarchistische’ was. Haar streven naar politieke invloed achtte hij verwerpelijk. De oud-redacteurr van het geestverwante Recht door Zee, Postmus, ageerde in dit blad stevig tegen de SDP. De partij had de vrij-socialistische eisen over de bestrijding van het militarisme en het propageren van de algemene staking overgenomen, maar zij zocht toegang tot de vrij-socialistische beweging om deze te gebruiken voor haar eigen succes. Gezien haar beperkte omvang was de SDP zelf tot weinig in staat. Postmus waarschuwde om hun vertegenwoordigers niet op de voorgrond te laten treden![243]

In het Noorden pakte men met hernieuwd elan het anti-oorlogsprotest meteen groots aan. De in begin mei 1916 geplande (provinciale) bijeenkomsten van de vrije socialisten in Groningen en Sappemeer, waar ook een christensocialist en een SDAP’er zouden spreken, vonden echter geen doorgang. De militaire commandant gaf geen toestemming voor een openbare bijeenkomst in de stad Groningen omdat hij de dienstweigering (de vergadering was uitgegaan van de Groningse ondertekenaars van het Dienstiuegeringsmanifest) gevaarlijk achtte. De vrije socialisten hekelden deze inperking van de vrijheid van meningsuiting en het misbruik dat nu van de staat van beleg werd gemaakt. Deze was van kracht omdat in Groningen Engelse soldaten waren geïnterneerd. Voor een nadien geplande bijeenkomst kon men geen sprekers vinden. Pas eind mei kon in Sappemeer een grote bijeenkomst worden georganiseerd. Zo’n zevenhonderd bezoekers luisterden naar drie vrij-socialistische sprekers. De burgemeester wilde dat Van der Veen, die zou spreken over de reden waarom hij dienst ging weigeren, zou beloven niet op te roepen tot dienstweigering. Dat deed hij echter wel. De in groten getale aanwezige politie en marechaussee grepen niet in.[244]

In Groningen kwam een stedelijke RSC tot stand die hoofdzakelijk steunde op het PAS en de SDP.

Het RSC in Leeuwarden kreeg aanvankelijk een provinciaal karakter, waarbij zich zo’n twintig organisaties aansloten. Voorzitter werd Cees Bonnet, die zowel in het NAS als in de vrij-socialistische beweging een actieve rol speelde. Later kreeg het RSC een meer lokaal karakter. In Sneek en de Zuidoosthoek van Friesland was gedurende enige tijd ook sprake van een RSC, dan wel van een Comité van Actie.[245]

Het RSC hield op 4 juni in zeventien plaatsen haar eerste grote manifestaties tegen de duurte en vóór demobilisatie. Om bekendheid aan de Groningse bijeenkomsten te geven, werden vanuit de stad en Sappemeer fietstochten door de provincie gehouden die veel belangstelling trokken, ook vanwege de zangers die liederen ten beste gaven. Ieder had een bordje aan de fiets met een krachtige leuze tegen de oorlog, hét militarisme, de duurte en het kapitalisme. In Groningen trotseerden duizend mensen een stevige wind, waarin alleen Kaspers zich als spreker goed verstaanbaar wist te maken. Hij benadrukte het belang van de persoonlijke ontwikkeling die tot krachtige individuen moest leiden als voorbereiding op de te leveren strijd. De militaire commandant had de optocht daags tevoren verboden, in tegenstelling tot die van de SDAP! Er was veel politie en marechaussee op de been. In Leeuwarden vond een provinciale bijeenkomst van het RSC plaats, in Stadskanaal een regionale. Ook buiten het RSC om hielden de vrije socialisten in het Noorden na het Demonstratief Congres (soms grote) bijeenkomsten. Niet alleen in het kader van de strijd voor demobilisatie en algemene werkstaking, en tegen de duurte, maar ook om te benadrukken dat iedereen het recht had dienst te weigeren. Dit was het geval in Emmer-Compascuum (waar ook SDP-leider David Wijnkoop sprak), Appelscha, Franeker, Arum, Appingedam en Beetgum.[246]

Het RSC zette een volkspetitionnement op vanwege de steeds nijpender wordende voedselsituatie in ons land. Daarin eiste men een uitvoerverbod op voedsel en betaalbare levensmiddelen. De boterzachte uitvoerverboden hielden de export van vee, graan en groenten niet tegen. Aardappelen werden ingekuild, waardoor de prijs hoog bleef. Bakkers klaagden dat ze voor het bakken van hun bruinbrood bedorven tarwe kregen aangeleverd. Het ingevoerde exportverbod voor diverse groenten leidde er niet toe dat ze goedkoop op de markt kwamen. Ze werden ingedroogd en lagen in magazijnen en pakhuizen te wachten om op een later moment toch de grens over te gaan. In Finsterwolde werd de rogge (waarvan het door arbeiders veel gegeten roggebrood van werd gemaakt) voortijdig afgemaaid om dit als stro duur te kunnen verkopen! Producten als bleekmiddel en zeeppoeder bleken vermengd te zijn met allerlei rotzooi. De aardappelen waren zo duur en van dermate slechte kwaliteit dat het in juni 1916 tot demonstraties kwam. In Amsterdam gingen 25 mensen de straat op. In Rotterdam werden winkelruiten ingegooid en vonden confrontaties met de politie plaats. In beide plaatsen leidde dit tot een demonstratieverbod.[247]

In Groningen werd de handtekeningenactie van het RSC gedegen aangepakt door de stad in acht wijken te verdelen, die werden bewerkt door zeventig mensen. Huis aan huis liet men de mensen tekenen. Binnen een maand moest deze klus geklaard zijn. De vrije socialisten zagen het verzoekschrift als een middel om het volk strijdbaar te maken als het zou aankomen op een algemene werkstaking. Zo’n 67.000 mensen ondersteunden middels een handtekening deze actie, waarvan er zesduizend in Groningen waren opgehaald. Het volkspetitionemement legde een stevige basis onder het RSC, dat in het hele land ook daadwerkelijk van de grond kwam. Het RSC

organiseerde in 1916 meer succesvolle demonstraties en manifestaties dan waartoe het LAC daarvoor in staat was geweest.[248]

Binnen het RSC bleven de oude tegenstellingen met de SDP een rol spelen. Het NAS zag het RSC

als concurrent. De nadruk die het Comité had gelegd op de werkstaking riep vragen op. Van wie moest het initiatief tot stakingen uitgaan (het RSC of het NAS?) en wat was het moment om tot het uitroepen van stakingen over te gaan? Vanwege deze vraagstukken trad de voorzitter van het NAS toe tot het dagelijks bestuur van het RSC. Voorheen beschikte het NAS niet over een vertegenwoordiger in dit bestuur. Van de vrij-socialistische organisaties maakte alleen de IAMV deel uit van het bestuur en wel in de persoon van Johan Meisner. Hij was weliswaar ook bestuurder van de Kleermakersbond van het NAS, maar had als penningmeester van het Landelijk Comité van de antimilitaristen zitting in het Comité. Daarnaast speelde ook de meer principiële discussie over de verhouding tussen directe actie (waarvan de staking een uitingsvorm was) en het parlementarisme een rol van betekenis. Een oud twistpunt tussen vrije socialisten en sociaaldemocraten trad zo opnieuw op de voorgrond. Binnen het NAS vreesde men dat de SDP het instrument van de directe actie slechts dienstbaar wilde maken aan de parlementaire zetelstrijd. De angst voor overheersing door de SDP bleef binnen het NAS een rol spelen.[249]

In vrij-socialistische kring ondervond het optreden van het RSC steeds meer kritiek. Het blad De Vrije Socialist, waarin Gerhard Rijnders een belangrijker rol speelde omdat de gezondheid van Domela Nieuwenhuis achteruitging, veroordeelde de levensmiddelenactie als weinig revolutionair.

Er was geen massabeweging van de grond gekomen en het RSC durfde het uitroepen van een algemene werkstaking niet aan. Binnen het IAMV miste men de principiële bestrijding van oorlog en militarisme in het Comité. Daarop traden de SAA en de IAMV, waarvan de laatste ook niet langer de financiële lasten van het lidmaatschap kon dragen, uit het Comité. Beide organisaties hekelden ook de dominante positie die de SDP in het RSC innam. Bij de talloze plaatselijke Comités bleven LAMV-afdelingen en Vrije Groepen wel betrokken. Zeker in het Noorden, maar daar had de SDP, op de stad Groningen na, nog nauwelijks aanhang verworven.[250]

De IAMV hield in mei 1917 haar jaarlijks congres, waarvoor ook vrij-socialistische groepen en syndicalistische vakverenigingen van het NAS waren uitgenodigd, teneinde de kwestie van de landelijke samenwerking te bespreken. Het NAS wees de uitnodiging van de hand. Ze wilde met Bernard Lansink jr. als nieuwe voorzitter een meer onafhankelijke koers varen en was van mening dat het IAMV niet te bepalen had wat de onafhankelijke vakbeweging te doen stond. Men vond de afscheiding van de IAMV van het RSC vreemd aangezien het samenroepen van de genoemde groepen de indruk wekte dat men met een alternatief voor het RSC wilde komen.

Dit congres leverde echter geen nieuwe landelijke coalitie tegen de oorlog op. Het NAS wilde niet en de IAMV zelf bleek te zeer verdeeld.[251]

In de loop van 1917 nam het volksverzet grotere vormen aan. De gevolgen van de oorlog ondervond de Nederlandse bevolking in toenemende mate aan den lijve. In de koude wintermaanden was de onrust toegenomen als gevolg van de schaarste aan levensmiddelen en brandstof. In Amsterdam vond een door het RSC uitgeroepen betoging plaats waaraan 20 mensen deelnamen. Bij een politiecharge vielen ernstige gewonden. Opnieuw dreigde Nederland, deze keer als gevolg van de onbeperkte duikbotenoorlog, betrokken te raken bij het oorlogsgeweld.

Gedurende het voorjaar bleven met name in de grote steden acties plaatsvinden, vooral in het kader van de werkloosheidsvoorziening. Begin juli was Amsterdam door het uitblijven van de nieuwe aardappeloogst opnieuw het toneel van voedselrellen. Tijdens dit ‘aardappeloproer’ vonden plunderingen plaats waarbij, doordat het leger op de demonstranten schoot, doden en gewonden vielen. Een legereenheid bestaande uit Groningers weigerde echter op de Amsterdamse bevolking te schieten.62 Daarop werd in de hoofdstad een demonstratieverbod uitgeroepen. Het RSC respecteerde dit besluit, aangezien men verder bloedvergieten wilde voorkomen. Wel riep het Comité daarop een 24-uursstaking uit waaraan zo’n 15.000 arbeiders deelnamen. Desondanks zetten de acties zich later dat jaar niet door. De belangstelling voor de jaarlijkse manifestaties van het RSC op 1 augustus, de datum waarop de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, en Prinsjesdag waren niet bepaald groot.[253]

Toenemende arbeidsonrust leidde binnen het NAS tot de opvatting dat er meer samenwerking gezocht moest worden met de NW. De pragmatisch ingestelde Lansink jr. stuurde aan op deze ontwikkeling. Het laatste oorlogsjaar vertoonde hetzelfde patroon als het voorgaande. Dit had mede tot gevolg dat het RSC als landelijke organisatie nauwelijks nog een rol van betekenis had in de protestbeweging tegen de oorlog.[254]

6. De groei van de vrij-socialistische beweging

De noordelijke vrije socialisten speelden een actieve rol in de organisatie van het protest tegen de oorlog; ze agiteerden voor een betere levensmiddelenvoorziening. Naarmate de oorlog vorderde, werd de situatie steeds nijpender. De inspanningen van de vrije socialisten bleven niet zonder resultaat. Gedurende de oorlog groeide de beweging in het Noorden aanzienlijk. Deze groei manifesteerde zich in de antimilitaristische IAMV, de Vrije Groepen, het NAS en ook in het ontstaan van vrouwengroepen. De oplage van het weekblad De Arbeider verdubbelde tijdens de oorlogsjaren.[255]

Vooral de IAMV profiteerde van de publieke afkeer tegen de oorlog. In Friesland ontstonden in de oorlogsjaren maar liefst vijftien nieuwe afdelingen. De vrij-socialistische beweging organiseerde zich in deze provincie, nu er oorlog was, vooral in antimilitaristische groepen. Deels betrof dit leden van voormalige Vrije Groepen die ter ziele waren gegaan, zoals in Drachten. Door de oorlog hergroepeerde de beweging zich met hulp van de IAMV.[256]

Een aantal afdelingen verenigde zich in de Federatie IAMV Friesland, met als doel het antimilitarisme doelmatiger te kunnen propageren en om effectiever nieuwe afdelingen op te kunnen richten. Daarbij wenste de IAMV zich duidelijker te profileren tegenover de Vereniging Dienstweigering, waarin nogal wat rode dominees actief waren. Vooral de uitgesproken atheïstische vrije socialisten waren hier niet van gecharmeerd. De Friese lAMV-Federatie organiseerde in Hepkema’s Bosjes bij Heerenveen jaarlijks een grote protestbijeenkomst tegen het uitbreken van de oorlog in 1914, die werd veroordeeld als een ‘schandelijke menschenslachting![257]

In Groningen was de groei van de IAMV minder spectaculair, het aantal afdelingen groeide er van twee naar tien. De Federatie IAMV Groningen en Drenthe werd opgericht naar voorbeeld van de Friezen. Acht afdelingen sloten zich erbij aan. Men wilde het Groningse Hogeland bewerken door openbare bijeenkomsten te houden. De vrije socialisten bleven hun pijlen richten op dit noordelijke deel van Groningen, waar ze slechts zeer beperkt voet aan de grond kregen. Ze vatten voorts het plan op een gratis propagandablad te vervaardigen. ‘Laat ons het brute geweld toonen, dat we niet versagen,’ meende Harm Gerrit Mulder van Stadskanaal. Zijn toetreding tot het bestuur van de Federatie was opmerkelijk. Hij zat namelijk voor de SDAP zowel in Provinciale Staten als in de gemeenteraad. In deze periode deed het ‘gebroken geweertje’ als antimilitaristisch insigne zijn intrede binnen de IAMV.[258]

Zowel in Friesland als Groningen hielden de vrije socialisten in 1916 grote ‘propagandatochten’

door de provincies. Op de fiets, waaraan rode vlaggetjes waren bevestigd, maakten grote groepen lange tochten. In Friesland trokken enkele sprekers mee de dorpen in om spontaan op straat hun verhaal te vertellen. Ze trokken veel belangstelling. Veel goedkope lectuur vond gretig aftrek. In Groningen trok het koor De Vrije Zangers uit de stad mee de provincie in en ook dat maakte indruk.

In de stad Groningen gingen ze enkele malen de straat op om antimilitaristische liederen te zingen, waarvan de teksten vervolgens werden verkocht. Eenmaal verkochten ze ruim veertienhonderd liedteksten. De opbrengst ging naar het steunfonds voor de dienstweigeraars.[259]

Ondanks de talrijke plaatselijke en regionale activiteiten stond de landelijke samenwerking tussen de Vrije Groepen op een laag pitje. De landelijke bijeenkomsten kregen op voorspraak van de Groningse Vrije Groep wel een meer praktische insteek. Zodoende werd de Socialistische Almanak vanaf 1914 gemaakt door de Groningers. Problemen hierover ontstonden nadat de Federatie van Revolutionaire Socialisten (FRS) deze uitgave claimde, die al vanaf 1898 was uitgegeven door de Amsterdamse Vrije Groep. De Almanakken vermeldden ook de adresgegevens van het NAS.

Het conflict liep zo hoog op dat NAS-secretaris Bernhard Lansink sr. (tevens lid van de FRS) weigerde de adressen van de Plaatselijke Arbeidssecretariaten (PAS) en het NAS aan de Groningse Vrije Groep te verstrekken, omdat zij de vakorganisatie nogal eens bekritiseerde. Het veroorzaakte zelfs een formele breuk tussen het NAS en de vrij-socialistische groepen![260]

De betaalde kracht van de Landarbeidersbond van het NAS, Wolter Postma, die van Jubbega naar Groningen was verhuisd, pleitte in De Arbeider voor een landelijke federatie. De noordelijke vrije socialisten waren buiten de FRS blijven staan. Postma beargumenteerde dat zo’n federatie nuttig was om het vrije socialisme te kunnen propageren in plaatsen waar geen geestverwanten woonachtig of actief waren. Financieel hoefde dit geen aderlating te betekenen voor bestaande projecten en de bladen zouden er juist baat bij hebben. Kaspers vond andermaal dat zo’n organisatie geen toegevoegde waarde zou hebben. Men zou best meer willen doen als er meer middelen beschikbaar waren. Het aantal Vrije Groepen nam wel toe. In de sleutel-dorpen in het Oldambt, namelijk Beerta en Finsterwolde, ontstonden opnieuw Vrije Groepen, elk met zo’n veertig leden. In Sint Jacobiparochie werd de landarbeidersvereniging Broedertrouw omgezet in een Vrije Socialistische Propaganda Club.[261]

De Groningse vrije socialisten worstelden met de samenwerking met de SDP in het plaatselijke RSC. Het werd een gespreksonderwerp op een regionale conferentie van vrije socialisten. Wolter Postma, die Kaspers verving als inleider op dit vraagstuk, toonde zich er een warm voorstander van, maar de Groningse voorman Wolter Wolters bleek ertegen gekant te zijn! Men trad dus niet toe tot het RSC, maar incidenteel werkte de Vrije Groep wel samen met dit Comité.[262]

De beweging pakte flink uit bij de zeventigste verjaardag van Domela Nieuwenhuis. Dit leidde begin 1917 zowel in Leeuwarden als Groningen tot grootse huldigingsbijeenkomsten waarbij de jarige en zijn gezin aanwezig waren. In Leeuwarden vond deze bijeenkomst plaats in de (drie) zalen Rodenhuis in de Breedstraat. Hij werd toegesproken door zijn oude strijdmakker Geert van der Zwaag, die meende dat Nieuwenhuis in ons land de arbeidersbeweging een stoot had gegeven en de arbeiders had leren denken. ‘En zij die thans de leiders zijn der SDAP staan op zijn schouders.’

Daarna bracht Willem Giezen hulde aan de man ‘die in dien tijd van reactie den geest van den opstand bij het volk wist te wekken, eigen eer en gunsten versmaadde uit liefde voor waarheid en recht! Het mannenkoor De Vrije Zangers uit Groningen trad op. Oude-mede-strijderes’ Trijntje Sanders overhandigde Domela Nieuwenhuis een pot met rode tulpen en een schilderij. Domela Nieuwenhuis besloot de bijeenkomst met de leus Liever strijdend vallen dan geen recht voor allen![263]

In Groningen woonden twaalfhonderd mensen de huldiging bij in zaal De Harmonie. Vijfhonderd mensen haalden Nieuwenhuis en zijn gezin van het station (wat zich ook in Leeuwarden had voorgedaan)! Hij werd toegesproken door Wolter Wolters en Klaas Bouman; de laatste voerde het woord namens de vrije socialisten in Hoogezand-Sappemeer. ‘Juffrouw’ Eimers sprak namens de Vrouwenvereniging en bood Nieuwenhuis bloemen en een Groninger koek aan. Hij kreeg nog meer cadeaus, van de afdeling van De Dageraad zelfs een gouden lorgnet![264]

De vrouwen organiseerden zich hechter naarmate de oorlogsomstandigheden drukkender werden.

Na de zomer van 1916 werd in Groningen de Revolutionaire Vrouwenclub opgericht, die weldra 85 leden telde. De club was gelieerd aan het RSC. De vrouwen ageerden tegen de Urgentieraad voor Vrouwen, waarin dames uit gegoede kringen arbeidersvrouwen aan een baan hielpen in sectoren waar door de oorlog een tekort aan arbeidskrachten was ontstaan. Ze vonden dit een vorm van besmet werk en ongepast uit het oogpunt van solidariteit met de gemobiliseerde mannen. De revolutionaire vrouwen gaven over deze kwestie een manifest uit Ze vatten post bij het Bureau van de Urgentieraad, waar vrouwen zich konden melden voor werk. Het gevolg daarvan was dat maar weinig vrouwen zich aanmeldden.

De Rijswijkse christen-socialiste Christina Kooman-Timmer, die zitting had in het landelijke RSC, kwam voor een spreekbeurt voor de Groningse Vrouwenclub. Tevens sprak ze tijdens een bijeenkomst van de Urgentieraad. Gelegenheid om zich verstaanbaar te maken, kreeg ze echter niet.

De dames maakten haar het spreken onmogelijk door opzettelijk, wel op beschaafde wijze, lawaai te maken! De dag erna kregen dezelfde dames wel gelegenheid om te debatteren op de bijeenkomst van de Revolutionaire Vrouwenclub, maar daar verschenen zij niet. Timmer sprak nadien vaker in het Noorden, waarbij zowel in Groningen als in Delfzijl een aanwezige legerofficier haar maande zich te matigen in haar uitlatingen![265]

De lokale socialistische vrouwengroepen die door de oorlogssituatie waren ontstaan, sloten zich met Pasen 1917 aaneen in de landelijke, onafhankelijke Revolutionaire Vrouwenbond. Deze Bond stelde zich ten doel te ageren tegen de oorlog, de ontwikkeling van vrouwen te bevorderen, en kennis te verspreiden over een menselijke in plaats van een nationalistische opvoeding van de kinderen. Elf vrouwengroepen namen het initiatief tot de Bond, waaronder de Revolutionaire Vrouwenclub in Groningen en die uit Sneek (Nieuw Leven). Ook in Emmer-Compascum en de gemeente Schoterland kwamen afdelingen tot stand. Vanaf eind 1917 gaf de Bond een tweewekelijks blad uit, De Voorbode genaamd. In Leeuwarden vormde zich ook een afdeling van deze Bond. Deze vrouwengroep stuurde een petitie naar de regering met een oproep om voedsel ruimer en goedkoper te verstrekken. Het verzoek aan de regering was de gemeentebesturen op te dragen onderzoek te verrichten naar de voedselvoorraden in hun gemeente. Kaspers tekende aan dat zo’n petitie nuttig was om bewustzijn te creëren, maar dat revolutionair optreden vroeg om een andere benadering van de problematiek.’ 76

De verkoop van het weekblad De Arbeider ging vanaf eind 1916 flink vooruit. Vanaf het najaar colporteerde men weer volop met het blad, terwijl in het voorjaar, als iedereen weer volop aan het werk was, het colporteren stillag. De Vrije Groep in Sappemeer weet de toenemende populariteit aan de belangstelling voor het grote aantal dienstweigeraars in het Noorden dat in de cel was beland. De Arbeider deed wekelijks uitvoerig verslag van hun enerverende ervaringen.’ 77

Een tegenvaller was het stoppen van Remco Tamminga (Farmsum) als colporteur in de Groningse Oosthoek. Hij had dit werk zo’n twintig jaar gedaan en had zo een bijdrage geleverd aan het opbouwen van het blad. Er kwam ook een einde aan zijn regelmatige bijdragen aan het blad. ‘Ik heb het geloof in de menschheid en ook in de arbeiders verloren,’ was al wat hij er over kwijt wilde. Het individuele anarchisme dat Tamminga bepleitte, vroeg om moed, initiatief en verantwoordelijkheid, terwijl de arbeiders dit gedrag vaak niet lieten zien.

Niettemin was hij aanwezig bij de grote herdenkingsbijeenkomst van het 25-jarig bestaan van De Arbeider in het geheel gevulde Ons Huis aan de Hereweg in Groningen. Onder de zeshonderd aanwezigen bevonden zich ook Domela Nieuwenhuis, zijn vrouw en zoon. Er was meer belangstelling voor de feestavond dan er zitplaatsen beschikbaar waren. Bloemist Lubbe Wassing had de zaal aangekleed met bloemen en groen. Kaspers en Nieuwenhuis werden gehuldigd voor hun jarenlange inzet ‘op onbaatzuchtige wijze de zaak des volks te dienen! De avond was goedgevuld met talrijke optredens van zangkoren en declamatoren, voordrachten, toneel en muziek. Er werd een speciaal feestnummer van De Arbeider samengesteld, dat verscheen in een extra grote oplage van 6600 exemplaren. Men spoorde de Vrije Groepen aan zich in te spannen om deze duizenden extra bladen te verkopen via colportage. Hun bestellingen werden in het blad vermeld, ter aanmoediging van die groepen die hun aantal af te nemen exemplaren nog niet hadden doorgegeven![268]

In 1917 dreigde onheil voor het blad. Al eerder was het blad verboden voor militairen die in Assen waren gelegerd. De verkoop van het blad was weliswaar sinds 1916 verdubbeld en het aantal abonnees was gestegen, alsmede de inkomsten uit advertenties, maar de snel stijgende papierprijzen begonnen een serieuze bedreiging voor het voortbestaan van het blad te vormen. Ook de drukkosten waren gestegen, en de kosten werden verder verhoogd doordat het Twentse blad Recht door Zee (dat als kopblad van De Arbeider verscheen) vanaf augustus 1917 weer zelfstandig werd uitgegeven. Op een speciaal aan deze kwestie gewijde conferentie besprak men deze problematiek Aan een prijsverhoging viel niet te ontkomen. Ook viel het besluit een reservefonds te vormen.

Men maakte het draagvlak van de uitgave groter door Emmer-Compascuum, Franeker en Leeuwarden aan te sluiten bij de exploitatiecommissie van het blad. De papierprijzen bleven ook nadien stijgen. De Arbeider was uitgesloten van de papierrantsoenering en drukkerij De Samenwerking in Enschede (waar het blad werd gedrukt) moest het papier op de dure, vrije markt kopen. Er ging een oproep naar de lezers uit om door vrijwillige bijdragen de uitgave van het blad mogelijk te blijven maken. En dat deden zij! Ook diverse Vrije Groepen droegen hieraan bij.[269]

7. Toenemende hongerdemonstraties en anti-oorlogsprotesten

Het gebrek aan levensmiddelen werd in de loop van 1916 groter. De Arbeider constateerde dat boeren niet de producten verbouwden die nodig waren om het volk te voeden, zoals tarwe en rogge, maar kozen voor gewassen waarmee zij in deze tijd van oorlog de grootste winst konden maken!

Over hun vaderlandsliefde werd smalend gesproken. Groenten bleken, als ze al verkrijgbaar waren, verschrikkelijk duur. Vet, boter, kaas, spek en vlees waren voor velen onbetaalbaar. Vis werd aanbevolen als goedkoop voedsel, maar ook dit product steeg in prijs. De uitvoer naar Duitsland ging onverminderd voort, met als gevolg dat Engeland op zee de Nederlandse invoer aan banden legde. Ondanks de hoge winsten kenden de boeren slechts kleine loonsverhogingen toe. Dit leidde tot stakingen. De ontevredenheid was groeiende, maar leidde nog niet tot openlijk verzet.[270]

Zo kon het niet blijven doorgaan. Vaste medewerker Piet van der Veen riep in De Arbeider op tot openlijk verzet en pleitte voor toepassing van het neem-en eetrecht door eenvoudigweg de producten te nemen waar een tekort aan was. ‘Welke macht zal de onze stuiten als we eensgezind optreden? Wacht niet tot ge geheel zijt uitgehongerd!’ In de maanden die volgden, pleitte hij als reactie op de heersende malaise voor strijdmiddelen als het mobiliseren van vrouwen, werkstaking, dienstweigering en revolutie. Hij bleef zijn pleidooi herhalen om in opstand te komen. Tamminga memoreerde al eerder dat er een voedingsbodem was voor revolutie. Ook andere vrije socialisten bepleitten stevige acties. Cornelis van Egten uit Leeuwarden was van mening dat dienstweigeraars uit de gevangenissen moesten worden bevrijd. Van der Veen zelf mocht in Appingedam niet uitleggen waarom hij van plan was de militaire dienst te weigeren. In Van der Veens woonplaats Sneek weigerde de burgemeester de vrije socialisten de toegang tot het terrein van de ijsbaan, waar men een openluchtbijeenkomst wilde houden.[271]

In de winter van 1917 vonden in de Hollandse steden grimmige hongeroptochten plaats.

Demonstranten droegen paraplu’s waarop het woord ‘honger’ stond. Vrouwen plunderden kolen-en groentekarren en verdeelden onderling de buit. Ook in het Noorden ontstond nu roering. In Leeuwarden vormde zich een Vrouwencomité dat een pamflet verspreidde waarin werd opgeroepen te demonstreren tegen de honger. Dit bracht een grote menigte op de been die deels optrok naar de woning van de burgemeester, waar de politie de vrouwen op afstand hield. Een ander deel trok naar het stadhuis. Vier vrouwen mochten hun grieven kenbaar maken aan de burgemeester, die beloofde er werk van te maken. Het plaatselijke RSC riep daarop een vergadering uit waar driehonderd aanwezigen luisterden naar Cees Bonnet en de broers Jan en Willem Giezen. Het RSC richtte samen met de vrouwen een Comité op om vervolgacties op poten te zetten.

In Hoogezand-Sappemeer verspreidden de samenwerkende arbeidersverenigingen vijftienhonderd manifesten waarin ze een openbare vergadering aankondigden om de geest van verzet aan te wakkeren. Diverse drukbezochte vergaderingen tegen de oorlog en de honger volgden. Daarmee slaagde ze erin een groot deel van de arbeiders in beweging te krijgen. Ze eisten kindervoeding, goedkope aardappelen, brandstof, klompen, en andere noodzakelijke levensmiddelen. Men bezocht wethouder Wildervanck om de druk op te voeren. Hij ontving enige demonstranten in zijn woning om hen te woord te staan. Later liet hij blijken ontstemd te zijn over deze arbeiders, omdat ze eisen hadden gesteld in plaats van een verzoek in te dienen! Het gemeentebestuur kwam met toezeggingen om bepaalde levensmiddelen te verstrekken, waaronder kindervoeding. Voortaan stonden na afloop van de bijeenkomsten van de vrije socialisten marechaussees bij de uitgang van het vergaderlokaal.[272]

In Sneek demonstreerden honderdvijftig werklozen. Iemand met een bord met het opschrift ‘Wij eischen verbetering van de toestanden’ liep voorop. Tijdens het ontbinden van de demonstratie greep de politie in met de wapenstok (gummistok). Meerdere agenten sloegen een jongen, die mee moest naar het bureau. Daar moest hij op z n knieën liggen, met zijn gezicht naar de muur. Na een half uur werd hij vrijgelaten. Ook in Groningen vonden hongerdemonstraties plaats, waaraan vooral de onderste lagen van het volk’ deelnamen. Harm Schuiten, voorman van het Groningse PAS, betreurde dat er vanuit de vrij-socialistische beweging weinig deelname was. Hij vond dat het de plicht van socialisten was om juist deze kwetsbare groep te steunen in hun verzet, dat immers ook tegen de oorlog was gericht.[273]

Slot

De vrij-socialistische beweging won gedurende de Eerste Wereldoorlog onmiskenbaar aan invloed.

De antimilitaristische activiteiten en de sociaaleconomische acties voor een acceptabele levensstandaard beroerden grote delen van de bevolking in ons land. Honger, armoede en gaarkeukens waren het lot van de arbeidersbevolking, terwijl boeren en handelaren grote rijkdommen vergaarden. De vrije socialisten trachtten in het Noorden de maatschappelijke onvrede onder de arbeiders te organiseren. Dit lukte deels. Het vertaalde zich vooral in de laatste oorlogsjaren in een spectaculaire groei in het ledental van met name de IAMV en het NAS, dat zelfs sterker gegroeid was dan de NW Telde de IAMV in 1913 slechts acht afdelingen met in totaal niet meer dan tweehonderd leden, eind 1918 betrof dat maar liefst 83 afdelingen met zo’n 3200 leden.

Het maandblad De Wapens Neder floreerde ook. In 1913 bedroeg de jaaroplage 73.000 stuks en waren er achthonderd abonnees, in 1918 was dit gestegen naar 295.000 exemplaren en zesduizend abonnees. Ook het NAS maakte een explosieve groei door. Eind 1918 telde de vakcentrale ruim dertigduizend leden, terwijl voor de Eerste Wereldoorlog sprake was van nauwelijks tienduizend.[274]

In het Noorden groeide de vrij-socialistische beweging eveneens. De jaarlijkse oplage van weekblad De Arbeider steeg van 70.000 exemplaren in 1914 naar ongeveer 162.000 stuks in 1918. Het aantal afdelingen van het IAMV in de drie noordelijke provincies nam met enkele tientallen toe. Vooral in Friesland herrees het vrije socialisme, gesteund door de sterke opkomst van het antimilitarisme. Het antimilitarisme en de dienstweigering werden tijdens de oorlog belangrijk actiethema’s van de beweging. Het NAS verwierf beduidend meer aanhang in de landbouwindustrie in OostGroningen.

In de stad Groningen was het ledental van het PAS in 1918 verdubbeld ten opzicht van dat van 1916. Er waren nu achttien onafhankelijke vakverenigingen aangesloten, die ruim zestienhonderd leden telden. Ten slotte profiteerde ook de ANGOB van de oorlogsomstandigheden. Met name in vrij-socialistische kring beschouwde men het als schandalig dat graan misbruikt werd voor het stoken van sterke drank, terwijl er tegelijk gebrek aan brood was. Het aantal ANGOB-afdelingen nam in het Noorden beduidend toe.[275]

NOTEN

H4 DE REVOLUTIE GLOORT IN HET OOSTEN

10 november 1918. Nederland was in rep en roer. De eerste berichten over de socialistische revolutie in Duitsland riepen de arbeiders op tot de beslissende strijd. In de Duitse oorlogshaven Kiel werd gemuit en de Duitse keizer vluchtte naar Nederland. In Duitsland riep men arbeiders-en soldatenrepublieken uit. Ons land was ternauwernood ontsnapt aan een inval van de Duitse legers, die waren verslagen in de wereldbrand van de Eerste Wereldoorlog.

Nederland werd nu geconfronteerd met het schrikbeeld van tot de tanden bewapende arbeidersmilities die schuimbekkend de grens zouden oversteken. Bleef de Russische Revolutie in 1917 op veilige afstand, in het verre Oost-Europa, van de meedogenloze hordes bij onze directe oosterburen ging een onmiddellijke dreiging uit.

De ‘gevestigde orde’ in ons land had in die dagen een slecht geweten. Nederland bleef buiten de oorlog, maar boeren en bedrijven hadden zich verrijkt met enorme oorlogswinsten door de export, vooral naar Duitsland. In eigen land heerste een groot tekort aan de meest noodzakelijke levensmiddelen, terwijl de zwarte handel welig tierde. Sidderden de gegoede burgers voor de mogelijke wraak van het volk? Waren ze bang dat ze vanwege deze zelfverrijking de haat en verachting van de arbeidersmassa’s over zich hadden afgeroepen?

11 november 1918. Geïnspireerd door de ontwikkelingen in het buitenland hield Pieter Jelles Troelstra, de leider van de SociaalDemocratische Arbeiderspartij (SDAP), in Rotterdam zijn beroemde en beruchte revolutierede. Hij stelde dat voor socialisten nu het moment gekomen was de greep naar de macht te wagen. Zijn toespraak was van grote invloed op het handelen van de Nederlandse overheid. Er heerste een paniekstemming omdat men vreesde dat de revolutie over onze landsgrenzen zou waaien. De noodtoestand, die was uitgeroepen bij de mobilisatie in 1914, bleef van kracht. De rechten van de burger met betrekking tot post-en telefoonverkeer (censuur) en de vrijheid van vergadering en drukpers bleven beperkt.

De overheid zocht naar mogelijkheden om de gevreesde revolutie op vaderlandse bodem te voorkomen. De opperbevelhebber van de land-en zeemacht schreef aan de minister van Binnenlandse Zaken: ‘De brieven van enkele verdachte leiders zouden moeten worden gecontroleerd, terwijl op een gegeven oogenblik het telegrafisch en telefonisch verkeer van particulieren in beginsel zou moeten worden stopgezet of beperkt.‘2 Deze brief vormde drie dagen later de eerste aanzet tot de oprichting van de Centrale Inlichtingendienst. Het verzamelen van informatie over staatsgevaarlijke personen en gebeurtenissen was tot dan toe een aangelegenheid geweest van de politie en de militaire inlichtingendienst. Het ministerie van Justitie hield voortaan alle activiteiten van vrije socialisten en andere revolutionairen nauwlettend in de gaten. De kersverse Centrale Inlichtingendienst meldde: ‘Spionnenberichten wijzen er nog steeds op dat men in revolutionaire kringen hoopt, binnen eenige maanden een slag te kunnen slaan.‘[278]

Na zijn gedurfde revolutionaire uitspraken krabbelde Troelstra terug. De vrije socialisten wilden niets liever dan het door hen verfoeide staatsapparaat omverwerpen. Volgens de Amsterdamse politie bereidde een groep anarchisten een aanslag voor op het beursgebouw.4 Er was reeds een aanslag gepleegd op het Kruithuis aan de Haarlemmerweg in Amsterdam. Een toevallig surveillerende agent betrapte de daders. Vier van hen behoorden tot de Sociaal-Anarchistische Jeugd Organisatie (SAJO). Met hulp van een politiespion kregen de autoriteiten de volledige ledenlijst van de groep in handen, waardoor de groep en haar activiteiten in kaart konden worden gebracht.5 Deze groep bestond, in de woorden van de Haagse procureur-generaal, uit’… een allegaartje van ziekelijk gevoelige jongens met abstracte denkbeelden en onbereikbare idealen;6

Ook in het Noorden waren de autoriteiten in een staat van verhoogde waakzaamheid. De wereldrevolutie naderde de directe oostgrens al. De daar gevestigde Republiek van Oldenburg en Oost-Friesland was opgebouwd uit arbeiders-en soldatenraden. De meest westelijke van deze raden bevond zich in Aschendorf, dat op slechts enkele kilometers van het Groningse dorp Veelerveen lag.7 Toenemende revolutionaire activiteiten in binnen-en buitenland deden de procureur-generaal te Leeuwarden ertoe besluiten om vanaf de laatste oorlogsmaanden regelmatig rapportages uit te brengen over anarchisten en hun activiteiten in zijn jurisdictie. De Groningse politie rapporteerde: ‘In NOORDLAREN moet een zeer gevaarlijke anarchist wonen, genaamd KASPERS. Hij heeft een bochel. De zegsman hiervan achtte het hoognodig dat deze man eens wordt gecontroleerd.‘[283]

Ook was de politie bevreesd voor de onbewaakte zeedijken langs de Dollard. Twee rechercheurs in burger inspecteerden al wandelend urenlang het gebied en werden door geen enkele vertegenwoordiger van het bevoegd gezag aangehouden. In Delfzijl deed men onderzoek naar de bekende reder Egbert Wagendorp, wiens bedrijf ook vandaag de dag nog onder meer veerdiensten onderhoudt naar de Waddeneilanden Schiermonnikoog en Ameland. Hij was antimilitarist en ‘voorstander van het vrije huwelijk en vegetariër.’ Men vond het verdacht dat hij al drie weken in Duitsland vertoefde. Wat deed hij daar? ‘Over het algemeen staat Wagenborg bij de ingezetenen van Delfzijl gunstig bekend en ziet men in hem niet iemand, die aan revolutie en geweldpleging zal meedoen. Toch mag niet uit het oog worden verloren, dat Wagenborg gezien zijn politieke overtuiging, een bijzondere rol zou kunnen vervullen, speciaal in verband met zijn reizen en zijn groote bekendheid in Duitsland.’[284]

In de grensstreken zouden duizenden personen aangehouden zijn, onder wie vele ‘hoofdleiders en bodes’ van internationale revolutionaire comités. De grenswachten hadden de hand gelegd op

‘reusachtige kapitalen voor revolutionaire propaganda, revolvers, patronen en peirinezuur voor bommen fabricage’[285]

Het bleef niet alleen bij scherper toezicht op vermoedelijke revolutionairen en andere onruststokers.

Binnen het overheidsapparaat vreesde men een mogelijke revolutie niet te kunnen keren. Het ministerie van Oorlog twijfelde sterk aan de binnenlandse inzet van het leger. In sommige garnizoenssteden vertrouwde men de daar gelegerde troepen niet. De onvrede in het slecht uitgeruste leger was groot, mede door het langdurige nietsdoen. De soldij was karig en beduidend minder dan het eerder in loondienst verdiende salaris. Na ongeregeldheden in de kazerne te Assen vond de Divisiecommandant dat het aldaar gelegerde regiment’… wel bruikbaar zou zijn buiten, doch niet in Drenthe![286]

De waarnemend opperbevelhebber voor de land-en zeemacht deelde deze conclusie, het Asser regiment werd niet inzetbaar geacht bij lokale onlusten. Dezelfde conclusie viel het garnizoen in Groningen ten deel. ‘Op de militairen die thans in Groningen gelegerd zijn, moet bij eventueel oproer niet gerekend worden. Dit betreft niet alleen de communistisch gezinde militairen. Het merendeel zal niet op medeburgers willen schieten. De Groningers zullen wellicht goed bruikbaar zijn als het er om gaat een buitenlandsche vijand te bestrijden, maar de aard van de Groninger - het vorige jaar is dat ook in Amsterdam gebleken - is er niet naar om tegen medeburgers geweld te gebruiken. Het zou de overweging verdienen wanneer het een strijd tegen binnenlandse vijanden betreft, de Groningers te verspreiden en in Groningen zelf een detachement uit andere plaatsen, het liefst met een kern van katholieken uit het Zuiden van ons land, te plaatsen.‘[287]

De mogelijke onbetrouwbaarheid van delen van het leger werd bevestigd door een rondschrijven van de hoofdaalmoezenier aan de directeuren der Rooms Katholieke Militaire Vereenigingen: ‘Al is op dit ogenblik het eerste gevaar van een omwenteling of anarchistisch avontuur ook afgewenteld, blijft toch de grootste waakzaamheid geboden. Het is daarom nodig, dat de Regeering weet op welke soldaten zij in ieder geval steeds kan rekenen. Daartoe zullen zonder eenige twijfel de trouwe bezoekers van de RK Militairen Vereeniging kunnen worden gerekend en het is daarom van belang, dat hunne namen ook bij hun respectievelijke Commandanten bekend zijn.’ In navolging van zijn katholieke tegenhanger deed de protestante veldprediker ‘in algemeenen dienst’ soortgelijke aanbevelingen.[288]

Dienstplichtige militairen weigerden met zekere regelmaat hun inzet bij het beteugelen van sociale onrust. Tijdens de massale staking van schippers in de zomer van 1919 vertikten soldaten in Amsterdam en Hoogezand het zich in te laten met de vordering en inbeslagname van bij deze actie betrokken schepen. In Hoogezand ging het om zes militairen die hun bevelhebber niet gehoorzaamden toen hij het bevel gaf met geweld schepen te ontruimen. Zij weigerden te schieten.[289]

In Den Haag ging een hele kazerne in vlammen op. Algemeen werd aangenomen dat de soldaten die er gelegerd waren deze brand zelf hadden gesticht.[290]

Onder de burgerij was na de Oktoberomwenteling in Rusland onrust ontstaan.16 Niet alleen had deze gebeurtenis binnen de arbeidersbeweging een geweldige geestdrift opgeroepen, het deed ook de hoop groeien dat de revolutie zou overslaan naar West-Europa. Daarbij kende men aan Duitsland een bijzondere rol toe. Als daar de opstand zou uitbreken, was ook in ons land de revolutie aanstaande, zo werd in brede kring gedacht. Banken kregen het verzoek geldzendingen uit het buitenland aan verdachte personen niet te verwerken.[292]

In januari 1918 drong het ministerie van Binnenlandse Zaken er bij de burgemeesters op aan burgerwachten te vormen.18 Veel steden en dorpen richtten deze vrijwillige burgerwachten op. De overheid voorzag degenen die militaire ervaring hadden van wapens. Deze burgerwachten waren bedoeld om ‘revolutionaire aanrandingen en bedreigingen’ de kop in te drukken.19 Animo was er volop onder de burgerij. Medio 1919 waren in de provincie Groningen maar twee plaatsen zonder burgerwacht.

De aangesloten leden moesten gezagsgetrouw zijn, maar naar hun politieke overtuiging werd niet gevraagd. Controle en huisbezoeken bij de leden moesten ervoor zorgen dat revolutionaire infiltranten werden geweerd. De kern van de burgerwacht bestond uit de lokale middenstand en boerenzoons, onder aanvoering van enkele plaatselijke notabelen. Hun activiteiten beperkten zich tot exercities en schietoefeningen, daadwerkelijk ingezet werden ze nooit. Sommige afzonderlijke leden gingen echter verder. In Bellingwolde zou een lid van de plaatselijke burgerwacht gericht op demonstrerende arbeiders hebben geschoten.[295]

Vanaf 1917 nam de onrust onder de arbeiders toe als gevolg van hongersnood en economische malaise. De werkloosheid onder de arbeiders steeg schrikbarend. Vooral in Groningen was de toestand schrijnend. Het sterftecijfer onder de bevolking was vergeleken met 1913 met bijna 50

procent gestegen, mede als gevolg van de Spaanse griep van 1918.21 Welgestelden hadden de mogelijkheid om via de zwarte markt het tekort aan levensmiddelen aan te vullen, de arbeiders niet.

Het begrip O.W.‘er (Oorlogswinstmaker) raakte in zwang als benaming voor de zwarthandelaren, vaak boeren.

De divisiecommandant van de marechaussee schreef: ‘De verhouding van landarbeiders tot de werkgevers in het “Hoogeland” (Warffum, Usquert, Uithuizen) en in het Oldambt (Finsterwolde, Beerta) is nooit zeer gunstig geweest; arbeider en werkgever staan daar zeer ver van elkaar, zij beschouwen elkaar als geboren vyanden en naar myne meening ligt hier de schuld grootendeels aan de grootgrondbezitters, dien het welzyn der arbeiders weinig ter harte gaat. Door den voedselnood het afgeloopen jaar is de verhouding nog ongunstiger geworden: den arbeider heeft onvoldoende voeding, terwijl de boer overvloed heeft en daarvan niets aan den arbeiders afstaat.‘[297]

Ook anderen plaatsten kanttekeningen bij de bestaande verhoudingen. Nadat bij vier Groningse vestigingen van de firma Vlessing honderden arbeiders werden ontslagen, liet zelfs de procureur-generaal in Leeuwarden zich kritisch uit. Hij vroeg zich af of deze maatregel in tijden van economische malaise en arbeidersonrust wel zo verstandig was. Hij suggereerde dat het ministerie van Justitie misschien enige druk op Vlessing kon uitoefenen, omdat dit bedrijf een regeringscontract had. De arbeiders konden dan wellicht wat geleidelijker ontslagen worden.23 De regering liet Vlessing echter ongestoord zijn gang gaan.

1. De algemene werkstaking

Was de situatie werkelijk zo bedreigend als de autoriteiten dachten? Vrije socialisten en andere revolutionairen koesterden de verwachting dat er grootse gebeurtenissen in het verschiet lagen.

Maatschappelijke onrust was er in het laatste oorlogsjaar volop. Als gevolg van het voortdurende gebrek aan voedsel en brandstof braken eind januari 1918 in Amsterdam spontane stakingen uit.

Daarop besloot het hoofdstedelijke Plaatselijke Arbeidssecretariaat (PAS) de algemene werkstaking uit te roepen, waarop de vrij-socialistische beweging al zo lang had aangedrongen. Op maandag 4

februari 1918 was het zo ver. Ten gevolge van onderlinge onenigheid bracht de staking in Amsterdam slechts vierduizend stakers op de been. Daardoor hervatten de stakers na twee dagen alweer het werk. Het NW hield zich afzijdig van de staking omdat ze niet geraadpleegd was en de reacties vreesde. Ook in enkele andere steden legde men het werk een paar dagen neer. Een ware stakingsgolf overspoelde Nederland in de maanden daarna.[299]

Het meest succesvol was de algemene werkstaking in Groningen, waar syndicalisten en NVV’ers wel massaal staakten. De staking ging uit van het Revolutionair Socialistisch Comité (RSC), waarin vrije socialisten een actieve rol speelden. Voorzitter was Harm Schuiten, tevens voorzitter van het Groningse PAS, terwijl Wolter Postma het secretariaat bekleedde. Eerder deed de voorman van de Groningse SDP dat, de onderwijzer Geert Sterringa. Postma was de enige betaalde kracht in het PAS.[300]

Het RSC vertegenwoordigde in de stad zestien organisaties waarbij zo’n drieduizend leden waren aangesloten. Naast het PAS en de SDP-afdeling bestond het Comité uit de LAMV-afdeling, terwijl ook de Vrije Groep was toegetreden.26 In Groningen heerste in januari 1918 een opstandige geest. In het begin van die maand vond in de vrieskou een spontane ‘hongerdemonstratie’ plaats die een flink aantal werklozen op de been bracht. Ze waren ontevreden over de wijze waarop het lokale Steuncomité hen behandelde. Schuiten en Postma spraken hen toe, ook de dag erna in Ons Huis, waarna ’s middags opnieuw zo’n duizend arbeiders de straat opgingen. Op een meegevoerd schild stond de tekst ‘Honger,’ met daaronder een doodskop afgebeeld. Men ging naar binnen bij het kantoor van het Steuncomité, de aanwezige ambtenaren reageerden geschrokken. ‘Geld of eten’ was de eis. ’s Avonds zat een delegatie van de actievoerders, waaronder Harm Schuiten, in het gemeentehuis om tafel met het Steuncomité. Buiten trotseerden velen het noodweer om naar een toespraak van Postma te luisteren. Donderdag 7 februari kwamen opnieuw zo’n duizend mensen in het geweer om op aanraden van het PAS in te stemmen met de uitkomst van het overleg. Werklozen konden tegen een weekloon van 13 tot 16 gulden aan de slag in het Stadspark. Degenen die niet konden werken, werd een steunuitkering toegezegd.

De werklozen besloten echter niet aan het werk te gaan nadat bleek dat de voorwaarden dusdanig slecht waren dat zelfs hard en lang werken onvoldoende loon zou opleveren. Dit leidde tot aanvullende looneisen.[302]

Een dag later brak vanwege het loon een staking uit onder de sneeuwruimers. Voor dit werk hadden zich duizend werklozen gemeld. Het PAS stelde voor het dagloon van de mannen te verhogen van 2,25 naar drie gulden. Dooi zorgde ervoor dat de actie verliep. Een week later sneeuwde het opnieuw. Een groep werklozen meldde zich voor het sneeuwruimen bij wethouder Sissingh van openbare werken. Ze hadden honger. Sissingh trachtte de groep met zachte hand ertoe te bewegen weer te vertrekken. Woedend over dit onbegrip ging een aantal werklozen de wethouder te lijf. Die zette het op een lopen en vluchtte naar binnen bij een kapperswinkel op het Zuiderdiep. De sneeuwscheppen vlogen door de ramen. Van deze zaak bleef geen ruit heel.[303]

Nadat duidelijk werd dat slechts driehonderd werklozen aan de slag konden bij de gemeente, gingen opnieuw duizend werklozen de straat op om verhaal te halen. De wethouder kreeg ondanks politiebescherming een flink pak slaag. Vier personen werden gearresteerd.[304]

De onafhankelijk georganiseerde gemeentearbeiders voerden actie om hun weekloon met 5,50

gulden verhoogd te krijgen. Een bijeenkomst met zo’n zeven-tot achthonderd aanwezigen leidde tot een onderhoud met de burgemeester, maar het bespreken van hun eisen in de gemeenteraad leidde niet tot resultaat. Na een korte stakingsactie bedongen de voerlieden een rijksdaalder meer loon per week. De turf-bezorgers staakten omdat ze vanwege de heersende onrust veiligheidshalve met z’n drieën op een kar wilden werken.[305]

De stemming in de stad aan de vooravond van de algemene werkstaking was door deze gebeurtenissen gespannen. In de loop van de zaterdagavond voorafgaande aan de staking circuleerden in de stad reeds pamfletten. De arbeiders werden daarin opgeroepen gehoor te geven aan de staking, die elk moment kon beginnen. Voor een grote menigte verklaarde Harm Schuiten dat afgewacht werd of de staking in Amsterdam aan zou slaan. Derk Ploeger, de zoon van Balster Jan, werkte toentertijd bij drukkerij Volharding, waar de duizenden stakingspamfletten werden gedrukt: ‘Ik sliep toen op de zolder en ‘s nachts werd ik wakker gemaakt door mijn vader, die met de trap tegen het luik bonkte. We hebben op de drukkerij de hele nacht doorgewerkt en ‘s morgens werden de manifesten op het Hoofdstation en het Noorderstation uitgedeeld aan de arbeiders, die met de treinen aankwamen.‘3’

Op zondagmiddag vond een ledenvergadering van het RSC plaats. De zaal zat stampvol. Het besluit viel op maandagmiddag een manifestatie te houden, als startsein van de staking. Men eiste volwaardige lonen voor de werklozen, verlaging van de gasprijs en een uitvoerverbod voor levensmiddelen. Enkele duizenden stakers trokken die maandagmiddag door de straten van Groningen; ze waren onderweg naar een manifestatie op de Grote Markt, ‘s Avonds zaten de zalen opnieuw vol. Die avond besloot het RSC met instemming van duizend arbeiders een algemene werkstaking af te kondigen voor dinsdag 5 april en ’s middags opnieuw bijeen te komen op de Grote Markt. Ook de vrouwen spraken zich uit voor de staking. Die dag lag het transport in de stad volledig stil, de drukke marktdag kon geen doorgang vinden. Veehandelaren vonden niemand om hun vee te drijven. Graanschepen werden niet gelost of geladen.

Sigarenmakers, transportarbeiders, kleermakers, tabaksbewerkers en bouwvakkers staakten in meer of mindere mate. Ook de werklozen die in het Stadspark werkten, namen deel. In totaal waren er zo’n twee-tot drieduizend stakers.

Ze trokken groepsgewijs door de stad, socialistische liederen zingend, om in allerlei fabrieken en

‘werken’ de arbeiders tot staken te bewegen. In de suikerfabrieken buiten de stad en in Scholtens suikerraffinaderij legden de arbeiders het werk neer. De melkinrichting Stad en Lande zag haar bezorgers vertrekken. De sigarenfabriek in zelfbeheer De Pionier werd gesloten en kreeg met een huiszoeking te maken. Doordat veel NW-leden deelnamen, werd de staking snel algemeen. Dit tot ergernis van het lokale kader van de SDAP en het NW, dat ook in het Noorden de staking afwees.[307]

Toen de staking dreigde over te slaan naar de gemeentereiniging en de lokale gasfabriek trad de politie op. Er kwam een proclamatie van de militaire commandant die op grond van de geldende staat van beleg samenscholingen van meer dan drie personen verbood. Demonstraties waren evenmin toegestaan. Op de Grote Markt sloeg de politie met de wapenstok hard in op nietsvermoedende betogers die zich aan het hoofd van de demonstratie bevonden. Het demonstratieverbod was namelijk niet kenbaar gemaakt. Zes bereden marechaussees hakten met hun blanke sabel in op de achterhoede van de demonstratie, juist op het moment dat de manifestatie van start zou gaan. De demonstranten die in de tang zaten, vlogen alle kanten op en werden in verschillende richtingen achtervolgd. De toegang tot de Markt werd afgesloten. Overal in de binnenstad ontstonden botsingen tussen politie en stakers waarbij schoten vielen en de politie met stenen werd bekogeld. Tot laat in de avond bleef het zeer roerig in de stad. Opgeschoten jongeren daagden de politie uit door naar hun lage lonen te verwijzen. ‘Daar heb je ze weer, de twaalf en halve guldense agenten.‘[308]

Op dinsdagavond besloot een vergadering van de besturen van de betrokken organisaties de staking met alle kracht door te zetten en uit te breiden. Op bevel van de commandant mochten geen vergaderingen plaatsvinden in de gebruikelijke lokalen, waardoor men moest uitwijken naar een particulier gebouw. Er zouden nu vier-tot vijfduizend stakers zijn. Zo’n tweehonderd soldaten uit Ede zouden naar de stad zijn gehaald om het oproer neer te slaan. In de stad gelegerde soldaten zouden benaderd zijn voor hetzelfde doel, ‘s Nachts plakte men op de kazerne biljetten waarop ‘Niet schieten’ stond. Op woensdag sloten meerdere kleinere groepen arbeiders zich aan bij de staking.

De hele dag trokken kleine groepjes van drie of vier personen door de stad om arbeiders tot aansluiting te bewegen. Bij de tabaksfabriek van Niemeyer werd het werk neergelegd, nadat stakers er hadden gepost. Ook nu trad de politie hardhandig op met de blanke sabel en ze loste schoten. De bootdienst op Lemmer lag stil en ook de gemeentereiniging staakte die dag. De werknemers daar waren, onder politiebescherming, met tegenzin aan de slag gegaan, maar hielden het voor gezien nadat een van hun wagens door toedoen van stakers in het water was beland.[309]

Werkwilligen moesten onder politiebescherming de bedrijven waar ze werkten verlaten. Agenten begeleidden vleestransporten vanaf het slachthuis naar de slagers. Aardappelen die in de stad werden aangevoerd, werden gelost onder leiding van een politie-inspecteur. De kolen uit Duitsland die dagelijks per spoor in de stad arriveerden, konden niet worden gelost. Geïnterneerde Engelsen mochten hun kamp niet verlaten. De binnenstad was opnieuw het toneel van vele politiecharges, waarbij wederom schoten vielen. De mensen werden ‘democratisch afgeranseld,’ aldus Kaspers in De Arbeider. Hij was van mening dat de inzet van jonge agenten die hun verantwoordelijkheden onvoldoende kenden niet verstandig was. ‘s Avonds bezorgde een ‘bende kwajongens’ de politie veel werk. Heel wat Groningers meenden dat er revolutie werd gemaakt, aldus het sociaaldemocratisch dagblad Het Volk. Op woensdagavond keerde de rust in de stad terug. Nu elders in het land de staking beëindigd was, deed het RSC in Groningen die woensdagmiddag hetzelfde. De arbeiders werd in een manifest aangeraden het werk op donderdag 7 februari te hervatten. De acties leverden geen directe resultaten op. De dienstdoende agenten kregen een gratificatie vanwege de gemaakte overuren![310]

2. Voortdurende maatschappelijke onrust

In OostGroningen groeide het verzet tegen de voortdurende maatschappelijke ellende als gevolg van de oorlog eveneens. Door toedoen van de zeer actieve Jan Bijlstra had zich in Sappemeer een Comité van Actie gevormd, waarbij zich Vrije Groepen, lAMV-afdelingen en onafhankelijke vakverenigingen hadden aangesloten. De SDAP en de christelijke arbeiders weigerden mee te doen.

Begin maart 1918 riep dit Comité in een aantal omliggende dorpen de algemene werkstaking uit.

Bijna overal legde men het werk neer. Fabrieken stonden stil en werkplaatsen werden verlaten. Jan Bijlstra sprak de menigte toe. Vervolgens trokken duizenden demonstranten naar het gemeentehuis in Hoogezand. Ze stelden de verschillende gemeentebesturen dezelfde eisen als die het RSC in Groningen op tafel had gelegd. De burgemeester verklaarde alles in het werk te stellen om tot een betere levensmiddelenvoorziening te komen. De stoet groeide aan tot zo’n achtduizend deelnemers en trok vervolgens door Sappemeer; de burgemeester daar deed dezelfde toezegging als zijn collega in Hoogezand. De tocht voerde vervolgens naar Slochteren, Noordbroek en Zuidbroek, waar de burgemeesters soortgelijke toezeggingen deden. De burgervader van Slochteren ging het verst in zijn toezeggingen. De volgende levensmiddelen zouden worden besteld: gezouten rundvlees, eenheidsworst, boter, aardappelen (van een betere kwaliteit), vis, ‘kindermeel’ en havermout. Voor klompen zouden bonnen worden verstrekt. En er zouden goedkopere schrobben en dweilen komen!

Nadat de plaatselijke autoriteiten toezeggingen hadden gedaan om de distributie van levensmiddelen te verruimen, beëindigde men na een aantal dagen ook deze staking.

Ook elders in het Noorden werd actie gevoerd. In Stadskanaal moest de inzet van militairen een staking van dokwerkers breken, zodat de export van aardappelen naar Duitsland veilig door kon gaan. In Ter Apelkanaal demonstreerden vrouwen tegen de voedselschaarste. Sommigen van hen liepen wel twee uren voordat ze de burgemeester konden spreken; deze deed toezeggingen om de situatie te verbeteren. Ook in Emmer-Compascuum gingen de vrouwen de straat op. Het zware werk in de venen was niet vol te houden op een dieet van aardappelen en zout Het verstrekte vet van regeringswege was nog niet eens genoeg voor één dag. Boeren bleken, nadat de vrouwen een beroep op hen deden, hen het een en ander zonder bonnen te verkopen. Een ander voorbeeld was Beets. Daar trokken zo’n zes-tot zevenhonderd veenarbeiders, met voorop zestig vrouwen, naar de burgemeester in Beetsterzwaag om verhaal te halen over het spek en de peulvruchten die hen waren toegezegd zodat ze het zware werk konden volhouden.[311]

In de gemeente Schoterland kwam door toedoen van vrije socialisten een Comité van Actie met als doel de gebrekkige voedselvoorziening aan de kaak te stellen. Met Cees Bonnet als spreker organiseerde ze diverse bijeenkomsten, waarbij aangedrongen werd op een inventarisatie van de beschikbare levensmiddelen in de diverse Friese gemeenten. Dit met het oog op eventuele inbeslagname. De vrouwen in Schoterland richtten een afdeling van de Revolutionair Socialistische Vrouwenbond op, die richting de burgemeester druk uitoefende om tot een ruimere voedseldistributie te komen.[312]

Eind maart 1918 publiceerde De Arbeider een eisenpakket dat grotendeels overeenkwam met dat van de landelijke RSC. Men riep op tot demobilisatie, een uitvoerverbod voor levensmiddelen, prijsverlagingen tot het niveau van voor de oorlog en productief werk (of volwaardig loon) bij werkloosheid. Daarnaast sprak het blad zich uit voor gelijke rantsoenering voor iedereen en onteigening van oorlogswinsten. Aangezien de nijpende voedselsituatie bleef voortbestaan, verschenen oproepen voor ‘zelfdistributie,’ een nieuwe variant op het aloude neem-en eetrecht. Van oudsher was het niet ongebruikelijk andermans aardappelen en andere producten te rooien wanneer de honger hen daartoe dreef. Stropen bleef een wijdverspreid fenomeen. Het kwam zelfs voor dat vee in de weilanden werd geslacht![313]

In april 1918 kwam het in het hele land opnieuw tot uitbarstingen, deze keer als gevolg van de verminderde broodrantsoenen. In Friesland kwam het in verschillende plaatsen tot ongeregeldheden, zoals in Leeuwarden, Drachten en Gorredijk. In Appelscha togen veertig vrouwen in optocht naar de burgemeester in Oosterwolde om te protesteren tegen het feit dat de dagelijkse portie brood werd teruggebracht naar 200 gram per persoon. Hoewel de naar 200 gram per persoon.

Hoewel de burgemeester uiteindelijk een delegatie van de vrouwen te woord stond, hielden de betogingen bij het gemeentehuis aan. Daarbij zou het tot plunderingen van bakkerswinkels gekomen zijn. De vrouwen namen de gestolen broden mee in hun schorten en verdeelden ze onder lotgenoten. Vrije socialisten als Cees Bonnet spraken op bijeenkomsten, onder meer in Appelscha, waar de slechte levensmiddelenvoorziening aan de kaak werd gesteld. Gesteld werd dat de belangen van de ‘bezitters’ voortdurend de boventoon voerden ten koste van die van de arbeiders. Het speculeren met de prijzen van levensmiddelen werd in de hand gewerkt door vroegtijdig bekend te maken welke producten op de bon zouden gaan. Voorraden levensmiddelen die opgeslagen lagen in pakhuizen van handelaren zouden ter beschikking moeten komen van de distributie. Ten slotte zou Nederland gebruik moeten maken van het Amerikaanse aanbod om graan in te voeren, aldus Bonnet op een bijeenkomst tegen honger en oorlogsgevaar in Leeuwarden.[314]

In de Friese hoofdstad organiseerden vrouwen meerdere grote demonstraties. De vrije socialisten hielden een drukbezochte demonstratieve vergadering tegen de voedselschaarste. Zelfs buiten de vergaderzaal stonden talrijke belangstellenden. ‘Honger! werd er voortdurend geschreeuwd. Allerlei grieven kwamen naar voren, waaronder dat de burgemeester de suggestie had gedaan dat mosselen als voedselbron voortreffelijk waren. Op voorstel van voorzitter Murk Botttema nam men een motie aan waarin werd aangedrongen op inbeslagname van voedselvoorraden van handelaren en rijke inwoners. Drie vrouwen kregen de taak om deze boodschap over te brengen aan de burgemeester.

Na de bijeenkomst formeerden de demonstranten een optocht die aangroeide tot duizend deelnemers en richting de Voorstreek trok. Ze hieven verschillende liederen aan. Bij de Koningspijp aangekomen, verbood een politiecommissaris vergeefs het zingen. ‘Honger, honger,’ klonk het voortdurend. Verderop, bij de eerste gemeenteschool en de Tweebaksmarkt, stonden politie en marechaussee opgesteld. De demonstranten negeerden meerdere malen het bevel zich te verspreiden.

Een sterke politiemacht probeerde de menigte terug te dringen, maar dat lukte niet. De politie voerde daarop charges uit, maar de demonstranten probeerden door de politiekordons te breken.

Met sabels en gummiknuppels dreef ze het protest uiteen.

Diezelfde dag toog een groot aantal vrouwen uit Franeker naar het gemeentehuis aldaar met het verzoek meer vet, aardappelen, peulvruchten en brood ter beschikking te stellen. De burgemeester zegde toe de volgende dag kenbaar te maken wat men kon leveren, ‘s Avonds was opnieuw een grote groep vrouwen op de been; zij zochten de bakkers op. Bij drie van hen namen ze broden mee.

Ze werden wel betaald, maar de verschuldigde bonnen ontbraken. In Sneek leidde de ontevredenheid onder de arbeidersbevolking ertoe dat enkele winkeliers voedselvoorraden beschikbaar stelden. Een bestorming volgde. ‘s Avonds was het rumoerig op straat en kwam het tot botsingen met de politie. Een agent werd mishandeld. 40Ook in de provincie Groningen waren demonstraties en plunderingen, zoals in Groningen, Stedum en Westeremden. In de omgeving van Sappemeer werden bakkerswinkels en broodkarren leeggehaald. In Den Haag vielen door toedoen van de politie zelfs doden; ook in andere steden trad de politie hardhandig op. Daarop stelde de regering een uitvoerverbod in voor bepaalde producten.[316]

In De Arbeider trokken vrije socialisten fel van leer tegen de onrechtvaardige levens-middelenpolitiek en het falend economisch systeem, die de arbeiders slechts ontberingen boden.

‘Maar als de kinderen om brood vragen en moeder en vader de maag samenkrimpt van honger, ten einde raad de straat oprent om de eerste de beste broodkar of broodwinkel te plunderen, dan ontpopt zich de burgemeester als de strenge handhaver van dit verrotte regiem en het arme volk, slachtoffer van deze gewetenloze bende, van een troep jakhalzen en veelvraten, wordt afgeranseld en neergeschoten.’42 Ruurt Wijngaard pleitte voor ‘krachtig en energiek verzet’ en Piet van der Veen wenste ‘vernietiging van alles’ wat parasiteerde op de medemens. De colporteur van De Arbeider in Franeker, Johannes Sijtsma, spande de kroon: ‘Twee wegen staan ons nog open. Den eenen leidt ons naar den langzamen hongerdood, de andere of misschien de kogel of de overwinning. Als we toch moeten sterven, laat ons dan althans getracht hebben een betere samenleving machtig te worden.

Hoog de anarchie!’[318]

Het NAS riep de andere vakcentrales op om via een algemene werkstaking de regering onder druk te zetten met een betere voedselvoorziening te komen. Het Groninger PAS besloot met grote meerderheid van stemmen de algemene werkstaking uit te roepen zodra het NAS daartoe zou besluiten. Eind april 1918 werd een manifest in de stad verspreid, in een oplage van 20.000 stuks, waarin de arbeiders werden opgeroepen gehoor te geven aan een dergelijke stakingsoproep. Het NW wees vanwege de heersende werkloosheid de oproep van het NAS af. Er kwam zodoende geen nieuwe algemene werkstaking.[319]

In de zomer van 1918 roerden de Groninger vrouwen zich opnieuw. De levens-middelenschaarste was zo groot dat veel mannen naar hun werk gingen zonder vooraf gegeten te hebben. Op vrijdag 12 juli trok een groot aantal vrouwen naar het stadhuis om bij de burgemeester te protesteren tegen de schandelijk hoge prijzen van aardappelen, groenten en gas, tegen het gebrek aan zeep en het feit dat boter op de bon bleef. Vijf vrouwen mochten deze grieven kenbaar maken, maar de burgemeester bleek niet beschikbaar te zijn voor een gesprek. Daarop trok de stoet naar vergaderlokaal De Eendracht, waar Wolter Postma de vrouwen toesprak. Hij zette de oorzaken van alle ellende uiteen en spoorde hen aan tot voortdurende strijd. Pas de volgende dag kregen de vijf vrouwen hun gesprek.

volgende dag kregen de vijf vrouwen hun gesprek. Daarin kregen ze te horen dat de burgemeester niet bij machte was iets te doen, omdat er geen voedsel beschikbaar was. Postma maakte de vrouwen duidelijk dat de uitvoer van levensmiddelen niettemin onverminderd doorging.45 ‘s Ochtends trokken zo’n duizend vrouwen naar het gemeentehuis om voedsel te eisen. Politieagenten met gummiknuppels in de aanslag wachtten hen op. Naar aanleiding van dit protest hield de ‘Revolutionaire Vrouwenclub’ een openbare vergadering. De zaal was geheel gevuld, met vooral vrouwen. Wolter Postma was gevraagd op de vergadering het woord te voeren. Hij schetste de oorzaken van de hongersnood, zodat de vrouwen duidelijk zou worden waartegen ze strijd moesten voeren. Postma uitte felle kritiek op het regeringsbeleid en de levensmiddelendistributie. ‘Hier immers waar de aardappels in overvloed groeien en het hoofdvoedsel van het proletariaat uitmaken, worden we afgescheept met vuile veenaardappels, die nog maar een gedeelte van het volk machtig kan worden, omdat er lang niet genoeg zijn.’46 Besloten werd een brief te richten aan het gemeentebestuur, waarin onmiddellijke beschikbaarheid van kleiaardappels werd geëist, en daarnaast prijsverlaging van groenten, gas en allerlei andere producten, verstrekking van zeep en een behoorlijke vetrantsoenering.[322]

Andere groepen in de stad Groningen drongen eveneens aan op ruimere voedselverstrekking. De turfventers dreigden het werk neer te leggen. De vrouwen van de gemeentewerklieden begaven zich naar de waarnemend burgemeester om te klagen over de lage lonen en de duurte. Voor de arbeiders in de suikerbietenfabriek vroeg men gedurende de campagne om extra rantsoenen. Zij maakten van september tot en met december zware werkdagen van wel twaalf uren.[323]

Opmerkelijk was de arrestatie en zelfs verbanning van de voorzitter van de Groningse Transportarbeidersbond, Baiko Arkes. De voermannen staakten eind augustus voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden. Het hele transport in de stad stond stil. De militaire commandant liet Arkes arresteren door de marechaussee (in Groningen gold de staat van beleg). De voermannen zagen dit als een aanslag op de stakingsleiding en eisten zijn vrijlating. Kamervragen van Schaper (SDAP) brachten de toedracht aan het licht. Arkes zou werkwilligen onder dreiging van geweld gemaand hebben het werk neer te leggen. Begin september zette de marechaussee hem op transport naar Zwolle.[324]

Door deze staking dreigde de gasfabriek zonder kolen te raken. De burgemeester verzocht de stakers de fabriek toch van kolen te voorzien, maar zij weigerden. De minister werd om advies gevraagd en deze stuurde vijftig Belgische geïnterneerden. De helft van hen weigerde dit onderkruiperswerk te verrichten. De anderen bracht men onder militaire bescherming in gereserveerde tramwagens naar het werk en ze werden ook weer opgehaald.

Op elke wagen beladen met kolen die van het Noorderstation naar de gasfabriek reed, zat een militair met een geladen wapen in de aanslag. Bemiddeling door de burgemeester leidde tot loonsverhoging en deels betere arbeidsvoorwaarden, waarna men de staking begin september beëindigde. Arkes was echter uitgewezen voor tenminste drie maanden. Het NAS stuurde een protesttelegram naar de minister van Oorlog vanwege de uitwijzing van Arkes en drong aan op het intrekken van dit besluit. Het baatte niet. Het communistisch kamerlid Van Ravesteijn stelde begin oktober vragen aan de minister van Oorlog over de gegrondheid van Arkes’ verbanning, die immers tot broodroof had geleid. De minister gaf echter geen krimp.[326]

Een oproep van verschillende Vrije Groepen om gezamenlijk met alle organisaties ter linkerzijde van de SDAP (met uitzondering van de SDP) een algemene staking uit te roepen als reactie op de geleden honger en de ontberingen in ons land leed schipbreuk. Het NAS, noch het RSC, nam het voorstel in overweging. Dit tot ergernis van de vrije socialisten.[327]

Het bleef onrustig in Nederland, vooral in de grote steden. In september en oktober 1918 werden broodkarren en bakkerswinkels leeggehaald. In de noordelijke provincies vond dergelijk hongeroproer eveneens plaats; als reactie verruimden de lokale autoriteiten de voedseldistributie.

Ook in het Nederlandse leger rommelde het. Op 25 en 26 oktober vonden muiterijen plaats in de Harskamp en andere legerplaatsen, waarbij Groningse en Drentse soldaten een vooraanstaande rol zouden hebben gespeeld. De soldaten waren het karige voedsel en de belabberde omstandigheden beu.[328]

In dezelfde maand nam de Eerste Wereldoorlog een beslissende wending. Duitsland verloor op alle fronten terrein. Eind oktober trad daar een nieuwe regering aan, waarin voor het eerst sociaaldemocraten zitting hadden. In de week van 4 tot 10 november 1918 volgden de gebeurtenissen in Duitsland elkaar razendsnel op. In Kiel brak een matrozenopstand uit die de aanzet gaf tot de ineenstorting van het oude keizerrijk. De republiek werd uitgeroepen en in verschillende delen van Duitsland ontstonden onafhankelijke radenrepublieken. Nabij de Groningse grens werd de socialistische republiek Oldenburg-Oost-Friesland uitgeroepen, terwijl in de plaatsen Emden en Weener zogeheten Arbeiders-en Soldatenraden werden gevormd.54 Deze bestuurlijke organisaties waren geïnspireerd door de Russische Revolutie en hadden de steun van linkse revolutionairen.

Op 11 november werd een wapenstilstand gesloten die de definitieve vrede inluidde. Het bekendmaken van de wapenstilstand werd overal in Nederland met feestgedruis onthaald. Het gemeentebestuur in Groningen liet de klokken luiden en de scholen stroomden leeg.

Talloze kerkdiensten werden drukbezocht. Opgeschoten jongeren vierden feest op straat, ‘s Avonds hield de LAMV-afdeling een openbare vergadering in De Toekomst, bezocht door twee-tot driehonderd mensen. Ze verspreidde een manifest waarin werd gesteld dat er pas reden voor feestvreugde was als kapitalisme en militarisme afgeschaft zouden zijn. Jan Bijlstra en de lokale voorman van de SPD, Geert Sterringa, riepen op tot het voeren van een felle strijd en hielden uiteenzettingen over de betekenis van de revolutionaire tijden waarin men nu was beland.[330]

3. De rode revolutieweek

De gebeurtenissen in Duitsland maakten in Nederland grote in druk. Het RSC stelde een revolutionair getint manifest op waarin op basis van arbeiders-en soldatenraden de instelling van een volksregering werd geëist. Het beheer van bedrijven moest worden overgedragen aan de vakbonden. Arbeiders, soldaten, mannen en vrouwen werden aangespoord om nu hun strijdlust te tonen, waaruit de wil zou blijken ‘ook van het Hollandsche gewapende en arbeidende volk om de macht in handen van de Raden van Arbeiders en Soldaten te leggen!56 Het manifest stelde tot slot: ‘Eindelijk is ook voor ons het uur der vrijheid aangebroken. Maar we moeten de vrijheid zelve nemen. Het Revolutionair Comité rekent op u allen.’

Het partijbestuur van de SDP riep eveneens op tot staking, de vorming van arbeiders-en soldatenraden en het uitroepen van de socialistische republiek. Zowel deze oproep als het manifest van het RSC stond dinsdag 12 november afgedrukt in het partijblad De Tribune.[332]

Binnen de SDAP waren de gemoederen evenzeer danig in beweging. Rotterdamse partijvoormannen voerden gesprekken met de burgemeester van de stad en de voorzitter van de havenwerkgevers. Op grond hiervan meenden zij dat van de heersende klasse weinig te vrezen viel wanneer het zou aankomen op revolutionair optreden van de arbeiders. Hun voorstel om voor Rotterdam een arbeiders-en soldatenraad te vormen, werd echter niet gesteund door de partijtop en het NW-bestuur. Partijleider Pieter Jelles Troelstra was wel voorstander van dit voorstel. Ook andere SDAP’ers steunden dit idee, al was het maar vanwege de angst dat de macht in handen zou kunnen komen van de revolutionairen. Men formuleerde een eisenpakket dat de volgende dag al in partijblad Het Volk werd gepubliceerd.58 Op 11 november hield Troelstra in Rotterdam zijn beroemde revolutierede en sprak daar de volgende historische woorden: ‘Heden komen wij te spreken over het groote moment in de geschiedenis van Europa, dat ook ons, de arbeidersklasse, de macht in handen zal geven. (…) Indien de bourgeoisie toont in te zien dat de historische ontwikkeling de macht aan ons heeft gebracht, dan is het aan ons niet om het geweld te bezigen als het middel, maar de democratie te geven aan het geheele volk. Geen anarchie in Nederland. We zullen langs de organisatorischen weg de nieuwe toekomst ingaan.’ Troelstra wenste revolutionaire verandering geschoeid op sociaaldemocratische leest. ‘Wij zijn geen onberedeneerde geweldmensen, maar bezadigde, doortastende veranderaars van de maatschappij. Wij zijn een georganiseerde macht die haar verstand gebruikt en die van plan en in staat is, ook buiten haar eigen rijen, de orde te handhaven, en langs organisatorische weg de groote veranderingen tot stand te brengen.‘[334]

Dat vanuit de moderne arbeidersbeweging een revolutionaire toon klonk, maakte indruk in ons land.

De machthebbers raakten gealarmeerd en de maatschappelijke beroering was groot. Het eisenpakket van de SDAP verschilde weinig van dat van het RSC. De SDAP wilde geen volksregering op basis van arbeiders-en soldatenraden, maar wel demobilisatie, een achturige werkdag en socialisatie van bedrijven.[335]

In Amsterdam hield het RSC dezelfde avond een bijeenkomst in de Handwerkers Vriendenkring. De zaal zat met achthonderd mensen zo vol dat velen buiten moesten blijven. Voorzitter was Harm Kolthek, tevens voorzitter van het RSC. Hij sprak de wens uit dat deze demonstratie vele krachtige betogingen zou inleiden waarbij de arbeiders aan zouden geven wat zij wilden. Nodig was het ‘verkrijgen van machtsformatie om het kapitalisme te onttronen,’ maar de arbeiders moesten wel hun ‘bezonnenheid’ tonen. De spreker na hem, SDP-voorman David Wijnkoop, drong erop aan dat het proletariaat zich in het bezit zou stellen van de productiemiddelen en dat het volk de wapenen, die het in handen kreeg gedrukt, zou weten te gebruiken voor zijn eigen doelen. De macht moest in handen van arbeiders-en soldatenraden komen. Hij vroeg de arbeiders op dezelfde wijze in actie te komen als in Duitsland was gebeurd. Er moest beslag worden gelegd op het kapitaal en de Tweede Kamer diende vervangen te worden door een vertegenwoordiging van arbeiders en soldaten. Hij riep op tot massademonstraties bij de komende vergaderingen van de revolutionaire socialisten.

Kolthek en Wijnkoop spoorden de aanwezigen aan geen straatbetogingen te houden, omdat ze ongewapend waren. Buiten stond een grote politiemacht klaar om demonstraties te verhinderen.

Omdat de arbeiders de zaal rustig verlieten, trad de politie niet op.[336]

Van vrij-socialistische zijde kwam kritiek op de eisen van de SDAP. De Sociaal Anarchistische Actie (SAA) bracht in samenwerking met de IAMV op woensdag 13 november Een Anarchistisch Manifest aan de arbeiders en arbeidsters van Nederland uit waarin voor de arbeiders de waarschuwing stond dat de SDAP een politieke maar geen proletarische revolutie beoogde. De achturendag maakte de arbeider niet tot een vrij mens en socialisatie van de bedrijven leidde tot staatskapitalisme, een vorm van staatsslavernij.

Een werkelijke proletarische revolutie zou iedereen voorzien van brood, kleding, brandstof en een woning. De productie moesten de arbeiders zelf gaan regelen. Grond en productiemiddelen behoorden gemeenschappelijk bezit te worden. Vrije arbeidskeuze moest ervoor zorgen dat alle arbeiders bevrijd werden uit de loonslavernij. Er moest een einde komen aan de heerschappij van de ene mens over de andere. De arbeiders moesten zich niet laten meeslepen door politieke de-magogen, die later hun nieuwe heersers zouden worden. Een tiental vrije socialisten onderschreef dit manifest, onder wie Domela Nieuwenhuis, Gerhard Rijnders en Nico-Jan Schermerhom.[337]

De campagne van het RSC ging op woensdag 13 november volgens plan verder met grote openbare vergaderingen in Amsterdam. Tijdens de middagvergadering was er een aangename verrassing voor de aanwezigen: ‘Onder het spreken gaan de deuren open en tweehonderd soldaten, twee hoornblazers voorop, komen de zaal binnen. Zij scharen zich om het podium en stellen zich ter beschikking van de revolutie. De indruk is onbeschrijfelijk. Mannen en vrouwen barsten in tranen uit, het gehuil van geestdrift doet de zaal sidderen! Men besluit meteen te gaan demonstreren. De zaal stroomt leeg de massa met de roode vlag gedragen door soldaten voorop, trekt de stad in.’[338]

De vergadering die ’s avonds in de hoofdstad werd gehouden, bracht vier-tot vijfduizend mensen op de been, waaronder vierhonderd soldaten. Ook Domela Nieuwenhuis voerde het woord op deze bijeenkomst, waar een alles-of-niets-stemming heerste. Nadat Wijnkoop beweerde dat soldaten in de Oranje-Nassau Kazerne aan de Sarphatistraat gereedstonden om zich met de revolutionaire beweging te verbroederen, begaf de vergadering zich daarnaartoe. ‘Als we bij de Sarphatistraat komen, zijn de hekken van de kazerne gesloten. Er staan een stuk of vijftien soldaten, tussen de muren van de kazerne en de poort, aangevoerd door een Jonge luitenant. En nou gaan de arbeiders met blote handen aan het werk, ze proberen de hekken te verbreken. Dat hadden ze natuurlijk nooit moeten doen, want ze kwamen er niet door. (…) Er klonken twee schoten. Ik was onder dienst geweest en wist dat het losse flodders waren. Het derde schot was met scherp. Een deel van de stoet was toen al voorbij. Er vielen meer schoten, er vielen gewonden, doden. De stoet werd kleiner. We moesten doorlopen, anders zouden er nog meer doden vallen. We konden niet eens onze boodschap brengen, we konden alleen vloeken.’64 Er werd gericht op de demonstranten geschoten! Er waren vijf doden te betreuren, naast talloze gewonden.

Eerder op deze woensdag vergaderde in Amsterdam het NAS-bestuur in een geestdriftige sfeer met de besturen van alle bij het NAS aangesloten federaties en 21 plaatselijke arbeidssecretariaten. Het voorstel was vanuit het RSC samenwerking te zoeken met NW en SDAP op grond van een gemeenschappelijk actieprogramma.

met NVV en SDAP op grond van een gemeenschappelijk actieprogramma. Mocht het RSC daartoe niet besluiten, dan zou het NAS alleen contact opnemen met de sociaaldemocraten. In de nacht van woensdag op donderdag besloot het RSC inderdaad het NVV en de SDAP te benaderen om gezamenlijk op te treden. De sociaaldemocraten wilden alleen samenwerken met het NAS, maar uitsluitend op grond van hun eigen eisenprogram. De vergadering op 15 november van de NAS-besturen besloot uiteindelijk de SDAP en het NVV te steunen wanneer deze daadwerkelijk in actie zouden komen.[340]

Kaspers stelde in De Arbeider dat het eisenpakket van het RSC geschikt was voor een overgangsfase als het tot een revolutie zou komen. Hij maakte bezwaar tegen het beheer van bedrijven door de vakbonden. De vakbeweging had zich tot dan toe vooral beziggehouden met belangenbehartiging en was niet voorbereid op deze taak. De arbeiders zelf moesten de bedrijven beheren en de productiemiddelen (grond, fabrieken) in handen zien te krijgen, zodat ze zelf over de vruchten van hun arbeid konden beschikken. De sociaaldemocraten wilden de bedrijven door socialisatie onder staatstoezicht stellen. Dat zou ‘staatsslavemij’ tot gevolg hebben en een nieuwe vorm van regelrechte onderdrukking betekenen. Kaspers werd op straat vaak aangesproken over de revolutie. Wat dacht hij ervan? Zijn antwoord luidde: ‘Daar komt niets van, die is al lang verraden.’

Hij bedoelde dat als men een revolutie wenste, men dit niet een week lang van de daken moest schreeuwen, zoals Troelstra had gedaan. De tegenpartij had nu een week lang de tijd zich daarop voor te bereiden. Wie revolutie wil, werkt in stilte, meende Kaspers.[341]

De kansen op een revolutie in Nederland waren inderdaad verkeken. De SDAP was in de Tweede Kamer teruggekomen op de woorden van Troelstra. Diens revolutionaire geestdrift bleek binnen zijn partij nauwelijks op steun te kunnen rekenen, zodat nadien gesproken werd over ‘de vergissing van Troelstra.’ De strijdlust van de duizenden revolutionairgezinde Amsterdamse arbeiders was gebroken na de gebeurtenissen bij de Oranje-Nassau Kazerne aan de Sarphatistraat. Bij de protestbijeenkomst op donderdagochtend 14 november, waar men een algemene werkstaking wilde uitroepen, waren nog geen honderd mensen aanwezig.67 Het RSC waagde daarna niet meer te spreken over demonstraties, laat staan over een algemene werkstaking. Zaterdag 16 november stelde zij zich op het standpunt dat het NAS de dag ervoor al ingenomen had; de strijd van SDAP en NVV steunen. Het NAS-bestuur vond dat de arbeiders niet rijp waren voor revolutie.[343]

Dat Troelstra terugkwam op zijn uitlatingen vond Kaspers laf en het verzoenende optreden van Vliegen in de Tweede Kamer vond hij meelijwekkend. Hij betreurde dat door het optreden van de SDAP niet alleen het perspectief op een revolutie, maar ook dat op een algemene werkstaking was verkeken. Domela Nieuwenhuis

was van mening dat Troelstra had moeten handelen in plaats van zijn tijd te verdoen door in de Tweede Kamer als het ware toestemming voor de revolutie te vragen. Andere vrije socialisten vonden dat de SDAP na de spoorwegstaking in 1903 de arbeiders opnieuw had verraden.

Noordelijke vrije socialisten meldden dat ze te optimistisch waren geweest over de strijdbaarheid van de arbeiders. Kaspers en Postma pleitten voor versterking van de revolutionaire beweging en het nog intensiever voeren van de vrij-socialistische propaganda.[344]

De ‘rode revolutieweek’ was vooral een zaak van de grote steden. Buiten Amsterdam en Rotterdam was nauwelijks sprake van enige beroering. De stad Groningen vormde een uitzondering. Daar liet Eltjo Rugge, de lokale SDAP-voorman, zich tijdens een openbare vergadering op 14 november voor dertienhonderd mensen een stuk steviger uit dan Troelstra: ‘De bourgeoisie zal niet kunnen beletten, dat het arbeidende volk alle grenzen wegvaagt.1 En: ‘Wanneer de bestuurders onze eischen niet inwilligen, zal getracht worden hen van hunne plaatsen te verdringen.’ Ook Rugge stond geïsoleerd binnen zijn partijafdeling.[345]

In Friesland drukten de regionale partijleiders van de SDAP zich voorzichtig uit, zonder te verwijzen naar mogelijk oproer en overname van de macht. De bijeenkomst van het RSC in Leeuwarden werd drukbezocht. Ér waren verwachtingen gewekt, maar ‘de revolutie van Troelstra heeft al weer uitgediend,’ zo werd vastgesteld. Spreker was Loek Spanjer, die in herinnering bracht dat de arbeiders ervan beschuldigd werden geweld te willen gebruiken. Het waren echter de legerofficieren in Amsterdam die op de arbeiders lieten schieten, zo hield hij zijn gehoor voor.[346]

Henk de Groot herinnerde zich dat hij in deze tijd bij zijn vader (Henk de Groot sr.) achter op de fiets vanuit Woldendorp naar een geheime bijeenkomst reed. Inde bossen nabij Winschoten kwamen OostGroninger vrije socialisten bijeen om zich te beraden op de revolutionaire situatie. Ze besloten wapens aan te schaffen. Levering van dat schiettuig, uit Duitsland, vond echter nimmer plaats. Voor 1919 was wapenbezit niet strafbaar, wel het gebruik en vervoer ervan zonder machtiging. De angst voor gewapend verzet van socialisten leidde in 1919 tot de Vuurwapenwet, die het bezit van een wapen zonder vergunning strafbaar stelde. Wapenbezit was op het platteland niet ongebruikelijk.[347]

Na half november 1918 was van een acute revolutiedreiging in ons land geen sprake eer. De slechte maatschappelijke omstandigheden in de vorm van honger, gebrekkige armoede hadden weliswaar tot grote ontevredenheid in brede lagen van de bevolking geleid, maar brachten geen breed gedragen revolutionaire stemming voort.gevestigde orde bleef echter bevreesd voor de revolutionairen ter linkerzijde van de SDAP. De opkomst van revolutionaire bewegingen in tal van Europese landen en in Duitsland in het bijzonder gaven daartoe de nodige aanleiding. In Duitsland bleef de revolutionaire stemming van kracht zonder dat deze ons land in directe zin beroerde. De stemming onder de vrije socialisten bleef opstandig. Eind november 1918 kwam Harm Kolthek in Groningen op voor het recht en de plicht van de arbeiders ook in Nederland de sociale revolutie te bewerkstelligen. Ter linkerzijde van de SDAP verwachtte men dat de revolutie binnen afzienbare tijd aanstaande zou zijn.[348]

Een incident in Groningen bracht een stroom geruchten op gang. In januari 1919 verscheen in de haven van Delfzijl een Duits schip met de rode vlag in top. Daarna zouden in Finsterwolde twee Russen zijn gearresteerd die een document van David Wijnkoop op zak hadden. Wijnkoop zou hierin als ‘president van de Sovjetrepubliek Holland’ de Duitse Arbeiders-en Soldatenraden hebben verzocht de twee door te laten en hen van dienst te zijn. De Arbeider nam deze zaak flink op de hak door te beweren dat het schip wapens voor Finsterwolde aan boord had. De twee Russen zouden de komende revolutie moeten leiden. Om te beginnen wilde men de maandagse eierenmarkt in Winschoten beschieten, waarna men de dag erna Groningen dacht in te nemen.[349]

4. De reactie op de revolutiedreiging

Om het rode gevaar te keren, drongen de autoriteiten in november 1918 nadrukkelijker aan op de vorming van burgerwachten. In bijna alle noordelijke gemeenten kwamen deze tot stand. Op 15

november vormde zich in de stad Groningen een burgerwacht die binnen enkele dagen tweeduizend leden telde. Zij waren deels bewapend en dienden het wettig gezag te ondersteunen bij het bewaren van rust en orde. Daarnaast was er nog de Vrijwillige Landstorm, een paramilitaire organisatie die onder bevel stond van het leger. Ten slotte zette men naar aanleiding van ‘Troelstra’s vergissing’ de Centrale Inlichtingendienst op.[350]

Het tot stand komen van burgerwachten riep in de noordelijke vrij-socialistische beweging veel ergernis op. De Arbeider sprak zich er in grimmige bewoordingen over uit: “t Wordt zoo langzamerhand tijd om ons af te vragen, of’t ook voor ons z’n nut kan hebben ons te wapenen. Wij revolutionairen zijn zoo goed als vogelvrij verklaard (…) De regeering die bevordert, dat ‘t eene deel der bevolking tegen het andere gewapend wordt.’ In Sappemeer werd in maart 1919 een ‘Comité van Verweer tegen burgerwachten’ opgezet, waarbij naast de Vrije Groep ook de communisten, de IAMV en de

onafhankelijke vakbeweging betrokken waren. Het verspreidde 3500 manifesten tegen dit initiatief voor een contrarevolutie. In Beerta werden manifesten verspreid met de aanhef’Een ernstig woord inzake de burgerwachten! Vooral het kapitalisme werd gehekeld, omdat het lijden van de arbeiders hiervan het gevolg was. Het manifest, dat was ondertekend door ‘de revolutionairen van Beerta,’

stelde: Een stelsel, dat zóó in alle opzichten demoraliserend werkt, dat aanleiding is van zoo ontzettend veel wreedheden, dat oorzaak is van een zoo gruwelijken oorlog als nog nimmer in heel de geschiedenis is voorgevallen, een dergelijk stelsel is het waard zoo spoedig mogelijk van de aardbodem te verdwijnen. En ter bestrijding van het kapitalistisch stelsel is eene revolutie niet alleen geoorloofd, maar zelfs dringend noodzakelijk.[351]

Het manifest raadde de leden van de burgerwacht aan de geschiedenis eens beter te bestuderen. De christelijken kregen een uitspraak voorgeschoteld van hun voorman Kuyper, die beweerde dat revolutie niet altijd als een zonde gold. De middenstanders, die veelal de kern van de burgerwachten vormden, werd voorgehouden dat het kapitalisme ook hen voortdurend zorgen en afhankelijkheid bracht. Nu ze zich tegenover de arbeiders hadden geplaatst, zouden boycotacties niet uitblijven.

Dergelijke winkeliers konden klandizie van de vrije socialisten voortaan wel vergeten. De Vrije Groep in Veendam bracht dit voornemen in de praktijk. Men besloot de leden van de burgerwacht op een zwarte lijst te plaatsen en hen op allerlei manieren de voet dwars te zetten. Ook dacht de groep na over de mogelijkheid om te infiltreren bij de burgerwacht: … waardoor men op eene gemakkelijke manier in het bezit van wapenen zou kunnen komen. Men betreurde het, dat niet onmiddellijk bij de oprichting der burgerwachten zulks was geschied.’’1 Een politiespion, die zich tijdens vergaderingen van de groep in een kast had verscholen, meldde dit aan zijn superieuren!

In Drachten oefende de burgerwacht in een christelijke school. Op een avond dat deze groep bijeenkwam, werden alle toegangsdeuren van de school afgesloten met ijzeren stangen en schroeven. Na veel moeite lukte het de antirevolutionairen pas laat op de avond een deur van de school te openen. Het laat zich raden wie voor deze stunt verantwoordelijk waren, aangezien de correspondent uit Drachten er melding van maakte in De Arbeider. Op burgerwachten werd wel vaker humoristisch gereageerd, getuige het volgende spotliedje: De hele burgerij gaat nu wapens dragen.

Zo wordt de muiterij gemakkelijk verslagen.

burgerwacht staat klaar, op schouder de geweren.

Maar komt het gevaar: let op hoe ze hem smeren!

Daar komen de helden der burgerwacht.

Ze laten zich gelden bij dag en nacht.

Kijk wat een pieten, ‘tts van belang!

Maar om te schieten zijn ze te bang.

De brave kapitein, een eerzaam kruideniertje,

Wordt pas een ware held zo bij z’n zesde biertje.

Dan bromt hij in zijn baard: laat ze maar oproer maken;

We schieten onvervaard, we zullen ze wel raken.[353]

Jan Bijlstra meende dat de burgerwachten de opmars van de arbeidersbeweging naar een betere samenleving niet zouden kunnen stuiten: ‘Nimmer is het brute geweld in staat gebleken, een goede en rechtvaardige zaak tegen te gaan ofte vernietigen79

De rechtse regeringspartijen waren er van doordrongen geraakt dat de overheid ook na de Eerste Wereldoorlog moest blijven ingrijpen in het maatschappelijk leven. Uit angst voor revolutionaire woelingen voerden ze hervormingen door. De noodzaak tot democratisering van de samenleving werd ook bepleit door niet-socialisten. ‘Al teveel fossiele overblijfselen en menig hinderlijke-sta-inden-wegbehooren zoo snel mogelijk te verdwijnen,’ meende het Nieuws van den Dag, dat pleitte voor grote hervormingen. Zo werd het algemeen kiesrecht van kracht, in 1917 voor mannen en in 1919 voor vrouwen, en kwam de achturige werkdag bij een 45-urige werkweek tot stand. Er kwamen ook betere sociale voorzieningen, onder meer op het gebied van de volkshuisvesting, en er kwamen sociale verzekeringen tot stand.[355]

De regering bleef bevreesd voor opstand en revolutie. Burgemeesters kregen de opdracht rapport uit te brengen indien in vergaderingen opgeroepen werd ‘tot daden van geweld of tot verzet tegen het wettig gezag’ en zo nodig dergelijke bijeenkomsten voortijdig te sluiten. In 1920 leidde het indienen van de ‘Wet tegen revolutionaire woelingen’ tot een gezamenlijke protestcampagne van alle organisaties ter linkerzijde van de SDAP. Behalve dat het voorbereiden van een revolutionaire omwenteling strafbaar werd, beoogde de wet ook de aanscherping van verschillende wetsartikelen die als doel het aan banden leggen van socialistische politieke activiteiten hadden en het bemoeilijken van internationale organisatie. Harm Kolthek noemde het wetsvoorstel ‘een gluiperige aanval van reactionaire duisterlingen! Tijdens een bijeenkomst in Heerenveen, die door achthonderd mensen werd bezocht, riep hij op deze wet niet te erkennen. Een 24-uursstaking, waaraan ook de SDAP en het NW deelnamen, alsmede een congres, konden niet voorkomen dat in juli 1920 ook de Eerste Kamer dit wetsvoorstel aannam. Veel betekenis zou deze wet echter niet krijgen.[356]

5-Het Russische voorbeeld

Het tsaristisch Rusland gold voor de Eerste Wereldoorlog als een achtergebleven land, waar van politieke rechten en burgerlijke vrijheden nauwelijks sprake was. Er heerste een despotisch regime dat haar tegenstanders meedogenloos vervolgde. Groot was dan ook de vreugde, niet alleen in socialistische kringen, toen in februari 1917 een spontane volksbeweging een revolutie ontketende die een einde maakte aan het eeuwenlange bewind van de tsaren. Boeren, soldaten en arbeiders stelden raden (sovjets) in die bedrijven en grond in bezit namen en exploiteerden. Zij vorm den een tegenwicht voor de nieuwe regering van de sociaaldemocraat Kerenski. Dat er eindelijk een land was waar arbeiders de moed hadden een einde te maken aan de kapitalistische wanverhoudingen maakte wereldwijd in brede kring diepe indruk.

Ook vrije socialisten begroetten de Russische Revolutie aanvankelijk enthousiast. De Arbeider gaf de omwenteling veel aandacht. Het blad vroeg zich meteen af welke invloed de gebeurtenissen in Rusland op Europa zouden hebben. Bemoedigend was dat de oude regering en allerlei hoogwaardigheidsbekleders gevangen waren gezet, terwijl politieke gevangenen werden vrijgelaten.

De Arbeider meende: Hoe het ook zij, de Russische Revolutie zal honderdduizenden werknemers weer moed en kracht geven.[357]

Hoe anders reageerde de beweging toen de bolsjewieken tijdens de Oktober omwenteling de voorlopige regering van Kerenski afzetten. Hoewel de geschiedschrijving deze gebeurtenis veelal aanduidt als dé Russische Revolutie, beschouwden vrije socialisten dit optreden als een staatsgreep.

De geslaagde greep naar de macht van deze communisten had naar hun idee niets van doen met het revolutionaire optreden van het volk eerder dat jaar in Rusland. Domela Nieuwenhuis uitte zich al in oktober 1917 in zijn De Vrije Socialist scherp over deze coup: ‘Zodra het volk de zaak uit handen geeft om de zaak te laten drijven door afgevaardigden die alles wel verder zullen opknappen, is de zaak verloren.’ 83 Domela’s kritische toon was voortaan bepalend voor de wijze waarop een groot deel van de vrij-socialistische beweging in ons land naar ontwikkelingen in Rusland zou kijken. Dit gold ook voor De Arbeider.

De ontwikkelingen in Rusland gaven vanaf het begin voldoende aanleiding tot kritiek. Het socialisme werd onvoldoende doorgevoerd, terwijl politieke tegenstanders onder het bolsjewistische regime gevangen werden gezet. De eerder opgeheven geheime politie blies men nieuw leven in. Het vervolgen van anarchistische geestverwanten, met name in Moskou, nam snel een aanvang. In de zomer van 1918 concludeerde De Arbeider dat de sociale revolutie in Rusland werd onderdrukt.[359]

De informatievoorziening over het verloop van de revolutie in de Nederlandse (vrij-socialistische) pers liet de eerste jaren zwaar te wensen over. De grenzen waren gesloten als gevolg van de blokkade van de omringende Europese landen.

Zowel de Duitsers als de geallieerden kozen partij voor de verschillende contrarevolutionaire groepen binnen Rusland. De geallieerden censureerden het post-en telegraafverkeer tijdens de daaropvolgende burgeroorlog. Pas vanaf het begin van de jaren twintig veranderde de gebrekkige informatievoorziening. Ondanks de kritiek die ze had op de Russische communisten, keerde de vrij-socialistische beweging zich wel tegen de interventies van Engeland, Duitsland, Frankrijk en Japan om de oude verhoudingen in Rusland te herstellen. De vrije socialisten in ons land onderschreven de leuze ‘Handen af van Rusland‘[360]

Binnen de arbeidersbeweging ontstond het nodige enthousiasme over de maatschappelijke omwenteling in Rusland, waar voor het eerst in de wereldgeschiedenis de opbouw van het socialisme daadwerkelijk ter hand zou worden genomen. De daden van de Russische arbeiders spraken ook tot de verbeelding van de vrij-socialistische arbeiders in Nederland. Zij bewonderden de daadkracht van de revolutionaire kameraden in het grote, onbekende Rusland. In Nederland voelde vooral de SDP zich verbonden met de bolsjewieken in Rusland. Nadat de bolsjewieken voor zichzelf de term ‘communisten’ introduceerden, veranderde de SDP in november 1918 haar naam in Communistische Partij Holland (CPH). Ook binnen de Federatie van Revolutionaire Socialisten (FRS), met name in de sterke Amsterdamse afdeling, bewonderde men de gebeurtenissen in Rusland. Daarmee verwierf de Federatie een zekere sympathie bij de communisten, die trouw verslag deden van hun activiteiten in het partijblad De Tribune.[361]

Naar Russisch voorbeeld werden in ons land soldaten-en arbeidersraden (SAR) gevormd bij zowel communisten als vrije socialisten. Deze zouden in tijden van revolutie een basisdemocratische gang van zaken moeten garanderen en bestuurlijke taken op zich moeten nemen. Van een landelijke beweging was nauwelijks sprake. In Amsterdam had de vrij-socialistische SAR enige aanhang. De politie infiltreerde in deze SAR. Sommige leden bleken thuis bommen te vervaardigen om daarmee aanslagen te plegen. Uit de artillerie-inrichting Hembrug ontvreemdde deze groep handgranaten, die echter aan de kant geschoven werden ten gunste van nephandgranaten die de infiltrant had geleverd.[362]

In Friesland pakte men de zaken groots aan. In november 1918 ontstond een Provinciale Raad van Arbeiders en Soldaten, waarbij Murk Bottema een aanjagende rol speelde. Men trok een betaalde propagandist aan en deze reisde gedurende drie maanden door de provincie om te helpen dergelijke raden op te richten. Er vonden ruim veertig bijeenkomsten plaats met als doel soldaten-en arbeidersraden te vormen. Halverwege 1919 bleek dit in twaalf plaatsen gelukt te zijn, het aantal leden bedroeg in totaal 175. Voor de gemeente Opsterland werd een afzonderlijk Comité in het leven geroepen. Deze Raad gaf een manifest uit waarin een eisenpakket stond vermeld dat deels overeenkwam met dat van het RSC. Ter ondersteuning van de Raad verscheen in een oplage van drieduizend exemplaren het blad Wereldorde.[363]

De Friese Raad hield in Leeuwarden een grote bijeenkomst waarbij achthonderd mensen aanwezig waren, onder wie een aantal soldaten (en onderofficieren). De politie had als taak deze bijeenkomst te verhinderen. Nadat de politie aangaf dat de militairen de zaal dienden te verlaten, bedekten zij hun uniformen met overjassen en legden ze de soldatenpetten onder de stoelen. Na februari 1919

verminderde het aantal activiteiten van de Raad en zakte deze beweging in.[364]

Een bron van onrust vormden de gedemobiliseerde militairen. In Amsterdam kwam eind 1918 de landelijke Algemeene Bond van Gedemobiliseerden tot stand, waarvan vooral militante oud-militairen lid werden. Deze organisatie kreeg steun vanuit het NAS. Het eisenpakket omvatte een uitkering van 100 gulden voor burgeruitrusting, uitbetaling van het volle loon zolang de werkloosheid duurde, productief werk tegen door de vakbeweging vastgestelde lonen, amnestie voor dienstweigeraars en intrekking van vonnissen die tegen militairen waren uitgesproken. De laatste eis was bedoeld om te voorkomen dat de betrokkenen er bij terugkeer in de burgermaatschappij hinder van zouden ondervinden.

In maart 1919 telde deze Bond naar eigen zeggen 6500 leden en 33 afdelingen. In Groningen organiseerde het PAS een bijeenkomst voor gedemobiliseerden. Er kwam een afdeling tot stand met veertig leden; het ledental zou groeien tot honderd. De afdeling Groningen zette een demonstratie op touw, net als die in Sappemeer. Voorts waren er in het Noorden in Noordwolde en Ulrum afdelingen van deze Bond.

In Heerenveen kwamen driehonderd oud-soldaten uit de Zuidoosthoek bijeen die al eerder met verlof uit het leger waren gegaan maar niet in aanmerking kwamen voor vergoedingen (geld, kleding en schoeisel) die latere lichtingen wel kregen. Ze richtten een Friese Bond van Gedemobiliseerden op, die trachtte in elke gemeente een afdeling tot stand te brengen om de belangen van de afgezwaaide soldaten te behartigen. Al snel waren er zeventien afdelingen. De organisatie van de gedemobiliseerde soldaten boekte echter geen succes en verliep reeds in hetzelfde jaar.[365]

6. De actie tegen de ‘stemdwang’

In Nederland dwongen de gespannen maatschappelijke verhoudingen tijdens de Eerste Wereldoorlog de overheid tot het doorvoeren van de nodige hervormingen. De invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen in 1917 was een van de belangrijkste hervormingen. De eerste verkiezingen na deze wetswijziging vonden plaats in juli 1918. Deze verkiezingen zetten de vrije socialisten voor het blok. Een oude kwestie drong zich opnieuw op: moest men meedoen om in het parlement als spreekbuis van de arbeiders te kunnen fungeren of moest de aloude houding van onthouding blijven gelden, omdat in het parlement voor de arbeiders toch niets te bereiken viel.

De onderlinge meningsverschillen binnen de beweging namen toe. Een aantal vrije socialisten dat binnen het NAS kaderfuncties vervulde, richtte de Socialistische Partij (SP) op, die weldra enige honderden leden telde. Oud-voorzitter van het NAS Harm Kolthek werd lijsttrekker van de SP. De partij werd vooral opgezet om te voorkomen dat de syndicalistische aanhang van het NAS massaal op de SDP zou stemmen. Kolthek stond niet alleen in zijn keuze. Hij kreeg steun van de voorzitter van het NAS, Bemhard Lansink jr., en van mensen met een lange staat van dienst in de vrij-socialistische beweging, zoals Johan Meisner, Foeke Kamstra en Johannes Mooij.91 Het initiatief van de SP leidde tot verschil van mening in de Federatie van Revolutionaire Socialisten (FRS). Lansink jr.

was prominent lid van de FRS, die net als de SP voor een belangrijk deel op het NAS-kader steunde. Vlak voor de oprichting van de SP had hij tijdens het congres van de Federatie al gepleit voor deelname aan de verkiezingen. Ook de SDP probeerde de FRS ertoe te verleiden gezamenlijk deel te nemen aan de verkiezingen. Beide organisaties verenigden elk zo’n vijfhonderd leden. De FRS schaarde zich niet achter de SP of de SDP, maar sprak zich juist uit voor het opzetten van een antiverkiezingsactie.

Het merendeel van de vrije socialisten had moeite met de opkomstplicht die aan het algemeen kiesrecht was verbonden. De agitatie tegen de verkiezingen was vooral gericht tegen deze

‘stemdwang! De FRS startte een actie om de oproepingskaarten in te zamelen. En er werden antiverkiezingsbureaus opgezet. De ingezamelde kaarten wilde men op de dag van de verkiezingen aanbieden aan de plaatselijke burgemeester. Op deze wijze hoopte men vervolgingen te voorkomen, want het niet-verschijnen bij verkiezingen was strafbaar![367]

De noordelijke vrije socialisten keerden zich eveneens tegen de stemdwang en steunden de actie van de FRS. Kaspers liet weten niet zijn eigen ‘overheersers’ te willen kiezen en de straf (een boete of hechtenis) die hiervan het gevolg zou zijn voor lief te nemen. In Sappemeer werd een conferentie gehouden waar men een Comité vormde dat acties tegen de stemdwang én het parlementarisme zou organiseren. Er verscheen een manifest waarvan duizenden exemplaren werden verspreid. Er volgden meerdere bijeenkomsten.

Ondanks deze voortvarende start verliep de verspreiding van deze manifesten in het Noorden moeizaam. In mei maande Bijlstra de groepen de actie steviger te steunen, want er werden maar weinig manifesten

bij hem besteld. De Federatie zelf richtte zich met soortgelijke kritiek tot de Vrije Groepen in Friesland en verweet de Friezen ‘laksheid’. De Friezen organiseerden tweemaal een bijeenkomst, maar beide keren was de opkomst te mager om een gezamenlijke antiverkiezingsactie te voeren. In Sneek werd daarop op initiatief van de FRS een vergadering gehouden om de stemweigeringsactie te ondersteunen. In de Zuidoosthoek riep een aantal vrije socialisten op om stemkaarten bij hen in te leveren, om deze gezamenlijk aan de burgemeester te sturen. In Sappemeer vond een grote openluchtbijeenkomst plaats tegen de stemdwang. Lokaal werden adressen bekendgemaakt waar men de stemkaarten kon inleveren.[368]

Deze actie leverde landelijk zo’n drieduizend bewuste kiesweigeraars op. Een kleine tweeduizend oproepingskaarten werden ingeleverd bij de antiverkiezingsbureaus. In vergelijking met het totale aantal niet-stemmers of ongeldige stemmen in ons land was het aantal weigeraars dat bij deze actie was betrokken klein. Hoewel het aantal verzamelde kaarten in het Noorden niet boven de vijfhonderd uitgekomen zal zijn, sprak De Arbeider van een groot succes: ‘Er is gebleken dat onze beweging bij samenwerking tot groote krachtsontwikkeling in staat is.’ Hoewel ook de FRS zeer tevreden was over deze actie, steekt het aantal bewuste stemweigeraars ook schril af bij het aantal stemmen dat de kleine linkse partijen kregen. De grote arbeidersmassa had men met deze stemdwangactie niet bereikt. De drempel om een boete of zelfs gevangenisstraf te riskeren namen alleen de meest overtuigde vrije socialisten.[369]

De partijen links van de SDAP die aan de verkiezingen deelnamen, waren de SDP, de SP en de Bond van Christen-Socialisten (BSO). Zij kregen ruim 50.000 stemmen die goed waren voor vier Kamerzetels. De SDP kreeg er twee en de beide andere partijen ieder een, waardoor Harm Kolthek in de Tweede Kamer werd verkozen.

Deze gunstige uitslag was een aanwijzing dat het gezamenlijk optreden van de revolutionairen gedurende de Eerste Wereldoorlog had gewerkt. De inschatting van het NAS-kader dat zijn aanhang zou gaan stemmen, werd bewaarheid. Niet alleen de SP kwam op deze wijze in het parlement terecht, ook de SDP profiteerde hiervan.95 Deze verkiezingsuitslag maakte duidelijk dat de traditionele vrij-socialistische aanhang voor een groot deel naar de stembus was gegaan. De SP en de SDP golden kennelijk als een aansprekend en acceptabel alternatief. Binnen de SP waren oude getrouwen van het NAS actief, die konden bogen op jarenlange betrokkenheid bij en inzet binnen de vrij-socialistische beweging. De SDP had gedurende de Eerste doorlog bewezen op de bres te staan voor de revolutionaire zaak. Door radicale, sociale actie te koppelen aan de stembusstrijd was ze voor vrije socialisten een aantrekkelijk alternatief geworden.

Zoals te verwachten viel, kreeg het niet-stemmen een staartje. Het Openbaar Ministerie besloot de stemweigeraars te vervolgen, ondanks dat er tienduizenden niet-stemmers waren. Hun aantal was veel groter dan het aantal bewuste weigeraars uit de vrij-socialistische beweging. Vooral in die gebieden in het Noorden waar het socialisme van oudsher een rol van betekenis vervulde, was het percentage niet-stemmers hoger dan elders.[371]

Kantonrechters reageerden verschillend op de weigerachtige houding van de vrije socialisten. Het gerecht in het bij Sappemeer gelegen Zuidbroek vroeg zich bijvoorbeeld af waarom men niet blanco had gestemd of een protestkandidaat naar voren had geschoven. Meestal kwamen de stemweigeraars weg met 50 cent boete of een dag celstraf. In Groningen werden de vrije socialisten echter tot hogere straffen (drie gulden boete of twee dagen cel) veroordeeld. Men legde zelfs celstraffen tot zes dagen op.

Deze vervolgingen waren voor de vrije socialisten een ideale aangelegenheid om hun bezwaren tegen het parlementaire systeem kenbaar te maken, temeer daar de rechtbank tientallen mensen tegelijk opriep om voor de rechter te verschijnen. De Arbeider sprak in 1919 zelfs van een ‘stemweigeraarsbewegingl Omdat de weigeraars gezamenlijk naar het kantongerecht gingen, werd dit vaak een kleine demonstratie. Voor de rechter werd de weigering te stemmen verdedigd met principiële betogen. Humor ontbrak daarbij niet, bijvoorbeeld bij de stad-Groninger A. Smink: ‘Ik heb geweigerd te stemmen, omdat de menschen, die worden gekozen allen zeggen alles voor mij te willen doen en als het er op aankomt doen zij niets voor mij, terwijl zij dit trouwens ook niet kunnen. Maar als zij nu toch iets voor mij willen doen, laten zij dan voor mij die twee dagen in de gevangenis kruipen.’ 97

Er ontstond discussie over de vraag of men de straf zou uitzitten of dat er beter betaald kon worden.

Sommigen meenden dat betalen uit den boze was, omdat het wel zo consequent zou zijn de strafte accepteren en deze niet af te kopen. Hoewel de meeste vrije socialisten deze mening deelden, kon niet iedereen deze stap opbrengen. Werkgevers maakten er een punt van of ze konden moeilijk een dag loon missen. De weigeraars in Sneek betaalden allen hun boete. Zij vonden dat de actie tegen de stemdwang geslaagd was met het niet-stemmen en door de veroordeling. Verdere ‘schade’ was bezwaarlijk voor de betrokkenen en leverde voor de beweging niets op.[373]

Het dagje hechtenis dat weigeraars dienden te ondergaan, leverde in sommige gevallen kostelijke taferelen op. Zo hadden de zeven weigeraars uit Jubbega afgesproken met de rijksveldwachter dat hij ze zou opbrengen naar Heerenveen. De heren hielden zich keurig aan de afgesproken tijd en plaats: “t Prachtige weer deed ons recht genieten van de wandeling naar Gorredijk. Waar de vrije keuze van snelheid en den te volgen weg aan ons zelf bleef, leidde dit tot eenige kitteloorigheid bij ‘den baas,‘zodat deze niet kon nalaten een paar keer iets te ‘gelasten,’ wat vooruit vaststond dat niet op gevolgd zou worden.’ Aangekomen in Heerenveen bleek dat op de plek van bestemming schurft was uitgebroken. De detentie kon daardoor geen doorgang vinden en de vrije socialisten mochten meteen weer terug naar huis. De weigeraars pikten dit niet en eisten een ontslagbrief, maar die kregen ze niet! Vervolgens wilden de stemweigeraars een vermindering van het aantal uren dat ze nog in de cel moesten doorbrengen. ‘We gaven nog in overweging ons naar de marechausseekazerne te deponeeren of bij particulieren in te kwartieren. Alles tevergeefs; al onze goede bedoelingen werden in den wind geslagen.’ 99

Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten en de gemeenteraden in 1919 nam het verschijnsel

‘niet-stemmen’ aanzienlijk toe. Landelijk weigerden bij de statenverkiezingen zo’n 200.000 mensen hun stem uit te brengen. De opkomst bij deze verkiezingen was stukken lager dan bij de Kamerverkiezingen het geval was geweest. Justitie besloot opnieuw de stemweigeraars te vervolgen, al bleven door te weinig capaciteit tienduizenden van hen buiten schot. Ook ditmaal bestond de straf meestal uit een dag cel of 50 cent boete. In Harlingen werden de vrije socialisten vrijgesproken![375]

7. De lokroep van het communisme

De samenwerking tijdens de antiverkiezingsactie leidde ertoe dat de Vrije Groepen uit Sneek en Hoogezand-Sappemeer toetraden tot de FRS. In Groningen was rond Wolter Postma een kleine afdeling ontstaan die fuseerde met de plaatselijke Vrije Groep. Ook deze deze groep werd lid. Op haar congres begin 1919 veranderde de FRS haar naam in de landelijke Federatie van Sociaal-Anarchisten (FSA). Binnen de FSA raakte raakte een belangrijk deel van het kader begeesterd door de Russische Revolutie. Als gevolg daarvan richtte deze groep zich in toenemende mate op het communisme. Het energieke optreden van de SDP/CPH in ons land en van haar partijleider David Wijnkoop in de oorlogsjaren zorgde voor toenadering. Op het congres van de Federatie werd een resolutie aangenomen waarin werd gesteld dat een revolutie ervoor zou moeten zorgen dat economische en politieke machtsmiddelen in handen kwamen van de arbeidersklasse. Het ging erom hoe de ‘machtsvorming’ gestalte moest krijgen![376]

In een geruchtmakende artikel sprak Jan Postma zich uit als voorstander van de ‘dictatuur van het proletariaat’. Met deze van Marx afkomstige term werd in de negentiende eeuw de overgangssituatie aangeduid die zou ontstaan wanneer de kapitalistische samenleving door een revolutie omvergeworpen zou moet worden om vervolgens

een socialistische maatschappij te vestigen. Marx achtte een tijdelijke dictatuur van de arbeidersklasse nodig om te voorkomen dat de macht toch weer in handen van de oude heersende klasse zou komen. Van oudsher verwierpen anarchisten dit idee. Zij waren tegenstanders van elke regering en gruwelden bij de idee van welke ‘dictatuur’ dan ook. Zij meenden dat een rechtstreekse overgang naar een socialistische samenleving mogelijk was.[377]

Postma geloofde dat een revolutionaire strijd, zoals die in Rusland, uit zou draaien op een burgeroorlog. En in deze strijd was machtsvorming nodig om de resultaten van de revolutie te beschermen tegen de aanvallen van de tegenstanders, die zich niet zonder meer gewonnen zouden geven. Het revolutionaire doel heiligde kortom de middelen: ondanks het verwerpelijke karakter moest de dictatuur van het proletariaat om deze reden toch als strijdmiddel worden aanvaard. Zo zetten deze sociaal-anarchisten uit solidariteit met de Russische Revolutie een belangrijke stap richting het communisme. Het congres van de Federatie nam in 1920 met een krappe meerderheid een motie aan waaruit dezelfde geest sprak. Daarmee had de Federatie formeel de ‘dictatuur van het proletariaat’ aanvaard, al betoogde Postma dat dit slechts ten doel had de economische macht van de arbeiders te verdedigen. De voor anarchisten verwerpelijke politieke macht streefde ze nadrukkelijk niet na.[378]

Kaspers uitte, als toehoorder, tijdens dit congres scherpe kritiek op dit standpunt. De dictatuur stond op gespannen voet met de vrijheidsidealen van het anarchisme, terwijl het ook niet uitsluitend handelde om het proletariaat, maar juist om de hele mensheid. Piet van der Veen sprak zijn twijfels uit over de dictatuur en meende dat het idee van machtsvorming eerst beter overdacht moest worden. De Arbeider citeerde de bekende Italiaanse anarchist Enrico Malatesta, die een vooruitziende blik had en de dictatuur van het proletariaat meteen opvatte als die van de partij of van de partijleiders; de uitkomst zou de gebruikelijke dictatuur zijn, met decreten, bevelen, strafbepalingen, en ambtenaren om deze uit te voeren. Haar gewapende militaire macht zou snel de wil van de dictator opdringen aan de arbeiders.[379]

In de reguliere pers drongen de eerste berichten door dat in Rusland absoluut geen sprake was van een arbeidersparadijs. In een verklaring van enige honderden gedetineerde linkse tegenstanders van de bolsjewieken, onder wie tachtig anarchisten, stond: ‘Men bedriegt U! Nooit is de toestand der arbeiders zoo ondragelijk geweest, de socialisten zitten in de gevangenis terwijl de bourgeoisie zich versterkt. (…) De toestand van de arbeiders wordt met de dag slechter ten gevolge van de militarisering van de arbeid en het sluiten van de vrije markt.[380]

De FSA raakte door deze koerswijziging meer en meer verdeeld. Een deel van de leden pleitte voor een rechtstreeks samengaan met de CPH. Er was zelfs een complete afdeling die dit standpunt innam. Een deel van de afdelingen kon zich absoluut niet vinden in de toenadering tot het communisme en scheidde zich af. Dit waren vooral de Vrije Socialisten Verenigingen, zoals die van Sneek, Sappemeer en Groningen. Zij verklaarden zich tegenstander van de dictatuur. Een groep uit de stad Groningen rond Wolter Postma aanvaardde wel de koerswijziging binnen de FSA. Met Jan Postma twijfelde ook een aantal kaderleden van het NAS over toetreden tot de CPH. Vooralsnog beschouwden zij, zoals in de gehele vrij-socialistische beweging gebruikelijk was, de communisten als een soort sociaaldemocraten die behept waren met parlementarisme. De oriëntatie van de CPH

op maatschappelijke strijd en politieke macht vonden ze eenzijdig. Geestelijke en zedelijke waarden negeerde de partij of ze degradeerde ze tot kleinburgerlijk gedoe. Postma verweet de communisten dat waar anderen loyaal en eerlijk zijn, zij bijbedoelingen hebben’.[381]

De interne verdeeldheid zorgde voor de neergang van de FSA. In 1921 waren er nog slechts vier afdelingen aangesloten. In juni 1924 werd de FSA opgeheven. Overgebleven kaderleden als Jan Postma traden toe tot de Bond van Kommunistische Strijden Propagandaclubs (BKSP), een afsplitsing van de CPH die in 1924 was opgericht. Halverwege 1925 herenigde deze organisatie zich met de moederpartij, waardoor ook voormalige sociaal-anarchisten toetraden tot de CPH.[382]

Slechts weinig vooraanstaande vrije socialisten maakten de stap naar de CPH. Beduidend anders lag dit bij de traditionele aanhang in die streken die van oudsher gevoelig waren voor het vrije socialisme. Voor hen speelden allerlei ideologische kwesties nauwelijks een rol van betekenis. Veel belangrijker was of de socialisten in kwestie in de praktijk opkwamen voor hun directe belangen, waardoor het harde bestaan kon worden verlicht. Het grote verschil was dat de communisten dit verzet systematisch en doelbewust trachtten te organiseren, terwijl de vrije socialisten van mening waren dat de arbeiders dit zelf moesten doen.

De CPH boekte in 1919 flinke stemmenwinst in bepaalde oude vrij-socialistische bolwerken. De naamsverandering van SDP in CPH in november 1918 zal daarbij geholpen hebben. De vrije socialisten maakten regelmatig gebruik van het begrip communisme, bijvoorbeeld in de ondertitel (vrij-communistisch orgaan) van De Arbeider.

Belangrijker was dat de CPH met deze naamsverandering haar solidariteit uitdrukte met de Russische Revolutie, waar de arbeiders een daad hadden gesteld als nooit172tevoren. Ten slotte deed de partij wat radicalisme betrof niet onder voor de vrije socialisten. Voor veel arbeiders zal het verschil tussen vrije socialisten en communisten nauwelijks duidelijk zijn geweest, temeer omdat beiden gedurende de Eerste Wereldoorlog hadden samengewerkt in de strijd tegen de oorlog en de duurte. Het meest nadrukkelijk manifesteerde deze ontwikkeling zich in OostGroningen.

In 1918 had de SDP nauwelijks leden en aanhang in de provincie Groningen. Een half jaar later waren er leden en afdelingen in Beerta, Finsterwolde, Nieuweschans, Stadskanaal en Winschoten.

In deze plaatsen waren de vrije socialisten van oudsher goed vertegenwoordigd. Bij de Kamerverkiezingen van 1918 haalde de SDP in Groningen een stemmenpercentage onder het landelijk gemiddelde. Bij de Statenverkiezingen in maart 1919 en de gemeenteraadsverkiezingen van mei 1919 behaalde de CPH voor het eerst goede resultaten en meerdere zetels.[383]

De eerste afdelingen van de CPH ontstonden begin 1919 na spreekbeurten van prominente communisten. Voor het eerst wist men volle zalen te trekken. Een aantal vrije socialisten trad nu toe tot de CPH. Zij kwamen vervolgens op verkiesbare plaatsen op de lokale kieslijsten van de communisten. In oude bolwerken als Sappemeer, Nieuweschans, Beerta en Finsterwolde, waar tot dan toe Vrije Groepen de revolutionaire beweging vertegenwoordigden, kwam de partij met deze vrije socialisten in de raad. Het lijkt waarschijnlijk dat de overstap van dergelijke (voor) mannen naar het communisme een belangrijke rol speelde in de plotselinge populariteit van de CPH.[384]

Vrije socialisten in de CPH

Enkele lokaal bekende vrije socialisten werden in de gemeenteraad gekozen. In Nieuweschans gold dit voor de populaire landarbeider Berend Klooster, die secretaris werd van de in 1918 opgerichte lAMV-afdeling. Hij was de zoon van Jakob Klooster uit Beerta, die vele jaren actief was in de Landarbeidersbond, de Vrije Groep Beerta en als agent voor De Arbeider werkte. Klooster nam doorgaans niet deel aan stemmingen en aanvaardde evenmin een functie in de gemeenteraad. Indien nodig zou hij ‘dienstweigeraar’ in de Raad worden! Zijn voorstel het salaris van een dienstweigerende onderwijzer door te laten betalen tijdens diens detentie werd aangenomen, maar later teruggedraaid door Gedeputeerde Staten. Hij stemde tegen alle uitgaven voor de politie en keerde zich tegen de huisvestingskosten van de in Nieuweschans gelegerde soldaten. Zij moesten maar naar huis gaan!”° Ook in Finsterwolde werd de zoon van een bekende vrije socialist (Harm Tuin) gekozen, namelijk landarbeider Beeno Tuin. Hij was secretaris van de onafhankelijke landarbeidersorganisatie van Finsterwolde. Hij werd al na enkele jaren geroyeerd als partijlid en zat nadien als sociaal-anarchist voor de Neutrale Arbeiderspartij in de gemeenteraad van Finsterwolde, doorgaans in zijn alleroudste plunje en met een rode das op de borst!’.[386]

Landarbeiders uit Finsterwolde in 1925 met linksboven Beeno Tuin, vierde van links staat de vrij-socialistische voorman Hendrik Meulenkamp. (bron: Groninger archieven)

In Sappemeer stapte Klaas Bouman, die in de Vrije Groep van Hoogezand-Sappe- meer een vooraanstaande positie vervulde, over naar de CPH. Hij bleef wel een prominent lid van de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GCB); voor deze organisatie trad hij op als spreker. In Appingedam werd de oud-secretaris van de Vrije Groep, R. van der Laan, lid van de communistische partij.”2

In deze begintijd van de CPH in OostGroningen was de bewegingsruimte voor deze vrije socialisten tamelijk groot. In Beerta werden in het voorjaar van 1919 zelfs vergaderingen georganiseerd door de anarchistische Vrije Groepen der afdeeling der CP. De Groninger partijleider Geert Sterringa debatteerde in een stampvolle zaal over de vraag of het parlementarisme niet gevaarlijk was voor de revolutionaire strijd. Partijvoorman Louis de Visser sprak over ‘De communisten en het parlementarisme. Kennelijk moesten de toegetreden vrije socialisten bijgeschoold worden over de partijlijn.

Erg scherp werden de scheidslijnen niet getrokken. Vriendschappen werden er niet door verbroken, meldde Kaspers in De Arbeider.’[388]

De kritiek op de communisten nam niettemin toe in de vrij-socialistische beweging. Gerhard Rijnders voerde in Amsterdam een debat met David Wijnkoop over de Russische Revolutie en de rol van de communistische partij. Rijnders stelde dat het communisme voor de arbeidersbeweging een gevaar vormde ‘omdat het bezig is machtsinstituten te vestigen en nieuwe voorwaarden te scheppen voor heerschappij en slavernij. Dat geeft opnieuw weer machtsmisbruik, willekeur en ellende voor het proletariaat.’ In Rusland buitte de staat volgens hem de arbeiders uit.[389]

In het Noorden vonden eveneens dergelijke debatvergaderingen plaats. Eind maart 1919 ging in Beerta de Friese anarchist Cees Bonnet in discussie met Geert Sterringa over de kwestie of het parlementarisme een gevaar voor de arbeidersbeweging vormde. De vrije socialisten bakenden hun positie af tegenover die van de communisten. Ze wezen de ‘dictatuur’ af en bleven pal voor het vrijheidsstreven van de arbeiders staan. Vooral na de gemeenteraadsverkiezingen stelde De Arbeider dat de CPH net als de SDAP bestond uit sociaaldemocraten die de arbeiders voor hun politieke karretje spanden. Ondanks het tegenoffensief van De Arbeider moest Kaspers naar aanleiding van het CPH-congres dat halverwege 1919 in Groningen werd gehouden constateren: ‘We zagen nogal wat bekende gezichten, ouden van voor 25 a 30 jaar ook al bekend en piepjongen van de laatste jaren.‘[390]

8. De dood van Domela Nieuwenhuis

Aan het einde van 1919 ontstond grote opwinding in de beweging naar aanleiding van het overlijden op woensdag 19 november van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Zijn dood was een grote schok voor de vrije socialisten, voor wie Domela steeds het grote voorbeeld was gebleven, iemand die nooit versaagde. De Drentse veenarbeider Harmen van Houten verwoordde dit als volgt: ‘Het werd natuurlijk in de vrije socialistische beweging wel verwacht, wij wisten dat Domela reeds lang ziek was en steeds zwakker werd. Maar toch… wat een slag. Domela dood. Er was nu geen Domela meer. Nooit heb ik dieper gevoeld wat deze man betekende, voor ons arbeiders, maar nog meer voor de hele vrije socialistische beweging. De beweging was niet denkbaar zonder hem, meenden we.

Toch ging alles gewoon door. Die noodlotsdag, toen de tijding tot ons doordrong, was de zon zoals altijd opgegaan en ging gewoon onder alsof Domela nog leefde. Waar het bericht vandaan kwam, weet ik niet. Vóór we de krant thuis kregen, kwam Teunis van der Duin in draf aanlopen. Hij zei in het Fries: “Domela is dea.” Ik zie nog de tranen op zijn wangen. Domela dea. Er is bijna niet gewerkt die dag.’“6

Zowel De Vrije Socialist als De Arbeider verschenen met een rouwrand op de voorpagina, wat bij het laatstgenoemde blad nog ettelijke weken het geval bleef. Kasper was onder de indruk van het overlijden van de oude strijder, met wie hij dertig jaar was opgetrokken. Enkele maanden voor diens dood had hij Domela nog ontmoet ‘Daar kwam hij, de vroeger zoo onvermoeide, voorgeschoven in een karretje, end zat hij, met zijn eenmaal zoo rijzige, sterke gestalte, ineengedoken in een gemakkelijke stoel, zijne oogen, nog wel van goeden trouw als voorheen, misten de gloed en bez & zooals we zo’n 30 jaar hebben gekend. En toen we hem de hand ten afscheid drukt de beverige hand van den afgeleefden strijder, toen begrepen we, dat t wel de laats keer zou zijn, dat we die vriendenhand gingen drukken. En diep onder den indruk zagen we den ouwe weer gaan, naar het karretje dat hem had gebracht. Minutenlang was er een benauwende stilte in ’t kleine zaaltje: de indruk was op ons allen overweldigend geweest, en ongemerkt pinkten we een traantje weg.’ 117

In de speciale editie van De Arbeider die naar aanleiding van het overlijden van Domela Nieuwenhuis verscheen, betuigden ook andere vooraanstaande vrije socialisten hun medeleven met de man die hen allen zo dierbaar was, zoals de stad Groningers Wolter Wolters, de dichter Jan Bus, de oud-voorzitter van de SDB/ Socialistenbond Groningen Evert Jan Urban en Jan Bijlstra. Een week later waren de Friezen en Drenten aan de beurt om hun gemoed te luchten. Allen waren diep getroffen.[393]

Al op de sterfdag zelf kwamen honderden Groningse vrije socialisten in de stad bijeen in hun vergaderlokaal De Eendracht om te bepalen wat ze bij de uitvaart zou den doen. Tientallen vrije socialisten wilden in ieder geval hierbij aanwezig zijn. Er werd geld ingezameld voor een bloemenhulde. De grondwerkers wensten op de dag van de uitvaart een staking uit eerbied voor de dode. Op de vrijdag voor de uitvaart namen velen uit het Noorden de trein naar Amsterdam. ‘De trein was stampvol en de meesten met hetzelfde doel als wij allemaal, Groningers en Friezen, en terwijl de trein voortsnelde werd menige discussie gevoerd tusschen de overige passagiers en onze kameraden, en daarbij zoo af en toe eens een lied…’ De thuisblijvers in de stad Groningen hielden in Ons Huis op de dag van de uitvaart een bijeenkomst waar de PAS-bestuurders Wolter Postma en Harm Schuiten spraken over Domela als strijder voor socialisme en anarchisme. Men zond aan het Amsterdamse PAS een ‘telegram van rouwbeklag?119

De uitvaart in Amsterdam werd de grootste demonstratie van aanhankelijkheid die ons land tot dan toe had gekend. Zo’n elfduizend mensen liepen mee de kilometerslange stoet Meer dan 160

organisaties waren vertegenwoordigd. Ze droegen elk hun banieren en vlaggen mee. Het aantal toeschouwers liep in de tienduizenden. Verschillende koren zongen liederen langs de route. Doodstil werd het daar waar de

met een rode vlag bedekte kist passeerde. Agenten salueerden. Het indrukwekkende schouwspel eindigde op het Centraal Station. Daar stond de extra lange trein naar Westerveld klaar, waar Domela gecremeerd zou worden.120 De stad-Groninger Wolter Wolters behoorde tot de intimi die de weduwe van de overledene ondersteunden.

Balster Jan Ploeger was een van de kransdragers. Hij was na thuiskomst nog helemaal onder de indruk van de opgedane ervaring: ‘Nooit was iemand hier te lande zo’n groots vaarwel ten deel gevallen, een meer dan vorstelijke uitvaart. Maar was hij ook geen vorst, de koning der armen, gezegend door de massa in tegenstelling tot Heines gevloekte koning der Rijken? En welke koning had zich zo voor het volk ingezet als hij?’ en: ‘Zo ontroerend, zo indrukwekkend. Dat was iets fenomenaals. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt.’ 121

Domela zou nog tientallen jaren tot de verbeelding van de vrije socialisten spreken, zeker in het Noorden. Bij de stad-Groninger familie Eimers was dit ook het geval: ‘Ik weet nog heel goed dat er na de dood van Domela van die grote gekleurde foto’s van hem als schilderij uitkwamen. Dat kostte toen 35 gulden. Het hing bij ons natuurlijk ook aan de wand. Het was een relikwie gewoonweg daar mocht je haast nog niet naar kijken, laat staan in je handen nemen.’ Dat het portret later eens werd verplaatst, was dan ook ondenkbaar. ‘Moe zei direct: “Woar is Domela?! Woar is Domela?!” Ze was zo kwaad! Ik zei: “Dat hebben we zolang op de vliering.” “Op de vliering? Domela op de vliering? O, god, dat moest je voader ‘ns waiten!” Dat was niet best.’‘[397]

9. Roerige loonstrijd van arbeiders

De arbeiders kregen na de Eerste Wereldoorlog geen betere levensstandaard. De lonen waren wel gestegen, maar de prijzen van de eerste levensbehoeften stegen nog veel harder. Het leidde in Nederland tot vele stakingen voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden. Het Noorden vormde hierop geen uitzondering. De werkloosheid nam toe en daarmee de protesten van werklozen in de barre en moeilijke wintertijd. In Slochteren eiste men na afloop van de vergaderingen productief werk. De burgemeester stemde toe. De werklozen konden ‘woeste grond’ (natuurgebied) bij Kolham ontginnen, maar niet tegen het loon dat ze hadden geeist. In plaats van de gevraagde 20

gulden kregen ze slechts 15,25 gulden. Dat de getroffenen hier ontevreden over waren, bleek uit de mishandeling van een van de leden van de Kolhamse werklozencommissie. Volgens de burgemeester waren onder deze werklozen ‘verscheidene volbloed anarchisten.’[398]

In alle belangrijke bedrijfstakken in het Noorden, zoals de landbouw, het veenbedrijf en de (landbouw)industrie, werd in 1919 gestaakt. Over het algemeen wonnen de stakers en kregen de arbeiders loonsverhogingen.

In mei 1919 brak in het hele Oldambt een staking uit onder de landarbeiders nadat met de boeren geen overeenstemming kon worden bereikt over het loon. Ze eisten een flinke loonsverhoging, want dan zouden ze pas het loon krijgen dat gangbaar was in de andere Groningse landbouwgebieden. Er was geen landbouwstreek in Nederland waar de boeren rijker waren dan in dit gebied in OostGroningen. De lonen waren er karig. Gemiddeld verdienden de landarbeiders er een dubbeltje per uur minder dan elders. De boeren in het Oldambt hadden zich na de staking van landarbeiders in 1907 in Finsterwolde aaneengesloten in een werkgeversbond, die vrijwel alle boeren in de streek verenigde. Deze huldigde de opvatting dat elke inspanning voor betere lonen en arbeidsvoorwaarden tegengegaan moest worden. De arbeiders moesten ‘eronder gehouden worden’.

Ondanks diverse stakingen in de oorlogsjaren lukte het de vakbonden niet de lonen op een behoorlijk peil te krijgen.[399]

De staking weerspiegelde dat de krachtsverhoudingen binnen de landarbeidersbeweging waren veranderd in het nadeel van de vrije socialisten. De strijd werd gevoerd door vijftien afdelingen van de NW-bond, drie van de Landarbeidersbond van het NAS en vijf onafhankelijke of ongeorganiseerde groepen. Vrije socialisten brachten de ongeorganiseerde landarbeiders in hun dorp bijeen. Nadat ze eerst zelf bijeen waren gekomen, vond er overleg plaats met het NW. Samen met de afdelingen van de landarbeiders van het NAS namen ze stelling tegen de eis van het NW voor het verplichte lidmaatschap van de vakbond voor landarbeiders. Deze eis ging daarna van tafel. De stakers die niet lid waren van het NW kregen een vertegenwoordiger in de centrale stakingsleiding.

Dit werd de vrije socialist Jakob Klooster uit Beerta, die in de oude Landarbeidersbond een actieve rol speelde. In verschillende plaatsen bestond de meerderheid van de stakers uit ongeorganiseerden.

Via De Arbeider zette men een steuncampagne voor de stakers op. Hun strijd vond brede maatschappelijke steun.[400]

In het stakingsgebied werkten ruim drieduizend mensen in de landbouw, van wie er op dat moment zo n tweeduizend waren georganiseerd. De strijd kreeg een grimmig verloop nadat de boeren de tweeduizend stakers uitsloten van werk. Onderkruipers kregen wel 15 gulden per dag aangeboden!

De boeren misbruikten hun macht door de huur van de woningen van de landarbeiders op te zeggen en hen het gebruik van grasland voor hun dieren te ontzeggen. In Beerta bedreigde een boer stakers die werkwilligen trachtten te overhalen zich bij de staking aan te sluiten met een revolver. Doordat de staat van beleg nog van kracht was, stelden de militaire autoriteiten allerlei beperkende maatregelen op die het recht op vergadering beknotten.[401]

Op de voorstellen van een bemiddelingscommissie, die de strijdende partijen werden voorgelegd, reageerde de stakingsleiding zeer verdeeld. De sociaaldemocratisch georganiseerden waren overwegend voor het accepteren van de uitkomst, terwijl de onafhankelijk en plaatselijk georganiseerden in meerderheid wilden doorstaken om zo een beter resultaat te verkrijgen. Het eindresultaat was dat een kleine meerderheid bereid bleek de voorstellen te accepteren. Zowel het uurloon als de beloning voor oogstwerkzaamheden werd hoger, maar niet zoveel als was geëist. Na bijna elf weken strijd gingen de arbeiders eind juli weer aan het werk.[402]

In De Arbeider werd verheugd geconstateerd dat het de boeren niet gelukt was het verzet van de arbeiders te breken. De tactiek van het NW werd bekritiseerd: ‘Maar als de arbeiders de moderne tactiek laten varen, met jaarcontracten en eindelooze conferenties, maar spontaan aanpakken als er de juiste tijd voor is, zoodat ze plotseling in ‘t nauw worden gedrongen, dan zal er geen sprake zijn van tien weken strijd met sobere resultaten.’ Het blad constateerde ironisch dat de stakingskas van het NW bij lange na niet groot genoeg was gebleken om de stakers van een uitkering te voorzien.

Dit ondanks de hoge contributies. Daardoor moest het NW met steunlijsten gaan werken, een werkwijze waar men doorgaans op afgaf omdat dit bij het NAS (en de vrije socialisten) de gebruikelijke methode was. Desondanks keerde het NW zo’n 150.000 gulden aan steun uit, ook aan de ongeorganiseerde stakers.[403]

In de venen van Drenthe ging in maart 1919 een flink deel van de tien-tot twaalfduizend arbeiders in staking nadat hun looneis (40 tot 50 procent erbij) niet werd ingewilligd. De verveners waren van mening dat het loonpeil van 1918 gehandhaafd moest blijven. De regering stelde dat de turfprijs niet mocht stijgen. De staking ging uit van christelijke, neutrale en NW-bonden. De vrije socialisten staakten uit solidariteit mee, maar vonden de looneis buitenproportioneel hoog. De staking begon in de dorpen waar de vrije socialisten aanhang hadden, namelijk in Valthermond en daarna in Nieuw-Weerdinge en Emmer-Compascuum. Ook hier vonden uitsluitingen van arbeiders plaats. Eind maart werd de looneis op voorspraak van de NW-bond al met de helft teruggebracht. Uiteindelijk verkregen de turfgravers een loonsverhoging van 5 procent. De vrije socialisten meenden dat het moment van de staking ongelukkig gekozen was: ‘De modernen en de christelijken moeten zeker nog leeren, dat ze ‘n strijd moeten beginnen op een tijd, dat de patroons geen arbeidskrachten kunnen missen (…) maar niet dan wanneer ‘t den patroons niet zoo heel veel kan schelen of ‘t werk een poosje stilligt.’[404]

In de meeste van deze stakingen in het Noorden speelden de moderne bonden van het NW een hoofdrol. Getalsmatig waren de NW-bonden inmiddels veel sterker dan die van het NAS, een positie die men soms trachtte uit te buiten. In 1919 probeerde het NW in de contracten die men afsloot met de aardappelmeel industrie en de landbouwwerkgevers het verplichte lidmaatschap van de NW-bonden vast te leggen.

In vrij-socialistische kringen en de onafhankelijke vakbeweging zag men hierin een vorm van machtsmisbruik. Ze richtten een Comité op dat hiertegen fel protesteerde. Het ageerde scherp tegen deze vrijheidsbeperking van de arbeiders, die de vrij socialistische arbeiders in hun bestaanszekerheid raakte. De directe aanleiding voor deze agitatie was het ontslag van een vrije socialist uit Ommelanderwijk bij aard appelmeelfabriek Pekela en Omstreken. Hij weigerde lid te worden van de Fabrieks arbeidersbond van de NW. Jan Bijlstra pleitte voor vakorganisatie in het NAS om een sterker tegenwicht te vormen voor het NW.[405]

Kaspers hield twee zakelijke vergaderingen waarin hij debatteerde met vertegenwoordigers van het NW die bij deze regeling een rol speelden. Ondanks felle discussies verliepen deze goedbezochte vergaderingen in een vriendschappelijke sfeer. Kaspers betoogde dat voor wettelijke maatregelen als de achturendag revolutionaire actie noodzakelijk was geweest. Later die maand sprak Kaspers in Beerta, waar hij de arbeiders voorhield dat hun situatie in vergelijking met die van voor de oorlog ondanks loonsverhogingen eerder slechter dan beter was geworden. Bovendien moes ten de arbeiders sociale voorzieningen, zoals die in het geval van werkloosheid, door middel van sociale premies zelf opbrengen.[406]

Hoewel het verplichte lidmaatschap van de baan was, bleef het optreden van de moderne bonden van het NW regelmatig de ergernis van de vrij-socialistische be weging oproepen. Zonder steun van de andere bonden, die zelfs niet geraadpleegd werden, besloot de moderne Fabrieksarbeidersbond in juni 1920 een staking uit te roepen in de Oost-Groningse strokarton industrie om loonsverhoging en betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Dit had tot gevolg dat niet in alle fabrieken werd gestaakt, al breidde de staking zich aanvankelijk wel uit. De meer dan drie maanden durende staking stond hierdoor zwakker dan nodig zou zijn geweest. De staking concentreerde zich in Winschoten, waar de grote fabriek Reiderland het centrum van de beweging vormde. In totaal waren uiteindelijk eind juni zo’n duizend fabrieksarbeiders betrokken bij deze actie. In Oude Pekela ging het om zeven fabrieken en ook in Stadskanaal ging een vestiging ‘plat! De stakers werden ontslagen.[407]

De tewerkstelling van onderkruipers in Winschoten leidde iedere avond tot opstootjes. Het betrof boerenzoons, en zij werden uitgescholden en uitgejouwd. Er werd met stenen gegooid, wat leidde tot charges van de in groten getale aanwezige politie. Bij deze schermutselingen liepen sommigen sabelhouwen op en werden enkelen gearresteerd. Begin augustus werd een ruit ingegooid bij de directeur van de fabriek Reiderland. Van het hotel waar de onderkruipers verbleven, sneuvelden twaalf ruiten. Twee paarden die in bezit waren van de fabriek werden dood aangetroffen in een weiland. Bij de fabriek Union in Oude Pekela ging de gehele strovoorraad van vier miljoen kilo in vlammen op, een schadepost van twee ton. De turfvoorraad was over goten met petroleum en eveneens in brand gestoken, maar deze brand kon bijtijds worden geblust. Bij een andere fabriek in Oude Pekela wist men het verbranden van de strovoorraad te voorkomen. Op alle fabrieken verbleven voortaan dag en nacht agenten.[408]

Stakers trachtten te verhinderen dat 35 werkwilligen uit Harderwijk hun onderkruiperswerk verrichtten op Reiderland, maar de marechaussee schoof hen terzijde. Bij het station werd met stenen gegooid waarop de politie met sabels op de menigte inhakte, wat een gewonde tot gevolg had. Op weg naar de fabriek ontstonden opnieuw opstootjes. De politie schoot tweemaal. Daarna kondigde men in Winschoten de staat van beleg af, maar dat schrok de stakers niet af. Die avond waren opnieuw honderden van hen op de been, ook stakers afkomstig uit Oude Pekela, naast veel nieuwsgierig publiek. Een grote politiemacht dreef de menigte uiteen, waarbij sprake was van verzet. De militaire politie loste schoten die zonder ernstige gevolgen bleven. Een jeugdige belhamel gaf een agent een schop. Hij werd ingerekend.[409]

De burgemeester kondigde een samenscholingsverbod af. Dat leverde een conflict op binnen het college van B&W, waarvan ook de SDAP deel uitmaakte. Stakers uit Oude Pekela werden voortaan geweerd in Winschoten. De politiemacht werd versterkt tot een kleine honderd manschappen. Het samenscholingsverbod werd ingetrokken nadat het NW erin toestemde dat onderkruipers alleen nog door een ‘commissie’ zouden worden opgewacht. De burgemeester van Winschoten stelde voor zeven of acht stakers uit te rusten met een door de stakingsleiding ondertekende kaart die hen in staat stelde onderkruipers te bewegen hun werk te staken. Met deze maatregel, die bedoeld was om rellen te voorkomen, ging de stakingsleiding akkoord.[410]

De Arbeider bekritiseerde deze handelswijze flink. Het ‘verbitterde’ in plaats van dat het

‘verbeterde’! Voorts kreeg de gevestigde pers een veeg uit de pan, aangezien die alleen belangstelling toonde voor de relletjes met de onderkruipers en de politie. Halverwege augustus verhoogden de werkgevers hun bod, dat de stakers aanvankelijk afwezen, maar dat ze een maand later wel moesten accepteren omdat de NW-leiding de staking ophief. Ze kregen slechts 1 gulden per week erbij. Op een roerige vergadering van het NW kreeg zij de nodige verwijten over zich heen. De rendementen van de industrie zouden onder druk staan. Een maand nadat de staking was beëindigd, bleek dat de strokarton industrie wel degelijk winst had gemaakt. Dit viel op te maken uit de dividenden die dat jaar aan de aandeelhouders werden uitgekeerd.[411]

Slot

Van een werkelijke dreiging van een sociale revolutie is in Nederland geen sprake geweest.

Weliswaar leed men honger gedurende de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog en heerste er groot gebrek bij de arbeiders, maar de sociale ontreddering was niet zo sterk en omvangrijk dat grote delen van de Nederlandse bevolking daadwerkelijk aan het muiten sloegen.

Door haar agitatie tegen de duurte en het gebrek aan levensmiddelen won de revolutionaire arbeidersbeweging van vrije socialisten en communisten in ons land aan betekenis en werd zij numeriek sterker. Haar krachten waren echter volstrekt onvoldoende om een beslissende strijd te voeren. Het merendeel van de sociaaldemocraten zag niets in een revolutionair avontuur. Hun steun was onontbeerlijk voor welke radicale maatschappelijke verandering dan ook.

Het openlijk aan de orde stellen van een revolutionaire omwenteling zorgde ervoor dat de tegenkrachten zich snel konden laten gelden. Christelijke arbeiders lieten zich al snel door hun eigen kamp (zuil) leiden in plaats van zich door socialisten te laten verleiden. De contrarevolutionaire krachten bleken vele malen sterker dan de revolutionaire.

De vrij-socialistische beweging was niet voorbereid op een daadwerkelijke omwenteling in de maatschappelijke verhoudingen. Onder de sterke invloed van Domela Nieuwenhuis wensten de vrije socialisten geen leidende rol te spelen, aangezien een sociale revolutie het werk van de arbeiders zelf diende te zijn. Hen daartoe opvoeden was het voornaamste doel. De beweging was (en bleef) verdeeld over de mate waarin zij zich organisatorisch diende te manifesteren. De georganiseerde anarchisten bleken gevoelig voor het doelbewuste en georganiseerde optreden van de communisten en verzuimden de ‘machtsvorming’ te verbinden aan de organisatiepraktijk die men voorstond, namelijk die van de onafhankelijke vakbeweging. In plaats van de economische strijd centraal te stellen, lieten zij zich verleiden door de communistische machtspolitiek.

De opleving van de beweging maakte duidelijk dat in het Noorden een voedingsbodem bleef bestaan voor het vrije socialisme. In de dagelijkse strijd om het bestaan in de moeilijke oorlogsjaren bewezen de vrije socialisten dat zij belangeloos vooropgingen in de strijd tegen de duurte en voor een goede levensmiddelenvoorziening. In de strijd tegen de oorlog weigerden zij de militaire dienstplicht en schrokken ze er niet voor terug hiervoor de persoonlijke consequentie te aanvaarden in de vorm van tien maanden gevangenisstraf.

Problematisch voor de vrij-socialistische beweging was de invoering van het algemeen kiesrecht.

Behalve de verdeeldheid die het opleverde over hoe hiermee om te gaan, hielp het ook een directe concurrent van de beweging in het zadel, namelijk de communisten. Zij bleken, gesteund door het voorbeeld van de Russische Revolutie, met name resultaten te boeken in de oude bolwerken van het vrije socialisme. Zij koppelden de radicale opstelling van de vrije socialisten aan de verfoeide stembusstrijd, waaraan iedereen ten gevolge van de stemplicht gedwongen werd mee te doen. De communisten dankten hun verkiezingssucces grotendeels aan de traditionele aanhang van de vrije socialisten. Deze aanhang koos overwegend wel gebruik te maken van het stembiljet. Het risico van een boete of zelfs gevangenisstraf beperkte zich tot de meer ideologische vrije socialisten.

Ook een andere bedreiging liet zich gelden. Het NW voerde steeds meer de boventoon in de sociaaleconomische strijd. En de overheid reguleerde in toenemende mate het maatschappelijk verkeer. Wet-en regelgeving bepaalden meer en meer ieders leven. De overheid wenste een overlegmodel tot stand te brengen waarin ze met sociale partners zaken kon doen. De vrije socialisten wilden hier niet aan. Zij wilden een einde maken aan het kapitalisme en er niet medeverantwoordelijk voor worden, wat de SDAP en het NW wel wilden.

NOTEN

H5 LANDELIJKE ORGANISATIE EN REGIONALE SAMENWERKING

1. Een nieuwe koers voor de noordelijke beweging

Zijn broze gezondheid dwong Hendrik Kaspers zijn propagandistisch bestaan op te geven, waaronder het redacteurschap van De Arbeider. Hij bleef aan tot het dertigjarig jubileum van het blad in 1921 en verhuisde daarna naar Hilversum. Zijn tomeloze inzet en betrokkenheid gedurende een periode van dertig jaar hadden in belangrijke mate bijgedragen aan het voortbestaan van het weekblad. Als spreker was hij een drijvende kracht achter de noordelijke beweging van vrije socialisten en van de ANGOB in het bijzonder.

Een redactiecommissie nam de taak van Kaspers over. Naast oudgediende Wolter Wolters (Groningen) maakte vaste medewerker Piet van der Veen er deel van uit. Het meeste werk verrichtte Jan Bijlstra, die in de praktijk zou optreden als redacteur van het blad.[412]

Na de Eerste Wereldoorlog handhaafde De Arbeider aanvankelijk de betaalde oplage van drieduizend exemplaren. De almaar stijgende drukkosten maakten de exploitatie van het weekblad echter tot een hachelijke zaak. Ondanks de hogere kostprijs wilde de Exploitatiecommissie de losse verkoopprijs liever niet verhogen, ter wille van de colportage. Het blad moest betaalbaar blijven, ook voor arbeiders met een gering inkomen! Wel verhoogde men de advertentie-en abonnementsprijzen. Jan Bijlstra organiseerde een landelijke campagne om insignes met rode bloemetjes te verkopen om zo extra inkomsten te genereren. Zoals gebruikelijk sprongen ook de lezers en de noordelijke Vrije Groepen financieel bij. Niettemin kon het laatste nummer van 1919

niet verschijnen vanwege de kwetsbare financiële positie van het blad![413]

Jan Bijlstra spreekt de menigte toe tijdens de meeting van de Pinksterlanddagen 1927 in Assen.

De drukkosten waren in vergelijking met andere bladen aan de hoge kant en moesten worden teruggebracht. Opgemerkt werd dat de colportage niet met dezelfde kracht ter hand werd genomen als in de oorlogsjaren. Waar dat wel gebeurde, war de resultaten steevast goed. Alleen al in de stad Groningen zouden duizend exemplaren per week verkocht kunnen worden! Men zette nieuwe steunacties op, zoal in zwang geraakte bazaar, waar allerlei spelactiviteiten werden aangeboden.

Een loterij met fraaie prijzen vormde het hoogtepunt. Uitgeverij Aurora uit Zwolle bood aan de uitgave over te nemen, maar het ging de noordelijke socialisten veel te ver o de zeggenschap uit handen te geven! Wel moest de krant voortaan in een kleiner formaat verschijnen.[414]

Met Jan Bijlstra als redacteur kreeg De Arbeider sterker dan voorheen een duidelijke sociaal-anarchistische koers. De noordelijke vrije socialisten legden nu veel meer de nadruk op de organisatorische uitbouw van de beweging. Enerzijds werd getracht de in het slop geraakte regionale samenwerking te verbeteren, anderzijds steunden belangrijke vrij-socialistische groepen als die in Groningen en Sappe meer de totstandkoming van een nieuwe landelijke organisatie.

Een nieuwe landelijke organisatie ontstond rond de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC), die was opgericht vanuit religieus-anarchistische hoek om te strijden voor een religieus beleefde vorm van anarcho-communisme.4 De BRAC gaf een eigen weekblad uit, De Vrije Communist, waarin geageerd werd tegen kapitalisme, imperialisme, militarisme en religieuze dogmatiek. De christenanarchisten waren fervente voorstanders van geweldloos antimilitarisme.

Ze waren hoofdzakelijk afkomstig uit gegoede milieus en veelal academisch geschoold. Velen van hen waren door de oorlog geradicaliseerd en via het antimilitarisme tot het anarchisme gekomen.

Vanuit de BRAC werd in 1921 getracht tot een groter samenwerkingsverband van revolutionaire groepen te komen. De bond organiseerde in Den Haag het Congres van Anarchistische Communisten. Men had elkaar die zomer gevonden in de landelijke strijd voor de vrijlating van dienstweigeraar Herman Groenendaal, die in hongerstaking was gegaan. Als gezamenlijke grondslag gold een verklaring waarin onder meer gesteld werd dat de anarchisten streden voor een vrij-communistische samenleving waarin de zogenoemde ‘macht’ van onderop uit de maatschappij moest worden uitgeoefend. De BRAC verwierp de partijcommunistische propaganda. Deze was gericht op de ‘verovering van de staat! en dat kon alleen maar uitdraaien op dictatoriale macht. In plaats daarvan diende de staat ‘vernietigd’ te worden. Het economisch en algemeen maatschappelijk leven moest geregeld worden door de federatief verbonden en samenwerkende producenten en consumenten zelf.[416]

Het voorbereidingscomité van dit Congres in 1921 was breed samengesteld. Ook de noorderlingen Hendrik Kaspers en Piet van der Veen maakten er deel van uit. Toch lukte het niet om alle groepen op het congres vertegenwoordigd te krijgen. De jonge propagandist Anton Constandse schreef terug dat hij als ‘eeuwig werklooze geen geld had, maar hij zou niettemin wel aanwezig zijn. Voor de VSV Franeker gold eveneens dat zij onvoldoende financiële middelen bezat om te kunnen komen.[417]

De bijeenkomst werd bezocht door een paar honderd vrije socialisten en anarchisten. Het betrof een opvallend gezelschap, want er waren ‘heel wat menschen, die in lange tijd den kapper niet gegeven hebben wat des kappers is, en die op sandalen liepen, terwijl de jeugd, de zogenaamde SAJO

(Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie) zich grootendeels getooid had met de thans niet meer modieuse doch steeds symbolieke Schiller-kragen? Hoewel de agenda van het congres overvol was en veel serieuze kwesties behandeld moesten worden, was er aanvankelijk veel geharrewar over de wenselijkheid van een collecte voor de noodlijdenden in Rusland, de toelating van de Socialistische Partij, en over de vraag of vertegenwoordigers van het NAS wel welkom waren. De (wegens ongehuwd samenwonen) ontslagen onderwijzer Albert de Jong maakte hier een eind aan door te stellen dat hij in de duinen zou gaan liggen als het rumoer niet ophield. Dat maakte indruk![419]

Er volgden twee inhoudelijke spreekbeurten, van Bernard Reyndorp en van de van de christen-socialisten overgekomen Clara Meijer-Wichmann, over het syndicalisme. Het leverde boeiende discussies op, maar maakte ook duidelijk dat er verschil van mening bestond. Het prominente Haagse SAJO-lid Anton Constandse stelde dat elke samenwerking met de vakbeweging afgewezen diende te worden. De bijeenkomst werd ontsierd doordat een deelnemer klappen uitdeelde aan een andere bezoeker die hem al de hele dag dwarszat en hem wilde laten struikelen![420]

Piet van der Veen, die met Wolter Wolters de enige deelnemer uit het Noorden was, schreef in De Arbeider een ontluisterend verslag over de bijeenkomst. De stemming was bepaald niet positief geweest. Diverse groepen leken enkel aanwezig te zijn om anderen de voet dwars te zetten. Uit de beschuldigingen over en weer sprak louter wantrouwen. Het resultaat was ontgoochelend voor de aanwezigen die oprecht naar meer eenheid in de beweging zochten.[421]

De initiatiefnemers lieten zich niet uit het veld slaan en zetten de pogingen voort om tot landelijke samenwerking te komen. Er werd een nieuw comité gevormd en de BRAC stuurde iedere groep of persoon die het congres had bezocht een uitnodiging om te praten over een nieuw te vormen samenwerkingsverband.[422]

2. Het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV)

Kaspers pleitte voor een zorgvuldige voorbereiding van de vervolgbijeenkomst zodat een succesvol resultaat gegarandeerd was, namelijk een nieuwe vorm van landelijke samenwerking.

Agendapunten zouden vooraf in de groepen en in de bladen besproken moeten worden. Vooraf moest er overeenstemming zijn over het doel en de organisatievorm. Hij pleitte voor uitstel van de conferentie om dit proces de benodigde tijd te geven. In plaats daarvan lag er nu een agenda met 36

onderwerpen waarvan het eerste aansluiting bij De Vrije Socialist behelsde. Kaspers voorzag dat dit punt veel discussie zou oproepen, gezien de historie, de redactie en de organisatie rond het blad.

Gerhard Rijnders had de uitgave na de dood van Domela Nieuwenhuis voortgezet, hoewel het diens wens was geweest dat het blad na zijn dood zou worden opgeheven. Rijnders werd zelf redacteur, zonder dat hierover in de landelijke beweging was gesproken. Op de bijeenkomst eind 1919 waarbij dit besluit viel, waren nauwelijks vertegenwoordigers uit het land aanwezig geweest. De weduwe van Domela Nieuwenhuis had Rijnders daarbij gekapitteld omdat hij de wens van haar overleden echtgenoot in de wind had geslagen.

De genomen besluiten rond de voortzetting van De Vrije zouden eerst voorlopig zijn, maar het blad bleef bestaan met Rijnders als redacteur.[423]

Vanuit de Amsterdamse Sociaal-Anarchistische Actie (SAA) kwam het voorstel een landelijke federatieve groepering te formeren, met behoud van ieders autonomie. De jonge activist en oud-dienstweigeraar Henk Eikeboom had hierin een belangrijk aandeel. Het blad De Vrije Socialist, waaraan hij als medewerker verbonden was, zou het orgaan van de nieuwe organisatie moeten worden. Een blad als spreekbuis van de organisatie werd noodzakelijk geacht om een landelijk verbond te laten slagen. Die spreekbuis-en platformfunctie gold als noodzakelijke voorwaarde voor succes.

De voorbereidingscommissie van een nieuwe landelijke bijeenkomst bestond naast Henk Eikeboom uit Bart de Ligt van de BRAC, voorzitter Albert de Jong en Jo Meijer (beiden namens de IAMV).

Zij meende dat voorkomen moest worden dat er met een nieuwe organisatie ook een nieuw blad zou komen. Nadat Jo Meijer begin 1922 in De Vrije Socialist schreef over het onderwerp ‘Over organisatie der sociaal-anarchisten reageerde redacteur Gerhard Rijnders met de opmerking dat de groepen rond De Vrije reeds een organisatie vormden, die verder uitgebouwd kon worden.[424]

De voorbereidingscommissie erkende dat deze concentratie van krachten te weinig in beeld was geweest en benadrukte in een circulaire dat een ieder zich kon aansluiten bij de groepen rond De Vrije. De exploitatiecommissie van De Vrije Socialist stelde zich open voor de toetreding van nieuwe groepen, zodat deze commissie zich kon verbreden tot een landelijke organisatie.1*

Niettemin handhaafde de voorbereidingsgroep haar voornemen een vervolgcongres te houden met als doel een nieuwe landelijke organisatie te vormen. Men keerde zich tegen de dictatuur’ (wat de Federatie van Sociaal Anarchisten uitsloot) en tegen het ‘stemmen’ (wat de SP buiten de deur hield).

Tijdens de Bijeenkomst van Anarchisten die in oktober 1922 in Utrecht gehouden werd, richtte men het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV) op. Naast de BRAC en de SAA waren diverse Vrije Groepen uit het Noorden aanwezig, waaronder die uit Groningen en Leeuwarden.[426]

Grondslag van het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV)

grondslag werd bepaald: ‘Het SAV strijdt voor een vrije maatschappij van je menschen. Zulk een maatschappij is slechts mogelijk in een samenleving waarin de regeering door mensen is vervangen door de exploitatie van dingen. Zij heeft tot voorwaarde anarchie: regeeringloosheid, opheffing van den staat en verdwijning van alle heerschappij. Het SAV bestrijdt onverzoenlijk de kapitalistische maatschappij daar deze berust op bevoorrechting van de kapitaal-bezittende klasse en onderdrukking en uitbuiting van de, grootere, bezitlooze, klasse. Het keert zich tegen toonstelsel, ondernemerdom, bureaukratie, justitie, politie, gevangeniswezen, militarisme, onderdrukking van sekse en ras. Het SAV stelt zich ten doel een vrije gemeenschap welke door federatief geregelde voortbrenging en verdeeling der goederen menschwaardig bestaan verzekert aan elk individu; een gemeenschap waarin alle maatschappelijke en kultureele arbeid berust op vrijwillige samenwerking van persoonlijkheden, die volgens vrije overeenkomsten welbewust handelen.”6

De hoogte van de contributie werd overgelaten aan de leden. Het bestuur kreeg gestalte in de vorm van het Uitvoerend Komitee (UK). Dat moest contact zoeken met de exploitatiecommissie van De Vrije Socialist met als doel te fuseren, het SAV deze krant voortaan uit kon geven. Opgemerkt werd dat het wenselijk was dat er naast Rijnders nog twee andere redacteuren zouden worden benoemd.

Het jubileum van koningin Wilhelmina wilde men aangrijpen om de monarchie aan de kaak te stellen. Om acties tegen de ‘stemdwang’ rond de volgende gemeenteraadsverkiezingen mogelijk te maken, werd besloten een antiverkiezingsfonds in stellen. Jan Bijlstra stelde voor deze actie samen met de FSA te voeren.

In het bestuur ontbrak een vertegenwoordiger uit het getalsmatig sterke Noor Men deed een beroep op Bijlstra, maar deze bedankte voor de eer. Hij had h te druk. De noordelijke groepen vonden nadien Johan Smit (Zuidbroek) bereid deze rol op zich te nemen. Bijlstra stelde tevreden vast dat deze conferentie was geslaagd. Er was rustig en kameraadschappelijk gediscussieerd. Het spontaan gezamenlijk zingen van het lied De Wapens Neder bracht meteen warmte en de stemming in de vergadering! Het voornaamste was dat er nu een grondslag w voor landelijke samenwerking.[428]

Het SAV groeide snel. Eind 1922 bestond het Verbond uit 21 groepen en vier honderd leden. Uit het Noorden werden de nodige groepen lid van het Verbond, lijk uit Bolsward, Finsterwolde, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Leeuwarden, Veendam en Zuidbroek. Men vroeg de groepen naar hun ledental en wie de t van secretaris en penningmeester vervulden. Uiteindelijk telde het SAV in de noordelijke provincies ongeveer 150 leden.

De groepen uit Groningen en Zuidbroek maakten wekelijks per lid twee cent over aan het Verbond en Finsterwolde stond zelfs 50 procent van haar totale inkomsten af, maar dit was niet voor alle groepen haalbaar. Niet alle Vrije Groepen uit het Noorden sloten zich aan bij het Verbond.

Opvallend was dat de sterke groepen uit Franeker en Sneek buiten hetVerbond bleven.[429]

Het SAV stelde zich ten doel om de activiteiten van de Vrije Groepen nieuw leven in te blazen in die regio s waar deze waren afgenomen. Vooral in Friesland en Drenthe was dit het geval. In een speciaal op het Noorden gerichte circulaire sprak en van een teleurstellend aantal activiteiten in Drenthe en Friesland. ‘Actie voor t anarchisme is noodzakelijk.’ Een tournee met Henk Eikeboom in december 1922 mislukte. Ook een nieuwe poging een maand later van oud-dienstweigeraar Douwe aten om een reeks bijeenkomsten met Eikeboom te organiseren, had slechts p kt succes. Het bestuur van het SAV verzocht Bart de Ligt in januari 1923 naar oorden te komen voor een twee weken durende tournee. Jan Bijlstra organiseerde de Groningse vergaderingen en Pieter Dijkstra uit Nij Beets de Friese.

secretaris Jo Meijer schreef aan Dijkstra dat deze zich in zou zetten voor de anarchistische propaganda. Die is de laatste tijd zoo verwaarloosd daar, dat het een ideaal land voor parlementariërs bij u geworden is, geloof ik.‘[430]

Bijstra stelde de spreekbeurten van De Ligt aan de orde tijdens de eerste regionale bijeenkomst van de noordelijke groepen van het SAV in Sappemeer. Deze werd goed bezocht, al ontbraken de Friezen. Verschillende ‘oude’ geestverwanten, die weer wakker waren geschud om ‘gloed en leven’

in de beweging te brengen, waren van de partij. Tien plaatsen gaven zich op voor een optreden van De Ligt. Hij zou de noodzaak van organisatie bepleiten. Bestaande groepen moesten worden versterkt en nieuwe dienden opgericht te worden. De groepen stonden sympathiek tegenover het Verbond en zegden hun medewerking toe aan de activiteit van het SAV, dat ook diverse geschriften uitgaf. Een nieuwe uitgave over de Russische anarchist Peter Kropotkin vond onder de noordelijke vrije socialisten gretig aftrek. Ze tekenden in voor zevenhonderd exemplaren. Men steunde het streven om van De Vrij Socialist het orgaan van het SAV te maken, maar wenste wel een grotere redactie. Hindrik Hekert en Jan Bijlstra werden benoemd tot algevaardigden voor het volgende congres. Bijlstra deed de Friezen de suggestie een soortgelijke bijeenkomst te houden.[431]

In totaal was De Ligt in zeventien plaatsen welkom om te spreken. Hij stelde zich echter maar vier dagen beschikbaar. Bijlstra was hierover behoorlijk ontstemd en schreef dat het onmogelijk was om slechts vier plaatsen te selecteren. Een korte tournee zou naar verhouding veel duurder uitpakken.

De tournee werd daarom afgeblazen, hetgeen de landelijk secretaris somber deed verzuchten: ‘Als daar niet gauw wordt aangepakt, bestaat er helemaal geen anarchistische beweging meer in Friesland.’[432]

In februari 1923 vond in Utrecht het eerste congres van het SAV plaats.22 Het belangrijkste onderwerp was het orgaan. Het bestuur was er gedurende de onderhandelingen niet in geslaagd De Vrije Socialist uit te gaan geven als blad van het SAV. Het voorstel van het UK luidde nu dat het SAV een derde redacteur naast Rijnders en Eikeboom mocht benoemen en het blad kon gebruiken voor haar berichtgeving. Dit voorstel haalde het met een nipte meerderheid. Dit hield in dat het Verbond zich zou aansluiten bij de groepen rond De Vrije Socialist. Vanwege de nipte meerderheid besloot men eerst de bestaande situatie te continueren. Zodoende bleef het oorspronkelijke voorstel van het bestuur het uitgangspunt. Als alle groepen rond De Vrije Socialist zich zouden aansluiten bij het SAV kon het blad worden uitgegeven als orgaan van de organisatie. Het jaarlijkse congres zou dan voortaan de redactieleden benoemen.[434]

Een deel van het SAV (en vooral de noordelijke groepen) was kritisch over redacteur Rijnders van De Vrije Socialist. Zij (Bijlstra, maar ook Kaspers) hadden tegen het voorstel gestemd om toe te treden tot de exploitatiecommissie van De Vrije Socialist. De noorderlingen vonden dat het afgelopen moest zijn met zijn rol als ‘de god van de Vrije’.24 Gerhard Rijnders gedroeg zich als eigenaar van de oude krant van Domela Nieuwenhuis. In het blad maakte hij flink reclame voor de boeken van zijn uitgeverij Bibliotheek voor Ontspanning en Ontwikkeling (BOO), waaruit hij zijn inkomen haalde. In bedekte termen liet men hem weten dat hij op het blad ‘parasiteerde’. De Vrije Socialist werd destijds als landelijke krant ook in tal van plaatsen in het Noorden verkocht.[436]

Op het congres viel tevens het besluit een aantal gewestelijke propagandacommissies op te richten.

Deze commissies zouden acties gaan coördineren rond de Koninginnehulde (het 25-jarig jubileum van koningin Wilhelmina), de oorlog en de strijd tegen werkloosheid. Het Verbond sloot zich aan bij het Nederlandsch AntiMilitaristisch Bureau (NAMB), dat weliswaar kortstondig bestond maar wel de band met het IAMV versterkte.

In het kader van de actie tegen de Koninginnehulde liet het SAV een op oranje papier gedrukte Feestgids drukken in een oplage van honderdduizend exemplaren. De vier pagina’s tellende gids was volgens de autoriteiten beledigend en opruiend. Tegen verschillende colporteurs die de gids verspreidden, werd procesverbaal opgemaakt wegens majesteitsschennis.

Bij de anarchistische drukkerij UTA in Utrecht werden ruim achttienduizend exemplaren in beslag genomen. Dit gebeurde ook bij een drukker in Enschede. Tijdens een huiszoeking bij de vrije socialist Hendrik Meulenkamp in Finsterwolde werd ook een tiental exemplaren geconfisqueerd.

Drukkerij Volharding in Groningen kreeg eveneens een inval te verduren. Men was echter gewaarschuwd door een geestverwante vertegenwoordiger, waarna de aanwezige gidsen uit voorzorg werden verborgen. ‘Maar de manifesten in de kelder hadden zij niet gevonden. Ze werden daarna ongezien de drukkerij uit gesmokkeld. Dat ging als volgt. Tegenover de drukkerij, op de hoek van de Bleekerstraat, was een politiepost. Bij ons aan huis werd brood bezorgd door de bakkersassociatie ‘De Pionier’ uit de Van Sijssenstraat. Iedere keer gaf mijn moeder in het broodmandje een partij manifesten mee. Die werden in de bakkerij opgeborgen tot de hele partij over was en vandaar uit in één avond over de stad verspreid.‘[437]

Korte tijd later moest de nieuwbenoemde secretaris Anton Bakels de aangesloten groepen van het Verbond meedelen dat het geld op was.[438]

3. Het ‘Libertas Schandaal’

Niet alleen het SAV verkeerde in financiële moeilijkheden, ook met het blad De Vrije Socialist ging het bergafwaarts. Vermoedens van financieel wanbeheer en tot ernstige verdenkingen tegen de administrateur van De Vrije Socialist drukkerij Libertas. Dit betrof een productieve associatie in zelfbeheer, die was gevestigd in de Van Ostadestraat in de Amsterdamse Pijp. Er was kritiek op de inhoud van het blad. Aan actuele en belangrijke vraagstukken werd geen aandacht geschonken, eerder gepubliceerde teksten werden opnieuw geplaatst, en het aantrekken van buitenlandse medewerkers en correspondenten bleef achterwege. In het voorjaar van 1923 vonden Henk Eikeboom en Anton Bakels, die als respectievelijk mederedacteur en medewerker aan het blad verbonden waren. Dat er ingegrepen moest worden. Zij besloten het blad tijdelijk zelf uit te geven.

Daartoe ontvreemdden zij de benodigde spullen uit de drukkerij. Dit was volgens hen de enige mogelijkheid om, na het wanbeleid onder verantwoordelijkheid van redacteur Rijnders, het blad van de ondergang te redden.[439]

Beide jongeren die lid van het bestuur van het SAV waren, hadden geen vertrouwen in de uitkomst van een aparte vergadering over de toekomst van het blad, aangezien Rijnders en zijn getrouwen deze zouden domineren. Beiden stemden, nadat de ontvreemde spullen waren terugbezorgd, meteen in met een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken rond De Vrije Socialist. Bakels en Eikeboom traden af als bestuurslid van het SAV als teken dat hun eigenmachtig optreden niets niets van doen had met de landelijke organisatie.[440]

Drukkerij Libertas stelde een onderzoekscommissie in die bestond uit Albert de Jong en schilder en pensionhouder Cees Kriller uit Schoorl. Zij namen boeken en bescheiden in beslag waaruit bleek dat er kasgeld was verdwenen en dat de boeken de voorgaande maanden niet waren bijgehouden. Er bleek geen scheiding aangebracht te zijn tussen gelden van drukkerij Libertas, het blad De Vrije Socialist en de privé financiën van de administrateur van de drukkerij, Jan Wolters. Deze was belast met de administratie van De Vrije Socialist en die van Libertas. De drukkerij draaide met grote verliezen en een faillissement leek nabij. Het blad verscheen nu drie-in plaats van tweemaal per week, zonder dat er sprake was geweest van een prijsverhoging. Financiële tekorten werkte men weg met steungelden of leningen. Het loon van drukkerij personeel dat niet tot de associatie behoorde, werd soms niet uitbetaald. Het personeel had zelfs twee keer gestaakt. Onderzoek maakte duidelijk dat onder het beheer van Rijnders en de door hem aangestelde administrateur Jan Wolters enige duizenden guldens waren verdwenen. Vriendjespolitiek en onkunde waren de oorzaak van dit wanbeleid. De onderzoekscommissie stelde Rijnders en de exploitatiecommissie van het blad verantwoordelijk voor het laten voortbestaan van dit wanbeleid. Zij dienden een oplossing voor de schuldeisers te zoeken.[441]

Begin september 1923 werd het onderzoeksrapport van De Jong en Kriller besproken op een vergadering van groepen rond De Vrije Socialist. Daarvóór had Rijnders reeds ‘gewaarschuwd’

tegen ‘overdrijving’ van de bevindingen. Hij was het namelijk volstrekt niet eens met de aanbevelingen in het rapport: de krant moest losgemaakt worden van drukkerij Libertas en overgedragen worden aan het SAV! Het Verbond diende vervolgens een redacteur, een administrateur en drie vertrouwensmannen aan te stellen. Zij zouden gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor de exploitatie van de krant en verantwoording verschuldigd zijn aan de algemene vergadering van het SAV. Rijnders moest aftreden als redacteur, maar kreeg wel de mogelijkheid opnieuw naar deze functie te solliciteren.[442]

Op deze vergadering waren naast het SAV zes groepen van de oorspronkelijke exploitatiecommissie van het blad aanwezig. Het ging er heftig aan toe. Rijnders bestreed het rapport en bagatelliseerde de gebreken die tijdens het onderzoek naar voren waren gekomen. Hij ging in de aanval en kwam met een tegenvoorstel waarbij hij garandeerde dat hij persoonlijk alle schulden zou terugbetalen, mits de drukkerij geheel in handen zou komen van de leden van de associatie. De exploitatiecommissie zou er niets meer over te zeggen hebben. Hij garandeerde dat De Vrije Socialist anarchistisch van signatuur zou blijven en drie keer per week zou verschijnen. Daarop mocht een commissie uit de groepen toezicht houden.

Verder zou Libertas De Vrije Socialist nog een jaar uitgeven. Men zou niet meer om financiële steun voor Libertas en het blad vragen. Het kwam erop neer dat Libertas voorlopig eigenaar zou worden van De Vrije Socialist.

De vergadering werd door deze kwestie in grote verlegenheid gebracht. Ze bestond voor een groot deel uit leden van de exploitatiecommissie, die juist in gebreke was gesteld. Daarnaast bestond ze uit geestverwanten die met De Vrije Socialist colporteerden en met door Rijnders uitgegeven boeken en brochures. Daarmee verdienden ze iets bij. Gezien deze afhankelijkheidsrelatie lag instemming met het voorstel van Rijnders voor de hand. Bijkomend voordeel was dat de commissie verlost werd van alle perikelen.

Het voorstel Ik Garandeer van Rijnders werd derhalve aangenomen door vijf groepen, terwijl alleen een groep uit Amsterdam en het SAV - dat met al haar 21 gesloten afdelingen slechts één stem had -

tegenstemden. Eikeboom kreeg gelijk met zijn angstige vermoedens omtrent de dominante positie van Rijnders. Deze had zijn doel bereikt. De storm was gaan liggen, de krant bleef in zijn handen en de exploitatiecommissie kon opgelucht naar huis. Zij was van alles af, inclusief de krant zelf.

In de Vrije Socialist verscheen geen verslag van de vergadering, maar wel een waarschuwing van Rijnders omtrent het gebeuren. Hij zou de schulden nimmer terugbetalen. Door de spoedige verkoop van de drukkerij verkreeg Rijnders zelfs het formele eigendom over De Vrije Socialist. De Jong publiceerde daarop zijn bevindingen in een brochure, waardoor deze affaire in brede kring bekend werd.

Rijnders publiceerde deze tekst als feuilleton in De Vrije Socialist, zodat niemand de brochure behoefde te kopen. Hij plaatste er 73 misleidende en demagogische voetnootjes bij. Niemand kreeg gelegenheid om er in het blad nader op in te gaan. De redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra, had er geen goed woord voor over: ‘Dat is mijns inziens toch door het brutale heen, ‘t Is ergerlijk.‘[443]

Deze gebeurtenissen hadden verstrekkende gevolgen, die voor het Noorden van grote betekenis waren. Rijnders vergaf Eikeboom en Bakels de aanval op zijn krant niet. Het conflict tussen hen woekerde de jaren daarna voort. Veel vrije socialisten keerden zich af van Rijnders en De Vrije Socialist, met name binnen het SAV. Zo’n zeshonderd abonnees bedankten voor het blad. De oplage liep terug van 3700 en 2000 (de zaterdag-en de woensdageditie) exemplaren naar 2000 en 1500. In de Noordelijke provincies betekende dit ronduit een versterking van de positie van niet van De Arbeider ten koste van De Vrije Socialist. De rol van Rijnders in de landelijke beweging leek grotendeels uitgespeeld.[444]

4. Het weekblad De Vrije Samenleving

Het ‘Libertas-schandaal’ liet het SAV niet onberoerd. Op de eerstvolgende jaarvergadering van het Verbond in november 1923 bleek dat over het antwoord op de vraag ‘hoe nu verder?’ verschillend werd gedacht. Een deel van het SAV was van mening dat onverminderd naar samensmelting met de groepen rond De Vrije Socialist moest worden gestreefd. Een ander deel vond dat eerst een einde moest komen aan de verdeeldheid binnen het Verbond voordat weer met De Vrije Socialist kon worden samengewerkt.[445]

De Vrije Groep Groningen wees verdere samenwerking met Rijnders resoluut af. Het SAV moest zich nu inzetten om met een eigen blad te komen. Anderen binnen de organisatie steunden dit voorstel. Er waren echter ook pertinente tegenstanders van een eigen krant. Kaspers wilde het liefst een nieuw landelijk orgaan, maar liet ook weten dat er de nodige bezwaren kleefden aan een dergelijk besluit. Als voormalige redacteur van De Arbeider wist hij waarover hij sprak. Was er wel voldoende draagvlak voor een nieuwe krant? Bedrijfskapitaal ontbrak geheel. Het Verbond had geen geld. Een bedelcampagne van secretaris Anton Bakels zorgde ervoor dat de organisatie net uit de rode cijfers bleef.[446]

De groepen binnen het SAV die sympathiseerden met De Vrije Socialist verloren het pleit. Al op 30 november 1923 verscheen een proefnummer van het nieuwe blad van het SAV, De Vrije Samenleving genaamd. Oorspronkelijk was het de bedoeling dit blad De Anarchist te noemen, maar vooral de BRAC vond dat deze naam de colportage zou bemoeilijken. In het redactioneel van ‘Ons Eerste Nummer’ werd gesteld: ‘Wij willen juist de eenheid der arbeiders in het algemeen en der anarchisten in de eerste plaats helpen bevorderen door het feit, dat er verschil van mening is, te aanvaarden en te waarderen en door aan die verschillende principiële meningen recht te doen wedervaren. (…) Wij willen van het anarchisme geen ‘kerkje’ maken door te menen dat wij ‘de juiste leer’ te pakken hebben.’ Een medewerkerslijst vermeldde uit het Noorden Jan Bijlstra, Remko Tamminga en Wolter Wolters, die allen een bijdrage leverden aan het proefnummer. Het blad moest een ‘krachtig strijdblad voor de anarchistiese beweging’ zijn.[447]

Het verschijnen van De Vrije Samenleving kon in het Noorden niet op ieders goedkeuring rekenen.

De Vrije Groep Franeker reageerde fel op de aantasting van de positie van De Vrije Socialist als landelijk blad en veroordeelde de actie van Bakels en Eikeboom als ‘krantendieverij! Franeker trad toe tot de exploitatiecommissie van De Vrije Socialist, maar niet tot het SAV. De Vrije Groep Bolsward bedankte voor het SAV. Zij stak haar geld liever in plaatselijke propaganda, omdat zij daar meer heil in zag dan in een landelijk blad.

Deze stap kreeg navolging van de Vrije Groep Finsterwolde, die de hele affaire rond Rijnders en De Vrije Socialist afdeed als een ‘kruidenierskwestie! Andere noordelijke groepen haakten om andere redenen af. De VSV-Leeuwarden hief zichzelf op wegens gebrek aan leden en de VSV-Zuidbroek stopte na de verhuizing van Johan Smit naar Sappemeer. Het opheffen van Vrije Groepen kwam regelmatig voor. In veel gevallen werden ze na verloop van tijd opnieuw opgericht.[448]

Hendrik Kaspers, Bart de Ligt en Albert de Jong traden toe tot de redactie. De Vrije Samenleving zou oorspronkelijk twee keer per week verschijnen, maar slechts vijf of zes afdelingen werkten (colporteerden) daadwerkelijk met de krant. Bij de start waren er slechts honderd abonnees, waarop het bestuur besloot er een weekblad van te maken. Het lukte niet De Jong te betalen voor zijn redactiewerk. Een poging van De Jong om het redactiewerk tussen hem en De Ligt te verdelen, strandde op onwil van de laatste. De Ligt, die een workaholic was en daardoor regelmatig over-werkt raakte, was niet bereid het buitenlands overzicht te schrijven en wilde ook geen correctie-en opmaakwerk verrichten op de drukkerij. Het kwam er al snel op neer dat De Jong in z’n eentje het blad redigeerde, de correctie verrichtte en de opmaak verzorgde.[449]

Het blad kreeg te maken met tegenwerking door de politie. Naar aanleiding van twee artikelen stelde de politie een onderzoek in naar de schrijvers wegens majesteitsschennis en opruiing. De autoriteiten onderzochten waar het blad werd gedrukt en openden de post, waaronder de envelop met alle kopij, die daardoor te laat aankwam. In de Amsterdamse Kalverstraat arresteerde de politie twaalf colporteurs; hun bladen werden in beslag genomen. Ze kregen een procesverbaal wegens bedreiging van de openbare orde! Dit incident werd geweten aan de onthullingen in De Vrije Samenleving rond de spionagezaak in Bilthoven.[450]

Begin februari 1924 bekende de 27-jarige werkloze boekhouder Henk Elshout aan de groep rond christenanarchist en onderwijspionier Kees Boeke in Bilthoven dat hij een politiespion was.

Elshout maakte deel uit van diens groep. Hij moest verslagen van vergaderingen maken en namen en adressen verzamelen. Via het Vrije Jeugd Verbond (VJV) moest hij in contact zien te komen met het SAV en de BRAC. Daarmee verdiende hij aanvankelijk zes gulden per week, wat later verhoogd werd naar tien gulden. De zaak kwam aan het licht nadat Elshout de complete administratie van het Japan Comité’ overhandigde aan de Utrechtse politie en dit niet terugkreeg. Daarbij zou een bedrag van 154 gulden zijn zoekgeraakt. Elshout, die ondertussen sympathie had gekregen voor de idealen van Kees Boeke, bekende daarop zijn dubbelrol. De Utrechtse politie gaf toe dat Elshout voor haar spioneerde en dat de bewuste administratie aan haar was overhandigd, maar ontkende dat het genoemde geldbedrag daar deel van uitmaakte.[451]

De Vrije Samenleving ontwikkelde zich aanvankelijk voorspoedig. In de eerste maanden van 1924

nam het abonneebestand toe tot 455, terwijl de losse verkoop rond de vijfhonderd exemplaren bedroeg. Het beoogde doel van duizend abonnees en duizend exemplaren in de losse verkoop werd vooralsnog niet gehaald. Ook de beoogde waarborgsom van vijftienhonderd gulden werd niet bijeengebracht. Door de schuldenlast van de SAV kwam het voortbestaan van het blad in gevaar, temeer daar een deel van de abonnees achterliep met betalen. Er was een tekort van vierhonderd gulden, terwijl de schuld bij de drukker zo’n duizend gulden bedroeg. Er moest snel een oplossing komen.[452]

5. De Arbeider wordt een landelijk blad

Omdat het SAV verdere samenwerking met De Vrije Socialist van Rijnders afwees, lag het voor de hand dat het Verbond de relatie met De Arbeider verstevigde om zeker te kunnen zijn van het voortbestaan van De Vrije Samenleving. De noordelijke groepen die dit blad exploiteerden, waren immers aangesloten bij het SAV. Naast De Vrije Socialist was De Arbeider het enige anarchistische weekblad dat zich na 1923 wist te handhaven.

Financieel stond het blad er in 1921 opnieuw niet goed voor. Het aantal abonnees breidde zich niet uit en de colportage lukte onvoldoende. Op de jaarlijkse vergadering van de exploitatiecommissie besloot men gratis exemplaren te verspreiden om zo nieuwe abonnees te werven. Dit werd een beproefde methode, die ook nadien steeds het nodige resultaat opleverde. De belangstelling voor het blad bleef, maar daarvoor moest men wel actief werken! Tevens werd een garantiefonds opgericht om zo een bredere financiële basis te creëren. Daartoe gaf men aandelen uit die iedere lezer kon kopen. Het garantiefonds werd een groot succes, maar het aantal abonnees werd vooralsnog niet groter.[453]

Men had graag, zoals voorheen, het blad in een groter formaat laten verschijnen, maar daar was geen geld voor. Het aantal abonnees zou met 350 moeten stijgen om dit financieel mogelijk te maken. Er waren lokale steunpunten nodig om de belangen van het blad krachtig te behartigen. In Friesland en Groningen werden vervolgvergaderingen gehouden om dit te bewerkstelligen. De Friese bijeenkomst vond plaats in Gorredijk, op een zondag die werd geteisterd door sneeuwbuien.

Niettemin waren uit twaalf plaatsen uit de Friese Zuidoosthoek geestverwanten aanwezig om De Arbeider vooruit te helpen. Zij hadden op de fiets de onbegaanbare wegen getrotseerd! Het blad zou in diverse plaatsen worden verspreid om nieuwe abonnees te werven. Bijlstra drong erop aan dat in elke plaats één persoon de belangen van het blad specifiek zou behartigen.

Naderhand kwam er steun vanuit de plaatselijke antimilitaristische verenigingen uit deze regio. Hun Federatie werd ingeschakeld om proefexemplaren te verspreiden. De verenigingen hadden belang bij het welslagen van het blad, omdat zij daarin nieuwsberichten wilden plaatsen. Ze droegen ook financieel bij. De bijeenkomst voor de Groningse en Drentse veenstreken in Sappemeer was niet drukbezocht, maar resulteerde er wel in dat men de gewenste colportage in drie plaatsen meteen ter hand nam. Diverse mensen zetten zich in voor de steuncampagne van het blad.[454]

Een aderlating was het vertrek van Piet van der Veen uit de redactiecommissie van De Arbeider. De Exploitatiecommissie schrapte zijn vaste rubriek over de vak beweging nadat er diverse klachten kwamen over de inhoud van de rubriek. Deze rubriek was juist toegevoegd aan het blad na het vertrek van Kaspers als redacteur. De klacht was dat Van der Veen onvoldoende kritisch stond tegenover de onafhankelijke vakbeweging en de sociale wetgeving. In het NAS waren ontwikkelingen gaande die de vrije socialisten en anarchisten tegenstonden: uitbreiding van het betaalde kader, sterkere stakingskassen, meer centrale organisatie en toenemende ‘samenwerking’

met de overheid. Het versterkte de aloude kritiek op het vakbonds wezen: het was reformistisch van aard in plaats van revolutionair.[455]

Het blad veranderde in 1923 van drukker. De krant rolde voortaan van de persen van de drukkersassociatie Volharding van Jan Bijlstra en Balster Jan Ploeger in Groningen. Bijlstra was nu als redacteur, drukker en colporteur bij het blad betrokken en trad ook veelvuldig als spreker op in het Noorden. Vanaf 1924 werd het Twentse blad Recht door Zee geheel in De Arbeider opgenomen.

Op deze wijze werd het abonneebestand toch vergroot. Niettemin draaide de krant in 1924 met verlies. Het was niet gelukt meer kranten te verkopen, wat een schuld van 1365 gulden bij de drukkerij opleverde. Men verschilde ernstig van mening over de vraag of de abonnementsprijs moest worden verhoogd.[456]

Verdergaande schaalvergroting van het blad was een aantrekkelijke uitweg om uit de terugkerende financiële problemen van De Arbeider te komen. De exploitatiecommissie riep een conferentie bijeen om de mogelijkheid van samenwerking tussen beide bladen te bespreken, waarbij ook Jo Meijer en Hendrik Kaspers van de exploitatiecommissie van De Vrije Samenleving werden uitgenodigd. De vraag was hoe deze samenwerking vorm moest krijgen. De groepen rond De Arbeider wilden hun blad niet prijsgeven om het voortbestaan van De Vrije Samenleving te verzekeren. Dit standpunt respecteerde het SAV. Wat restte, was een samenvoeging van de inhoud van beide kranten met behoud van de twee titels! Beide bladen werden gedrukt bij Volharding.46 Betalingsbewijs van De Arbeider voor drukkerij Volharding wegens het plaatsen van advertenties in het blad in 1927. (bron: Archief drukkerij Volharding)

Zo kon De Arbeider op 5 juli 1924 weer in groot formaat verschijnen, aangezien De Vrije Samenleving negenhonderd betalende lezers inbracht! Het Buitengewoon Kongres van het SAV, dat een week later plaatsvond, keurde de samenwerking met De Arbeider goed. Maar liefst tien groepen bleken zich van de organisatie hebben afgescheiden. Slechts vier aangesloten groepen waren op het congres vertegenwoordigd. Bijlstra meende dat de redactie gewijzigd moest worden, om , dit het einde van De Arbeider als blad van de noordelijke beweging betekende, ‘… hetwelk tot taak had, de eerste beginselen van het sociaal anarchisme te verkondig In het nieuwe blad zou men meer en dieper op zaken moeten ingaan”.[458]

Beide bladen benoemden redacteuren, terwijl de eindredactie bij Jan Bijlstra rustte. De oplage van De Arbeider was de voorgaande jaren gedaald en bedroeg september 1924 achttienhonderd stuks, terwijl die van De Vrije Samenleving duizend exemplaren telde, die vrijwel allemaal verkocht werden. 48 Deze oplage cijfers vond men te laag. De uitgave van De Vrije Samenleving werd zodoende met ingang van 1925 gestaakt. Het bestuur van het SAV had de groepen in het Noorden vergeefs verzocht De Arbeider aan het Verbond af te staan. Nu ging De Vrije Samenleving geheel in De Arbeider op. Door dit besluit groeide De Arbeider uit tot een landelijk blad, dat toonaangevend werd in de vrij-socialistische beweging in ons land.[460]

Dit nu was zeer tegen de zin van Gerhard Rijnders, de redacteur van De Vrije Socialist. Die meende dat alleen zijn krant het recht had als landelijk blad te fungeren. Zowel De Arbeider als De Vrije Samenleving moest zich maar opheffen ten gunste van De Vrije Socialist. De met Rijnders sympathiserende Vrije Groep Franeker stapte uit onvrede over de gang van zaken uit de exploitatiecommissie van De Arbeider en wilde het blad ook niet meer verspreiden onder de abonnees in deze Friese stad.[461]

Kleinzieligheid voerde soms de boventoon in de beweging. Bijlstra meende: ‘Dat maakt juist het werken zoo moeilijk. Er zijn heel wat geestverwanten die zich torenhoog verheven wanen boven de trage massa maar ook in hun oordeel en handelen staan ze vaak beneden het peil van dezelfde massa.’ Nodig was ‘ernst, toewijding en verantwoordelijkheidsgevoel Zo vond de bescheiden Bijlstra zichzelf niet de juiste persoon om redacteur van de landelijke De Arbeider te zijn, maar andere kandidaten meldden zich niet.[462]

6. De teloorgang van het Sociaal-Anarchistisch Verbond

Met het verdwijnen van De Vrije Samenleving was een belangrijke doelstelling van het SAV mislukt. Een andere doelstelling van het SAV, namelijk het voortouw nemen bij landelijke acties, kwam tot uiting in de protesten tegen de kabinetsplannen om de marine te moderniseren. Dit voornemen leidde in augustus 1923 tot de oprichting van het Revolutionair Comité tegen de Vlootwet. Men gaf het orgaan De Duikboot uit. In een negental steden hield het Comité protestvergaderingen, waaronder in Groningen, waarbij vijfhonderd mensen aanwezig waren.

Daarop volgde een landelijke bijeenkomst in Rotterdam. De Tweede Kamer verwierp de wet uiteindelijk, als gevolg van breed gedragen maatschappelijke weerstand tegen deze plannen.[463]

Enkele steunacties van het Verbond waren succesvol, zoals die rond Max Nettlau, de inmiddels op leeftijd zijnde historicus van de internationale anarchistische beweging. Nadat bekend werd dat de verstrekte gegevens van het Franse geestverwante blad Libertaire onjuist waren en Nettlau geen prijs stelde op ondersteuning gebruikte men het ingezamelde bedrag om Nestor Machno te verdedigen. Deze Oekraïense anarchistische boeren-en partizanenleider stond terecht in War-schau.[464]

Niettemin leek de rol van het SAV uitgespeeld te zijn. Bijlstra schreef dat het vooral een kwestie was of het Verbond zelf bleef bestaan en niet zozeer of de groepen bij het SAV bleven. Van de krachtige campagne tegen de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1925, waarvoor het congres van het SAV zich had uitgesproken, kwam niets terecht.

De grootste groep van het Verbond, de BRAC met ruim honderd leden, stapte in januari 1925 uit het Verbond. De aansluiting bij de exploitatiecommissie van De Arbeider bleek het einde van het SAV in te luiden. Wat restte, waren schulden.[465]

In De Arbeider gaf Henk Eikeboom te kennen dat het SAV grote fouten had gemaakt. De grootste misser betrof de te grote oplage waarin De Vrije Samenleving was verschenen. De organisatie had daarbij haar eigen kracht overschat en die van tegenstanders als Rijnders (‘de reactie-kliek in het anarchisme’) onderschat. Het samenvoegen van het blad met De Arbeider was volgens Eikeboom een verkeerde keuze geweest. Het blad had als maandblad voortgezet moeten worden. Financieel was dit mogelijk geweest en het SAV zou dan de beschikking hebben gehouden over een eigen spreekbuis. Een andere fout rekende hij de groepen rond De Arbeider aan. Deze hadden hun blad met De Vrije Samenleving moeten laten opgaan in een nieuw blad. Beide groepen rond deze twee kranten hadden moeten samensmelten tot één landelijk verbond. Hij weet dit aan ‘conservatisme’ bij de noordelijke groepen.

Eikeboom zag wel perspectief voor het SAV, maar dan als landelijke organisatie van individuele leden. De totstandkoming van een maandelijks orgaan zou als bindmiddel voor de organisatie moeten fungeren en zo de groei van de organisatie moeten bevorderen. Ten slotte zou de organisatie nauwe banden moeten onderhouden met andere anarchistische groepen en organisaties om gezamenlijke acties te voeren en uiteindelijk tot nauwere samenwerking te komen. Voorlopig zou het er niet van komen![466]

7. De Drentse veenstaking van 1921

Tegelijkertijd met de discussie over de opbouw van een landelijke organisatie stond in het begin van de jaren twintig ook het versterken van de regionale samenwerking hoog op de agenda van de noordelijke vrije socialisten. De katalysator hiervoor vormde de staking in de Drentse veenstreken in 1921, de grootste die ooit in deze regio plaatsvond.

Na de Eerste Wereldoorlog kon men de gestegen turfproductie in Drenthe niet in stand houden doordat de kolentoevoer uit Duitsland weer op gang kwam. Hierdoor kwam ook een einde aan de loonstijgingen van de veenarbeiders. In 1920 ontstond een turfoverschot. De prijzen kelderden. In het voorjaar van 1921 stond 75 procent van de turf nog onverkocht op het veld. Een structureel overschot aan arbeidskrachten was onvermijdelijk. De verveners, degenen die de grond van de eigenaar huurden en tevens de turf verhandelden, kondigden een loonsverlaging aan van 50 procent.

De verwachting was dat ongeveer 90 procent van de zevenduizend veenarbeiders hierdoor werkloos zou worden.

In het voorjaar van 1921 waren er in het zuidoosten van Drenthe en Groningen ruim 4500 werklozen, van wie de helft tewerk was gesteld in werkverschaffingsprojecten. In de gemeente Emmen was 75 procent van de georganiseerde veen-en landarbeiders werkloos. Hier moest tegen opgetreden worden. Het bestaansrecht van velen stond op het spel.[467]

Ten noorden van Emmen, in de grenstreek met Groningen, waren de vrije socialisten sterk vertegenwoordigd. Emmer-Compascuum vormde het centrum van deze beweging. Vrij-socialistische bijeenkomsten in dit dorp en in het naburige Emmer Erfscheidenveen trokken doorgaans honderden mensen. Eind januari 1921 drongen de vrij-socialistische veenarbeiders aan op flinke prijsverlagingen van de turf. Men voorzag grote problemen.[468]

Vanwege de snelle toename van het aantal werklozen hielden de vrije socialisten op 1 februari een bijeenkomst in hun vergaderlokaal, zaal Hutting in Emmer-Compascuum. Driehonderd arbeiders eisten werk en brood. De conclusie was socialisatie van de grond uitkomst moest bieden voor de grote problemen in het veenbedrijf. De arbeiders dienden zelf de grond in bezit te nemen. De vrije Socialisten vormden een commissie van vijf personen die bij de veeneigenaren langsging om grond los te peuteren. De verveners stelden weliswaar gratis veen ter ng, maar bij lange na niet voldoende om de werkloosheid op te lossen.58 Na afloop van de Eerste Wereldoorlog raakten de vakbonden in deze streek voor betrokken bij loononderhandelingen. Deze bonden wierpen zich nu op als woordvoerders van de bedreigde veenarbeiders. Begin februari hield het NVV een demonstratieve bijeenkomst, waarbij zo’n 2500 veenarbeiders aanwezig waren, gedrongen werd op productief werk.

Dit betrof het aanleggen en verbeteren en kanalen, naast het ontginnen van heidegronden en het aanmaken van bouwgrond.[470]

De dreigende catastrofe groeide de armlastige gemeente Emmen al snel boven het hoofd. Hulp van de centrale overheid was noodzakelijk. De financiële steun die de verveners in Den Haag vroegen, werd van de hand gewezen. Op 3 maart liepen de onderhandelingen tussen bonden, eigenaren en de minister vast op het punt van de hoogte van de uurtarieven in de ontginningen, die in het kader van de werkverschaffing werden uitgevoerd door werkloze veenarbeiders. De rijksoverheid subsidieerde dit werk met 45 procent. De minister wilde een dubbeltje minder betalen dan het gevraagde uurtarief van 45 cent. Deze vraagprijs gold reeds als ‘niet riant’. De bonden gingen akkoord met 40

procent, wat een kleine meerderheid van de leden accepteerde. Dit compromis zette bij veel veenarbeiders kwaad bloed. Slechts een kleine minderheid van hen (20 procent) was georganiseerd.Optocht tijdens 1 mei in Emmer-Compascuum met muziekkorps Liberté, begin jaren twintig.

Een deel van de leden meende dat de bonden met dit akkoord hun belangen hadden verkwanseld.

Deze onvrede leidde ertoe dat de rol van de vakbonden voorlopig was uitgespeeld.[471]

Vanwege het lage loonaanbod stemden de werkloze veenarbeiders voor vo zetting van hun staking.

Uit solidariteit sloten hun vrij-socialistische collega s uit Emmer-Compascuum en Emmer-Erfscheidenveen zich bij hen aan. Besloten werd de staking algemeen te maken onder het motto alles eruit. De stemmi g strijdbaar: ‘Als we met werk en loon moeten verrekken dan maar lie209ver verrekken zonder werk en zonder loon.’ De werklozensteun van bijna 10 gulden, aangeboden door de gemeente Emmen, wezen ze af onder het motto Stik maar in je fooi’

Kleine groepen stakers trokken over een breed front vanuit Emmer Compascum door het veen om werkzame collega’s (die voor de helft van het voorheen verdienden de loon aan de slag waren gegaan) tot staken te bewegen, goedschiks of kwaadschiks.

De dag erna, op 16 maart 1921, vertrokken vanuit Emmer-Compascuum zo’n duizend arbeiders voor een demonstratieve tocht door het veen naar het noordelijker gelegen Valthermond. Onderweg, in Nieuw-Weerdinge, hielden ze een stakersappèl. Daar spraken vrije socialist Binne Herder (Emmer-Erfscheidenveen) en de vanwege de lagere looneis naar de communisten overgelopen ex-SDAP’er Errit Eilkens (Nieuw-Weerdinge). Daarna trok de demonstratie door naar Valthermond, waar de gehele dorpsgemeenschap op de been was. Zo’n drieduizend mensen hielden een betoging door het dorp en Eilkens sprak hen toe. Ook lokale afdelingen van de NW-bond riepen nu op tot een staking. Dit deden zij zonder overleg met het hoofdbestuur. Zo kreeg de staking een algemeen karakter.[473]

Inmiddels gold in het hele gebied de noodtoestand. Al voor de algemene staking was er sprake van verzet in de dorpen Klazienaveen en Erica. Na een stakersappèl op 8 maart trok een grote groep stakers onder het zingen van socialistische liederen naar Klazienaveen en Zwartemeer, waar groepen bakkerswinkels binnengingen en om brood vroegen. Dit kregen ze ook. De marechaussee loste daarbij verschillende schoten, zonder iemand te raken. In verschillende dorpen vonden dergelijke acties plaats. De politie drong aan op het instellen van samenscholingsverboden.

Turfbulten gingen in vlammen op. De politiemacht werd nu in het hele gebied versterkt, ook om zo werkwillige christelijke arbeiders te beschermen. Vanwege hun witte koorden op hun politie-uniform werden zij ‘witgardisten’ genoemd.[474]

De stakers hielden elke dag een appèl in de open lucht. In Emmer-Compascuum waren daarbij steeds ruim duizend arbeiders aanwezig. Er heerste een revolutionaire stemming. Men weigerde te werken voor een hongerloon en wilde het werk niet hervatten voordat behoorlijke arbeidsvoorwaarden waren toegezegd. Binne Herder zat deze bijeenkomsten voor. De stakers zonden een bericht naar de Tweede Kamer en ze besloten opnieuw een grote demonstratie te houden. Men liet duizenden pamfletten drukken.[475]

Op 23 maart vond deze demonstratie plaats, vanuit Emmer-Compascuum. De stoet voerde tal van borden met zich mee, met opschriften als ‘Geef ons werk en brood, Wij eischen brood voor onze gezinnen’ en ‘Wie een brood steelt uit armoede is geen dief’. Overal uit het gebied kwamen veenarbeiders op de fiets en te voet via Stadskanaal en de Pekela’s naar Winschoten. Op weg naar Stadskanaal luisterden in Musselkanaal zo’n tweeduizend mensen naar de vrije socialist Jo Benus (Stadskanaal). Een poging om in Nieuw-Buinen de arbeiders van een glasfabriek bij de stakingsactie te betrekken, mislukte. In Alteveer sprak Benus de menigte opnieuw toe, ditmaal samen met Eilkens. Vooral in Oude Pekela nam de stoet in omvang toe. Benus mocht van de politie niet spreken op de Markt in Winschoten, maar via een geopend raam van een hotel sprak hij de menigte van zo’n drieduizend mensen toch toe.Vrije socialisten uit de veengebieden van OostGroningen en Drenthe poseren tijdens een gezamenlijke 1 meiviering in Ter Apel in 1922.

Een week later demonstreerden vanuit Emmer-Compascuum opnieuw duizend mensen tegen de honger en werkloosheid in hun omgeving. Dit keer trokken ze ook door zuidelijker gelegen dorpen als Klazienaveen en Erica.[476]

Op zaterdag 26 maart hield een grote politiemacht in Musselkanaal de demonstranten tegen.

Daaronder waren ook veertien marechaussees te paard. De burgemeester had de betoging verboden.

Het kalme optreden van de arbeiders voorkwam een bloedbad. De politie nam drie revolvers in beslag; veel arbeiders waren bewapend. Het werk in het Drentse veen lag eind maart nagenoeg stil.

In Emmer-Compascuum werkte een kleine groep christelijke arbeiders wel door, beschermd door met karabijnen bewapende politieagenten.[477]

Nu het verzet in de Drentse en Groningse veenstreken breed gedragen werd, volgde in Stadskanaal met Pasen (27 maart) de oprichting van het Revolutionair Comité der Veenarbeiders. Anarchisten werkten samen met communisten in dit Comité. Het bestond uit twintig gedelegeerden, afkomstig uit de diverse veendorpen. Het dagelijks bestuur bestond geheel uit vrije socialisten. Men zamelde actief geld in om de stakers te ondersteunen en men zocht ook steun bij de onafhankelijke vakbeweging. Aan het Comité werd daarom ook een drietal bestuurders van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) toegevoegd.[478]

Het Comité stelde een Manifest op dat verscheen in een oplage van vijftienduizend exemplaren. Het was gericht aan de Nederlandse arbeidersklasse en de revolutionaire organisaties in het bijzonder, met de oproep de actievoerende veenarbeiders te hulp te schieten. Het pamflet stelde dat voor de veenboeren de exploitatie van hun bedrijf niet langer rendabel was, terwijl de staat geen steun bood maar extra politietroepen zond. De ‘tot wanhoop gebrachte slaven’ waren zodoende veroordeeld tot diepe armoede en honger. Het Manifest hield de veenarbeiders voor dat de stakingsactie nu was uitgegroeid tot een politieke beweging tegen het kapitalisme zelf. Opgeroepen werd deze strijd voort te zetten en niet in te gaan op provocaties van de gewapende macht. De inzet moest het behalen van het ‘volle loon’ zijn, ‘de klassenvijand’ moest overwonnen worden.[479]

Voor de vrije socialisten had de staking vanaf het begin een politieke lading. Het besef dat er hooguit werk was voor een kwart van de veenarbeiders betekende dat stakingen die uitsluitend gericht waren op een hoger loon slechts voor een beperkte groep uitkomst konden bieden. Het Revolutionair Comité bleef demonstraties organiseren om zoveel mogelijk bekendheid te geven aan de miserabele positie van de veenarbeiders. Ze stuurde aan op verbreding van de staking.

Doorgaans verliepen de demonstraties zonder rellen, maar dreigend was de situatie beslist. Bij een betoging in Stadskanaal waren zo’n drie-tot vierduizend mensen aanwezig. Veel betogers waren gewapend. Zij richtten dreigend hun revolvers op de aanwezige agenten, die niet durfden in te grijpen. Na afloop vond men revolvers op de grond.[480]

Vanaf begin april werd de strijd feller. Openluchtbijeenkomsten waren inmiddels verboden. Naast extra politie zette men ook infanteristen in. Het stichten van brand in de alom aanwezige turfbulten werd nu een vorm van protest. Iedere avond kleurde de hemel in de veenstreken tot ver in de omtrek rood van het vuur. Veel arbeiders zagen deze branden als een uitkomst, want dan kwam er ruimte voor het maken van nieuwe turf. Het merendeel van de vrije socialisten wees de branden af. De productie van de turf had van de arbeiders veel inspanning gevergd en het kon toch met zo zijn dat de vruchten van hun zware werk in rook opgingen? En moest het dan het volgende jaar weer zo gaan? Het Revolutionair Comité waarschuwde tegen het stichten van branden. De bodem vatte namelijk ook vlam, waardoor veenbranden ontstonden. In 1917 hadden dergelijke branden mensenlevens gekost.[481]

Andere vrije socialisten meenden dat de trektochten door het veen niets opleverden. Om wat gedaan te krijgen, moesten ze de hoge heren in Emmen bang maken. Daarom moest er sabotage komen, en meer geweld, en alle turf moest in brand worden gestoken. Maar wat viel er te saboteren in het veen?

Er werden vernielingen aangericht bij het handjevol werkwillige christelijke arbeiders. Ruiten ingooien bij de grote verveners was geen optie, want die woonden ver weg.[482]

De situatie nam dreigende vormen aan door de schrikbarende groei van het aantal veenbranden, waarbij honderden turfhopen in vlammen opgingen. Uit een overzicht van opgeloste branden in deze stakingsperiode in de regio bleek volgens de officier van justitie dat meer dan de helft was gesticht door de landbouwers en de verveners zelf. Ze bleken er bovendien goed tegen verzekerd te zijn. Op deze manier kregen ze toch geld voor hun onverkoopbare turf. Slechts twee veenarbeiders, van zestien en negentien jaar, werden opgepakt. Van drie uitgebroken branden waar ze de hand in zouden hebben gehad, bleek dat dit geenszins het geval was.[483]

Het Revolutionair Comité spande zich in om een landelijke stakingsbeweging op gang te brengen, om zo de strijd van de veenarbeiders te ondersteunen. Binne Herder voerde met dit doel het woord op tal van bijeenkomsten in Amsterdam, Rotterdam en andere plaatsen in het westen van het land, en pleitte daar voor solidariteit door zelf in verzet te komen.[484]

In Twente zocht men de steun van de textielarbeiders. Zo’n driehonderd betogers trokken er op fietsen naartoe. Bij elke gemeentegrens wachtten politieagenten hen op om hen te begeleiden. In elke plaats bleef een deel van de groep achter om pamfletten bij fabrieken uit te delen. In Almelo werd de groep met hoerageroep ontvangen, maar tot solidariteitsstakingen kwam het niet. Een deel van de arbeiders wilde wel, de meerderheid echter niet. Hulp bij het zoeken naar onderdak was er volop. Slapen in een bed bij een Twents gezin was een aanbod dat niet alle veenarbeiders aandurfden. Zo’n dertig activisten sliepen liever in een oude landbouw-schuur, waar ze ‘s morgens koffie en brood kregen van solidaire arbeidersvrouwen. Voorzieningen als een slaapkamer, een ledikant, een handdoek en een wasbak met een kraan erboven waren voor de meesten onbekend.

‘Nee, ‘t leek ons zo vrumd, wij sloapen liever in ‘n schure.‘[485]

In Hengelo sprak Binne Herder voor een barstensvolle zaal woorden die tot de nodige ophef leidden: ‘Als de Nederlandse regering niets anders kan doen dan politietroepen sturen in plaats van echt passende hulp, dan gaan wij ons in Zuidoost-Drenthe afscheiden van Nederland en ons aansluiten bij het revolutionaire Duitsland. Dan roepen we de Rode Troepen te hulp die nu al met hun tanks in Meppen zijn.‘Van enige steun uit Duitsland is nooit iets gebleken, maar de autoriteiten waren er wel degelijk bang voor. In de nacht van 27 maart dirigeerde men een grote politiemacht naar Emmer-Erfscheidenveen. Het gerucht ging dat er wapens zouden worden uitgedeeld die vanuit Duitsland binnengesmokkeld zouden zijn, maar dat bleek niet het geval te zijn.

Vrije socialisten uit Emmer-Compascuum en omgeving samen met Anton Constandse 9met hoed leunend tegen een pilaar) bij de muziektempel bij het het Boschhuis in Ter Apel, midden of eind jaren twintig naar aanleiding van een meeting. Geheel links staat Teun Kremer. Barteld van Houten staat het hoogst, rechts van hem staat Pieter Potjegort. Geheel rechts staat Siemen Smit. Wubbe Dijken heeft haar dochter Metje op schoot. Rechts van haar staan Antje de Jong en vrouw Barelds.

Rechtsonder Wubke zit Albert van Wijk, naast hem Trien de Jong. Roelf Pals zit linksonder, Harmen van Houten rechtsonder. Naast hem zit David Ottens.

Niettemin waren er al in een eerder stadium de nodige wapens en ook handgranaten uit Duitsland gesmokkeld. Woedende veenarbeiders hadden plannen uitgewerkt om de politie in het veen te lokken, maar vrije socialisten verijdelden dat. Het koste hen moeite om de staking niet uit de hand te laten lopen. In dat licht mag het een wonder heten dat er geen doden vielen.[486]

Begin april moesten de sociaaldemocraten erkennen dat het Revolutionair Comité een dominante positie had verworven in de leiding van de demonstraties van de werkloze veenarbeiders.

Verdachtmakingen in een artikel in dagblad Het Volk moesten daaraan een einde maken. De namen van de Comiteleden werden gepubliceerd.

Van diverse leden beweerde men ten onrechte dat ze geen veenarbeiders waren. Er werden zelfs namen genoemd van personen die geenszins deel uitmaakten van het Comité. Het artikel verwarde Jo Benus, met een gelijknamig ex-SDAP-lid dat frauduleus zou hebben gehandeld en uit de partij was gezet. Het was kortom een smadelijk artikel, dat de privacy van vrije socialisten schond en hun integriteit betwistte. Een reactie van voorzitter Binne Herder, een oud-veenarbeider die timmerman was geworden, waarin een en ander werd gecorrigeerd, plaatste het blad niet, maar het communistische De Tribune deed dat wel. Opvallend is dat drie dagen na publicatie in Het Volk een rapport van de Centrale Inlichtingendienst precies dezelfde beschuldigingen uitte.[487]

In de nacht van 9 op 10 april 1921 ontstond een veenbrand van catastrofale omvang. Een storm joeg het vuur tot ver in Zuidoost-Drenthe. Tal van bewoners zagen hun bezittingen in rook opgaan. De brand vormde een keerpunt in het verloop van de staking. De tochten naar Twente en elders hadden geen uitbreiding van de staking opgeleverd. De hoop op een algemene staking vervloog. Grote demonstraties vonden niet meer plaats. In afwachting van loononderhandelingen werd het werk in het zuidelijk deel van de gemeente Emmen, in Barger-Oosterveen, voorlopig hervat. Eind april bereikte men daar overeenstemming over het loon, dat 70 procent bedroeg van dat in 1920. In het noordelijk deel van Emmen staakte men onder aanvoering van het Revolutionair Comité echter door. Geconfronteerd met uithongering verloor de staking echter haar elan.

De samenwerking tussen communisten en vrije socialisten begon barsten te vertonen. Op een bijeenkomst in Emmer-Compascuum viel Anton Constandse de communisten aan over de repressie in Rusland. Hij verwierp de opvatting van Brommert dat doorgestaakt moest worden tot 90 procent van het uitbetaalde loon in 1920 was bevochten. Constandse sprak zich ook uit tegen de politiek van handjeklap met de verveners, omdat het inwilligen van deze looneis van 90 procent slechts voor een beperkte groep arbeiders zou gelden. Dit betekende ‘verraad aan de veenarbeiders voor wie er geen werk meer was. Hij riep op om door te staken, te blijven ageren en te rebelleren met alle middelen.

Deze aanval dreef een wig in het stakersfront. De communisten verlegden het accent naar de loonkwestie, terwijl de vrije socialisten bleven vasthouden aan een staking met een revolutionaire strekking. Omdat overeenstemming uitbleef, verlieten de vrije socialisten het stakingscomité.

Uiteindelijk gingen de veenarbeiders in Emmer-Compascuum en omgeving voor 75 procent van het loon van 1920 in de loop van mei weer aan de slag.[488]

De slechte vooruitzichten in het veenbedrijf maakten dat velen, onder wie de nodige vrije socialisten, wegtrokken om elders werk te zoeken. Een van hen was Binne Herder. De communisten waren vol lof geweest over zijn optreden tijdens de staking: ‘Hij is, toen de nood der veenarbeiders het eischte met hen mee opgetrokken en het is aan zijn bezadigd optreden, aan zijn inderdaad bewonderenswaardige tact te danken dat de verbitterde veenarbeiders niet tot wanhoopsdaden zijn overgegaan. Deze man die thans zijn positie op het spel heeft gezet en namens de veenarbeiders op tal van plaatsen het woord heeft gevoerd, verdient van ieder redelijk denkend arbeider hulde en lof.’

Na een kort verblijf in Zwolle zou hij in de stad Groningen een vooraanstaande positie in de vrij-socialistische beweging vervullen.[489]

8. Het Noordelijk Propaganda Comité (NPC)

Het einde van deze veenstaking was aanleiding om de samenwerking tussen de noordelijke vrije socialisten te versterken. Een rol daarbij speelde de wens om sterker te staan tegen de dominanter wordende sociaaldemocraten en communisten, die de beweging langzaam leegaten. Dit streven sloot aan bij de landelijke tendens om binnen de beweging de handen ineen te slaan. Bijlstra wees op de samenhang tussen landelijke en regionale organisatie van de vrije socialisten. Hij bepleitte ‘nieuw leven, meer frisheid en gloed’ in de beweging. De opbouw van plaatselijke en regionale organisaties was van wezenlijk belang voor vruchtbare landelijke samenwerking. De plaatselijke groepen vormden tenslotte de ruggengraat van de beweging en regionale samenwerking was het meest haalbaar.

Een voorbereidingscommissie, waarvan onder anderen Wolter Wolters en Jan Bijlstra deel uitmaakten, organiseerde in januari 1922 een noordelijke conferentie in Groningen. Uit alle drie noordelijke provincies kwamen vrije socialisten en sociaal-anarchisten. Het aantal deelnemers overtrof de verwachtingen van de organisatoren. Tijdens de conferentie stelde men voor een vrijsocialistisch dagblad te realiseren door een fusie van De Arbeider en De Vrije Socialist. Er was geen draagvlak voor. Op voorstel van zowel de Vrije Groep Sneek als de Vrije Groep Groningen besloot deze conferentie tot de oprichting van het Noordelijk Propaganda Comité (NPC), om zo op grotere schaal regionale acties te kunnen ondernemen en coördineren. Het zou tijd en geld besparen.[490]

De Vrije Groepen uit Groningen en Hoogezand-Sappemeer namen het initiatief tot de feitelijke oprichting van dit NPC, in de hoop dat de noordelijke beweging erdoor zou opleven. Het Comité verspreidde meteen een door Bijlstra geschreven antiverkiezingsmanifest.

Publiek tijdens een noordelijke vrij-socialistische meeting in 1927

Weldra omvatte dit samenwerkingsverband verschillende groepen uit Groningen en Drenthe. In de zomer wilde het NPC een openluchtbijeenkomst houden in Winschoten, strategisch gelegen op de grens van het Oldambt en de Groningse veenkoloniën, maar oproepen om medewerking uit de regio zelf bleven onbeantwoord. De bijeenkomst ging niet door.[491]

Een tournee met Anton Constandse door de Gronings-Drentse veenstreken was wel succesvol en dat gold ook voor een reeks bijeenkomsten met de afvallige priester Jos van Veen. Deze ageerde tegen de katholieke kerk en hij bracht met zeven lezingen ruim dertienhonderd bezoekers op de been.

Katholieken bewerkten zaalhouders om de voormalige priester niet toe te laten in hun zalen!

Niettemin werd het eerste jaar afgesloten met een financieel tekort van enkele tientallen guldens.

Dit was het resultaat van eenentwintig openbare vergaderingen, vier culturele avonden en twee anti-oorlogsbijeenkomsten die het nieuwe Propaganda Comité had georganiseerd.[492]

Door de financiële strop kwam het functioneren van het NPC ter discussie te staan. Voorgesteld werd om voortaan in te zetten op twee grote provinciale bijeenkomsten. Veendam was hiervoor een zeer geschikte locatie vanwege de gunstige centrale ligging ten opzichte van Drenthe. Als datum werd gekozen voor Pinksteren, wanneer veel mensen niet hoefden te werken. Vijf Vrije Groepen en een zestal zangkoren en muziekverenigingen bereidden deze bijeenkomst voor. Om een nieuw financieel debacle te voorkomen, stelde men een garantiefonds in waarmee de diverse aangesloten groepen de activiteiten voorfinancierden. In De Arbeider werd hoog ingezet: ‘Vrienden, hebt ge reeds overal fietsen andere reisgezelschappen gevormd? Want den Eersten Pinksterdag is voor alle geestverwanten het parool: ‘Naar Veendam.’ Het moet als het ware een wapenschouw zijn van alle vrije socialisten en anarchisten uit het Noorden. Lang genoeg heeft er een geest van berusting en moedeloosheid geheerscht, ook onder velen van onze geestverwanten. Laten we toonen, dat er weer een andere tijd is aangebroken.‘[493]

Ondanks de regen bezochten zo’n duizend mensen deze ‘wapenschouw! onder wie velen uit Veendam zelf. Ook de Drentse veenstreken waren goed vertegenwoordigd. Jan Bijlstra noemde het een ouderwetse bijeenkomst. Bemoedigend was dat ‘naast de in de beweging grijs geworden kameraden ook het jonge geslacht goed vertegenwoordigd was! De beide andere provinciale meetings, die datzelfde jaar in Sappemeer en Winschoten werden gehouden, trokken samen ook bijna duizend belangstellenden. De nieuwe strategie wierp duidelijk vruchten af.[494]

Het NPC sloot zich aan bij het SAV en stimuleerde door zijn elan met name in de veenstreken hernieuwde activiteiten. In Foxham, Musselkanaal en Finsterwolde ontstonden nieuwe Vrije Groepen. Het secretariaat van het NPC verhuisde naar Ter Apelkanaal, waar Hindrik Hekert zich er kundig over ontfermde.[495]

Pieter Potjegort

Een van de meest enthousiaste propagandisten voor het NPC was Pieter Potjegort uit Musselkanaal.

Bij hem thuis werd vaak vergaderd. De aan wal belande schipper dreef eerst een winkel in scheepsbenodigdheden en nam daarna een boerderij over. Hij was berucht om zijn dwarse karakter en niet alleen bij het gezag. Al tijdens het vervullen van zijn dienstplicht schuwde hij felle discussies met zijn luitenant over de onrechtvaardigheid in de wereld niet. In 1925 zorgde hij voor opschudding in de beweging nadat twee mannen die op schepen van hem voeren wegens schulden met behulp van ‘politie en regeringsmacht’ op de keien waren gezet, jongeren meenden na dit voorval dat Potjegort de propagandakas die hij beheerde maar moest overdragen.

Potjegort debatteerde graag, maar wel uitsluitend in het Gronings. In discussies met landelijk bekende sprekers als Anton Constandse leidde dit meermalen tot hilarische misverstanden, maar ook tot onbegrip. Hij haalde al zijn kinderen van de lagere school nadat hij vanuit zijn huis had gezien dat ze op het schoolplein in groepsverband marcheerden. De kinderen kregen daarna thuis een tijd privéles van Anton Constandse en Klaas Blauw. Zijn inboedel werd in het openbaar verkocht omdat hij weigerde aan de voorschriften van het handelsregister te voldoen. Van de voorgenomen veiling was hij officieel niet op de hoogte, maar hij werd wel tijdig gewaarschuwd.

Van de veiling maakte hij een spektakel. Hij had een grote, rode vlag uitgehangen met de woorden

‘De brute machthebbers erkennen geen recht. De hele buitenkant van zijn huis was behangen met propagandistische spreuken en een portret van Francisco Ferrer, de Spaans anarchistische onderwijshervormer die in 1909 in zijn land was terechtgesteld. De openbare verkoop bracht en op de been, waarbij kameraden van de Vrije Groep lectuur aan de omstanders verkochten. Door de grote toeloop van omstanders moest de voorgenomen verkoop van de inboedel plaatsvinden onder zware politiebescherming en bracht hij minder op dan nodig was om de schuld te voldoen. De Vrije Groep kon terugkijken op een geslaagde actie.8’

De zomercampagne van 1925 was minder succesvol dan die van het jaar ervoor. De seizoenstart in Veendam op Eerste Pinksterdag trok met 450 mensen minder dan de helft van het aantal bezoekers van een jaar eerder. Vooral de Veendammers zelf lieten het afweten. De burgemeester verbood de provinciale openluchtbijeenkomst in Ter Apel. Het garantiefonds ving de verliezen op. Samen met de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) organiseerde het NPC op 9 augustus in Appèlbergen een gezamenlijke Landdag. Op het terrein werd gekampeerd en de aanwezigen bediscussieerden diverse onderwerpen. Het werd een groot succes was zodoende een welkome afsluiting van de zomer.[497]

Jo de Haas spreekt in Nieuweschans tijdens een reeks

bijeenkomsten voor een wintercampagne van het NPC.

De zomercampagne van 1926 werd gedragen door nieuwe krachten, allen afkomstig uit Sappemeer.

De jaarlijks terugkerende Pinkstermeeting in Veendam trok ongeveer evenveel bezoekers als het jaar ervoor, terwijl in Sappemeer, een van de grootste en strijdbaarste vrij-socialistische bolwerken, nog geen tweehonderd belangstellenden kwamen opdagen. De daaropvolgende meetings in Winschoten en Emmer-Compascuum trokken voldoende bezoekers om het seizoen met een positief saldo af te sluiten.[498]

Na deze geslaagde provinciale meetings in de zomermaanden besloot men een wintercampagne te starten. Deze scheiding tussen de seizoenen zou blijvend zijn, s Zomers vonden de grote openluchtbijeenkomsten plaats, terwijl ‘s winters de nadruk werd gelegd op straatcolportage, cursusvergaderingen en tournees van bekende sprekers.

De weersomstandigheden waren er in de winter niet naar om massale activiteiten in de buitenlucht te ondernemen. De wintercampagnes waren door de kleinschaligheid van de bijeenkomsten, in allerhande zaaltjes, sterker afhankelijk lokale initiatieven, maar brachten de beweging wel in de kleinere plaatsen.

Voor het eerst verschenen er pamfletten tegen de viering van Sinterklaas. Wat stak waren de schrijnende welvaartsverschillen tussen de arbeiders en de bezittende klasse, die door het feest zichtbaar werden. Cees Bonnet schreef: ‘Wij, als denkende menschen doen aan dit feest der leugen niet meer mee, omdat ons hart schreit dat men ‘t kind voorliegt en vele duizenden niets krijgen. Zij, die wel wat krijgen, krijgen vaak nog iets verkeerds… Men geeft het kind nog vaak oorlogsspeelgoed omdat het dit vraagt.’ 88 Het NPC nodigde Jo de Haas uit om in de beide provincies cursusvergaderingen te organiseren. Na een periode van vijf jaar was de regionale samenwerking binnen het Noordelijk Propaganda Comité definitief tot stand gekomen.

9. De werkverschaffing of de hongerzweep

De jaren twintig kenmerkten zich al spoedig door economische neergang. Een aantal grote stakingen mislukte en de arbeiders moesten slechtere arbeidsvoorwaarden accepteren. Het revolutionaire elan verdampte en de arbeidersbeweging verloor terrein. De vrije socialisten meenden dat de arbeidersstrijd in het teken moest staan van de vernietiging van het kapitalisme. Zo niet, dan bleven de arbeiders afhankelijk van het op-en neergaan van de kapitalistische ‘conjunctuurbeweging. Nu de conjunctuur zich in een neergaande spiraal bevond, waren stakingen tot mislukken gedoemd. Dat ging ten koste van de strijdvaardigheid van de arbeiders. Vrije socialisten zouden het vruchteloze van deze ‘conjunctuurstrijd’ aan de orde moeten stellen en in geen geval zitting in de leiding van dergelijke stakingen moeten nemen. Van het aansporen tot steunverlening kon evenmin sprake zijn, want dat was weggegooid geld. De verloren stakingen hadden vele honderdduizenden guldens aan steun gekost. Wat restte, was het propageren van de ‘principiële staking’[500]

De verslechterde economische omstandigheden zorgden voor een groeiend aantal werklozen. Net als eerder het geval was, werden zij door de gemeenten tewerkgesteld in de werkverschaffing.

Arbeiders die voor steun in aanmerking kwamen, mochten zich doorgaans nuttig maken met grondwerk, waarbij het ontginnen en in cultuur brengen van natuurgebied (‘woeste gronden’) het meest in het oog sprong. De werkverschaffingsprojecten werden nu grootschaliger opgezet. In 1924

sloegen vijf Friese gemeenten de handen ineen en richtten samen het bedrijf De Drie Provinciën op.

Dit nam veel kleinere projecten over. De filosofie achter de werkverschaffing was dat dit werk voor de arbeiders beslist niet aantrekkelijker mocht zijn dan reguliere arbeid. De werkverschaffing mocht niet concurrerend werken ten opzichte van dit reguliere werk. Nog belangrijker was dat het de gemeenten niet teveel geld mocht kosten.

De werkverschaffing kenmerkte zich door erg lage lonen en slechte tot abominabele werkomstandigheden. De werklozen meldden zich niettemin aan, omdat ze anders hun inkomsten verloren. Op weigering stond namelijk het inhouden van de uitkering. Steunverlening door het plaatselijk Armbestuur vond alleen plaats in uitzonderlijk miserabele situaties. Hiervan gebruikmaken werd bovendien als zeer vernederend ervaren. Alleen arbeiders die bij een moderne vakbond van de NW waren aangesloten, hadden een bepaalde periode recht op een bijdrage uit de werklozenkas. Daar hadden ze eerst wel premie voor betaald. De overige werkloze arbeiders hadden niets om op terug te vallen en werden daardoor gedwongen elders, bijvoorbeeld in de mijnstreek of in Duitsland, werkte zoeken. Duizenden arbeiders trokken weg uit het Noorden. Na de Drentse veenstaking van 1921 waren alleen al in de gemeente Emmen ruim tweeduizend gezinshoofden werkloos, ter wijl er slechts 650 plaatsen in de werkverschaffing waren. Landelijk kende Nederland, met zijn zes miljoen inwoners, dat jaar meer dan honderdduizend werklozen.

Ironisch genoeg was het idee van dergelijke werkverschaffingsprojecten afkomstig uit socialistische hoek. In de negentiende eeuw stelden socialisten dat werkverschaffing moest bestaan uit productief werk tegen een volwaardig loon. Jarig van der Wielen, de latere (vrij-)socialistische wethouder van Opsterland, kwam in navolging van Domela Nieuwenhuis met het idee om met de ontginningen werklozen aan het werk te helpen. Dit tegen een goed loon, waarbij ze enerzijds nuttig werk verrichtten en er anderzijds goede cultuurgrond ontstond. Het pakte voor de werklozen anders uit.[501]

De werkverschaffingsprojecten verbeterden de infrastructuur in het Noorden aanzienlijk. Door de grote inpolderingswerken kregen de grote boeren in Groningen en de landjonkers in Friesland goede landbouwgrond toebedeeld. Het graven van onder meer het Oranjekanaal verfijnde de onderlinge verbindingen in de noordelijke provincies. Degenen die niet profiteerden, waren de betrokken arbeiders. Voor de projecten trok men arbeiders van diverse pluimage aan, ook arbeiders die zich niet eerder met grondwerk hadden beziggehouden. Zij waren onbekend met de fijne kneepjes van dit fysiek zware werk. Ze verdienden veel minder dan ervaren land-en veenarbeiders.

Het uitbetaalde loon was namelijk afhankelijk van de ge leverde prestatie. Op het loon zat geen minimum, op de hoeveelheid te verzetten werk wel. Wanneer een arbeider meer dan de van overheidswege gestelde hoeveelheid werk had verzet, werd dat echter niet betaald. De lage lonen in de werkverschaffing hadden mede tot gevolg dat de gebruikelijke bedrijfslonen gedrukt werden.

De gemeenten zaten ook klem. Zij waren afhankelijk van rijkssubsidies om de projecten uit te kunnen laten voeren. Indien zij zich niet aan de strenge regels hielden, dreigden ze financieel gekort te worden.

De Groningse werkverschaffing concentreerde zich in Westerwolde, in het zuidoosten van Groningen. Dit heidegebied ging vanaf 1923 op de schop. In totaal ging het om ruim 3000 hectare.

Eerst kochten afzonderlijke gemeenten grond om te ontginnen. De organisatie kwam in handen van een overkoepelende organisatie, De Vereenigde Groninger Gemeenten, waarin verschillende gemeenten samenwerkten. De start van de werkverschaffing in Jipsinghuizen (gemeente Vlagtwedde) was veelzeggend. Op de eerste dag dat werklozen uit Winschoten zich meldden, keerden verschillende van hen ‘s avonds alweer huiswaarts. Op de heidevelden bleek men totaal niet voorbereid te zijn op hun komst. Er waren geen potten om in te koken, er was geen goed drinkwater en geen dak om onder te slapen![502]

De werkverschaffingen stonden te boek als strafkolonies, waarbij die in Jipsinghuizen wel de kroon spande. De ontginningsprojecten lagen ver van de bewoonde wereld. Om er te komen, waren sommige arbeiders twee uur onderweg. Daarom was het de bedoeling dat zij in de buurt van hun werkplek in ‘communes’ bleven slapen. Dit gebeurde in inderhaast opgezette keten of varkensschuren waarin groepen van dertig arbeiders moesten verblijven. De ‘bedden’ bestonden uit een dunne laag stro op de grond, die van elkaar gescheiden waren met houten schotten.

Voor deze slaapplaatsen moesten de arbeiders wekelijks ƒ 4,- huur betalen. Ziektes kwamen door de tochtige en vochtige leefomstandigheden vaak voor. Dokters lieten zich in deze uitgestrekte negorij niet zien. Wie naar de dokter in Vlagtwedde moest, wachtte een wandeling van een uur. Naast de huur werd ook loon ingehouden voor eten (‘een brei-achtige massa’) en drinken, waardoor een arbeider soms na een hele week werk slechts met 2 of 3 gulden naar huis ging. Dit was beslist onvoldoende om er een gezin van te onderhouden, want het waren voornamelijk kostwinners met kinderen die tewerk werden gesteld. Andere groepen arbeiders weerde men.

De te verdienen lonen werden rooskleuriger afgeschilderd dan ze in werkelijkheid waren. Dit bleek ook in de stad Groningen, waar men de arbeiders voorhield dat de verdiensten in Jipsinghuizen zo’n 22 gulden per week zouden bedragen. In de brief die de uitverkozen werklozen kregen, werden verdiensten van 10 tot 22 gulden genoemd. In de stad Groningen keerden alle vakbonden zich tegen het project, maar de gemeenteraad verklaarde zich ermee akkoord. Van de eerste honderd arbeiders meldden zich bij vertrek slechts 34. Onder hen bevonden zich een 72-jarige, een tuberculoselijder, en enige mannen die beschikten over een doktersverklaring waarin stond dat ze niet geschikt waren voor het verrichten van dergelijk zwaar grondwerk.

Het merendeel van de werklozen uit de stad Groningen dat werd aangewezen voor het project weigerde. Zij waren geen grondwerkers. Zij konden niet met een schop werken. Ze kregen bloed in hun handen van het spitten, maar dan zei de opzichter: ‘Werk maar gewoon door, dan wordt het bloed vanzelf eelt.’[503]

In het voorjaar van 1924 gingen zeshonderd arbeiders in staking vanwege de 55-urige werkweek en het schamele uurloon van 25 cent. Hun eisen waren niet onredelijk: 48 uur werken in plaats van 55 (van maandag tot in de loop van zaterdag), een weekloon van 15 gulden, doorbetaling bij regenverzuim. ’s Zaterdags kwamen ze thuis zonder te zijn uitbetaald en togen naar de gemeente.

Die mocht van hogerhand niets aan de arbeiders uitkeren, op straffe van intrekking van de rijkssubsidie.[504]

Zo verkreeg dit werkverschaffingsproject al snel de toepasselijke bijnaam ‘De hel van Jipsinghuizen! Bijlstra meende in De Arbeider dat de arbeiders weer behandeld werden als in de tijd van de lijfeigenen, als een ‘troep ellendige slaven’ En wat nog erger was, de arbeiders berustten erin!

‘De bezittende klasse vreest jullie niet meer. (…) In plaats dat ge nu zelfde machthebbers in de oren dondert; ook wij willen als mensch leven, ook wij hebben recht op levensgeluk, vraagt ge nog eens weer aan een bestuurder om toch te willen bewerkstelligen dat uw vrouwen een fooi wordt gegeven.

(…) Dat juist maakt onze strijd zo ontzettend zwaar: het geloof bij de arbeiders, dat anderen het wel voor hen goed kunnen maken. (…) Daarin, in dat zichzelf op den achtergrond plaatsen, schuilt de fout. Dat geloof in anderen moet er uit!’ Bijlstra uitte hiermee kritiek op de bonden van de NW. Zij overlegden vaak met de diverse verantwoordelijke bestuurders naar aanleiding van klachten over de arbeidsvoorwaarden in de werkverschaffing over de hoofden van de betrokken arbeiders heen. Waar het op aankwam, was dat de arbeiders zelfvertrouwen moesten krijgen, zodat ze zelf voor hun belangen konden opkomen.[505]

Het werk werd gecontroleerd door opzichters, die per arbeider moesten bepalen hoeveel deze had verdiend. Zij bepaalden wie welk werk moest verrichten en welke dagproductie moest worden gehaald. De opzichters hadden tevens de bevoegdheid om arbeiders van de werkverschaffing te verwijderen. Zij waren daarom niet geliefd. Imke Klaver schreef: ‘Zo gebeurde het wel eens dat, als een opzichter op het werk verscheen en te veel praats had, hij hardhandig van het werk af raakte.

Dan werden een paar arbeiders een poosje opgeborgen en helemaal van de werkverschaffing uitgesloten. Er kwam politie bij het werk om op te passen dat de arbeiders hun handen niet meer voor zoiets, maar alleen voor het werk zouden gebruiken. Gewoonlijk namen de andere arbeiders de zorg van het huishouden van degenen die werden opgeborgen op zich. Op z’n hoogst was de verdienste 11 tot 12 gulden in de week, maar vaak ook 7 of 8 gulden. Zo ontstond er grote weerstand overal in de werkverschaffingen.’[506]

Opmerkelijk was dat bij projecten die aan particulieren werden uitbesteed de leef-en werkomstandigheden over het algemeen beter waren dan bij rijksprojecten. Bij particuliere werkgevers verdienden arbeiders soms tot 25 gulden per week, maar zodra er rijkssubsidie aan te pas kwam, daalden de lonen tot minder dan de helft. Bij de Heidemaatschappij verdienden arbeiders maximaal 25 cent per uur.[507]

10. De Fries-Drentse stakingen van 1925

Protesten tegen de omstandigheden op de werkverschaffingsprojecten liepen op niets uit. De politie trad hardhandig op tegen demonstranten. In sommige gemeenten met een hoog percentage werklozen werd wel gepleit voor verhoging van de lonen, maar de minister was onverbiddelijk. Ze moesten laag blijven. De gemeentebesturen zaten tussen twee vuren. Het broeide in de venen en de radicalisering nam toe. Vooral onder jongeren groeide de sympathie voor het revolutionaire anarchisme. Radicale en getalenteerde jongeren uit Holland als Jo de Haas en Anton Constandse werden gevraagd als sprekers door het Noordelijk Propaganda Comité en door vrij-socialistische en antimilitaristische groepen. Her en der in de veenstreken ontstonden groepjes radicale jongeren, die actie voerden onder de naam Moker-en Vrije Jeugdgroepen. De overheid signaleerde de verscherpte propaganda ook, maar zag er vooralsnog geen gevaar in. De procureur-generaal in Leeuwarden meende in 1923: Afgezien van enkele plaatselijke ongeregeldheden weinig beteekenis werden in de afgeloopen periode in mijn ressort orde en rust met verstoord. Groote werkstakingen kwamen niet voor.‘[508]

In het voorjaar van 1925 barstte de bom. Door de hevige kou hadden de arbeiders niet kunnen werken. De grond was te hard. Hoewel zij wel verplicht werden aanwezig te zijn op het werkverschaffingsproject werden deze uren niet uitbetaald. Daarnaast maakten ze bezwaar tegen het uurloon van 24 cent, en op straffe van ontslag werd niet toegestaan het verrichte werk na te meten.[509]

Op een vergadering in Nij Beets, met zeventig aanwezigen, besloten de arbeiders van de verschillende verschaffingsprojecten de handen ineen te slaan en gezamenlijk tot actie over te gaan.

De week erop vond in Gorredijk een nieuwe vergadering plaats met meer dan driehonderd arbeiders vanuit de hele regio. Hieronder bevonden zich niet alleen vrije socialisten, maar ook arbeiders van christelijke en sociaaldemocratische huize.

Er werd een Comité van Actie opgericht dat de gezamenlijke grieven over moest brengen aan de betrokken gemeenten, de minister en de Tweede Kamer. De week daarop, op woensdag 25 maart, legde het Comité een eisenpakket voor aan de burgemeesters. Zij zouden dit pakket moeten doorsturen naar de minister. De eisen luidden: een uurloon van 35 cent bij een achturige werkdag, doorbetaling van de zaterdagmiddag en de feestdagen en de dagen waarop in verband met regen niet kon worden gewerkt. Vrijgezellen dienden dezelfde rechten te krijgen als kostwinners en arbeiders mochten niet worden uitgesloten van werk. Voorts eisten de arbeiders vrij gebruik van laarzen en kruiwagens, en een vergoeding wanneer er meer dan vijf kilometer gefietst moest worden. De actie strekte zich uit over dertien Friese gemeenten.[510]

De rijksinspecteur van de werkverschaffing, burgemeester Falkena van Schoterland, deelde op een conferentie van de betrokken burgemeesters en 29 arbeiders-afgevaardigden mee dat van inwilliging van de eisen geen sprake kon zijn. Hij voegde eraan toe dat stakers van de werkverschaffing zouden worden uitgesloten. De minister weigerde de eisen van de arbeiders in behandeling te nemen. Zij hadden volgens hem niets te eisen. De eisen moesten eerst worden omgezet in ‘grieven’ voordat de minister ernaar wilde kijken. De opstelling van de autoriteiten was onwelwillend. In Beets werden zeventig arbeiders uitgesloten van de werkverschaffing omdat zij een piket uit de grond hadden getrokken om deze als peddel te gebruiken om een petgat over te steken. Na gebruik hadden zij het piket keurig teruggezet, maar de opzichter was van mening dat de arbeiders het werk hadden gesaboteerd.[511]

De vlam sloeg in de pan en nog dezelfde dag brak een staking uit. Arbeiders in de werkverschaffing in De Haskerveenpolder namen het voortouw. Ze trokken naar Joure en vervolgens door naar Heerenveen voor een demonstratieve tocht.101 Café-en zaaleigenaar Siemen Brinksma (hij bezat ook een kledingzaak, een zogeheten ‘manufacturier’) uit Jubbega, een vooraanstaand vrije socialist in de Zuidoosthoek van Friesland, riep op tot mobilisatie.102 Stakers vertrokken vanuit Nij Beets om in de rest van de Zuidoosthoek van Friesland arbeiders over te halen om mee te staken. Gewapende politie en de marechaussee hielden hen tegen. Desondanks breidde de staking zich razendsnel uit.

Hoewel geen enkele vakcentrale de actie steunde, groeide ze uit tot de grootste staking in de Friese venen in meer dan dertig jaar.

De vrijdag erop staakte heel Nij Beets. Een groep vrouwen ging een vervener uit Beets te lijf met braad-en andere pannen. Het werk werd eveneens neergelegd in de veenderijen en door landarbeiders die zich solidair verklaarden. Later volgden zuivel-en bouwarbeiders. Ook vanuit het trampersoneel kwamen geluiden dat men mee wilde staken, maar het bestuur van het NW verbood dat. Het werk in alle Friese werkverschaffingsprojecten kwam stil te liggen. Ruim drieduizend stakers woonden een stakersappèl in Lippenhuizen bij.

Lokale voormannen als de vrije socialist Piet Dijkstra en de communist Gerrit Roorda, maar ook radicale anarchistische jongeren als Anton Constandse, Jo de Haas en de Haarlemse elektromonteur Jo van den Eijnde, spraken de toegestroomde menigte toe. De stakers stuurden opnieuw een afvaardiging naar de burgemeester van Opsterland, maar deze eiste dat iedereen weer aan het werk zou gaan voordat er gepraat kon worden.[514]

Tijdens het appèl kwam het bericht dat Drentse arbeiders in Schoonoord de eisen van hun Friese collega’s hadden overgenomen. De Drenten kwamen in verzet tegen een voorgenomen loonsverlaging van 30 procent vanwege het verder inzakken van de turfmarkt. De staking breidde zich verder uit. Onder de burgerij en de kleine werkgevers, onder wie zelfs boeren, kon de staking ook op sympathie rekenen. Algemeen was de opinie dat van het weekloon dat in de werkverschaffing werd verdiend niet te leven viel. Predikanten, onderwijzers, directies van zuivelfabrieken en diverse lokale organisaties lieten de betrokken minister weten dat de eisen van de stakers ingewilligd moesten worden. Na afloop van het appèl in Lippenhuizen, dat tot dan toe rustig was verlopen, trokken de stakers naar Gorredijk. Onderweg hielden enkele marechaussees te paard ze tegen, en ze reden met getrokken sabel op de menigte in. Gezien de getalsmatige verhoudingen liep deze actie niet goed af voor de marechaussees, ze raakten ingesloten. ‘Een vrouw ontblootte haar boezem en riep den kerel toe: ‘steek nu, als je durft, steek nu!” Hun kans om weg te komen was verkeken. De schoppen werden van de fietsen losgemaakt. Ineens klonk de angstige stem van een der marechaussees: ‘Roorda! Roorda, het gaat verkeerd! Steek de klewang dan in de schede …en zie het zwaard werd geborgen. Jo de Haas greep één der paarden bij de teugels en door het bezadigde, maar tactvolle optreden der stakers werd een bloedbad voorkomen,’ schreef Cees Bosma in De Arbeider.104 Op het moment dat de marechaussees het risico liepen gemolesteerd te worden door de verontwaardigde stakers kwamen Piet Dijkstra en Gerrit Roorda tussenbeide en dirigeerden ze de demonstratie verder.[516]

Na dit incident werd in Gorredijk een extra politiemacht van vijftig man gelegerd. Een detachement militaire politie uitgerust met mitrailleurs kwam aan in Heerenveen en werd overgebracht naar de gemeente Opsterland. De verontwaardiging over dit machtsvertoon was algemeen. In Beets stelde men pantserwagens met deze wapens op en militairen die in het Compagnonshotel in Appelscha ondergebracht - waar het crisiscentrum van de autoriteiten zich bevond - kregen eveneens mitrailleurs ter beschikking. De autoriteiten reageerden zeer overspannen op deze staking. Zo stelde de Centrale Inlichtingendienst een onderzoek in naar radioamateur Engbert van Zwol vanwege het vermoeden dat hij in verbinding stond met het hoofdkwartier van de Communistische Internationale (Comintern) in Moskou!

In Friesland ging het gerucht dat de Russische communisten de actie steunden, wat onjuist was.[517]

Friese en Drentse stakers verbroederden zich begin april door middel van een gezamenlijke manifestatie nabij Assen. Arbeiders van alle gezindten waren vertegenwoordigd. Een van de sprekers was de jonge anarchistische propagandist Jo de Haas, die de tweeduizend toehoorders aanspoorde voet bij stuk te houden en schouder aan schouder de strijd voort te zetten, totdat de overwinning was behaald. De eisen, zoals de minimumlooneis van 35 cent per uur, noemde hij billijk. ‘Als je het salaris van de vrouw neemt die ons land regeert, dan bedraagt dit 500 gulden per uur, altijd door, ook als ze slaapt. Dit is nogal een groot verschil.’ Na afloop van de manifestatie demonstreerden de deelnemers vreedzaam door de straten van Assen.[518]

Een stakersappèl in Gorredijk op de ochtend van 3 april werd verboden. Mede door de ontwrichte communicatielijnen verschenen er logischerwijs toch groepjes stakers in Gorredijk, die zich verzamelden bij de hoofdbrug. Nadat burgemeester Selhorst en de marechaussee poolshoogte hadden genomen, werd de straat met bruut geweld schoongeveegd. Zonder aanzien des persoons sabelde men stakers en omstanders neer. In de burgerlijke pers noemde men dit een doortastend, maar toch bezadigd optreden. Ook de sociaaldemocraten hadden geen goed woord over voor de staking. In de sociaaldemocratische krant Het Volk werd ten onrechte beweerd dat de stakers in Duitsland wapens kochten. De Leeuwarder Courant berichtte dat Jo de Haas speciaal in Friesland was komen wonen om de staking voor te bereiden. Het Volk nam dit bericht over. De redactie van de grootste regionale krant, het Nieuwsblad van Friesland, had van de overheid gehoord dat zij niet in positieve zin over de staking mocht schrijven. De Arbeider vroeg zich af: ‘Als nu de arbeiders in gewelddadig verzet komen, aan wien is dan de schuld?‘[519]

Het gewelddadige verzet kwam er in de vorm van sabotage. In de nacht volgend op de slachtpartij in Gorredijk knipten onbekenden bij Tijnje de telefoondraden door. Ook in Drachten en Oudehorne gebeurde dit. Het betrof uitsluitend de hoofdverbindingen, zodat particuliere abonnees niet werden getroffen. De wijze waarop dit gebeurde, deed de autoriteiten vermoeden dat de daders deskundige hulp hadden gekregen. Her en der braken branden uit. Op een werkverschaffingsproject bij Nij Beets groef men een dijk door over een lengte van 8 meter, waardoor de Westpolder geheel onder water liep. Degene die de saboteurs zou aangeven, kreeg een beloning van 200 gulden.[520]

Op vrijdag 3 april werd in de gehele Zuidoosthoek van Friesland een samenscholingsverbod van kracht. Samenscholingen aan de openbare weg en vergaderingen van meer dan vijf personen werden verboden. Het was evenmin toegestaan zich met een fiets of motorvoertuig op minder dan 200 meter van kruispunten, bruggen of sluizen te bevinden. In de praktijk betekende dit dat elk niet-militair verkeer stil kwam te liggen. Overleg en coördinatie tussen de stakers werd hierdoor nagenoeg onmogelijk. Nog voor de publicatie van het samenscholingsverbod joegen marechaussee en politie al groepen stakers uiteen, waarbij sommigen in kanalen en vaarten werden gedreven. Zo wilde men voorkomen dat stakers in groepen rondtrokken om andere arbeiders te bewegen zich aan te sluiten.

De autoriteiten namen fietsen in beslag. Hiermee ontnam men de stakers hun belangrijkste vervoermiddel. De jonge, militante vrije socialist Tinus Veenstra uit Oosterwolde was op de dag van het samenscholingsverbod met een kameraad op weg naar Appelscha om een geestverwante familie te bezoeken. Onderweg hielden zeven manschappen van de politie en marechaussee hen aan en ze werden naar het Compagnonshotel gebracht. In dit hotel, dat was veranderd in een militaire opslagplaats met wapens alom, had het burgerlijk en militair gezag zich verzameld. De fietsen van de mannen werden in beslag genomen. Twee dagen later was Veenstra weer de klos. Een rijksveldwachter vorderde de fiets van zijn ouders en daardoor zat hij andermaal zonder vervoermiddel. De vrij-socialistische jongere en voormalig dienstweigeraar Sietze Mulder uit Appelscha stond bekend als een van de plaatselijke stakingsleiders. Om die reden tuigden de marechaussees hem eerst af voordat ze hem meenamen voor verhoor. Ook hij raakte in deze dagen meerdere fietsen kwijt.[521]

Politie-en marechausseepatrouilles te paard traden ongemeen hard op tegen iedereen die ze onderweg tegenkwamen, waarbij ze incidenteel ook schoten. Diverse stakingsleiders kregen bezoek van de marechaussee. Ondanks het samenscholingsverbod hielden zo’n driehonderd stakers in Appelscha een bijeenkomst op ‘Achter het Veld’. De bruggetjes en vonders (kleine bruggetjes) die toegang gaven tot het terrein werden zo gedraaid dat de politie het terrein niet kon betreden.

Desondanks lukte het twee marechaussees op het terrein te komen. Zij sommeerden de aanwezigen uiteen te gaan, wat op verzet stuitte. Ze maakten gebruik van hun vuurwapens zonder iemand te treffen. Nadat versterking was gearriveerd, joegen ze de vergadering uiteen. De leider van de bijeenkomst, Jo de Haas, werd gearresteerd, ’s Avonds mocht er na toestemming van de burgemeester wel vergaderd worden maar er kwam niemand opdagen, waarschijnlijk omdat de schrik er goed inzat na het politieoptreden van die ochtend.[522]

Jo de Haas was aangehouden op grond van een oude opruiingszaak, die nu werd aangewend om hem de mond te snoeren gedurende deze stakingsactie. Hij werd overgebracht naar Amsterdam en zat geruime tijd in voorarrest.

Zijn gevangenschap hield verband met een artikel in het anarchistische jongerenblad De Moker. Zijn bijdrage ‘Bolsjewistisch bedrog’ was strafbaar vanwege het opruiende karakter: ‘En wij zeggen het tegen allen soldaten, overal en tot de October lichting nu weer in het bijzonder: Zeg de gehoorzaamheid op! Deserteer! Blijf thuis! Verbrand de kazernes en de wapenen en de uniform, vernietig dit alles, jullie hebt slechts één grootezaak te redden - je vrije persoonlijkheid.’ 112

Op 4 april bestormden acht marechaussees met getrokken sabel het huis van Siemen Brinksma in Jubbega. Hij had bijtijds een goed heenkomen gezocht, werd ’s middags in Gorredijk met rust gelaten, maar werd diezelfde avond alsnog gearresteerd. Ook hem werd opruiing ten laste gelegd.

De acht marechaussees wisten ongemerkt het huis van de zaalhouder te betreden, terwijl er op dat moment luidruchtige gymnastiekoefeningen in de zaal plaatsvonden. Brinksma voegde hen toe:

‘Skamje jimme jim net, dat acht grutte keardels lytse Simen pakke moatte?’ Maar mee moest hij![524]

Onder zware politiebegeleiding werd hij overgebracht naar de marechausseekazerne in Gorredijk, waar men hem te verstaan gaf dat er vijfjaar celstraf stond op opruiing. Twee getuigen zouden hebben verklaard dat Brinksma gesproken had over het doorknippen van telefoondraden en het opbreken van spoorlijnen. De verhoren waren intimiderend, maar Brinksma gaf geen krimp. Zijn nachtelijk verblijf in een potdichte cel met slechts een klein gat in de deur, waar hij op de grond op stro en met slechts een paardendeken moest slapen, veranderde daar niets aan. Hij werd overgebracht naar Leeuwarden om voor de officier van justitie en de rechter-commissaris te verschijnen. Wegens gebrek aan bewijs werd hij na drie dagen weer vrijgelaten. Op eigen kosten ondernam hij de terugreis naar Jubbega. Zijn huis bleef onder politietoezicht staan. Naar aanleiding van de arrestatie van Brinksma kreeg de eveneens bij de stakingsleiding betrokken Gerrit Roorda het verzoek te verklaren wat Brinksma op het stakersappèl in Gorredijk had verteld.[525]

In Drenthe ging het er ook hard aan toe. Eind maart werd in de venen opnieuw massaal gestaakt vanwege de aangekondigde loonsverlaging van 30 procent ten opzichte van dat in 1924. De verveners erkenden dat van dit loon niet te leven viel! Niettemin wezen ze de eisen van de stakers, alsmede arbitrage, aanvankelijk af. In de streek rond Emmen was de staking algemeen. Zowel in het veen als bij de werkverschaffingsprojecten staakte men. In Emmer-Compascuum, dat met Emmer-Erfscheidenveen (opnieuw) het centrum van de stakingsbeweging vormde, en directe omgeving legden zo’n drie-tot vierduizend arbeiders het werk neer. Onder hen bevonden zich ook bakkers, slagers en melkrijders. De bakkers staakten omdat de arbeiders geen geld meer hadden om brood te kopen. Net als in 1921 trachtte men in de omgeving ook andere arbeiders tot staken over te halen.

De jonge anarchist Jo van den Eijnde sprak in Ter Apel een menigte van vijf-tot zeshonderd mensen toe; de politie ontbond de bijeenkomst.[526]

In allerijl haalden de autoriteiten militaire politie uit verschillende delen van het land. Ook hier kregen ze mitrailleurs. Opnieuw gingen vele turfhopen in vlammen op. In de gemeenten Ernrnen en Odoorn ging het in totaal om de opbrengst van 180 werkdagen. Brandstichtingen waren aan de orde van de dag, terwijl bij werkwilligen en een raadslid in Emmer-Erfscheidenveen de ruiten werden ingegooid. Op 7 april stond een deel van de omgeving van Emmer-Compascuum in lichterlaaie. De brand was pas na twee dagen geblust. De Arbeider schreef dat de veenarbeiders voor de volgende keuze stonden: ‘Ondergaan in het kapitalisme of strijd voeren ter vernietiging van dat kapitalisme.‘[527]

Nadat bekend werd dat op donderdag 9 april een grote mobilisatiebijeenkomst gepland stond in het centraal gelegen Emmen, werd de staat van beleg afgekondigd. Een grote militaire macht verzamelde zich rond het dorp. Nadat bleek dat de meeting druk bezocht zou worden, kwam het bevel het dorp schoon te vegen. Stakers en omstanders werden bruut afgeranseld met sabels, gummiknuppels en geweerkolven. Na afloop klonken zelfs in de gemeenteraad protesten over dit ongemeen harde machtsvertoon. ‘Er is zeer onhebbelijk opgetreden. Zelfs menschen uit de plaats, die voor hun huis stonden zijn zonder meer uit elkaar gejaagd en met de sabel gedreigd. Meerderen die aan de bevelen der politie voldeden, zijn ondanks dat mishandeld.’117 Anton Constandse raakte bij deze actie gewond nadat politie te paard Harmen van Houten en hem van hun fietsen had geslagen. Van Houten maakte deel uit van het stakingscomité. Constandse was inmiddels berucht bij de ordehandhavers omdat hij in de periode daarvoor meerdere malen groepen arbeiders opruiend had toegesproken, ondanks het heersende samenscholingsverbod. Tijdens een van zijn redes, op een bijeenkomst van de vrije socialisten in Emmer-Compascuum, verscheen op zeker moment een marechaussee te paard in de deuropening. Het volk ging meteen geweldig tekeer. Constandse merkte op: ‘Het lijkt wel een beest op een menselijk dier.‘[529]

Men arresteerde meerdere vrije socialisten. Anderen werden ’s nachts betrapt tijdens het rooien van aardappelen bij vermogende boeren. De op deze wijze verkregen aardappelen verdeelden ze onder de meest behoeftige gezinnen. Daarbij maakte het niet uit tot welke gezindte het gezin behoorde. Ze konden een kelderraam open laten staan ten teken dat ze graag aardappelen wilden ontvangen.[530]

Op het hoogtepunt van de staking waren ruim twintigduizend arbeiders in Friesland en Drenthe betrokken bij de actie. ‘Na eindeloos dulden, en maandenlang de ellendigste vernederingen te hebben ondergaan, is eindelijk bij duizenden arbeiders in Friesland en Drenthe de maat overgelopen en zijn dezen tot openlijken strijd overgegaan,’ schreef De Arbeider.

De armoede maakte het moeilijk om door te staken. Het was verboden voor de gezinnen van de stakers te collecteren, waardoor het lastig was om solidariteit met de getroffenen te tonen. In de vrij-socialistische pers en tijdens meetings en andere activiteiten gingen steunlijsten rond waarop geestverwanten in de rest van het land zich konden inschrijven om geld te doneren. In De Arbeider verscheen tijdens en na de staking een wekelijks overzicht van Cees Bosma, die belast was met de steuninzameling.[531]

In de stad Groningen werd een Comité van Actie opgericht door de Vrije Groep, de IAMV, de CPH, de Federatie ‘Het Noorden’ van de CPH en het Plaatselijk Arbeidssecretariaat van het NAS.121

Men verspreidde tienduizend manifesten. Ondanks deze krachtenbundeling wist het Comité de arbeiders in de stad niet tot staking aan te zetten. Verder dan een openbare protestvergadering op Tweede Paasdag in Ons Huis aan de Hereweg, waar enige stakers uit Friesland en Drenthe spraken, kwam men niet. Namens de vrije socialisten sprak Jo van den Eijnde, die een milde vergelijking maakte tussen het daadwerkelijke verzet op het platteland en de met de mond beleden solidariteit in de steden. Hiertegen kwam syndicalist Harm Schuiten in het geweer. Hij meende dat dit niet de manier was om plattelanders en stedelingen bijeen te brengen.[533]

De syndicalisten van het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV) lieten het afweten in het Groningse Comité. Zij wensten namelijk niet samen te werken met het Moskougetrouwe NAS, waarvan deze vakcentrale zich inmiddels had afgescheiden. De ‘stammenstrijd’ was belangrijker dan de solidariteit met de stakers. Het steuncomité boekte weinig succes en ook een campagne van het NPC in de provincie had niet het gewenste resultaat. Het landelijke NSV nodigde de andere vakcentrales wel uit voor het voeren van een gezamenlijke steunactie voor de staking. De christelijke bonden en het NW bedankten ervoor, terwijl het NAS niet de moeite nam te antwoorden. Daarop besloot het NSV een eigen steunactie te starten.[534]

De stakingsleiding stuurde diverse verzoeken om steun aan de landelijke vakorganisaties. Het NW

weigerde de staking te ondersteunen. De sociaaldemocraten veroordeelden de staking en wilden er niet mee geassocieerd worden. Nadat de redactie van het Friese socialistische blad De Ploeger had opgeroepen om met steunlijsten voor de stakers te werken, waarbij een redactioneel commentaar kritiek uitte op het sociaaldemocratische standpunt, werden zowel de SDAP als NW-leden door hun bestuur opgeroepen om uit de Persvereeniging ‘De Ploeger’ te stappen! Meerder gemeenteraadsfracties van de SDAP in de Friese Zuidoosthoek stelden zich wel achter de eisen van de stakers. Onder de stakers bevonden zich namelijk veel NVV-leden. De christelijke vakbeweging richtte tijdens de staking een Comité van Actie op, ‘tegen de revolutie, voor het Vaderland’

genaamd.

een Comité van Actie op, ‘tegen de revolutie, voor het Vaderland’ genaamd. In de venen en bij de werkverschaffing liet dit comité zich echter niet zien. Onder de stakers bevonden zich ook leden van de christelijke bonden.[535]

Door het samenscholingsverbod konden de stakers onmogelijk overdag vergaderen. Daarom gebeurde dit nu ‘s nachts. Op 13 april vond tussen Tijnje en Nij Beets een vergadering plaats waarbij Gerrit Roorda ongeveer honderd stakers toesprak. Op deze vergadering viel het besluit om door te staken. Maar na een maand staken, en onder druk van honger en politieterreur, was de strijdlust van veel stakers gebroken. In sommige gebieden hervatten ze na een campagne van het NW het werk.

Men stelde zich op het standpunt dat met deze staking niets te winnen viel.125 Zodoende verliep de staking. Enkele dagen later stuurde het stakingscomité een brief aan de minister met de mededeling dat de staking in Friesland voorbij was. Iedereen ging weer aan het werk, behalve de stakingsleiders. Zij mochten niet terugkeren en werden uitgesloten van werk en uitkering. De minister wenste niet herinnerd te worden aan zijn toezegging dat na de beëindiging van de staking de grieven’ van de arbeiders besproken konden worden. Alleen het NW werd uitgenodigd voor een gesprek. De arbeiders hadden de strijd verloren, maar in de praktijk werden de lonen in de werkverschaffing enige tijd verhoogd. Dat het niet meer nodig was om voor het gebruik van schop en kruiwagen huur te betalen, was een schrale troost.[537]

Op 21 april hieven de gemeenten het samenscholingsverbod weer op, maar de vrije socialisten werden nadien wel gehinderd bij hun openbare activiteiten. Zo mocht de antimilitaristische vereniging van Jubbega later dat jaar geen optocht houden ter gelegenheid van een openluchtbijeenkomst. Burgemeester Selhorst gaf geen toestemming. Het opvoeren van een toneelstuk bij dezelfde vereniging werd eveneens verboden, aangezien de voorzitter, Siemen Brinksma, volgens een politierapport bij een eerdere opvoering een opruiende rede had gehouden.[538]

In Drenthe staakte men in de omgeving van Emmen aanvankelijk wel door. In Emmer-Compascuum sprak Anton Constandse voor achthonderd mensen. Net als in Friesland vormden de vrije socialisten en de communisten gezamenlijk het stakingscomité. Op 20 april trokken de vrije socialisten zich echter terug. Volgens Constandse deden ze dit om de arbeiders geen valse hoop op een overwinning te geven. Het was inmiddels wel duidelijk dat er geen compromis mogelijk bleek met de veenbazen. De staking verliep daarna snel. De communisten alleen waren niet sterk genoeg om de staking te dragen.[539]

Na de teloorgang van de staking waren de arbeiders moedeloos en somber gestemd over de toekomst. Veenarbeider en vrije socialist Harmen van Houten uit Emmer-Erfscheidenveen was van mening dat het aloude neem-en eetrecht gepropageerd had moeten worden: ‘Want wij zijn overtuigd dat wanneer die neem-maar-weg-theorie goed wordt toegepast, zulks beter helpt om een leege maag te vullen dan hoofdcomité’s te vormen met kleinere comité’s van mensen met gevulde magen.

Is niet de laat-maar-liggen-theorie de oorzaak dat men van honger sterft?’ Enige weken later meldde hij dat de uit Emmen afkomstige W.T. in de gevangenis zelfmoord had gepleegd. De man zat vast vanwege het vervalsen van een briefje van het Armenbestuur, waarmee hij trachtte voedsel te verkrijgen.[540]

De arbeidsomstandigheden in de werkverschaffing zouden de jaren daarna verder verslechteren, hoewel dat nauwelijks mogelijk leek. In de gemeente Emmen leefde in 1926

bijna de helft van de 43.000 inwoners in uiterst armoedige omstandigheden. In lompen geklede kinderen en volwassenen trokken blootsvoets bedelend rond. Een journalist van het Haagse dagblad De Vaderlander, die op uitnodiging van een liefdadigheidsinstelling uit de regio in 1926 een bezoek aan de streek bracht, was verbijsterd over het schrijnende gebrek aan voedsel, kleding en onderdak dat hij er aantrof.[541]

De sociaaldemocraten en het NW leden door de staking een gevoelig verlies. Ondanks het verbod van het hoofdbestuur had een aantal sociaaldemocraten meegestaakt. De stakers hadden laten zien dat een georganiseerd optreden ook zonder een centraal bestuur heel goed mogelijk was. Het ledenverlies was dusdanig dat in meerdere plaatsen sociaaldemocratische organisaties werden opgeheven. De vrije socialisten meenden dat door gebrek aan steun buiten het eigenlijke stakingsgebied de gevoerde strijd niet had kunnen uitgroeien tot een algehele werkstaking waarvan een revolutionaire dreiging uitging.

In het verkiezingsorgaan Stemt Rood van de SDAP hekelde bestuurder P. Hiemstra van de landarbeidersbond van het NW de voorname rol die anarchistische agitatoren als Anton Constandse en Jo de Haas in de staking hadden gespeeld. Zij zouden zich niet hebben ingezet om verbetering te brengen in de ellendige positie van de arbeiders en ze zouden onverantwoordelijk zijn opgetreden.

In De Ploeger nam Tinus Veenstra het voor beide anarchisten op. Hij stelde dat het tweetal getracht had de staking doelbewuster te laten verlopen en de geestdrift aan te wakkeren.131 Veenstra memoreerde tevens dat Constandse klappen had opgelopen en dat De Haas in juli 1925 nog steeds in de gevangenis vertoefde, terwijl Hiemstra en de sociaaldemocratische pers met leugenachtige berichten de geestdrift van de stakers trachtten te breken. Dat Hiemstra tijdens de staking zijn gezicht niet liet zien, maar in de daarop volgende verkiezingstijd wel, kwam volgens hem doordat zijn baantje’ afhing van de uitslag van de stembusstrijd. Tot slot hield hij Hiemstra voor: ‘ De anarchisten, als daadwerkelijke bestrijders van kapitalisme en militarisme, aanvaarden in en bij iedere actie slechts de verantwoordelijkheid voor eigen daden en daarop is hun strijd ook gericht, n.l. dat ieder de verantwoording voor eigen daden zal durven te aanvaarden.’

‘ In een latere bijdrage van Veenstra in De Ploeger wees hij andermaal op de houding van de SDAP

en het verschil met de vrije socialisten: ‘Dat wordt de arbeiders geleerd, dat ze ‘geleid’ moeten worden, dat een ander het voor hen kan opknappen. Zoo wordt de massa van zelfdoen afgehouden, zoo wordt de massa onbewust gehouden, zoo wordt de onzelfstandigheid gekweekt, zoo wordt het verantwoordelijkheidsbesef voor eigen daden gedood en daardoor kunnen de ‘leiders’ rustig hun parasiteerend leven leiden. Want voor hen betekent het geen strijd, geen opoffering maar persoonlijk voordeel. (…) En wanneer ook wij zeggen, dat de best bespraakten ‘leiding’ moeten geven, dan wil dit zeggen, dat zij vooraan zullen staan in de strijd en dat zij die betere ontwikkeling niet zullen misbruiken, om er persoonlijk voordeel mede te behalen en dan zal men die personen niet gaan beschouwen als ‘leiders’ maar als vooraanstaande en meewerkende kameraden. En de verantwoordelijkheid zal voor diegenen niet grooter zijn, dan voor anderen.’[424]

11. Samenwerking rond het Friese weekblad De Ploeger

Een bijzondere vorm van regionale samenwerking ontwikkelde zich in de Friese Zuidoosthoek.

Daar ontstond in 1924 het socialistische weekblad De Ploeger. In een periode dat sociaaldemocraten, communisten en vrije socialisten steeds meer gescheiden van elkaar optrokken, werkten aan dit blad juist socialisten van alle richtingen samen. De regio kende een lange traditie van samenwerking in socialistische kring. Eerst in de Friese Volkspartij en daarna door toedoen van Van der Zwaag, die in deze regio lange tijd de nodige aanhangers had. Het blad was breed van opzet. De beginselverklaring luidde: ‘De Ploeger wil zich keren tegen alles, wat de vrije ontwikkeling der persoonlijkheid belemmert; strijdt dus voor vrijheid van geloven en denken; propageert het vrije onderzoek op elk gebied; bekampt dus het militarisme in al zijn vormen; wil handhaven de openbare school als de school van alle gezindten; en tracht dit doel te bereiken door te zijn een vrije tribune.‘[544]

Het blad stond open voor iedereen die zich in deze beginselverklaring kon vinden. Er verschenen artikelen over de schoolstrijd tussen confessionelen en voorstanders van de openbare school, over drankbestrijding en antimilitarisme, over vrijdenken en wetenschap. Ook lokale beursberichten, prijzen van vee en veevoeders werden in het blad vermeld. Een persvereniging gaf de krant uit. In deze organisatie waren alle linkse stromingen vertegenwoordigd, ook de vrije socialisten.[545]

Deze brede socialistische samenwerking kwam ten einde tijdens de grote stakingen in de werkverschaffingsprojecten van 1925. De redactie van De Ploeger riep op om de stakende arbeiders te steunen. De oproep om met steunlijsten voor de stakers te werken, betekende niet zonder meer dat de staking zélf ondersteund werd. Dit was een gevoelig punt, want de sociaaldemocraten wezen de staking immers categorisch af. Desondanks werden zowel SDAP-als NW-leden opgeroepen om vanwege deze steunoproep uit de Persvereeniging ‘De Ploeger’ te stappen.

De leden gaven hier gevolg aan. Het blad kreeg hierna een meer uitgesproken socialistisch karakter.

De beurs-en marktberichten, het kerknieuws en berichten omtrent de burgerlijke stand verdwenen ten gunste van meer uitgesproken artikelen waarin tot meer actie werd opgeroepen. De Ploeger moest een strijdblad worden. De vrij-socialistische invloed werd groter. In de periode daarna verscheen onder andere een biografie van de anarchist Bakoenin. Andere thema’s die aan bod kwamen, waren het antimilitarisme (dienstweigering) en de LAMV, de campagne voorde in 1927

ten onrechte ter dood veroordeelde Amerikaanse anarchisten Sacco en Vanzetti en de vrouwenstrijd.

Deze sterkere invloed van de vrije socialisten kwam ook tot uiting in de samenstelling van het bestuur, waarin Siemen Brinksma uit Jubbega zitting kreeg. De onafhankelijk socialist Jarig van der Wielen werd redacteur.[546]

Het uittreden van de sociaaldemocraten en de radicalere inhoud van De Ploeger leidden tot een daling van het aantal abonnees. Het aantal advertenties liep eveneens terug. De Ploeger plaatste nadien regelmatige oproepen tot financiële steun om het voortbestaan van het blad te verzekeren.

Die steun kwam er vanuit de lAMV-afdelingen uit de Friese Zuidoosthoek, die regelmatig in het blad adverteerden. Niet alle vrije socialisten waardeerden de samenwerking binnen De Ploeger. Het blad werd als concurrent gezien van de vrij-socialistische bladen. De bekende vrije socialist en slager Sint Pieter de Jong uit Gorredijk colporteerde met De Ploeger. Hij klaagde in het blad dat colporteurs van De Vrije Socialist en De Arbeider hem verbaal aanvielen. Vele groepen maakten echter dankbaar gebruik van het blad. Zo liet de Federatie Opsterland van de LAMV vierduizend extra Ploegers verspreiden in verband met hun meeting in Terwispel in september 1926.[547]

Nadat Van der Wielen in 1927 tot wethouder in Opsterland was verkozen, nam Koos Wtersma uit Leeuwarden het redacteurschap over. De krant breidde zich nu uit tot geheel Friesland. De ondertitel veranderde in Onafhankelijk Socialistisch Orgaan voor Friesland, terwijl de naam van de uitgever veranderde in Friese Persvereeniging. Deze kwam onder leiding te staan van Sint Pieter De Jong.

Het onafhankelijk socialisme van De Ploeger stond voor ‘een nieuwe gemeenschap waarin allen arbeiden voor allen en waarin concurrentie, slavengeest, naijver en slechte loonen op gehouden te bestaan gehouden te bestaan De toen in Bakkeveen woonachtige Wolter Postma nam voortaan de abonneewerving voor zijn rekening. Hij wilde door het opbouwen van een werkersorganisatie proberen driehonderd nieuwe abonnees te werven.[548]

Inmiddels werkten tal van vrije socialisten, met name uit de Friese Zuidoosthoek, mee aan De Ploeger. Antimilitarisme bleef een van de pijlers waarop het blad dreef. Het uitgeven van De Ploeger moest uiteindelijk in 1931 worden gestaakt.[549]

12. Het Revolutionair AntiMilitaristisch Friesch Propaganda Comité (FPC)

De vrije socialisten in Friesland groepeerden zich vanaf de Eerste Wereldoorlog sterker in de Internationale AntiMilitaristische Vereniging (IAMV) dan in Vrije Groepen. De oorlog leidde binnen de vrij-socialistische beweging tot het benadrukken van het antimilitarisme. In Friesland werden vele antimilitaristische verenigingen opgericht, die dreven op de inzet van vrije socialisten.

Van georganiseerd optreden op provinciaal niveau was na de Eerste Wereldoorlog in Friesland nauwelijks sprake. De Vrije Groep Sneek had wel meegewerkt aan de totstandkoming van het Noordelijk Propaganda Comité (NPC), maar in Friesland had dit niet tot activiteiten geleid.

De Friese regionale samenwerking bestond uitsluitend op antimilitaristisch terrein, en wel naar aanleiding van de ‘Nooit meer Oorlog’-beweging, die jaarlijks een demonstratie organiseerde. Uit diepe afkeer van de slachtingen tijdens de loopgravenoorlog ontstonden overal in Europa dergelijke

‘Nooit meer Oorlog’-bewegingen. In binnen-en buitenland vond eind juni 1922 voor het eerst een massale demonstratie plaats. In Amsterdam vond de landelijke manifestatie en demonstratie van de beweging plaats, waaraan tien-tot twintigduizend mensen deelnamen.

Ze was georganiseerd door de IAMV en vrij-socialistische groepen. In Leeuwarden vond een soortgelijke bijeenkomst plaats, met 450 aanwezigen. Ondanks het regenachtige weer bedroeg de opkomst in Groningen zeshonderd mensen en ook in Ter Apel waren honderden mensen aanwezig op de manifestatie.[550]

In de jaren erna vonden dergelijke bijeenkomsten uitsluitend regionaal plaats. Vooral in Friesland pakten de gezamenlijke lAMV-afdelingen deze manifestaties groots aan. Ze organiseerden ieder jaar een bijeenkomst, veelal in Heerenveen in de Hepkema s Bosjes, een groot park aan de noordkant van dit dorp. Het bezoekersaantal bedroeg elk jaar enige honderden mensen. Het duurde tot 1927

voordat de eerste stappen naar regionale samenwerking van vrije socialisten werden gezet. In juni dat jaar richtte men in Hoornsterzwaag een Vrije Groep op. De drijvende kracht achter deze groep was de uit Appelscha afkomstige Jurjen Hoogeveen. Hij liet er geen gras over groeien.

Twee weken later schreef hij de eerste openbare bijeenkomst in het dorp uit. De overige Friese groepen werden uitgenodigd om in navolging van het NPC ook tot regionale samenwerking te komen. Waarschijnlijk vloeide dit initiatief voort uit de campagne die in Friesland was gevoerd ten gunste van de in de Verenigde Staten onschuldig ter dood veroordeelde geestverwanten Sacco en Vanzetti. Hoogeveen nam het initiatief tot deze actie.[551]

Op antimilitaristisch terrein bestond die samenwerking al enige jaren. Op initiatief van de lAMV-afdeling Beets werd in 1922 de Federatie Opsterland opgericht, waarvan twaalf afdelingen uit deze gemeente deel uitmaakten. Heerenveen sloot zich, hoewel het niet in de gemeente Opsterland lag, aan bij de Federatie. De Federatie deed tevens een oproep tot provinciale samenwerking ‘zonder kleinzielige kifterij’ Men nam Jurjen Hoogeveen kwalijk dat hij alleen Vrije Groepen had aangeschreven. Het was een duidelijk teken dat deze afdelingen van de IAMV (grotendeels) uit vrije socialisten bestonden.[552]

Beide groepen vonden elkaar-op 2 oktober 1927 in Heerenveen tijdens de nabespreking van de

‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst van augustus eerder dat jaar. Op deze vergadering viel het besluit om een comité op te richten om het propageren van het vrije socialisme beter te organiseren. Er waren afgevaardigden van twaalf groepen aanwezig die gezamenlijk een voorlopig werkprogramma opstelden dat de afdelingen moesten bespreken. Op zondag 30 oktober 1927 richtte men het Revolutionair AntiMilitaristisch Friesch Propaganda Comité (kortweg FPC) op, waarbij veertien lAMV-afdelingen en Vrije Groepen zich aansloten.[553]

Het FPC wilde de samenwerking bevorderen tussen alle vrije socialisten en anarchisten in Friesland die meenden dat compromissen met ‘gezagssocialisten’ onmogelijk waren. In voorgaande jaren werd echter regelmatig samengewerkt met de communisten, met name in de Friese Zuidoosthoek.

Het antimilitarisme van de IAMV vormde het uitgangspunt. Het werd aangevuld met de

‘onverzoenlijke strijd tegen de godsdienst,’ aangezien dit werd gezien als een van de voornaamste steunpilaren van het kapitalisme. Ook wilde ze helpen rationalistische scholen tot stand te brengen waar kinderen gevrijwaard bleven van nationalisme en militarisme. Wieke Bosch (Leeuwarden) verzorgde het secretariaat.[554]

De start was ongelukkig. Een reeks bijeenkomsten met Anton Constandse leverde een financieel tekort op en het organiseren van andere bijeenkomsten mislukte. De algemene ledenvergadering die daarop volgde werd slecht bezocht, maar men had wel de ambitie een vijftal openluchtbijeenkomsten en twee ‘Nooit Meer Oorlog -manifestaties te organiseren. De antimilitaristische spreekster Nine Minnema trad behalve in het rode Noordwolde ook op in Boelenslaan, wat bij Wieke Bosch de opmerking ontlokte: ‘Neemt uw doek of vaandel mee, opdat door de nog zeer geloovige bevolking een nieuw geluid wordt vernomen.’

Op de bijeenkomst in Franeker kwamen 250 mensen af. De aanwezigen luisterden vol aandacht naar de uit Brussel afkomstige letterkundige Nine Minnema en Anton Constandse. Teleurgesteld constateerde men dat het bezoekersaantal minder groot was dan eerdere jaren. Het FPC slaagde er niet in grote groepen arbeiders te bereiken. In Jubbega organiseerde men in de zaal van Siemen Brinksma een openbare vergadering met Bart de Ligt over ‘De vrouw, de coöperatie en de oorlog!

De zestig aanwezigen luisterden in ‘ademloze stilte’ en met ‘volle aandacht![555]

Hoewel de organisatoren ontevreden waren over de opkomst en de betrokkenheid bij de vergaderingen van het FPC bleek dit regionale samenwerkingsverband in Friesland wel bestaansrecht te hebben. Men was in staat activiteiten te organiseren die voldoende bezoekersaantallen opleverden om het voortbestaan van het Comité te waarborgen. Begin 1929

moest Wieke Bosch haar functie opgeven vanwege ziekte. Gerben van Houten, een tabakskerver uit Sneek, volgde haar op.

Slot

Het streven naar landelijke organisatie in de vrij-socialistische beweging werd niet gerealiseerd.

Ook na de dood van Domela Nieuwenhuis, een tegenstander van een dergelijke organisatie, bleek de beweging niet in staat haar activiteiten in een duidelijk landelijk organisatorisch kader te plaatsen. Aangesloten leden en groepen van het Sociaal Anarchistisch Verbond (SAV) wensten hun krachten niet of niet in doende mate in dienst te stellen van zo’n organisatie. Groepen scheidden zich j geringste conflict weer af, wat een groot verloop in de organisatie opleverde, as vanuit christen-anarchistische hoek en het aantreden van een nieuwe generatie vrije socialisten deed hier weinig aan af. De gewenste slagkracht van de beweging kwam er niet, waardoor mede de slag met de communisten verloten werd.

Een belangrijk gevolg voor de noordelijke beweging was dat de groepen rond De Arbeider door hun betrokkenheid bij het SAV aansluiting vonden bij de vrij-socialistische beweging in de rest van het land. De teloorgang van De Vrije Samenleving leidde ertoe dat De Arbeider uitgroeide tot een landelijk blad. De perikelen rond De Vrije Socialist hadden als gevolg dat De Arbeider ook het toonaangevende blad werd van de Nederlandse vrije socialisten en sociaal-anarchisten. Vele vooraanstaande publicisten uit de beweging weigerden nog langer aan het blad van Rijnders mee te werken en leverden hun bijdrage aan De Arbeider. De regionale samenwerking kreeg een vaste vorm in het Noordelijk PropagandaComité (NPC).

Dit Comité ontplooide tal van activiteiten en vormde daarmee een stabiele factor in de vrij-socialistische beweging in Groningen en Drenthe. Het NPC werd naast de organisatie rond het blad De Arbeider een belangrijke motor voor de continuïteit van de noordelijke beweging. Het werd een platform voor de meer organisatorisch ingestelde vrije socialisten. In navolging van het NPC werd het Fries Propaganda Comité (FPC) opgericht, dat aansloot bij de regionale samenwerking die binnen de IAMV reeds bestond. De oude Friese traditie van samenwerking op bredere grondslag leidde tot deelname van vrije socialisten aan het weekblad De Ploeger.

De stakingen van 1921 en vooral die in 1925 maakten duidelijk welke ontstellende armoede destijds in de veenstreken heerste en welke ellende de werklozen ten deel viel die tot de werkverschaffing waren veroordeeld. Het Noorden bleef met een krimpende landbouwsector en het ten dode opgeschreven veenbedrijf een zwakke sociaaleconomische regio. Dit resulteerde in een structurele werkloosheid die onoplosbaar leek omdat modernisering van de economie grotendeels uitbleef. De industrialisering bleef beperkt en leunde hoofdzakelijk op de landbouw (strokarton en aardappelmeel). Duizenden trokken weg naar regio’s waar meer werkgelegenheid was. In het Noorden zelf leverde deze economische misère een blijvende voedingsbodem op voor het vrije socialisme of sociaalanarchisme, dat perspectief bood op een menswaardig bestaan voor iedereen en pleitte voor rechtvaardige maatschappelijke verhoudingen. De armoede bleef als motor fungeren voor de vrij-socialistische beweging in het Noorden.

De sociale beweging van de vrije socialisten bleef in het Noorden opvallend sterk, al nam ze in omvang af. Vooral in streken waar van oudsher de nodige aanhang was, bleef de beweging met taaie volharding actief. Heel belangrijk voor haar activiteiten in de drie noordelijke provincies was het weekblad De Arbeider, waarvan een sterke samenbindende werking uitging. De krant steunde in belangrijke mate op vrije socialisten in de stad Groningen en Hoogezand-Sappemeer. Hun hechte onderlinge samenwerking vormde een belangrijke voorwaarde voor het voortbestaan van De Arbeider.

NOTEN

H6 STRIJD OP MAATSCHAPPELIJKE DEELTERREINEN II

De noordelijke vrije socialisten bleven sterk betrokken bij eerdergenoemde organisaties als vakcentrale het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) en de latere afsplitsing hiervan, het Nederlands Syndicalistisch Verbond (NSV), alsook de Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV), de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB), de vrijdenkersvereniging De Dageraad en de Algemene Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANGOB). In deze organisaties oefenden vrije socialisten ook na de Eerste Wereldoorlog een aanzienlijke invloed uit, namen ze sleutelposities in, en/of bestond de aanhang grotendeels uit geestverwanten.

Door de maatschappelijke ellende tijdens de Eerste Wereldoorlog en het enthousiasme over de Russische Revolutie radicaliseerde een deel van de Nederlandse arbeidersbeweging. De genoemde organisaties profiteerden van deze groei. Vooral het NAS en de IAMV kenden een toeloop als nooit tevoren. De GGB maakte ook een bloeiperiode door en het ledental van de ANGOB steeg eveneens.

1. Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS)

De onafhankelijke vakbeweging floreerde de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog. De sociaaleconomische omstandigheden waren ongunstig als gevolg van de oorlog, wat de strijdbaarheid van een deel van de arbeiders deed toenemen. Het revolutionaire elan dat een deel van de arbeidersbeweging beroerde, bevorderde de groei van het NAS. Het NAS stond gedurende de oorlogsjaren voortdurend op de bres voor de directe noden van de bevolking. In 1920, op het hoogtepunt in haar bestaan, telde de vakcentrale vijftigduizend leden.

Door de verminderde koopkracht was het NAS in 1919 en 1920 betrokken bij tal van arbeidsconflicten. De vakcentrale raakte intern verdeeld over de te volgen koers. De wenselijkheid van samenwerking met het NW stond ter discussie. De communisten bemoeiden zich nu ook met de vakcentrale. Binnen de CPH was in 1920 opnieuw de vraag aan de orde bij welke vakcentrale zij zich aan zou sluiten. De Communistische Internationale (Comintern), die werd aangestuurd vanuit Moskou, was van mening dat de voorkeur diende uit te gaan naar sociaaldemocratisch georiënteerde vakcentrales. Daar bevonden zich de massa’s waarop de communisten graag invloed verkregen.

Binnen het NW hadden de communisten weinig in de melk te brokkelen, terwijl hun invloed op het NAS juist toenam.[557]

De Comintern besloot halverwege 1921 een Rode Vakbondsintemationale (RVI) op te richten. Deze tegenhanger van de sociaaldemocratische Internationale was bedoeld om flinke greep te krijgen op de revolutionaire vakcentrales ter linkerzijde van de sociaaldemocratie. In Berlijn kwam eind december 1920 een aantal revolutionaire, syndicalistische vakcentrales uit West-Europa bijeen om zich op internationale samenwerking te beraden. Men kwam overeen zich op syndicalistische grondslag aan te sluiten bij de RVI. Dit betekende dat deze vakcentrales zich niet wensten te onderwerpen aan een bepaalde communistische politieke lijn of partij. Het NAS sprak zich bij monde van voorzitter Lansink jr. positief uit over deze syndicalistische lijn. Lansink was voorstander van samenwerking met het NW, maar hij bleef zich keren tegen de invloed van politieke partijen op de vakbeweging, de communistische niet uitgezonderd.[558]

In het Noorden kreeg deze syndicalistische lijn de overhand binnen het NAS. Dit gold voor bijna alle noordelijke Plaatselijke Arbeidssecretariaten (PAS), zoals in Groningen, Leeuwarden, Veendam en Sappemeer. Ze steunden hoofdzakelijk op de inzet van vrije socialisten. In Sappemeer was tevens de Gewestelijke Federatie van Fabrieksarbeiders gevestigd, die de onafhankelijke vakbeweging in de landbouwindustrie in OostGroningen trachtte te versterken. Een poging een PAS in Delfzijl op te richten, mislukte. Voorts was in het Noorden de Federatie van Land-, Tuin-en Veenarbeiders vertegenwoordigd met enige tientallen kleine afdelingen. Deze Federatie werd eind 1919 opgericht in Zwolle.[559]

Met steun van het NAS werd secretaris Wolter Postma aangesteld als betaald propagandist van deze Federatie. Postma was in de oorlogsjaren van Friesland naar de stad Groningen verhuisd en functioneerde vanaf 1918 als secretaris van het PAS-Groningen. De Federatie zette zich sterk af tegen de moderne Landarbeidersbond, die na de oorlog al vele malen groter was dan de Federatie zelf. Op het hoogtepunt van haar bestaan, in 1919, telde de Federatie tweeduizend leden die in het Noorden vooral waren te vinden in de Zuidoosthoek van Friesland, OostGroningen en Zuidoost-Drenthe.[560]

De groei van deze Federatie in de Groninger veenkoloniën en de Drentse veen-streek leidde in 1921 op voorspraak van Harm Kolthek tot de oprichting van het PAS in Stadskanaal. Niettemin zou het NAS in het Noorden, met uitzondering van de stad Groningen, nimmer een rol van betekenis spelen.[561]

De moord op Jacob Pontjes

Grote beroering veroorzaakte de dood van de 26-jarige houtbewerker en NAS-lid Jacob Pantjes. Op 4 mei 1922 werd hij doodgestoken, terwijl hij als staker postte bij het Groningse houtbedrijf waar hij werkte. De steekpartij deed zich voor tijdens een vechtpartij met werkwilligen (‘onderkruipers’).

Pantjes overleed na een messteek in zijn hart. De werkwilligen mochten van de stakers het bedrijf niet in. Ze begonnen meteen te vechten. Daarbij trokken ze messen. De negen postende stakers verklaarden dat ze geen aanleiding tot een handgemeen hadden gegeven.

Bij zijn begrafenis huldigde de gehele vakbeweging (ook de moderne en christelijke vakverenigingen) hem. Alle vakverenigingen namen de dood van de staker hoog op. Het sociaaldemocratisch muziekkorps Door het Volk - Voor het Volk en mannenkoor De Pionier begeleidden de stoet. Drieduizend mensen liepen mee, onder wie het Groningse SDAP-kamerlid J.H. Schapers. Overal zag het zwart van de mensen. De baas van Pantjes hield zijn bedrijf draaiende tijdens de begrafenis, met behulp van vijf onderkruipers. Hij stelde dat hij een van zijn beste werkkrachten had verloren, maar het was zijn eigen schuld. Hij stond ook steeds vooraan.’ Een deurwaarder sommeerde de ouders van Pantjes, die in een dienstwoning van de baas woonden, de woning te verlaten.[562]

Nadien werd op het graf van Pantjes op de Zuiderbegraafplaats in Groningen een bijzondere grafsteen onthuld. Zo’n tweeduizend mensen luisterden naar voorzitter Lansink jr. van het NAS, die sprak bij deze gelegenheid. Pantjes was het slachtoffer en de willoosheid, onbewustheid en kortzichtigheid van de arbeiders, waarmee zijn aanvallers bedoelde. Daarna volgde een openbare vergadering in Ons Huis.[563]

De daders werd ten laste gelegd dat zij gezamenlijk en opzettelijk de postende stakers hadden aangevallen met messen en ‘gummislangen’ (wapenstokken). Alle vijf betrokken onderkruipers, afkomstig uit Zevenhuizen, ontkenden Pantjes neergestoken te hebben. Het Openbaar Ministerie eiste drie maanden celstraf tegen elk van hen.[564]

De ‘moordenaars’ van Pantjes werden echter vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De vijf waren toen ze kwamen aanfietsen bij de houtwerkplaats door postende stakers tot afstappen gedwongen, waarop een vechtpartij volgde. In juridische zin was er echter geen aanvallende partij te onderscheiden, meende de rechter. De beklaagden hadden mogelijk uit noodweer gehandeld, omdat zij werden aangevallen. Onduidelijk bleef wie Pantjes dodelijk had getroffen; er waren geen getuigen. Het PAS-Groningen stelde een vlugschrift op over dit geval van ‘klassenjustitie’. Politie en justitie zouden geen serieuze poging hebben ondernomen om de dader te vinden. Stakers die werkwilligen te lijf gingen, kregen doorgaans forse gevangenisstraffen.[565]

Overlegeconomie

Het NAS werd in toenemende mate geconfronteerd met de sociale wetgeving van de Nederlandse overheid. Vooral de Vrijwillige Werkloosheidsverzekering plaatste de bonden voor een dilemma.

Deze werkloosheidsuitkeringen werden verstrekt door de vakbonden met subsidie van de overheid.

Hoewel de meeste bonden zich hierbij aansloten, veranderde dit na de oorlog. De overheid verlaagde haar aandeel en eiste van de leden van de bonden een hogere eigen bijdrage. Dit was een bittere pil voor de bonden, die vaak een wankele financiële positie hadden. In de onafhankelijke vakbeweging leverde dit de nodige discussies op, die in een aantal bonden tot de conclusie leidde dat de regeling met de overheid moest worden opgezegd.

De onafhankelijke vakbeweging was tenslotte geen verzekeringsinstituut, maar een strijdorganisatie voor het socialisme. Nu deze Federaties geen werkloosheidsverzekering meer boden, traden de nodige leden uit om aansluiting te zoeken bij het NW. Voor veel ‘losse arbeiders,’ die nooit verzekerd waren van vast werk, was deze voorziening belangrijk. Ook voor vrije socialisten vormde de werkloosheidsuitkering een belangrijke reden om lid te worden van NW-bonden. Douwe de Wit: ‘Ik was intussen lid geworden van de moderne Transportarbeidersbond en kon daardoor acht weken per jaar ‘trekken! We ontvingen dan twaalf gulden per week. Voor velen was dat de beste tijd van het jaar!’11 Het NW werkte uiteraard wél mee aan dergelijke regelingen en bepleitte collectieve arbeidsovereenkomsten en georganiseerd overleg tussen werkgevers en werknemers.[567]

De aansluiting bij Moskou

Een ander dilemma voor het NAS betrof de aansluiting bij de Rode Vakverenigings Internationale (RVI). Dit vraagstuk leidde tot ernstige verdeeldheid. Het oprichtingscongres in juli 1921 in Moskou had duidelijk gemaakt dat de RVI aan de leiband zou lopen van de communisten.

Tezelfdertijd was bekend geworden aan welke terreur niet-communisten in het algemeen en anarchisten in het bijzonder blootstonden in Rusland.

Deze ophef rond het RVI-congres in Rusland leidde tot de vrijlating of verbanning van diverse bekende en minder bekende anarchisten. Een aantal van hen vestigde zich in Berlijn en werkte eind december 1922 mee aan de totstandkoming van de Internationale Arbeiders Associatie (LAA). Deze IAA beschouwde zich als de Internationale van de revolutionaire syndicalisten. Ze werd gedomineerd door anarchisten.[568]

Leidde de discussie over wel of geen aansluiting bij de RVI al tot onenigheid binnen het NAS, de oprichting van de IAA verdeelde de vakcentrale regelrecht in twee kampen. In april 1923 verscheen in het NAS-weekblad De Arbeid een verklaring van een aantal personen en organisaties die voorstander waren van aansluiting bij de IAA. Daaronder bevonden zich Bernard Lansink jr., Johan Meisner en het PAS-Groningen.[569]

Een referendum onder de leden moest uitsluitsel geven over de vraag bij welke Internationale het NAS zich diende aan te sluiten. De onafhankelijke vakbeweging bleek tot op het bot verdeeld, een kleine meerderheid sprak zich uit voor de RVI. Dit besluit werd niet uitgevoerd. Een compromiscommissie werd ingesteld omdat de communisten, mede op advies van de RVI, de leegloop van het NAS trachtten te voorkomen. De compromisvoorstellen haalden het echter niet.[570]

De voorstanders van de IAA kwamen tot de slotsom dat de compromisvoorstellen niet meer waren dan ‘Moscovitisch bedrog en zwendel! Men had sterk de indruk dat de communisten sléchts tijd wilden winnen, om op een later moment hun zin alsnog door te drukken. Daarop stelden de syndicalisten een Comité voor de verdediging van de Onafhankelijke Vakbeweging in, dat op 23

juni 1923 in Utrecht een landelijke conferentie organiseerde. Daar richtten vijftig mensen, die 21

organisaties vertegenwoordigden, het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV) op. In De Arbeider liet Jan Bijlstra weten dat dit de beste oplossing was in het conflict met de communisten.[571]

2. Het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV)

De conferentie veroordeelde de bemoeienis van de communisten met het NAS scherp, waardoor in de vakcentrale sprake was van een vijandige sfeer. De communisten huldigden autoritaire opvattingen, toonden geen respect voor het syndicalisme van de onafhankelijke vakbeweging en trachtten deze ondergeschikt te maken aan Moskou.

Het was zinloos nog langer werkzaam te zijn in een dergelijke organisatie. Als secretaris van het NSV koos men Bemard Lansink jr. Oud-Groninger Johan Meisner trad ook toe tot het bestuur. De conferentie besloot tot de uitgave van het weekblad De Syndicalist, waarvan Lansink jr. redacteur werd.[572]

Het NSV beschouwde zich als een voortzetting van het oude NAS, dat zelfstandig en onafhankelijk zijn arbeidersstrijd voerde en daarbij oog had voor ideële zaken als het antimilitarisme. De federatieve grondslag bleef gehandhaafd, alsmede het streven naar de verwezenlijking van het libertaire (vrijheidslievende) socialisme. Als grondslag koos het NSV voor de beginselverklaring van de IAA. Grond en productiemiddelen moesten in gemeenschappelijk bezit worden gebracht. De sociale revolutie diende uiteindelijk af te rekenen met het kapitalisme.

Een aantal NAS-bonden sloot zich spoedig aan bij het NSV, zoals die van de sigarenmakers en tabaksbewerkers, de textielarbeiders, de kleermakers en de metaalarbeiders. Ook de Federatie van Land-, Tuin-en Veenarbeiders en de Federatie van Fabrieksarbeiders, die in het Noorden aanhang hadden, gingen over naar het NSV. Voorts sloot een aantal plaatselijke afdelingen van landelijke bonden zich aan bij het NSV, alsmede een groot aantal Plaatselijke Arbeidssecretariaten. Daarnaast werd in het NSV binnen die beroepsgroepen een aantal nieuwe landelijke bonden opgericht, waarvan de oorspronkelijke bonden bij het NAS bleven (bouwvak, transport). Eind 1923 telde het NSV elf aangesloten landelijke federaties, met in totaal ongeveer 7250 leden. Tevens waren acht plaatselijke organisaties lid geworden, die gezamenlijk zo’n 750 leden telden. Het weekblad De Syndicalist telde een oplage van zesduizend exemplaren.[573]

Dit ledental van het NSV stond in geen verhouding meer tot de ruim vijftigduizend die het NAS in 1920 telde. Verloren stakingen en ongunstige economische omstandigheden leidden tot ledenverlies.

Begin 1922 waren nog ruim dertigduizend arbeiders aangesloten bij het NAS. Twee jaar na de oprichting van het NSV was dit aantal geslonken tot zo’n dertienduizend. De toenemende verdeeldheid tussen communisten en vrije socialisten/syndicalisten had beide vakcentrales geen goed gedaan.[574]

De weigering van syndicalistische bonden om in te stemmen met voorzieningen als de werkloosheidsregeling kostte hen veel leden. Dit gold bijvoorbeeld voor de Federatie van Land-, Tuin-en Veenarbeiders, die zich uitsprak tegen deelname aan deze regeling. Daarop daalde het ledental snel. Waren er begin 1922 nog 785 leden aangesloten, aan het einde van dat jaar waren er nog slechts 85 over. De aansluiting van deze Federatie bij het NSV geschiedde na een congres eind juli 1923 in Groningen waarbij slechts een zestigtal leden betrokken was. Daarna kalfde de Federatie verder af. Alleen in het Friese Noordwolde en Woldendorp bleven afdelingen bestaan. De onafhankelijke landarbeidersvereniging in Knijpe trad later toe.[575]

Het PAS-Groningen

In het Noorden bleven de syndicalisten in de stad Groningen een factor van betekenis. In 1922 telde het PAS er vijftienhonderd leden. Naar aanleiding van de problemen binnen het NAS kozen de Groningers onomwonden voor het NSV. In een manifest dat men in de stad verspreidde, getiteld Wie zijn de scheurmakers?, kregen de communisten de schuld van de teloorgang van het NAS.

Volgens Jan Bijlstra had de invloed van de communisten in het NAS nooit zo groot kunnen worden als het NAS zich bewuster in anarchistische richting had georiënteerd. De ongeacht’-clausule stelde echter dat de vakcentrale alle arbeiders wilde organiseren, ongeacht hun politieke of godsdienstige overtuiging. Het had de communisten de ruimte geboden de vakcentrale in de door hen gewenste richting te sturen.

Al in de eerste week van juli 1923 sloot het PAS zich aan bij het NSV, na eerst twee honderd exemplaren van De Syndicalist te hebben besteld. In zaal De Eendracht hield men een drukbezochte ledenvergadering, waar vijftien aanwezigen ieder vijf minuten het woord voerden. Er waren slechts vijftien stemmen tegen toetreding tot het nieuwe vakverbond.[577]

Diverse lokale afdelingen van NAS-bonden spraken zich uit ten gunste van het NSV, zoals de bouwvakarbeiders. Zij besloten begin juli in een drukbezochte vergadering, na een zakelijke discussie, tot afscheiding van de NAS-federatie met 75 stemmen voor en 15 tegen. Hetzelfde besluit namen de transportarbeidersvereniging Door Eenheid Sterk (DES), de fabrieksarbeiders en het spoor-en tramwegpersoneel in de stad. Ook sigarenmakers en tabaksbewerkers, en metaalarbeiders en kleermakers in Groningen werden lid van het NSV. Hiermee werd de stad Groningen een van de bolwerken van het NSV. Dit was in augustus 1923 aanleiding voor de vestiging van twee landelijke bonden in de stad, waaronder de pas opgerichte Syndicalistische Federatie van Transportarbeiders, waarvan Harm Schuiten secretaris werd. De overgang naar het NSV van de transportarbeiders werd in de eerste maand beloond met twintig nieuwe leden. Rond 1924 telde deze bond een kleine vijfhonderd leden. Daarnaast kwam de zetel van de Syndicalistische Federatie van Spoor-en Tramwegpersoneel naar Groningen. Secretaris en latere voorzitter van deze kleine, nog geen honderd leden tellende bond, was spoorwegarbeider Watse Heeringa.[578]

Een aantal van hen vervulde tevens bestuursfuncties binnen het Groningse PAS. Voorzitter was Harm Schuiten en als administrateur trad Tiemen Lenstra op, die als bouwvakker tevens bestuurder was van de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders.

Ook landelijk bestuurder en vrije socialist Cees Bonnet, die in 1920 Wolter Postma was opgevolgd als secretaris, maakte de overstap naar de nieuwe vakorganisatie. Hij was de enige betaalde kracht bij het PAS in Groningen. Postma trad uit het bestuur van het NAS en stapte met de landarbeiders over naar het NSV. Het bestuur van dit PAS bestond overwegend uit actieve syndicalisten met een voorkeur voor het vrije socialisme. Sommigen maakten ook deel uit van de Vrije Groep in Groningen en van de exploitatiecommissie van De Arbeider.[579]

De aanhang in het Noorden

Buiten de stad Groningen koos de onafhankelijke vakbeweging in het Noorden eveneens in meerderheid voor het NSV. De Gewestelijke Federatie van Fabrieksarbeiders, met afdelingen in Veendam, Borgercompagnie, Hoogkerk, Musselkanaal en Groningen, verliet het NAS ten gunste van het NSV. In Friesland betuigden de sigarenmakers in Leeuwarden en de bouwvakarbeiders van Opsterland hun sympathie met het NSV door collectieve abonnementen op De Syndicalist te nemen.

Voorts sloot het PAS-Veendam zich aan bij het NSV, waarvan Lodewijk Jan Klöne secretaris was.

In Sappemeer hield het PAS geen stand en het werd in 1923 opgeheven. Een jaar eerder ging de plaatselijke afdeling van de Federatie van Fabrieksarbeiders ter ziele. Ook het PAS in Leeuwarden was dit lot beschoren. Het PAS in Stadskanaal bleef met voorman Harm-Gerrit Mulder bij het NAS.[580]

In Groningen trachtte men vanuit het PAS de onafhankelijke vakbeweging in de provincie te versterken. In augustus 1923 hield men in Zuidbroek een vergadering waar het Provinciaal Syndicalistisch Propaganda Comité werd opgericht. In Veendam vond een geslaagde, openbare, feestelijke vergadering plaats van de Federatie van Fabrieksarbeiders, waarbij enkele landelijke bestuurders aanwezig waren. Zij spraken over de toestand in de fabrieken en de noodzaak om georganiseerd te zijn, en over de internationale toestand en de vraag wat de taak van arbeiders moest zijn. In het bijzonder richtten ze het woord tot de aanwezige vrouwen, met het advies om naast de mannen in de strijd te staan. Alleen het revolutionair syndicalisme kon de arbeidersklasse vrijmaken. Beide sprekers oogstten een daverend applaus. Datzelfde gold voor het vrouwenkoor Kunst na den Arbeid uit Sappemeer, dat de avond muzikaal opluisterde. In februari 1926 hield deze Federatie in de provincie Groningen vier openbare vergaderingen met de landelijk voorzitter.[581]

Het lukte niet het aantal afdelingen van de Federatie van Fabrieksarbeiders in Groningen uit te breiden. In Friesland trachtte het NSV vergeefs aanhang te verwerven. Een conferentie in maart 1925 in Gorredijk leverde geen nieuwe afdelingen van bonden op. In Noordwolde trad stoelenmakersvereniging Nieuw Leven (zestig leden) wel toe tot het NSV.

In dit dorp ontwikkelde zich een kleinschalige bedrijvigheid van riet-en twijgen vlechten, waarvan manden en korven werden gemaakt. Oorspronkelijk was deze cultuur ontstaan uit armoede om in de wintermaanden, wanneer het werk in het veen en de landbouw stillag, toch van inkomsten verzekerd te zijn. Later ontstond hieruit de rotanmeubelindustrie. De bekende vrij-socialistische propagandist Johannes Mooij was de voorman van Nieuw Leven, dat zich in 1908 aansloot bij het NAS. Onder zijn aanvoering vonden drie stakingen plaats voor betere arbeidsvoorwaarden: in 1909

(twee maanden), 1912 (drie maanden) en 1920 (drie maanden).2 Het sterkst bleef het NSV

vertegenwoordigd in de stad Groningen, met afdelingen van acht bonden die waren aangesloten bij de vakcentrale.[583]

Staking en bedrijfsbezetting

De gehele arbeidersbeweging bevond zich inmiddels in een moeilijke positie. In 1924 ging de achturige werkdag verloren. In vrijwel alle bedrijfstakken voerde men loonsverlagingen door. Het levenspeil van de arbeiders daalde. Het congres van het NSV reageerde met een eisenpakket waarin de achturige werkdag en de 45 urige werkweek de belangrijkste waren. Men sprak zich ook uit tegen kinderarbeid beneden de zestien jaar. Het vakverbond wenste daarnaast twee weken vakantie met doorbetaling van loon, productieve werkverschaffing tegen gangbare lonen en premievrije sociale verzekeringen voor werkloosheid, ouderdom, ziekte, ongevallen en invaliditeit. Men wenste voorts een krachtige bevordering van de sociale woningbouw, kosteloos onderwijs voor jongeren tot zestien jaar en afschaffing van alle indirecte belastingen, die vooral op de schouders van de arbeiders drukten.[584]

Het NSV raakte in 1923 betrokken bij de Twentse textielstaking, een van de grootste arbeidsconflicten in Nederland gedurende de jaren twintig. Een forse loonsverlaging (10 procent) in combinatie met werktijdverlenging waren redenen voor een langdurige staking. Meer dan twintigduizend arbeiders werden tegen de kerst-gen uitgesloten en verloren hun baan. Het NSV

steunde deze strijd, waarbij negenhonderd leden betrokken waren (onder meer door de verkoop van sigaren, waarvan de opbrengst voor de stakers was!), maar vreesde de nederlaag. Meerdere grote stakingen waren al verloren gegaan, wat men wel weet aan het uitblijven van solidariteitsstakingen in andere sectoren.

In de stad Groningen vormde het PAS een Steuncomité dat met verlichte handen door de stad trok, vergezeld door zangers en verkopers van ansichtkaarten en lucifers. Dat leverde ettelijke honderden guldens op. Tijdens de kermis traden straatzangers uit Twente op die in een week tijd 1100 gulden bijeenbrachten. Het NSV keerde bijna een ton aan ondersteuning uit gedurende de textielstaking, wat een NSV keerde bijna een ton aan ondersteuning uit gedurende de textielstaking, wat een groot bedrag was in vergelijking met de ruim acht ton die het vele malen grotere NW uitkeerde.

De uitsluitingen werden uiteindelijk teruggedraaid, maar de staking zelf ging verloren.30In het Noorden was het NSV in zijn beginjaren in de stad Groningen betrokken bij enkele kleinere arbeidsconflicten. De kleermakers staakten omdat de werkgevers de hand lichtten met de cao en loonsverlagingen doorvoerden. Het resultaat was dat de cao werd aangescherpt en de loonsverlaging deels ongedaan werd gemaakt. Het NSV bedong in 1925 een loonsverhoging voor de arbeiders van de sigarenfabriek van de gebroeders Huizer, die al jaren werden onderbetaald. Een jaar later bleek dat de werkgever de gemaakte afspraken niet nakwam en een bij het NSV betrokken vakbondslid ontsloeg. Het NSV riep een staking uit bij de fabriek, die aanvankelijk mislukte vanwege het grote aantal ongeorganiseerden. Nadat de bazen merkten dat het ledental van het NSV

in de fabriek groeide als gevolg van het ongenoegen volgde half april ontslag van de sigarenmakers, zogenaamd wegens slapte in de markt. Een nieuwe staking volgde. De fabriek nam onderkruipers in dienst die hoewel ze niet vakbekwaam waren toch een hoger loon kregen. De stakers brachten deze stakingsbrekers iedere avond uit protest naar huis. Het NSV startte een succesvolle boycotactie richting de afnemers van de sigaren. Halverwege augustus 1926, na twintig weken staken, kwam er een akkoord. De werkgever beloofde voortaan de cao na te leven, terwijl het NSV stopte met de boycotactie.[586]

In 1926 waren er meerdere arbeidsconflicten. Het eensgezinde optreden van de Federatie van Transportarbeiders maakte dat slechts het dreigen met een staking bij het bedrijf van de gebroeders Van Heukelen voldoende was om een einde te maken aan de heersende willekeur en onderbetaling.

Een staking van de voegers dreigde na tien weken te mislukken nadat een aantal stakers weer aan het werk wilde, onder wie vier leden van het NSV. Collega’s verhinderden dat. Het PAS riep dit viertal ter verantwoording. Ze voorkwamen een royement door spijt te betuigen over hun daad.[587]

De Groningse voegers eisten het jaar daarop invoering van tarieven en contracten die in overeenstemming waren met de landelijke. Na een staking van 28 weken en bemiddeling stemden de werkgevers hiermee in. Vanaf half april tot begin mei 1927 legden de stoelenmakers in Noordwolde het werk neer. Hun eisen werden ingewilligd. Deze staking gaf de impuls tot de oprichting van een vrouwenorganisatie.[588]

Het NSV propageerde ook de nieuwe strijdwijze van de bedrijfsbezetting, waarbij het bedrijf doordraaide de arbeiders de productie en distributie zelf ter hand namen. Dit idee was ontstaan na de revolutiegolf tijdens en na de Eerste Wereldoorlog en vloeide voort uit de Sovjetgedachte.

Italiaanse arbeiders pasten het in 1921 toe en maakten daar internationaal indruk mee. Het werd vooral gepropageerd door de anarchisten, die juist niet vakbondsgezind waren. Zij zagen in de bedrijfsbezetting de geëigende vorm voor een onafhankelijke arbeidersstrijd, waarbij de vakbonden geen rol speelden. Tot daadwerkelijke bedrijfsbezettingen kwam het toentertijd in ons land niet.

Vooralsnog bleef volgens de actieve Groninger propagandist Hendrik Kok organisatie van fabrieks-en landarbeiders nodig om hun levensstandaard te kunnen handhaven en deze te sturen in de richting van het overnemen van de productie. Grond en productiemiddelen behoorden volgens hem toe aan allen die de aarde bewoonden en bebouwden.[589]

Eendrachtige samenwerking in Groningen

Alle organisaties die tot de brede vrij-socialistische beweging gerekend konden worden, werkten in de stad Groningen samen indien het onderwerp daartoe aanleiding gaf. De beweging in de stad was een toonbeeld van goede onderlinge relaties en verhoudingen.

Men verschilde uiteraard wel eens van mening, maar dit leidde zelden tot verstoorde verhoudingen.

Wat hielp was dat de families die actief waren in de beweging door vele onderlinge (vrije) huwelijken en vriendschappen met elkaar verbonden waren! Aan de herdenking van Domela Nieuwenhuis werkten alle organisaties mee en dat gold ook voor de jaarlijkse ‘Nooit Meer Oorlog’-

manifestaties in de stad. Binnen de Vrije Groep waren ook syndicalisten actief, evenals voor De Arbeider, de IAMV en de ANGOB.[590]

Het PAS in Groningen liet een oude wens van de lokale beweging in vervulling gaan, namelijk het realiseren van een eigen onderkomen. In 1924 vond men een geschikte locatie in de W.A.

Scholtenstraat (nr. 19), vlak bij het centrum. Om de aankoop te financieren, werden loterijen georganiseerd en aandelen uitgegeven. Het gebouw heette officieel het Syndicalistische GeheelOnthouders Gebouw, maar men noemde het meestal het PAS-gebouw.[591]

De feestelijke opening vond plaats op 11 april 1925, met medewerking van muziekging De Proletaar. Voorzitter Harm Schuiten hield de openingsrede, waarna n reeks sprekers waarderende woorden uitte en cadeaus overhandigde voor de inrichting van het gebouw. Er werd gezongen en gedeclameerd. De meeste waardering was er als dit in het Groningse dialect gebeurde. Beneden bevond zich een alcoholvrije caféruimte met een grote leestafel.

Het PAS-gebouw in de W.A. Scholtenstraat in Groningen in 1930. (bron: Groninger Archieven) De grote bovenzaal was geschikt voor driehonderd bezoekers. Op de tweede etage bevonden zich drie kleinere zalen en daar was ook het kantoor van het PAS-bestuur. In de voorgevel was een symbolische voorstelling aangebracht die de vrijheidslievende en de autoritaire stroming in de arbeidersbeweging verbeeldde. In de grote bovenzaal waren naast elkaar twee steunpunten aangebracht waarop men bronzen bustes van Domela Nieuwenhuis en de Russische anarchist Bakoenin (die als voorvechter van de vakorganisatie van arbeiders gold) wilde plaatsen. Geld voor de vervaardiging van deze bustes ontbrak vooralsnog. Daarvoor wilde men een steunactie in het leven roepen, maar deze verliep moeizaam. Ondertussen was het beeld van Domela Nieuwenhuis al aangeschaft. Daarmee was 400 gulden gemoeid!

Met Kerst en tot de dagen na Nieuwjaar werd een fancy fair gehouden om het gebouw financieel te ondersteunen. Alle groepen en verenigingen uit de syndicalistische en vrij-socialistische hoek maakten gebruik van het pand. De Vrije Groep, het PAS en de aangesloten bonden belegden er hun huishoudelijke vergaderingen, diverse koren en culturele verenigingen maakten er gebruik van als repetitieruimte, het PAS organiseerde er cursussen, en er vonden veel belangrijke vieringen plaats.

Ook buitenstaanders maakten gebruik van het pand.[592]

De nauwe samenwerking en de onderlinge betrekkingen tussen syndicalisten en vrije socialisten verhulden niet dat er tussen beide groepen wezenlijke verschillen waren. Als vakorganisatie was het NSV degelijk georganiseerd, iets waar een deel van de vrije socialisten moeite mee had. Voor sommigen hield de vakbondsstrijd slechts het streven naar verbeteringen binnen het kapitalistische systeem in. Dit geluid werd het sterkst verwoord door radicale anarchistische jongeren, die zich tegen de georganiseerde vakbeweging keerden. Volgens Anton Constandse werkte het syndicalisme mee aan het neutraliseren van de ontevredenheid van de arbeiders door loonsverhogingen als bliksemafleider te gebruiken. Het door hem geredigeerde tijdschrift Alarm ageerde fel tegen de bonzen in de vakbeweging.[593]

Vanuit syndicalistische hoek kwam kritiek op de vrije socialisten. Wolter Postma, inmiddels woonachtig in Bakkeveen, verweet hun juist gebrek aan organisatie. Dit had tot gevolg dat door het propageren van het revolutionaire gedachtengoed wel werd gezaaid, maar niet geoogst. Het was met name de SDAP die door het werk van de vrije socialisten de buit binnenhaalde. Postma noemde dit de belangrijkste reden voor de achteruitgang van zowel de anarchistische bladen als de beweging.[594]

Binnen de syndicalistische vakbeweging werd ook kritiek geuit op het NSV De Nederlandsche Syndicalistische Federatie van Overheidspersoneel (NSFvO) had zich in 1923 afgescheiden van het NAS, maar sloot zich niet aan bij het NSV. De kritiek richtte zich op het toestaan van het lidmaatschap van politieke partijen voor bestuurders van het NSV. Voorzitter Lansink jr. was immers lid van de SP. Het grote aantal betaalde bestuurders bij de diverse federaties gold als een ander probleem. De NSFvO vond dat de kleinere federaties te veel geld moesten betalen voor de salarissen van deze bestuurders. Lansink jr. zegde daarop zijn lidmaatschap van de SP op!

Uiteindelijk zou de organisatie zich wel aansluiten bij het NSV, nadat de vakcentrale door toedoen van Albert de Jong en Arthur Lehning een meer anarchosyndicalistisch standpunt had ingenomen.[595]

Anarchosyndicalisme

Vanaf november 1926 werd de syndicalistische beweging versterkt door de oprichting van de Gemengde Syndicalistische Vereeniging (GSV). Van de GSV konden diegenen lid worden die zich niet konden aansluiten bij al bestaande federaties, maar het syndicalisme en het NSV wel een warm hart toedroegen. Pas in 1929 werd in de stad Groningen de enige noordelijke afdeling van de GSV

opgericht.[596]

Tot de oprichters van de GSV behoorden onder meer kunstenaar Cesar Domela Nieuwenhuis (de zoon van Ferdinand), stenograaf Albert de Jong en publicist Arthur Lehning. De oprichting van de GSV betekende een breuk met het bestaande neutrale (‘ongeacht’) syndicalisme van het NSV. Deze vakbond stond op het standpunt van het anarchosyndicalisme, met Albert de Jong en Arthur Müller Lehning als warme pleitbezorgers van deze koers.

Lehning leverde kritiek op de organisatieopvattingen van de vrije socialisten, die hen buiten de vakorganisaties plaatsten. Volgens hem was de plaats van de vrije socialisten juist binnen de arbeidersbeweging. Zij moesten zich gaan inzetten voor revolutionaire bedrijfsraden. Niet de algemene werkstaking was nu het meest probate revolutionaire middel, maar de bedrijfsbezetting.

De staking legde weliswaar het kapitalistische systeem voor enige tijd lam, maar daar bleef het bij.

Door middel van bezetting konden ze kapitalistische productiemiddelen onteigenen en de exploitatie van het bedrijf zelf voortzetten. Door het internationaler worden van de economie moesten ook de arbeidersorganisaties internationaal gaan opereren. De nieuwe, socialistische, maatschappelijke organisatie diende volgens Lehning federatief te worden opgebouwd rondom deze bedrijfsraden.[597]

In 1927 scheidde het NAS zich af van de RVI, waardoor in het NSV stemmen opgingen om te fuseren. Het liep op niets uit. De leden wezen het af. Vooral de GSV, die een meer anarchistisch syndicalisme wilde, was pertinent tegen. Zij scheidde zich af en richtte met de NSFvO een nieuwe vakorganisatie op: het Syndicalistisch Verbond van Bedrijfsorganisaties (SVB). Daarop liepen voorstanders van de fusie, onder wie landelijk secretaris Lansink jr., over naar het NAS. Hierdoor verlieten de sigarenmakers, de tabaksbewerkers en de fabrieksarbeiders het Groningse PAS. Na deze mislukte fusiepoging telde het NSV per 1 maart 1929 nog slechts tweeduizend leden, nog maar een kwart van het totaal van 1923. Het NSV en de SVB fuseerden nu snel. Het ledental van het NSV nam daardoor toe naar bijna 2500, verenigd in tien landelijke federaties. In 1931 richtte men een jeugdafdeling op, de Syndicalistische Arbeiders Jongeren Organisatie (SAJO), die buiten Amsterdam echter niet van de grond kwam.[598]

In 1933 vierde men in een volle zaal Ons Huis groots het 35-jarig jubileumfeest van het Groningse PAS. Veel belangstellenden konden niet naar binnen. August Rousseau hield namens het bestuur van het NSV een vurige feestrede, en daarna traden het koor Kunst na den Arbeid en toneelvereniging Nut en Genoegen op. Voor hun jarenlange inzet voor de onafhankelijke vakbeweging kregen Tiemen Lenstra, Harm Schouten en Jan Dieters het boekwerk In Vlaanderen heb ik gedood overhandigd.[599]

Het NSV telde in het Noorden drie contactpersonen, te weten Gerard Haan in Groningen, Lodewijk Jan Klöne in Veendam en Albert Jansen in Woldendorp. In de crisisjaren daalde het ledental verder.

Ook het Groningse PAS kalfde langzaam verder af. Met de nodige steunacties kon het PAS-gebouw in stand blijven tot in 1933. Daarna werd het verkocht. Later brandde het pand af.[600]

3. De Internationale AntiMilitaristische Vereniging (IAMV)

De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog zorgden in de laatste oorlogsjaren voor een grote aanwas van nieuwe leden bij de IAMV. De massale slachting van soldaten en het gebruik van moderne, verwoestende wapens als gifgassen werd breed uitgemeten in de dagbladen. Het anti-oorlogssentiment groeide sterk en leidde in streken waar het socialisme in de negentiende eeuw wortel had geschoten tot tal van nieuwe afdelingen. Vooral in Friesland nam de omvang van de IAMV toe. De vereniging telde in 1919 in maar liefst 22 plaatsen afdelingen. Deze bevonden zich vooral in het Noordwesten en de Zuidoosthoek. Het vrije socialisme organiseerde zich in Friesland tijdens en na de oorlog vooral in de IAMV In Groningen manifesteerde de IAMV zich met tien afdelingen, die vooral in OostGroningen ontstonden. Daarmee bevond ongeveer een derde van alle lAMV-afdelingen zich in het Noorden.[601]

Het referendum voor afschaffing van het militarisme

Het congres van 1918 besloot krachtig actie te voeren voor de invrijheidstelling van dienstweigeraars. Het Landelijk Comité van de IAMV stelde een jaar later voor een landelijke volksstemming te organiseren met als doel het militarisme (leger en vloot) af te schaffen. Men had niet de illusie het regeringsstandpunt te kunnen veranderen; het doel was het mobiliseren van de anti-oorlogsstemming onder de Nederlandse bevolking. lAMV-voorman Nico Jan Schermerhorn meende dat het referendum het antimilitarisme een geweldige impuls kon geven. De publieke opinie in ons land kon er sterk door beïnvloed worden. Het zou de regering onder druk zetten en voor de dienstweigeraarsbeweging een geweldige ruggensteun be tekenen.[602]

Een flink aantal afdelingen maakte bezwaar tegen deze groots opgezette actie. Deze campagne eiste te veel van de leden en ook de kosten zouden aanzienlijk zijn. Men zou naast de gebruikelijke activiteiten met intekenlijsten langs de huizen moeten gaan. Het aantal leden dat hiertoe bereid zou zijn, was beperkt. Toch ging de actie in oktober 1919 van start. Er werd een manifest gedrukt in een oplage van 300.000 exemplaren. Hoewel het Landelijk Comité zijn best deed de leden warm te krijgen voor het referendum werd al snel duidelijk dat de resultaten zwaar te wensen overlieten. De zeer pessimistisch gestemde voorzitter Eckhard liet tegenover secretaris Hooyberg zelfs doorschemeren dat hij de actie maar liever stilletjes liet doodbloeden.[603]

Op het congres van 1919, dat gehouden werd met Kerst, was de kritiek op de actie niet van de lucht.

Het Landelijk Comité kreeg het verwijt het federatieve karakter van de IAMV te hebben aangetast.

De afdelingen waren tevoren niet geraadpleegd. Velen gaven te kennen dat men het mislukken van de actie had kunnen voorzien. Het congres besloot de actie te beëindigen. De IAMV moest onder ogen zien dat ze over onvoldoende actieve leden beschikte om zo’n omvangrijke actie tot een succes te maken.

De beginselverklaring en de koers

Op hetzelfde congres bespraken de aanwezigen een nieuwe beginselverklaring. De Russische Revolutie riep een aantal kwesties op die nadere verheldering behoefden. Kernvraagstuk bleef wat nu precies onder militarisme moest worden verstaan nu de Russische communisten gebruik maakten van het Rode Leger. Binnen het Landelijk Comité was ook Johan Brommert jr. actief. Als SDAP’er had hij dienst geweigerd, maar hij was nu lid van de CPH. Op het congres van 1918 had hij er voorzichtig voor gepleit dat de IAMV zich gunstig zou uitspreken over het communisme. Een jaar later diende onder anderen Albert de Jong (lid van het Landelijk Comité) op het congres een ontwerp-beginselverklaring en een taakomschrijving van de IAMV in. Hierin werd het militarisme omschreven als ‘het stelsel van de op dwang gegrondveste organisatie van alle geweldsmiddelen door een staat in het leven geroepen om met behulp daarvan zijn macht te handhaven (…) of uit te breiden’. Antimilitarist was degene ‘die zich zonder eenig voorbehoud keert tegen het militarisme’

Individuele actie kreeg nu dezelfde waardering als massale actie, waarop steeds de nadruk had gelegen. Daarmee erkende men de persoonlijke dienstweigering als waardevol strijdmiddel tegen het militarisme.

Een tweede koerswijziging betrof de erkenning van het geweldloosheidsbeginsel. De IAMV stond voortaan open voor alle antimilitaristen, ongeacht hun motieven. Deze koerswijziging werd ingegeven door het toetreden van leden uit christen-anarchistische en christen-socialistische kringen. Deze baseerden zich veelal op het begrip geweldloosheid en verwierpen een gewelddadige strategie om veranderingen in de kapitalistische samenleving aan te brengen.

De nieuwe beginselverklaring en taakomschrijving, waarin ook de vakbeweging als werkterrein van de IAMV werd beschouwd, werden beide aangenomen door het congres van 1919. Brommert meende dat er onderscheid gemaakt moest worden tussen het militarisme van de kapitalistische staat en dat van de Sovjet-Unie.

De communisten beschouwden het Rode Leger niet als militaristisch omdat het optrad ter verdediging van de revolutie. Daarop ontstond een felle discussie, waarin Hendrik Kaspers stelde dat het communistische leger net zo goed militaristisch was. Het congres sprak zich echter ondubbelzinnig uit tegen elke vorm van militarisme. Daarmee werden de verhoudingen binnen de IAMV voorgoed duidelijk.[604]

De communisten vormden slechts een kleine minderheid binnen de vereniging, waarmee problemen zoals die zich binnen het NAS hadden voorgedaan de IAMV bespaard bleven. Brommert zegde zijn lidmaatschap op. Hij droeg zijn partijgenoot Bertus Bot (nadat deze secretaris werd van het Landelijk Comité) op inhoud te geven aan deze functie op basis van de instructies van het partijbestuur. Bot wees Brommert de deur en bedankte meteen als lid van de CPH.[605]

Op het kerstcongres van 1921, waar op de zolder van de locatie twee politiespionnen werden ontdekt, scherpte men de verklaring van 1919 aan op grond van recente ontwikkelingen in Rusland.

In dat jaar was het Rode Leger meedogenloos opgetreden tegen de opstandige matrozen van Kronstadt (die zich tegen de dictatuur van de communisten keerden) en het had politieke tegenstanders als de anarchisten vervolgd. Ook het geweld van groepen die naar staatsmacht streefden, zoals de communisten, veroordeelde men nu als een vorm van militarisme.[5707]

Verenigingsactiviteiten

Het ledental van de IAMV daalde vanaf 1920 snel. Eind 1918 waren er 83 afdelingen met 3200 leden, in 1919 groeide het aantal nog verder, tot 93. Eind 1920 was het aantal afdelingen gedaald naar 75, die samen 2500 leden telden. Deze daling was deels te wijten aan de onbekendheid met het radicale karakter van de IAMV. De in Hemrik geboren Tinus Veenstra schreef over de afdeling Grouw: ‘Deze werd opgericht op een vergadering, waar Schermerhorn sprak. Naar ik meen traden er direct een honderdtal mensen toe, waaronder de wethouders, gemeentesecretaris enz. De vereniging liet het er niet bij zitten. Er werden openbare vergaderingen gehouden, eerst één met Constandse als spreker. Na afloop bedankte ongeveer de helft der leden. Toen kwam Jo de Haas spreken en toen die vertrok, waren ook bijna alle leden vertrokken.’ Voor veel anti-oorlogsgezinde mensen ging een slogan als ‘Geen soldaten en geen grenzen meer’ te ver. Voorts speelde de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog een rol. Naarmate de tijd voortschreed, vervaagden de beelden van de oorlogsverschrikkingen en was er minder behoefte aan een vereniging die hiertegen ageerde.[608]

De oplagecijfers van maandblad De Wapens Neder daalden eveneens. Werd over 1918 een recordoplage van bijna 300.000 exemplaren bereikt, in 1919 bedroeg dit bijna 220.000 stuks. In 1920 bedroeg de jaaroplage ruim 200.000 exemplaren. Ook het aantal abonnees daalde na 1918, toen het blad zesduizend vaste lezers telde. Het maandblad bleef vooral een colportageblad.[609]

De IAMV bleef na de oorlog veel propagandistische activiteiten ontplooien. Naast De Wapens Neder gaf men jaarlijks een Soldatenalmanak uit en talloze brochures over actuele en principiële onderwerpen, die in oplages van tienduizenden exemplaren werden verspreid. Ook de verspreiding van honderdduizenden vlugschriften en manifesten naar aanleiding van actuele gebeurtenissen ging door. Daarnaast verkocht men sluitzegels, briefpapier, briefkaarten, enveloppen en insignes (zoals het gebroken geweertje). Aanplak-en raambiljetten verstrekte de IAMV veelal gratis. Ten slotte zette de IAMV zich vanaf 1920 ook in voor financiële ondersteuning van dienstweigeraars middels het Steunfonds.

De Herman Groenendaal-zomer

Landelijke beroering ontstond in de zomer van 1921 nadat de anarchistische dienstweigeraar Herman Groenendaal in hongerstaking ging. Hij kreeg daarop dwangvoeding. De IAMV kwam ogenblikkelijk in actie, vooral in Den Haag, waar Groenendaal in het militair hospitaal verbleef.

Vanaf woensdag 22 juni voerde de vereniging onafgebroken actie in de hofstad, waarbij men vijftigduizend pamfletten verspreidde. Op een door duizenden bezochte Haagse meeting, 26 juni, eiste men de vrijlating van Groenendaal en door toedoen van de politie ontaardde de bijeenkomst in een flinke kloppartij. Het NAS steunde de IAMV, waarop de Amsterdamse NAS-bonden op 28 juni een staking uitriepen. Zesduizend arbeiders, onder wie veel bouwvakkers, legden in de hoofdstad voor twee dagen het werk neer. Het NAS was van plan ook in Groningen een 24-uursstaking uit te roepen, maar zag daarvan af omdat het NW, dat niet onsympathiek tegenover Groenendaals optreden stond, zich niet wilde aansluiten.

De hongerstaking van Groenendaal vond weerklank in alle lagen van de Nederlandse bevolking.

Wekenlang volgden kranten en tijdschriften de zaak op de voet. Er werden Kamervragen gesteld en allerlei maatschappelijke organisaties spraken zich uit voor de zaak van de dienstweigeraars. Mede door deze consternatie kwam in 1923 de Wet Gewetensbezwaren militaire dienst tot stand, waardoor dienstplichtigen voortaan op morele gronden dienst konden weigeren. Omdat anarchistische weigeraars politieke motieven aanwendden, deden zij geen beroep op de wet. Zij kregen net als eerder het geval was gevangenisstraffen.[610]

Pamflet t.b.v. een protestvergadering in Groningen tegen de dwangvoeding van de hongerstakende dienstweigeraar Herman Groenendaal op 4 juli

1921. (bron: Groninger Archieven)

Ideeënontwikkeling

Het ideeëngoed van de antimilitaristen ontwikkelde zich na de Eerste Wereldoorlog in belangrijke mate. Vooral de voormalige christen-socialisten Clara Meijer-Wichmann en Bart de Ligt, die beiden na de oorlog actief werden in de vrij-socialistische beweging, bepleitten nieuwe geweldloze actiestrategieën. De Russische Revolutie wees uit dat geweld, ook van socialisten, opnieuw leidde tot militarisering van de samenleving.

Wichmann stelde in 1920 het gebruik van geweld ter discussie. In de maatschappelijke strijd moesten doel en middel in de juiste verhouding tot elkaar staan. Wie naar een vreedzame samenleving streefde, meende zij, diende daartoe geen gewelddadige middelen te gebruiken, omdat dit het gestelde doel niet dichterbij zou brengen. De ervaring in Rusland leverde hiervoor het bewijs.

Wichmann en De Ligt bepleitten directe actiemethoden als staking, dienstweigering, non-coöperatie en boycot. Beiden wezen op het belang van actieve geweldloosheid. Bart de Ligt gaf aan dat er twee revoluties noodzakelijk waren. Niet alleen de samenleving diende radicaal te veranderen, ook de mentaliteit van de mensen moest een ontwikkeling doormaken. Nodig was ‘geestelijke weerbaarheid! waarmee De Ligt bedoelde dat de bevolking op mentaal gebied zodanig weerbaar moest worden dat ze een actieve, sociale houding zou ontwikkelen. Zo’n houding was noodzakelijk om zich teweer te kunnen stellen tegen de verfoeide kapitalistische samenleving en de voortdurende dreiging van oorlog.

Binnen de IAMV en de vrij-socialistische beweging, maar ook bij pacifistische (jongeren)organisaties, vonden deze ideeën weerklank. In feite sloot de stellingname van De Ligt en Wichmann, die begin 1922 in het kraambed zou overlijden, goed aan bij het ‘oude’ vrije socialisme dat steeds de individuele persoonlijkheid centraal had gesteld. Men moest moed en durf ontwikkelen om de slaafsheid en de kuddegeest van de ‘massa’ te overwinnen.[611]

De vrij-socialistische beweging in Nederland werd gedurende de jaren twintig en dertig sterk beïnvloed door deze actieve geweldloosheid, die met name De Ligt voorstond. Ze rekende af met het simplistische idee van ‘de wapens hier’ van de communisten, waarvan de uiterste consequentie was dat in naam van het socialisme de Russische Revolutie ontaardde in een orgie van terreur en onderdrukking. Tegenover de militaire verdediging van landsgrenzen plaatsen de vrije socialisten de sociale verdediging van menselijke waarden, normen en verhoudingen. Ze bepleitten directe actiemethoden van een actief betrokken bevolking, juist om de te hanteren strijdmiddelen in overeenstemming te brengen met het gestelde doel. En dat was een samenleving waarin voor iedereen een menswaardig bestaan was weggelegd.

Het Internationaal Congres in 1921

Bart de Ligt was actief betrokken bij de voorbereidingen van het derde Internationale Antimilitaristisch Congres, dat in 1921 plaatsvond in Den Haag. Een belangrijke doelstelling van dit congres was de oprichting van een Internationaal AntiMilitaristisch Bureau (IAMB), een orgaan waarmee duurzame internationale betrekkingen opgebouwd konden worden.

Het congres vond plaats met Pasen, eind maart in Den Haag. Zo’n 25 buitenlandse afgevaardigden hadden door toedoen van de Centrale Inlichtingendienst geen visum gekregen, hetgeen de oprichting bemoeilijkte. Een aantal van hen was echter toch gekomen, waardoor de stichting van het Bureau ‘s nachts, in het geheim, moest plaatsvinden.[612]

Het idee van het IAMB vond weerklank. Ook niet specifiek antimilitaristische organisaties konden eraan deelnemen, zoals vakorganisaties. Het congres besloot tot de definitieve oprichting van het IAMB: ‘Het IAMB tegen Oorlog en Reactie, samengesteld door revolutionair-antimilitaristische organisaties, heeft ten doel het militarisme internationaal te bestrijden, ten einde de oorlog en de onderdrukking der arbeidersklasse onmogelijk te maken. Het tracht in de arbeiders het bewustzijn te versterken van hun beslissende economische macht. Het propageert de onmiddellijke staking van alle oorlogsproductie. Het bevordert de desorganisatie van legers en vloten, en huldigt de persoonlijke dienstweigering. Het richt zich tegen elke poging om door interventie een proletariaat, dat het kapitalistisch juk heeft afgeworpen, opnieuw te onderdrukken. Het keert zich tegen elke militaire onderdrukking en economische uitbuiting der gekleurde rassen, en tracht de grootst mogelijke eenheid te bewerken tussen het revolutionaire proletariaat van Noord, Zuid, Oost en West‘[613]

Het IAMB werd gevestigd in Nederland aangezien in ons land de steun voor het antimilitarisme het grootst was. Ruim dertig organisaties uit de Nederlandse vrij-socialistische beweging werden lid van het IAMB, waaronder verschillende groepen uit het Noorden. Uit het buitenland traden twintig organisaties toe, hoofdzakelijk anarchistische groepen uit West-Europese landen.[614]

Het IAMB verzorgde een persdienst die in diverse talen internationale nieuwsberichten verspreidde.

Daarnaast publiceerde het Bureau brochures en zond het delegaties naar diverse congressen. Op deze wijze werden de internationale contacten tussen antimilitaristen in Europa gewaarborgd.

Teruggang

Werden de internationale contacten door het congres danig versterkt, in Nederland zelf raakte de IAMV organisatorisch enigszins in het slop. In 1921 leek het er nog op dat de vereniging was gegroeid naar 76 afdelingen met 2700 leden, maar in werkelijkheid bestonden vele groepen alleen nog maar op papier. In 1922 volgde een reorganisatie, waarna 46 afdelingen overbleven die gezamenlijk 1245 leden telden. Acht afdelingen scheidden zich af vanwege financiële problemen, waardoor ze niet langer aan de contributie verplichtingen konden voldoen.[615]

De terugloop in het aantal leden had zijn weerslag op de activiteiten van de vereniging. Zo staakte men in 1922 de traditionele uitgave van de Soldatenalmanak. Van de laatste editie waren vierduizend exemplaren verkocht. In 1925 verscheen nog eenmalig zo’n almanak. In plaats daarvan kwam jaarlijks een Internationaal Antimilitaristische Jaarboek uit, waarin naast allerlei gegevens over de antimilitaristische beweging ook artikelen van binnenlandse en buitenlandse geestverwanten werden geplaatst.

De colportage van De Wapens Neder liep terug. Het maandelijks gemiddelde van zo’n tienduizend verkochte exemplaren daalde en voor het eerst werd niet de gehele oplage van het blad verkocht. De totstandkoming van het Nederlands Anti Militaristisch Bureau (NAMB), waartoe de IAMV het initiatief had genomen, kwam niet van de grond. Dit Bureau zou, in plaats van afzonderlijke comités, antimilitaristische acties moeten voeren. Binnen de vrij-socialistische beweging bleek echter te weinig draagvlak voor zo’n Bureau te bestaan.[616]

Acties tegen de Vlootwet

Begin 1923 nam de IAMV het voortouw in de acties tegen de Vlootwet van het tweede kabinet Van Ruys de Beerenbrouck. De regering wilde 200 miljoen gulden steken in uitbreiding van de marine, die hierdoor met de helft zou worden vergroot. De IAMV zag haar poging een zo breed mogelijk opgezette tegenactie op te zetten gedwarsboomd door de communisten. De CPH en het NAS wilden de anti-Vlootwetactie voeren met de SDAP en het NW en niet met het net tot stand gekomen NSV

Daarop besloot de IAMV met organisaties uit de vrij-socialistische beweging actie tegen de Vlootwet te ondernemen, waaronder de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC), het Vrije Jeugd Verbond (VJV), het Sociaal Anarchistisch Verbond (SAV) en het NSV. Ook de Socialistische Partij sloot zich hierbij aan. Men verspreidde honderdduizend manifesten, naast een vlugschrift en een orgaan met de naam De Duikboot.

In diverse plaatsen kwamen Revolutionaire Comités tegen de Vlootwet tot stand. In Groningen bestond het Comité uit het PAS, de Vrije Groep, de IAMV en de GGB. Tijdens de eerste protestvergadering spraken Herman Groenendaal en Cees Bonnet voor ruim vijfhonderd aanwezigen. De daaropvolgende meeting met Cees Bonnet in Foxhol werd heel slecht bezocht. In Friesland organiseerde de IAMV een drukbezochte grote provinciale meeting in Akkrum. Ook lokaal hield men manifestaties, zoals in het Friese Noordwolde.[617]

Meer dan een miljoen mensen zetten hun handtekening onder het volkspetitionnement dat de sociaaldemocraten na hun demonstratie hadden opgesteld. Met de kleinst mogelijke meerderheid verwierp het parlement eind 1923 de Vlootwet. Naast alle linkse partijen verzetten ook de liberalen en een deel van de katholieken zich tegen het wetsvoorstel.

De activiteiten van de noordelijke afdelingen

In het Noorden liep de aanhang van de IAMV eveneens terug. Na de reorganisatie in 1922 bleef in de provincie Groningen alleen de afdeling in de stad bestaan. Friesland bleef de IAMV wel een factor van betekenis, met elf afdelingen. Afgescheiden afdelingen keerden soms terug en er kwamen ook nieuwe. De afdeling in Assen werd in 1923 opnieuw opgericht. De Vrije Groepen pakten ook wel antimilitaristische acties op. Op een landdag in 1926 in Emmen van de Vrijwillige Landstorm plakten vrije socialisten voor aanvang van de manifestatie zowel langs de toegangswegen als in Emmen zelf antimilitaristische pamfletten. Het hoofd van de burgerwacht, generaal Snijders, ontstak in woede toen enige pamfletten boven zijn open auto werden uitgestrooid.[619]

In 1916 sprak men de wens uit dat kleinere afdelingen uit dezelfde regio zich zouden samenvoegen in gewestelijke federaties. De slagkracht zou daardoor toenemen. De Friese afdelingen sloten zich dat jaar meteen aaneen in een Friese Federatie. In het noordwesten van Friesland ontstond in september 1919 een samenwerkingsverband tussen de afdelingen Franeker, Beetgum, Sint Jacobiparochie, Marssum, Wonseradeel en Sint Annaparochie. De sterke afdeling Franeker nam het dagelijks bestuur op zich. Deze Federatie werd geen succes, mede door het verdwijnen van de drie eerstgenoemde afdelingen.[620]

De kleine afdeling Marssum vertoonde aanvankelijk een grote activiteit. In 1918 werden daar 2350

exemplaren van De Wapens Neder verkocht, naast honderden brochures en Soldatenalmanakken, en er werd 60 gulden ingezameld voor het Steunfonds. Voorts werd een bibliotheek opgezet met honderd boeken, dertig leden maakten daar gebruik van.66 De afdeling in Sint Annaparochie bleef langdurig actief. Secretaris van de afdeling in Sint Annaparochie was sinds jaar en dag J.W. de Boer, die reeds vanaf het begin actief was in de socialistische beweging. In 1922 trok de afdeling (twaalf leden) er meermalen op uit om in omliggende dorpen te colporteren met het maandblad en andere publicaties van de IAMV. Enkele malen plakten ze opruiende affiches op. Daarbij werd de groep ook een keer gestoord door de politie. Jaarlijks organiseerde de afdeling twee openbare vergaderingen. In januari 1925 werd de Roode Bibliotheek geopend, waarvoor enige geestverwanten boeken ter beschikking stelden. De belangstelling hiervoor was voldoende, maar dat kon niet worden gezegd van de Esperantostudie (wereldhulptaal) die door een vijftal leden was opgezet. Slechts een lid voltooide deze studie.[622]

Franeker bleef een actieve afdeling, met veertig leden. In 1922 ondernam men driemaal per fiets een propagandatocht in de omliggende dorpen. Daarbij verspreidden de deelnemers de nodige bladen, brochures, manifesten en Soldatenalmanakken. Ook nam de afdeling deel aan de breed opgezette ‘Nooit Meer Oorlog -beweging, die dat jaar voor het eerst van zich liet horen. Vooral in Friesland werden rond 28 juli, de datum waarop de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, bijeenkomsten georganiseerd.

Vooral lAMV-afdelingen spanden zich in voor de organisatie van deze jaarlijkse bijeenkomsten. Ze verzetten er veel werk voor, zoals in 1927. Op die dag reed een speciale tram door Friesland om de bezoekers naar Sneek te vervoeren. In elke halteplaats waren bij geestverwanten tegen gereduceerd tarief kaartjes verkrijgbaar. Vanaf Gorredijk voer een boot naar de bijeenkomst.[623]

In Friese steden als Sneek en Leeuwarden bleef de IAMV in het begin van de jaren twintig verzekerd van een grote aanhang, met afdelingen van ruim dertig leden. Beide afdelingen kampten in deze jaren met financiële problemen, waardoor activiteiten naar buiten toe noodzakelijkerwijs beperkt moesten blijven. Sneek loste dit probleem in 1922 op door het organiseren van ‘vriendenavondjes; die 70 gulden opleverden. Het jaar daarop kon de afdeling weer openbare activiteiten organiseren. Men haalde de tentoonstelling tegen de oorlog, waarover de IAMV

inmiddels beschikte, naar Sneek. Er werd druk gecolporteerd met de publicaties van de IAMV. In Leeuwarden bekleedde Wieke Bosch in de jaren twintig de functie van secretaris. Geldzorgen beperkten ook hier de mogelijkheid om vaak naar buiten te treden. In 1925 organiseerde de afdeling een geslaagde tournee door Friesland met Jo de Haas als spreker. Hij trad op met dia’s (‘lichtbeelden ) over de oorlog.[624]

Het sterkst was de IAMV vertegenwoordigd in de Zuidoosthoek van Friesland. In de gemeente Opsterland sloten de afdelingen zich in 1922 aaneen in de Federatie Opsterland. In 1924 kwam daar de groep uit Jubbega bij, waarin Siemen Brinksma de drijvende kracht was. Hoewel het kleine plaatsen betrof, telden deze afdelingen soms een flink aantal leden. Op een huishoudelijke vergadering in november 1921 in Nij Beets waren maar liefst 45 mensen aanwezig. De spreker was verhinderd. Het publiek kon daarom vragen stellen, waarover vervolgens werd gedebatteerd.

Kwesties als het belang van de achturige werkdag, het verschil tussen anarchisme en communisme, hoe de maatschappij eruit zou zien zonder regerings-en politiemacht, en hoe vrije socialisten zich de wereld voorstelden na de revolutie, passeerden de revue. Het leverde een geanimeerd debat op, waaruit bleek dat de aanwezigen weliswaar niet overal hetzelfde over dachten, maar dat allen wel het vrije socialisme waren toegedaan. Uit de vragen die men stelde bleek dat lang niet iedereen een duidelijk beeld van het vrije socialisme had. De groepen in de overige dorpen van de Federatie Opsterland telden alle twintig tot dertig leden.[625]

De Federatie Opsterland stelde zich van meet af aan zeer actief op. Een boottocht bracht de aanhang naar de ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst in Leeuwarden. Het jaar erop organiseerde de Federatie drie tournees met bekende antimilitaristische sprekers, waardoor in Tijnje en in Wijnjeterp opnieuw antimilitaristische verenigingen werden opgericht. Men haalde de anti-oorlogstentoonstelling naar de gemeente en deze trok in Gorredijk vijfhonderd bezoekers.

Ook werkte de Federatie in 1923 mee aan de ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst, die in Friesland dat jaar plaatsvond in Heerenveen.[626]

Ondanks een zeer actieve opstelling bleven conflicten niet uit. De voorzitter van de lAMV-afdeling in Tijnje en tevens van de Federatie was namelijk de communist Gerrit Roorda. Naast zijn voorzitterschap wast hij actief als propagandist van het bolsjewisme en het Rode Leger. Dit leidde tot conflicten met de vrije socialisten, waarop Roorda eind 1924 het veld moest ruimen. In de jaren daarvoor was in een aantal gevallen wel samengewerkt met communistische groepen. Een aantal vrije socialisten trad uit de IAMV om de Vrije Groep Beets op te richten. Nog in 1927 leidde deze controverse in De Arbeider tot een heuse polemiek. Siemen Brinksma uit Jubbega hekelde de ‘rasechten’ die elk principe op een goudschaaltje wogen en ‘wat beneden een aantal kwadraat bleef, werd verdoemd’ Harm de Roos reageerde door als ‘rasechte’ te eisen dat Roorda de IAMV verliet omdat hij tegelijkertijd militarist en antimilitarist wilde zijn. In De Arbeider gaf Jan Bijlstra De Roos gelijk. Het was voor geestverwanten verwarrend als communisten hier in Nederland de dienstweigering propageerden, terwijl in de Sovjet-Unie dienstweigeraars werden vervolgd.

De IAMV bleef sterk vertegenwoordigd in Opsterland. In Jubbega telde de afdeling in 1926 maar liefst honderd leden. Een vergadering van deze afdeling in Nije home, met Schermerhorn als spreker, trok 250 belangstellenden. Dit waren flinke aantallen voor deze kleine dorpen in de Friese Zuidoosthoek.[627]

De lAMV-afdeling in Heerenveen telde in 1922 bijna dertig leden. In 1923 was de afdeling betrokken bij de ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst in Hepkema s Bosjes, waarbij zo’n duizend mensen aanwezig waren. De groep organiseerde eveneens een bijeenkomst tegen de Vlootwet.

Drachten telde in 1922 ongeveer twintig leden, maar was niet bijzonder actief. De afdeling in Appelscha (25 leden in 1922), bolwerk van het vrije socialisme, was juist bijzonder actief. Ze ondernam propaganda tochten, hield openbare vergaderingen met bekende sprekers uit de beweging en organiseerde een 1-meiviering, waaraan ook een kinderfeest verbonden was. Ook deze afdeling nam deel aan de Friese ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomsten.

In Noordwolde richtte men in 1923 opnieuw een afdeling op. In Grouw (1921) en Akkrum (1923) kwamen nieuwe afdelingen van de IAMV tot stand, die nauw met elkaar samenwerkten. Akkrum organiseerde meteen een grote provinciale antimilitaristische meeting, terwijl men vanuit Grouw een afdeling probeerde op te zetten in Roordahuizum. Deze klus was wel toevertrouwd aan Schermerhorn, die als spreker werd ingezet op een openbare vergadering.73 In Grouw was voorzitter Kuipers de bezielende kracht achter de afdeling.

Eind 1924 slaagde hij erin een wethouder van de SDAP naar een openbare vergadering van de IAMV te lokken. Het ook in SDAP-kring populaire onderwerp ‘ontwapening’ werd speciaal voor deze bijeenkomst ingezet en Kuipers bracht Schermerhorn andermaal in stelling.

In de provincie Groningen verdwenen na 1921 bijna alle afdelingen van de IAMV. Alleen de afdeling in de stad zelf bleef voorlopig bestaan. De belangstelling voor het antimilitarisme ebde weg. In Sappemeer ontstond eind 1921, na het verdwijnen van de IAMV-afdeling, een Jeugd Antimilitaristen Club. Secretaris en drijvende kracht hierachter was groentekweker Egbert Bijlstra, de jongste broer van de redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra. Zodoende bleef in het dorp een actieve antimilitaristische kern actief, die ook bijeenkomsten organiseerde. In 1925 vond er bijvoorbeeld een ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst plaats, waaraan een demonstratie vooraf ging. In 1927 kwam in het dorp opnieuw een afdeling van de IAMV tot stand, met elf leden. Deze verdween en werd in 1930 met steun van de afdeling Groningen heropgericht, deze keer met tien leden.[629]

Men organiseerde de ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomsten ook in plaatsen zonder afdeling van de IAMV. Het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) initieerde in augustus 1923 zulke bijeenkomsten in Stadskanaal, waar slechts honderd bezoekers op afkwamen, en in Ter Apelkanaal, waar de opkomst met 224 betalende bezoekers ondanks het slechte weer beter was. De demonstratieve optocht was geslaagd en daarna traden sprekers op die werden afgewisseld door de muziek-en zangvereniging uit Emmer-Compascuum.

De afdeling in de stad Groningen, die met haar 35 leden tot de grotere behoorde, draaide niet goed.

Huishoudelijke vergaderingen trokken weinig volk. In 1920 richtte men vanuit de afdeling de padvindersclub de Groene Patrouille op, waarvan zo’n zeventig meisjes en jongens lid werden. De kinderen hielden zich in het Stadspark bezig met sport en spel en kregen gymnastiekles van Harm Schuiten, die voorzitter werd van de vereniging. Andere activiteiten van de club betroffen EHBO, toneel, voordrachten en zang. Tijdens uitvoeringen lieten de kinderen, getooid in hun pakjes, zien wat ze hadden geleerd. Drijvende kracht achter de club was M. Woltz-Mul- der, die samen met haar man deel uitmaakte van het afdelingsbestuur van de IAMV. Nadat het echtpaar Woltz uit Groningen vertrok, werd de Groene Patrouille begin 1922 opgeheven.[630]

In hetzelfde jaar was de afdeling betrokken bij de eerste ‘Nooit Meer Oorlog -manifestatie in de stad. In het organisatiecomité brak een conflict uit over de deelname van de communisten, die door de vrij-socialisten niet meer als antimilitaristen werden beschouwd. Het PAS, dat nog tot het NAS

behoorde, trad daarop uit de organisatie, aangezien men niet betrokken wilde raken in deze onenigheid.

‘Nooit meer Oorlog’-demonstratie in 1924 in Groningen.

Een jaar later dreigde opheffing van de afdeling vanwege de geringe betrokkenheid van de leden.

Na een bewogen huishoudelijke vergadering besloot men toch actief verder te gaan met het uitdragen van het antimilitarisme. De groep ageerde met andere vrij-socialistische organisaties tegen de Vlootwet en belegde een geslaagde openbare vergadering. Opnieuw vond een ‘Nooit meer Oorlog’-bijeenkomst plaats, waarvoor vijftienduizend manifesten werden verspreid. Ondanks het slechte weer waren er zeshonderd mensen op de been. In optocht ging men van gebouw De Eendracht naar het manifestatieterrein, voorafgegaan door muziekkorpsen uit Groningen en Sappemeer. Twee sprekers traden op, gevolgd door mannenkoor De Pionier, het gemengd koor Kunst na den Arbeid en De Proletaar. Men wond zich erover op dat er in de krant (het Nieuwsblad van het Noorden) geen enkel verslag stond.[631]

In 1925 bleef er een actieve kern over van slechts dertien leden. Opnieuw werd met geestverwante groepen een ‘Nooit meer Oorlog’-manifestatie georganiseerd, waarvoor men deze keer twintigduizend strooibiljetten verspreidde. De afdeling was ook betrokken bij de jaarlijkse 1-meiviering in de stad. Tijdens de verkiezingen van dat jaar plakte men vijftig grote aanplakbiljetten.

Daarnaast voerde de afdeling actie tegen het Sinterklaasfeest vanwege het oorlogsspeelgoed dat kinderen kregen.

Men kaartte ook aan dat er in veel gezinnen helemaal geen geld was voor het feest, waardoor de jongste kinderen de indruk kregen dat de goedheiligman hen niet de moeite waard vond. Misnoegd was de afdeling over het feit dat de traditionele kerstviering opnieuw een financiële strop opleverde, terwijl de afdeling al geldproblemen had. Daarom nam men zich voor een bazaar te organiseren, een populair middel in deze jaren in de beweging om geld bijeen te krijgen. De afdeling werd in juli 1927 opgeheven. Op dat moment waren er nog twaalf leden. Nadien werd de afdeling nog enkele malen heropgericht, bijvoorbeeld in 1928.[632]

De IAMV bleef een zeer actieve organisatie. In 1925 werden van De Wapens Neder zo’n 100 stuks verkocht. Deze oplage bleef in de jaren daarna op hetzelfde niveau. Men achtte een verdubbeling van de verkoop van het blad haalbaar mits de leden bereid waren daarvoor te werken.[633]

De vereniging kwam tot de slotsom dat geen enkele staat kon bestaan zonder militarisme. De IAMV streed daarom tegen iedere regering en bestreed het geloof in elke staat en elke statenbond.

Daarmee veroordeelde de IAMV ook de Volkenbond, die na de Eerste Wereldoorlog tot stand was gekomen om de internationale vrede en veiligheid te waarborgen. Gezien de enorme bedragen die de lidstaten in de jaren twintig en dertig opnieuw aan bewapening uitgaven, de verdere ontwikkeling van de militaire technologie en de verschillende gewapende conflicten in de wereld waarbij deze landen betrokken waren, hechtten de antimilitaristen weinig waarde aan de schone woorden van de Volkenbond.’ 79

4. De Vereniging Gemeenschappelijk Grond Bezit (GGB)

De GGB kende na de Eerste Wereldoorlog een opleving vanwege het maatschappelijke klimaat, dat sociale veranderingen verlangde. Een aantal stakingen leidde ertoe dat de betrokken arbeiders zelf bedrijven in zelfbeheer tot stand brachten, vooral in de bouwwereld. In de voorafgaande periode, die van 1912 tot 1917, leidde de GGB een zieltogend bestaan. Alleen in Amsterdam, Den Haag en Groningen bleven afdelingen overeind, en daaraan waren slechts enkele bedrijven verbonden. Het ledental daalde tot rond de 17O.[635]

Vanaf 1917 ging het bergop met de GGB. Dat jaar sloten zich voor het eerst sinds 1912 weer nieuwe groepen aan bij de vereniging. Van de drie nieuwe bedrijven be vonden twee zich in de stad Groningen. Het eerste betrof een groep tabakskervers, maar dit bedrijf was maar een kort leven beschoren. De tweede associatie bleek stukken succesvoller en bestaat tot op de dag van vandaag, namelijk drukkerij Volharding.

Drukkerij Volharding

Deze coöperatie werd opgezet door twee actieve vrije socialisten, allebei letterzetters. Jan Bijlstra en Balster Jan Ploeger kenden elkaar uit de beweging en waren het beu om bij een baas te werken.

Omdat ze zelf geen baas wilden zijn, ontstond het idee van een ‘productieve drukkersassociatie!

Ploeger kreeg van zijn werkgever Jacobs alle steun voor zijn initiatief. Aangezien Jacobs eigenaar was van een papier groothandel kon deze de drukkerij tegen ruim krediet papier verstrekken. Daarnaast bood Jacobs aan De Arbeider te drukken toen Bijlstra en Ploeger aangaven dat ze de krant voortaan graag in Groningen wilden laten produceren in plaats van in Twente maar dat ze daarvoor nog niet de technische mogelijkheden hadden. Enige financiële steun kwam van het NAS en de Spaar-en Voorschotbank van de GGB. Eigen bedrijfskapitaal was er nauwelijks.

Ploeger en Bijlstra waren van oorsprong geen drukkers. Ploeger was een goede ‘smoutzetter! In De Arbeider liet hij voortdurend zien dat hij op fraaie wijze advertenties en pagina’s kon vormgeven.

Beiden kregen het drukkersvak snel onder de knie in het eigen bedrijf, dat op 4 april 1917 van start ging. Sigarenfabriek De Pionier hielp bij de zoektocht naar een geschikte ruimte. Ze begonnen in een voormalige timmerwerkplaats in de Mauritsdwarsstraat, aanvankelijk zonder elektriciteit. Men werkte bij carbidlampen. De degelpers werd bediend met de voet, de overige werkzaamheden verrichtten de medewerkers met de hand. De zoon van Balster Jan Ploeger, Derk, werd loopjongen in de drukkerij maar bediende ook de tweedehands snelpers, die later werd aangeschaft. Daarbij moest aan een groot wiel worden gedraaid, terwijl een ander steeds vellen papier in de pers moest leggen. In 1919 kwam ook Jo Lenstra, zoon van Tiemen Lenstra, in de drukkerij werken. De zaak had redelijk veel werk en liep goed. In 1922 volgde verhuizing naar een groter pand aan de Hoendiepskade; de familie Ploeger betrok het voorhuis.[636]

Het bedrijf werd een echte ‘bewegingsdrukkerij! Men verzorgde vooral propagandistisch drukwerk voor vrij-socialistische groepen, die dit het liefst bij een geestverwant bedrijf lieten doen.

Volharding drukte manifesten, strooibiljetten, brochures, toneelstukken, maar ook bladen als De Landarbeider. Via sigarenfabriek De Pionier, van oudsher een GGB-bedrijf, kreeg de drukkerij een ingang bij sigarenwinkeliers, waarvoor men sigarenzakjes drukte. Op deze zakjes, die twee of drie sigaren bevatten, stonden de gegevens van de winkelier. Op de achterkant stond een rebus. Jan Bijlstra trok vaak de provincie in om dergelijke bestellingen op te nemen.

Als bekend vrijsocialistisch propagandist beschikte hij over de nodige contacten en relaties in Groningen. In Friesland was Hendrik Kramer (vrijsocialistisch propagandist uit Beetgum) de agent voor de drukkerij. Vanaf 1923 drukte Volharding De Arbeider. Het bedrijf verzorgde in die tijd ook het blad van mr. S.K. de Waard, Democratie en Vrije Arbeid. Deze stond de vrij-socialistische beweging in het Noorden bij met juridische raad en daad en trad indien nodig ook op als advocaat.[637]

Als drukkerij voor de beweging kwam Volharding al vroeg in aanraking met justitie. Met de bloei van de antimilitaristische beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog en de snelle opkomst van de militaire dienstweigering raakten tal van antimilitaristische liederen in zwang. Deze liederen drukte Volharding afzonderlijk, op klein formaat. Een voorbeeld is het lied De Dienstweigeraar. De oplage hiervan liep in de tienduizenden. Toen een groep in Groningen opgekomen dienstplichtigen uit volle borst dit lied zong en er vervolgens exemplaren van deze liedtekst gevonden werden in de kist van een militair in Utrecht grepen de autoriteiten in met een inval bij de drukkerij. Het lied zou opruien tot dienstweigering. Beide drukkers kregen een geldboete van 50 gulden.[638]

De GGB maakte tot 1925, met ongeveer veertig aangesloten bedrijven, een bloeiperiode door. Er ontstond behoefte aan deskundige ondersteuning voor de nieuw aangesloten groepen. Johan Methöfer had zich inmiddels als onafhankelijk accountant gevestigd in Den Haag en trad opnieuw naar voren als zakelijk deskundige. Hij trad op als adviseur en algemeen administrateur van de groepen, administreerde de Spaar-en Voorschotbank en was redacteur van maandblad De Vrije Arbeid. Methöfer vervulde deze functie tot zijn overlijden in 1933.[639]

Conflicten bleven niet uit, waarbij ook principiële geschillen ontstonden, bijvoorbeeld over de (mate van) gelijke beloning van de verschillende werkers binnen de bedrijven. Hoever de bedrijven dienden mee te gaan in een reguliere bedrijfsvoering bleef door de verschillen in zeggenschap die binnen de bedrijven dreigden te ontstaan voortdurend een punt van discussie. Ten slotte hield de kwestie van sociale verzekeringen (voor ziekte en ongevallen) de GGB-bedrijven bezig. Sommige bedrijven traden zelfs uit de GGB, zodat ze bijvoorbeeld hun winst konden besteden aan pensioenvoorzieningen in plaats van die af te dragen aan de vereniging.[640]

Sigarenfabriek De Pionier

De Groningse sigarenfabriek De Pionier was het meest succesvolle bedrijf van de GGB. Gedurende de Eerste Wereldoorlog opereerde de fabriek voorzichtig. Verdere uitbreiding durfde men niet aan, waardoor het bedrijf talrijke aanvragen voor leveringen moest afwijzen.

Doordat het fabriekspand opnieuw te klein bleekte zijn, kon men de productie niet uitbreiden.

Zakelijk ging het goed met de fabriek. Vanaf 1908 realiseerde men jaarlijks een omzetstijging van meer dan 20 procent, in sommige jaren zelfs bijna 40 procent. In 1914 bedroeg de omzet al bijna 90.000 gulden; in dat jaar produceerde De Pionier bijna vijf miljoen sigaren. Het aandeel van de wat duurdere sigaren steeg.

Voor de verkoop van de sigaren had men na de Eerste Wereldoorlog twee vertegenwoordigers in dienst. G. Vennema was drie dagen per week in de stad Groningen op pad, terwijl Hendrik Kok per trein het hele land bereisde. De fabriek beschikte vooral in de streken waar de vrij-socialistische beweging actief was over winkeliers die haar sigaren verkochten. In advertenties in De Arbeider stond waar de sigaren te koop waren. Van de winst droeg de fabriek 5 procent af aan de GGB, terwijl 20 procent terechtkwam in het pensioenfonds. Het resterende deel voegde de groep toe aan het eigen vermogen, waarmee ze bedrijfskapitaal opbouwde. Dat de zaken goed liepen, bewees ook de totstandkoming van een tabaksafdeling binnen De Pionier.[641]

Naast een gedegen zakelijke aanpak had de fabriek inmiddels ook een duidelijke organisatorische structuur. De fabriek onderscheidde leden, aspirant-leden en leerlingen. Leerlingen waren jonger dan zeventien jaar. Als jongeren deze leeftijd hadden bereikt, werden ze tot ze twintig werden aspirant-lid. Arbeiders die nieuw werden aangenomen, werden ook aspirant-lid. Soms riep het bedrijf daarvoor sollicitanten op. De ledenvergadering besliste bij meerderheid van stemmen over hun indiensttreding, waarna een proeftijd van drie maanden volgde. De ledenvergadering besliste daarna opnieuw met meerderheid van stemmen over de vraag of de betrokken personen kon worden aangenomen als vast lid van de vereniging. Opmerkelijk was de afspraak dat een niet aangenomen aspirant-lid nog drie maanden mocht blijven om in die periode ander werk te zoeken!

De fabriek had in meerdere opzichten een sociaal gezicht. Vele maatschappelijke initiatieven kregen giften en donaties. Bij ongelukken en ziekte keerde de fabriek voor een jaar het volle loon uit. Bij overlijden van een van de medewerkers kreeg de weduwe een jaar lang een uitkering, al nam de hoogte daarvan in de loop van dit tijdsbestek af.

De dagelijkse leiding van het bedrijf berustte bij de voorzitter van de vereniging, bijgestaan door het administratief personeel. De voorzitter werd samen met de andere bestuursleden gekozen op de jaarlijkse ledenvergadering. Daarmee was de leiding in de fabriek steeds in handen van mensen die het vertrouwen van het personeel genoten. De leidinggevenden waren zodoende afhankelijk van het vertrouwen dat in hen werd gesteld.

Sigarendoos van het succesvolle merk De Zaaier van de sigarenfabriek De Pionier in Groningen, (bron: Alf van Beem)

Medeoprichter Hindrik van der Woude vervulde jarenlang deze rol van voorzitter. Een huishoudelijk reglement regelde verder tal van zaken. 87

De laatste oorlogsjaren waren gezien de algehele economische malaise die Europa teisterde zwaar voor de fabriek. De takbaksafdeling, die in 1912 van start was gegaan, moest in 1918 worden opgeheven. De verkoop van rook-en pruimtabak verliep moeizaam. De pionier moest opboksen tegen gerenommeerde merken, en deze concurrentiestrijd verloor het bedrijf. In de markt voor sigaren stond het eigen seriemerk De Zaaier sterk. De kwaliteit van deze sigaar werd geroemd!

De in 1918 opgezette groothandel in sigaretten bleek wel succesvol. In 1919 was De Pionier de grootste sigarenfabriek in Groningen en dat zou ze blijven! De werkgeversorganisatie van de Groningse sigarenbedrijven redde het niet en hun fabrieken moesten sluiten door het succes van De Pionier! De Groningse kunstkring De Ploeg maakte voor het sigarenmerk De Zaaier van De Pionier een reclameplaat.

Behalve dat men een artistiek verantwoord beeldmerk wenste, speelde ook de wens om deze groep kunstenaars te steunen. De Pionier kreeg in de naoorlogse jaren te maken met een terugslag als gevolg van de recessie, die duurde van 1920 tot eind 1923. Het aantal medewerkers liep terug van 72 (1920) naar 64 (1924).[643]

Over 1922 leed De Pionier een verlies van 1800 gulden en dat wilde het bedrijf niet naar buiten brengen. Twee geldleningen zorgden voor een dusdanige verlichting van de financiële zorgen dat men eind 1923 opnieuw winst maakte. Doordat de sigarenbranche een lastige bleef, kon De Pionier vanaf 1924 verdere achteruitgang niet voorkomen. In 1926 was het aantal werknemers in de fabriek teruggelopen naar 56. Dit ondanks het opzetten van een nieuwe bedrijfsactiviteit in de vorm van een grossierderij in pijpen.[644]

Daarna groeide de fabriek opnieuw. Bij het 25-jarig bestaan in 1929 telde de fabriek 89

medewerkers. Het bedrijf bleef nauw betrokken bij de vrij-socialistische beweging. De fabriek kende een eigen mannenkoor dat aanvankelijk Excelsior heette maar later De Pionier werd genoemd (met H.W. Franke als dirigent). Dit koor trad talloze malen op tijdens bijeenkomsten van de beweging en telde 45 leden. In Groningen gaf het koor jaarlijks (gratis) ‘volksconcerten!

Hendrik Kok trad vele jaren op als propagandist voor de onafhankelijke vakbeweging. Daarnaast was hij als schrijver van toneelstukken betrokken bij uitvoeringen van zijn stukken in het Noorden.[645]

In 1932 kocht de fabriek een naastgelegen pand. De kantoorruimte kon men op deze wijze uitbreiden. In twee vitrines konden de klanten nu alle producten van De Pionier uitgestald zien. Ook de magazijnen met hun voorraden en de eindproducten kregen in het nieuwe pand een onderkomen.

In het oude gedeelte bleef de fabriek gehuisvest waar de sigarenproductie plaatsvond. Die was grotendeels gebaseerd op ambachtelijk handwerk, waardoor deze sigaren een kwalitatief goede naam hadden. Het bedrijf waarschuwde voor huis-aan-huis verkopers die beweer den sigaren van De Pionier aan te bieden. Die werden echter uitsluitend verkocht via het eigen netwerk van winkeliers. Dit nieuwe pand moest, waarschijnlijk als gevolg van de crisisjaren, in 1938 weer worden verkocht.[646]

Overige CCB-groepen

Naast drukkerij Volharding en sigarenfabriek De Pionier kende de stad Groningen nog twee bedrijven die waren aangesloten bij de GGB. Gedurende de jaren twintig draaide bakkersassociatie De Pionier eerst in de Van Sijsenstraat en later in de Joachim Altinghstraat.

Deze groep werd in 1922 erkend als GGB lid en bestond in ieder geval tot eind 1929. Tot de oprichters behoorde Jan Wietzes, een syndicalist die overleed in februari 1928. De onderneming telde vijf leden. Koene op t Zand zette het bedrijf voort als persoonlijke onderneming. We weten niet wat hiertoe de aanleiding vormde. In de stad was ook een groep glazenwassers actief die enige tijd tot de GGB behoorde.[647]

Ook in Sappemeer bestond van oudsher een GGB-groep. Als gevolg van de talloze uitsluitingen na de verloren spoorwegstakingen van 1903 besloten de vrije socialisten in dit dorp tot de oprichting van de Vereniging Gemeenschappelijk Grond bezit. Dit bleek te hoog gegrepen, want dit initiatief eindigde in 1904. Een nieuwe Vereniging Gemeenschappelijk Bezit bleek wel levensvatbaar. Vanaf 1 maart 1905 exploiteerde deze vereniging in Sappemeer, nadat de leden hiervoor het benodigde kapitaal bijeen hadden gebracht, de kruidenierszaak GB. In 1907 erkende de GGB deze zaak als werkende groep.

In de loop der jaren ging het gestaag beter met de winkel. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog doorkruiste verdere uitbreiding van de activiteiten. Het bedrijf moest een zekere teruggang accepteren. In 1919 kon evenwel een tweede gemeen schappelijke zaak worden geopend, namelijk koffiebranderij en theehandel De Pionier. Dit bedrijf moest zijn omzet ook buiten Sappemeer halen om te kunnen renderen. Vertegenwoordiger Johannes Kok uit Groningen realiseerde in snel tem po verkooppunten in het gehele Noorden. In Friesland behartigde Hendrik Kramer de belangen van het bedrijf. Meestal schakelde men winkeliers in die banden met de beweging hadden. Veel geestverwanten dronken echter koffie en thee van andere merken. In 1930 kampte de koffiehandel met een fors verlies dat mogelijk tot een faillissement kon leiden. De leden van De Pionier weigerden de beide activiteiten te scheiden uit vrees voor werkloosheid, maar in 1932 moesten de bedrijfsactiviteiten van de koffiebranderij worden gestaakt.[648]

Drewes Poelstra dreef de winkel in de Wilhelminastraat in Sappemeer. Hij was de opvolger van Willem Sprik, die de rol van koffiebrander op zich nam. Sprik speelde een zeer actieve rol in de beweging. Poelstra, dienstweigeraar van het eerste uur, was een vooraanstaand figuur in de beweging in Sappemeer en had zitting in de exploitatiecommissie van De Arbeider. Door de impasse met de koffiebranderij De Pionier kwam ook de goed draaiende winkel in de problemen.

Het dwong Poelstra eind 1932 tot het aanvragen van het faillissement van deze zaak om te redden wat er te redden viel. De leden van De Pionier hadden inmiddels de vereniging verlaten. Nadat het faillissement was uitgesproken, werd de vereniging GB in 1933

Pamflet van de Groninger afdeling van

de GGB uit 1934 vanwege 1 mei.

(bron: Archief drukkerij Volharding)

De koffie-en theehandel van De Pionier

in Sappemeer rond 1930. In de deuropening

staat waarschijnlijk de koffiebrander Willem

Sprik, die een centrale rol speelde in de

GGB-afdeling van Sappemeer

(bron: Veenkoloniaal Museum)

geliquideerd. Poelstra kocht de winkel uit het faillissement en zette deze voort als particulier bedrijf.[649]

Voorts telde de GGB in de provincie Groningen een winkel in het dorp Woldendorp, die in 1923

werd opgericht. Deze bescheiden onderneming dreef in de jaren twintig op de plaatselijke GGB-afdeling, waarvan Henk de Groot sr. secretaris was.

Door al deze bedrijvigheid in de provincie Groningen namen de Groningers een sterke positie in binnen de GGB. Niet alleen was sigarenfabriek De Pionier het grootste aangesloten bedrijf, de afdeling Groningen van de GGB telde in de jaren twintig ook de meeste leden. Vooral in de periode 1920-1925 vonden veel sociaal-culturele activiteiten plaats, zoals jaarlijkse landdagen, cursussen en openbare vergaderingen.[650]

De GGB-afdeling in Groningen was bovendien veelal betrokken bij activiteiten van de vrij-socialistische beweging in de stad, zoals bij de jaarlijkse 1-meivieringen en de ‘Nooit Meer Oorlog’-

manifestaties. Soms vonden propagandabijeenkomsten plaats, zoals in november 1929 in Het Concerthuis, waar Methöfer sprak en het mannenkoor van De Pionier zong.[651]

In de jaren dertig kalfde de GGB af. De economische omstandigheden dwongen tal van bedrijven het bijltje erbij neer te gooien. In het Noorden wisten alleen drukkerij Volharding en sigarenfabriek De Pionier de malaise te overleven.

5. Vrijdenkersvereniging De Dageraad

De Nederlandse vrijdenkers, verenigd in De Dageraad, stonden na afloop van Eerste Wereldoorlog op een keerpunt. De beweging was sterk vergrijsd en velen meenden dat de rol van de vereniging was uitgespeeld. De oorlogsperiode had men goed doorstaan, al was bij het losbarsten van het wapengeweld van kerkelijke zijde gesteld dat het vrijdenken en de toenemende ontkerkelijking de oorlog als een gericht van God over de mens hadden afgeroepen. Na deze beschuldiging volgde er meteen een protestvergadering. Een congres van vrijdenkers nam een motie aan waarin gesteld werd dat juist het militarisme bestreden diende te worden. In 1916 verscheen van de hand van hoofdbestuurslid Bernard Reyndorp het boek In de greep van het barbarisme. In deze vroege sociaalpsychologische studie weet deze anarchist het uitbreken van de oorlog aan het culturele verval van de westerse samenleving, wat een gevolg was van het industrieel kapitalisme.

Menselijke verhoudingen verzakelijkten hierdoor steeds meer, wat een algehele sociale ontzieling tot gevolg zou hebben.[652]

De controverse tussen communisten en anarchisten bleef De Dageraad grotendeels bespaard. De organisatie van de vrijdenkers was en bleef in hoofdzaak het terrein van de vrije socialisten. Als vrijdenkers bekritiseerden zij in toenemende mate het dogmatisme van het Sovjetcommunisme, terwijl de CPH enigszins wantrouwend tegenover een ‘gemengde’ organisatie als De Dageraad bleef staan. Communistische vrijdenkers werden om deze reden geen lid van de organisatie.[653]

De voorzitter van de sterkste afdeling van De Dageraad, die in Amsterdam, bracht na de oorlogsperiode nieuw elan in de vrijdenkersbeweging. Jan Hoving, een manden-en meubelmaker, was gedurende het Interbellum het boegbeeld van De Dageraad. Hij wakkerde de strijdbaarheid van de vrijdenkers aan. Op het congres van 1919 pleitte hij met succes voor een actief ingesteld atheïsme, waarna het verenigingsleven een geweldige opgang maakte. Gewaagd was zijn plan om voor de gehele winter een schouwburg in Amsterdam af te huren om daar op de zondagochtend ‘volksvoordrachten’ te houden. Men zette een moderne reclamecampagne met grote aanplakbiljetten en krantenadvertenties op om De Grootste Volksuniversiteit’ aan te kondigen. De belangstelling voor de eerste ochtend, waar de uitgetreden dominee N.J. Pabon uit Kampen sprak over natuurlijke religie, was zo overweldigend dat zo’n duizend mensen niet naar binnen konden.[654]

Ook buiten Amsterdam sloeg het atheïsme van De Dageraad aan. Een tournee in 1919 en 1920, met Pabon als spreker, voerde grotendeels door het Noorden en was zeer succesvol. In veel plaatsen waar de oud-predikant een spreekbeurt hield, richtte men afdelingen van De Dageraad op en werden abonnees geworven. Hoving begeleidde Pabon op diens tournee door het Noorden en koesterde hieraan dierbare herinneringen. Vooral de trotse Friese arbeidersjeugd, die in groten getale de bijeenkomsten bezocht, soms na urenlange fietstochten, kon hem bekoren. ‘Debaters van een jaar of twintig, reuzen van lichaam, die hun klompen uittrokken als zij op het podium verschenen en in hun woorden blijk gaven van een groote weetgierigheid en een gaaf perceptievermogen.’ Daarbij zaten ook jongeren uit meer gefortuneerde milieus, zoals kinderen van dominees die het geloof vaarwel hadden gezegd en zoons van welgestelde boeren ‘die evengoed overweg konden met de boeken van de bekendste filosofen als met het graven van een sloot.[655]

De honderdste geboortedag van Multatuli, 2 maart 1920, greep men aan om een reeks bijeenkomsten en opvoeringen van Vorstenschool te organiseren. Een flink aantal daarvan vond plaats in het Noorden. Door deze vergroting van het aantal activiteiten steeg het ledental van De Dageraad van 1190 (negentien afdelingen) begin 1919 naar 2500 leden (22 afdelingen) eind 1920.

Vooral de bijeenkomsten op de zondagochtend in de grote steden trokken duizenden mensen. Debat vergaderingen met theologen stonden garant voor ongekend spektakel.

Vrijdenkersorganisatie De Dageraad voerde in de jaren twintig succesvol actie voor kerkafscheiding. (bron: IISC) Naast Hoving was de jonge anarchist Anton Constandse een publiekstrekker. Hij kreeg een reputatie als een gevreesd debater met een grote kennis van zaken Opzien baarde hij met geruchtmakende redevoeringen die provocerende titels meekregen als ‘God is het kwaad! Vanaf 1920 raakte Constandse betrokken bij Dageraad en haar periodieken. Vanaf eind 1922 heette het officiële verenigings gaan De Vrijdenker, dat onder redactie van Hoving wekelijks verscheen op krant formaat. De oplage bedroeg weldra vierduizend stuks.[656]

Zo droeg De Dageraad flink bij aan de toenemende ontkerkelijking in ons land , die zich na de Eerste Wereldoorlog versneld voortzette. Dit zette kwaad bloed bij het christelijke volksdeel. In 1924 kregen de nieuwe statuten van De Dageraad geen koninklijke goedkeuring. Minister Heemskerk was van mening dat het atheistische standpunt van de vrijdenkers ‘de in God haar oorsprong vindende normen voor het leven terzijde stelt, en mitsdien zich richt tegen de goede zeden. Het congres van De Dageraad sprak zich naar aanleiding van deze weigering uit voor een sterkte campagne om mensen ertoe te bewegen zich van de kerk af te scheiden. In 1920 had een dergelijke campagne in korte tijd geleid tot veertienhonderd uitschrijvingen.[657]

Het niet verkrijgen van koninklijke goedkeuring wierp een drempel op voor het lidmaatschap. De verslechterende economische omstandigheden in de periode 1920-1923 droegen bij aan een dalend ledental. De contributie drukte zwaar op het budget van menig arbeidersgezin. De aanhang van De Dageraad bestond met name uit arbeiders. Voor de vrij-socialistische milieus kwam daarbij dat het gebruikelijk was lid te zijn van meerdere verenigingen. Halverwege 1925 bedroeg het aantal leden zestienhonderd (23 afdelingen). Aan het militante karakter van de vrijdenkers deed dit geen afbreuk.

De statuten werden in 1927 in gewijzigde vorm alsnog goedgekeurd. De omstreden term ‘atheïsme’

verdween uit de tekst en werd vervangen door de zinsnede ‘bevordering der vrije gedachte![658]

De meest actieve afdeling van De Dageraad in het Noorden bleef die in de stad Groningen. De afdeling scheidde zich in oktober 1919 af van de landelijke vereniging om zelfstandig verder te gaan, maar behield wel de oude naam. De Groningse groep was met haar 150 leden bijzonder groot.

Op zondagochtenden organiseerde ze vaak grote bijeenkomsten in het eigen gebouw Ons Huis (Hereweg 49). Debatvergaderingen met kerkelijke vertegenwoordigers ontbraken niet op het program, zoals dat tussen de gewezen priester Jos van Veen en de katholieke propagandist De Waal.

Discussies over het ‘al dan niet bestaan van een God’ trokken honderden mensen. Een tournee eind 1922 van zeven bijeenkomsten met Jos van Veen door het Noorden leverde dertienhonderd bezoekers op. Ditmaal gaven geestelijken, die hun aanhang verboden deze lezingen te bezoeken, geen gehoor aan de uitnodiging tot debat.

Dergelijke tournees vonden in de jaren daarna regelmatig plaats in het Noorden. In 1923 werd er een georganiseerd met Anton Constandse, in 1924 met de gewezen Franciscaner monnik David de Kok (die nadien zou terugkeren naar de katholieke kerk) en opnieuw een met Jos van Veen. De invloed van de kerken in het Noorden was in de jaren twintig nog altijd aanzienlijk. Met zekere regelmaat meldde De Arbeider dat geestverwante arbeiders om werk te kunnen krijgen verplicht werden kerkdiensten bij te wonen en dat het kerkgeld werd ingehouden op hun loon. Katholieke geestelijken dreigden met het niet toedienen van de heilige sacramenten wanneer betrokkenen zich inlieten met het socialisme.[659]

De Groningse groep gaf jaarlijks een eigen blad uit: De Vrijdenker, uitgave van vereeniging ‘De Dageraad’ te Groningen. In een oplage van tienduizend exemplaren verspreidde men deze krant gratis. Populair waren de bazaars en kinderfeesten.

De afdeling Hoogezand-Sappemeer van De Dageraad gaf in 1932 een eigen krant uit, die gratis werd verspreid.

En als de christelijke kinderen Kerstmis hadden, hadden wij dat Dageraadskinder feest. Dat was gewoon geweldig.’ De kinderfeesten waren een welkom alternatief voor de officiële feestdagen. Er namen vele tientallen kinderen aan deel, die zongen en toneelvoorstellingen gaven. De drijvende krachten achter deze kinder activiteiten waren Wolter Wolters en zijn vrouw Lamberta Jonas.

Wolters schreef vaak zelf de op te voeren stukken en stimuleerde de kinderen zich creatief te ont plooien.[660]

De Groningse Dageraadgroep organiseerde jaarlijks op Koninginnedag, samen me het Plaatselijke Arbeidssecretariaat (PAS) en de Vrije Groep, eveneens een kinder activiteit. De ene keer was het een bioscoopvoorstelling, de andere een feest in de bossen van Roden. Het doel was de kinderen een gezellige dag te bezorgen en ze tegelijkertijd te onttrekken aan de invloed van de officiële Oranjefeesten.

Op Dageraadfeesten werden declamatiewedstrijden gehouden waarbij de deel nemers voordroegen uit werken van vrijdenkers en socialisten als Herman Heije mans, Multatuli, Henriette Roland Holst, Herman Gorter en Carel Steven Adama van Scheltema.[661]

De Groningse Dageraad kende een brede samenstelling qua achtergrond en overtuiging. De invloed van de vrije socialisten in de Groningse afdeling was echt groot. Naast Wolter Wolters maakte ook Balster Jan Ploeger jarenlang deel uit van het bestuur.

De noordelijke afdelingen van De Dageraad hielden in 1932 eigen landdagen in Assen.

(bron: drukkerij Volharding)

Activiteiten in stad en provincie vonden veelvuldig plaats samen met vrij-socialistische groepen of sprekers. Ze werden steevast aangekondigd in De Arbeider.

De oprichter van de Groningse afdeling, Schansema, klaagde in 1928 dat de vereniging zo eenzijdig anarchistisch was geworden dat de algemene vrije gedachte was verdwenen. Zijn opvatting werd van meerdere kanten hartstochtelijk bestreden. Bé Meijer wees er bijvoorbeeld op dat Schansema zelf als niet-anarchist meerdere malen voor de afdeling had gesproken, net als andere prominente vrijdenkers. De Groningse Dageraad ‘wordt dan ook niet gevormd door menschen die allen hetzelfde denken, maar door personen, die voor het denken dezelfden eisch stellen, n.1. het onbelemmerd gebruik der rede’.[662]

Ook toenmalig secretaris R.A. Molenberg, die evenmin van vrij-socialistische huize was, reageerde op Schansema. Hij weet het feit dat niet alle vrijdenkers zich aansloten aan zekere politieke belangen. Een zekere groep vergaapte zich volgens Molenberg aan de stelling ‘Godsdienst is privaatzaak’ waarmee hij op de heersende opvatting bij sociaaldemocraten doelde. Nadat Schansema in de discussie zijn gelijk niet wist te halen, scheidde hij zich af en probeerde hij een Dageraadsafdeling op te richten die een’ ruimer standpunt’ zou innemen. Hoewel hij in het blad De Vrijdenker alle ruimte kreeg om zijn initiatief te bepleiten, bleven de leden bij de bestaande vereniging.

In 1932 sloot de Groningse vereniging zich weer aan bij de landelijke Dageraad in de overtuiging dat daarmee de verspreiding van de vrije gedachte effectiever zou verlopen. Zowel de Groningse vereniging als de plaatselijke afdelingen in de provincie liepen elkaar voor de voeten bij hun activiteiten. Enige jaren daarvoor hadden de Groningers zich aangesloten bij de afdeling van de Vrijdenkers Radio Omroepvereniging (VRO).

De autoriteiten volgden de VRO met argusogen. Tijdens de eerste uitzending, met een rede van Jan Hoving over ‘Mussolini als vrijdenker en als onderdrukker der vrije gedachte! draaide de Radio-Omroep Controle Commissie meteen al de knop om omdat de inhoud beledigend werd geacht voor de premier van een bevriende mogendheid. De afdeling Groningen meende: ‘Nu is algemeen bekend dat Mussolini vroeger was: Vrijdenker, links socialist, antimilitarist, antiklerikaal. Dat nu een opsomming van deze feiten, zoals Hoving deed, nooit iets beleedigends kan zitten, snapt ieder met een beetje gezond verstand. (…) Intusschen zijn we de heeren dankbaar voor de gratis reclame die ze voor ons gemaakt hebben. In verschillende plaatsen heeft Hoving nadien zijn rede gehouden voor volle zalen.’[663]

Nadat de Radio-Omroep Controle Commissie vier uitzendingen op voorhand had verboden en negen gecensureerd, ontnam deze instantie in 1936 de VRO de gehele zendtijd, één uur per maand.

Dit gebeurde na een felle campagne van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB).

Verantwoordelijk minister De Wilde gaf zonder schroom toe aan de nationaalsocialisten en trok de zendmachtiging in.

Als gevolg van tournees van De Dageraad door het Noorden kwamen verschillen de afdelingen tot stand. Anton Constandse hield gedurfde toespraken met prikke lende titels als ‘Kan er een God zijn?’ en ‘Heeft Jezus Christus geleefd?. In het begin van de jaren twintig richtte men afdelingen op in Bolsward, Emmer-Compascuum, Sneek en Stadskanaal. In al deze plaatsen speelden vrije socialisten een hoofdrol in de afdeling.

In de kleinere plaatsen in het Noorden was afdelingen vaak geen lang leven beschoren. Niet alleen kampten de vrije socialisten met geldgebrek, zij moesten ook hun aandacht verdelen over meerdere organisaties. In 1927 stond alleen de afdeling van Sneek nog overeind. Naast de Dageraadgroep in de stad Groningen waren er afdelingen in Sappemeer (met de vrije socialist Jan Drenth als voorzitter), Leeuwarden en Heerenveen. De vrije socialist Cees Bosma speelde een voorname rol in de afdeling van Heerenveen. Hij trad vaak op als spreker. Tot halverwege de jaren twintig maakte hij ook deel uit van het hoofdbestuur van De Dageraad.[664]

Na 1929 maakte de vrijdenkersvereniging een bloeiperiode door, die duurde tot 1933. De drie noordelijke provincies werkten samen in een Gewestelijke Vrijdenkers Propagandacommissie waarvan de Groninger Bé Meijer het secretariaat voerde. Naast grote openbare bijeenkomsten werden ook Landdagen georganiseerd, zoals in 1933 in Rolde. In deze periode werden verschillende afdelingen in het Noorden opgericht (Emmer-Compascuum, het Bildt en Gorredijk).

De afdeling Appelscha sloot zich aan op 15 oktober 1932, met 21 leden. Het bestuur bestond geheel uit vrije socialisten. Een propaganda-feestavond eind oktober werd zo druk bezocht dat velen genoegen moesten nemen met een staanplaats.[665]

Onder aanvoering van Jan Hoving bestreden de vrijdenkers fel het opkomend fascisme, het nazisme en het antisemitisme. Dat zinde de NSB allerminst. Deze partij had niet alleen bijgedragen aan het verbod van de VRO, maar bepleitte ook het opheffen van De Dageraad zelf. Een bijeenkomst van de vrijdenkers in Utrecht werd verstoord door een knokploeg van de NSB; ze gooiden met rotte eieren, tomaten en vuurwerk. De uit Amsterdam afkomstige nationaalsocialisten bestormden het podium, waar een flinke knokpartij volgde. De NSB-top verdedigde deze aanval. Een uitnodiging van De Dageraad aan de NSB voor een debat weigerde deze partij.[666]

Na 1933 zette de neergang van de vereniging in. In 1936 bedroeg het ledental dertienhonderd, terwijl het aantal afdelingen daalde van 39 naar 32. De oplage van het weekblad De Vrijdenker bedroeg in dat jaar 3500 exemplaren, terwijl er negentienhonderd abonnees waren. De meeste afdelingen in het Noorden wisten zich te handhaven, al vereiste dat soms grote inspanningen.[667]

6. De Algemeen Nederlandse Geheelonthouders Bond (ANGOB)

Nederland was politiek zeer verdeeld over tal van kwesties, maar over de bestrijding van drankmisbruik was men tamelijk eensgezind. Het ideaal van de geheelonthouders vond erkenning en was rond 1920 maatschappelijk geaccepteerd geraakt. Binnen de ANGOB leverde dit gemengde gevoelens op, zoals bij Nico Jan Schermerhorn. In het jubileumnummer van De Geheelonthouder, dat verscheen naar aanleiding van het 25-jarig bestaan in 1922, schreef hij: ‘Misschien zelfs is ’t nog wat moeilijker geworden, omdat we geen tegenstand, geen openlijken tegenstand meer ontmoeten en omdat we staan voor welwillende onverschilligheid en vriendelijke onaandoenlijkheid.’ Toch kregen de verdiensten van de beweging waardering. Er was sprake van ‘meer gezondheid, meer beschaving, meer huiselijk geluk, meer financiële welvaart en meer belangstelling in velerlei levensvragen.

Na de Eerste Wereldoorlog telde de organisatie rond de zeventig afdelingen met in totaal ruim drieduizend leden. De oplage van weekblad De Geheelonthouder bedroeg tienduizend exemplaren, beduidend minder dan de vijftienduizend die in 1914 werden verkocht. Deze niettemin hoge oplage werd bereikt door veelvuldig met de krant te colporteren. Ook in de jaren twintig bleef dit een effectief en populair middel om de geheelonthouding te propageren. De ANGOB, met zijn overwegend vrij-socialistische aanhang, colporteerde meer dan andere, veel grotere drankbestrijdingsorganisaties. Dit gold overigens niet alleen voor de eigen geschriften, maar ook voor goede lectuur van andere organisaties die in het geweer kwamen tegen de drankzucht.

Sektarisch was men in dit opzicht bepaald niet.

De vrije socialisten bleven zich onderscheiden door het verband dat zij legden tussen het misbruik van alcohol en het maatschappelijk systeem, dat voor veel mensen een ellendig bestaan opleverde.

Op een openluchtbijeenkomst in Finsterwolde stelde Willem Giezen, de bekende vrij-socialistische propagandist uit Leeuwarden, onomwonden dat strijd tegen alcohol strijd tegen het bestaande kapitalistisch systeem betekende. In Friesland organiseerden ANGOB-afdelingen regelmatig bijeenkomsten met de IAMV om dergelijke maatschappelijke verban den duidelijk te maken, zoals in juli 1919 in het Friese Beetgum: ‘Beiden, en het militarisme en de alcohol zijn twee grote parasieten die knagen aan de welvaart der volkeren over de geheele wereld.’ In de Zuidoosthoek van Friesland werkten beide organisaties in de jaren twintig vaker samen.[670]

Men stelde waar het de aanpak van het alcoholprobleem betrof geen enkel ver trouwen in de overheid. Wolter Wolters, sprekend voor de ANGOB-afdeling Groningen, verwachtte meer van de strijdwijze van de vrij-socialistische beweging. De staat doet nooit iets anders dan verbieden en daar wordt het alcoholvraagstuk niet mee opgelost. Neen, de strijd tegen koning Alcohol moet met de wapens van zelfverheffing en geestelijke ontwikkeling blijvend worden gestreden en dan alleen vormt men een geslacht van niet-drinkende menschen.’ Ook de Wet op de Plaatselijke Keu ze, die werd aangenomen in juni 1924 en op grond waarvan gemeenten een lokaal alcoholverbod konden instellen, verkreeg niet de steun van de ANGOB, zoals hoofdbestuurslid Hendrik Kaspers in een brochure uiteenzette.

Jonge vrouwen van de ANGOB waarschuwen tegen de gevaren van alcohol.

Jan Bijlstra meende:’ …door wetten en voorschriften roeit men de bedwelmingszucht niet uit. En daar moet het naar toe. Vruchtbare strijd tegen het drankkwaad voeren we slechts door de propaganda van mens tot mens.‘[671]

De belangrijkste gebeurtenis voor de geheelonthouders was de jaarlijkse nationale Blauwe Week, waaraan alle drankbestrijders een steentje bijdroegen. In 1922 waren hiervoor in Groningen op straathoeken ‘pakkende leuzen’ aangebracht en reden de trams rond met blauwe vlaggetjes. Blauw was de kleur van de geheelonthouders. De vrij-socialistische geheelonthouders organiseerden een bijeenkomst in De Hoogte in samenwerking met de Vereniging van Geheelonthouders onder Spoor en Tramwegpersoneel. Het ANGOB-zangkoor Abstinentia, dat in 1916 was opgericht, trad op en er was muziek van Het Veilig Spoor. In Hoogezand-Sappemeer stak de ANGOB-afdeling vaak veel werk in de Blauwe Week. In 1925 pende men deze week met de traditionele verkoop van blauwe bloempjes. Daar’ aast werden manifesten verspreid, hield men een propagandatocht, waren er muziekuitvoeringen en werd de film De vloek van den alcohol vertoond.[672]

Tijdens deze Blauwe Weken bleven incidenten niet uit. In 1920 werden geheelonthouders uit de stad Groningen, die de afsluitende bijeenkomst in Paterswolde wilden bijwonen, geconfronteerd met een dronken trambestuurder. Ondanks protesten moest men genoegen nemen met deze beschonken bestuurder. Het alternatief was af te zien van de reis. In 1919 moest de feestelijke nieuwjaarsbijeenkomst van de ANGOB-afdeling van Hoogezand-Sappemeer voortijdig worden beëindigd door toedoen van drie dronken lieden. Ze waren heimelijk binnengedrongen en brachten de zaal in rep en roer![673]

Het merendeel van de afdelingen organiseerde de jaarlijkse Blauwe Week ter plaatse samen met andere drankbestrijdingsorganisaties. De ANGOB werkte uitstekend samen met deze organisaties.

Over en weer nodigde men sprekers uit, ze organiseerden samen grotere, regionale, propagandistische meetings en ze bezochten eikaars feestelijke bijeenkomsten. Een enkele keer werkte men samen in commissies die van overheidswege werden ingesteld, zoals in 1919 ter bestrijding van het toenemend drankmisbruik in de veenstreken.[674]

‘De Droge Kroeg’

In de stad Groningen waren vrije socialisten betrokken bij een bijzonder hulpverleningsproject voor alcoholisten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de Vereeniging tot drankbestrijding ‘Het Groninger systeem in de Droge Kroeg’ opgericht. De bedoeling was een café waar geen alcohol verkrijgbaar was te exploiteren voor alcoholisten. Enige jaren later wijzigde de naam in Drankbestrijdervereniging Nieuw Leven. De toeloop van drankzuchtigen was zo groot dat men al snel moest uitzien naar een ander pand. Jarenlang was De Droge Kroeg, zoals de zaak bekend stond, gevestigd aan de Kostersgang en hij was een begrip in de stad.

Nieuw Leven kende leden en aspirant-leden. Leden waren zij die lid waren van een geheelonthoudersorganisatie. Aspirant-leden waren degenen die het bestuur erkende en toeliet wanneer zij bereid waren zich drie maanden lang ‘te oefenen in geheelonthouding! Nieuw Leven steunde om deze reden het Geneeskundig Consultatiebureau voor Drankzuchtigen.[675]

Lidmaatschap van de vereniging stond los van iedere overtuiging. De hulpverlening stond voorop, vooral door een alternatief te bieden voor de gewone cafés. Arbeidersvrijwilligers haalden mensen die veroordeeld waren wegens dronkenschap van huis of van hun werk om in arbeiderssfeer met gelijkgezinden de avond door te brengen. Vrij-socialistische arbeiders kwamen er ook en zij namen collega s mee die moeilijk zonder drank konden. Op deze wijze trachtten zij persoonlijk een steentje bij te dragen aan het overwinnen van drankproblemen bij mensen die ze kenden.[676]

Het pand van de Droge Kroeg in de Kostersgang

in Groningen. (foto S.j. Bouma, bron: Groninger

Archieven)

In De Droge Kroeg heerste een sfeer als in elk ander café, maar dan zonder alcohol. Men wilde de drinker ervan overtuigen dat gezelligheid zonder alcohol heel goed mogelijk was. De bezoeker kon er biljarten, kaarten en dammen. Er waren leerzame avonden over allerlei onderwerpen en er bestond gelegenheid te zingen, muziek te maken en toneel te spelen. Er was ook een leestafel met diverse lectuur. Onder deze bladen bevonden zich in ieder geval De Wapens Neder van de IAMV en De Arbeider. De conciërge van De Droge Kroeg, die in het pand woonde, was de vrije socialist en antimilitarist Klaas Tillema.[677]

Na verloop van tijd werd aan de kroeg een kosthuis verbonden. De bewoners had den veelal een justitieel verleden. Via het kosthuis werd hen een vorm van alternatieve reclassering aangeboden.

Plaatsing gebeurde in de regel via het eerdergenoemde consultatiebureau. Aan de kostgangers kon, wanneer zij niet over geld beschikten, een renteloos voorschot worden verstrekt dat terugbetaald werd door het in te houden op het loon.

Het propageren van een levenswijze zonder alcohol kreeg ook gestalte in een aantal clubs dat onder de vleugels van De Droge Kroeg tot stand kwam. Bij de Spekclub kon men sparen - met zegelboekjes - voor varkensvlees onder het motto Geen fuifjes, alles voor het huisgezin’! In 1928

telde de club 333 leden, waarvoor 42 varkens geslacht moesten worden. Dat leverde 5.000 kilo vlees op. Hetzelfde principe gold voor de Brandstoffenclub, waarvandaan men kolen kon krijgen, en de Aard-appelclub. Ook Geheelonthouders hengelclub De Vriendschap had zijn thuisbasis in De Droge Kroeg. Voorts werden talloze sociaal-culturele activiteiten en uitstapjes georganiseerd.[678]

In de periode van 1915 tot 1940 werden 2279 mensen begeleid via Nieuw Leven, waardoor meer dan de helft van de verslaafden die in het café kwamen genas van de alcoholverslaving.124 In De Droge Kroeg kwamen tevens veel bezoekers die de gezelligheid van een café waar geen alcohol werd geschonken wisten te waarderen. ‘Leider’ van De Droge Kroeg was de van het Leger des Heils afkomstige onderwijzer P. Bosch, die deze positie verwierf via het Consultatiebureau voor Alcoholisme. Na de Tweede Wereldoorlog verdween deze voorziening.[680]

Café De Eendracht was in de stad Groningen een andere droge kroeg. Het pand, eigendom van de gelijknamige vakbond van de plaatselijke meubelmakers, werd het vergaderlokaal van het PAS-Groningen in de periode van 1919 tot 1924, toen men een eigen pand in de W. A. Scholtenstraat kocht. Dit was de stamkroeg van Derk Ploeger. ‘Ze hadden daar een prachtige lectuurtafel met alle bladen van de vakbeweging ‘De Dageraad’ en de antimilitaristische beweging. Dan dronk ik daar voor 5 cent een kop chocola of koffie. Boven was een vergaderlokaal, waar de vrijdenkers, de JVO

(Jeugdbond Voor Onthouding), de Zaaier en de CPN vergaderden. Dit was in de twintiger jaren, later is het een gewoon café geworden!‘[581]

Voor de ANGOB-afdeling was De Droge Kroeg een geschikte vergaderruimte. Menig zaalhouder moest weinig hebben van drankbestrijders, omdat ze weinig verteerden. Dit bracht de Leeuwarder geheelonthouders in grote problemen, aangezien zij in geen enkele zaal meer welkom waren!12’ Er waren maar weinig gelegenheden die alcoholvrij waren. Het café van Siemen Brinksma in Jubbega, de lokale voorman van de vrije socialisten, was dat bijvoorbeeld wel en dat gold ook voor het Volksgebouw dat in 1930 op initiatief van vrije socialisten in Sappemeer tot stand kwam. Slechts enkele afdelingen of groepen drankbestrijders beschikten over een eigen pand. Een gunstige uitzondering vormden de geheelonthouders in het bij Sappemeer gelegen Zuidbroek, die gebruik maakten van Ons Gebouw, een pand dat door vele progressieve en maatschappelijke groepen werd geëxploiteerd en benut, mede omdat het over een toneel beschikte.[683]

De culturele verenigingen

Veel ANGOB-afdelingen kenden eigen zang-, muziek-en toneelverenigingen, die een cultureel element toevoegden aan de diverse activiteiten. De zangkoren voerden de boventoon, zoals Abstinentia uit Groningen en Kunst na Arbeid in Gorredijk. De afdeling Terwispel kende rond 1920

een toneelvereniging die zelfstandig uitvoeringen verzorgde. Dit leverde niet altijd geslaagde avonden op. In Sint Jacobiparochie liep een propaganda-avond met toneelspel uit op een fiasco.

De geringe opkomst was te wijten aan het slechte spel van enkele toneelspelers tijdens een eerdere opvoering! De afdeling in Emmer-Compascuum organiseerde in 1936 een heuse toneelwedstrijd waaraan groepen uit Hoogezand-Sappemeer, Nieuwe Pekela en Nieuw-Weerdinge deelnamen.[684]

Drukkerij Volharding in Groningen gaf ook toneelstukken uit, waaronder verschillende met een geheelonthoudersstrekking, zoals Verwoest Geluk. Schrijver van dit stuk was Hendrik Kok, vertegenwoordiger van sigarenfabriek De Pionier. Daarnaast beschikten de geheelonthouders in de stad Groningen over een eigen voetbalclub, de Geheelonthouders Voetbal Club (GOVC), waarvan ook vrije socialisten als Derk Ploeger lid waren.[685]

In kringen van geheelonthouders was het gezinsbudget ruimer dan in gezinnen waar wel gedronken werd. Daardoor liepen zij er beter gekleed bij dan anderen en was er geld voor fietsen, boeken, bladen en lidmaatschappen van verenigingen. Dit kwam uiteraard de sociale vorming van de gezinsleden ten goede, terwijl ook hun mobiliteit toenam. De keerzijde van de drankbestrijding was dat bepaalde visite wegbleef omdat de fles niet meer op tafel kwam. De omgang met geestverwanten kreeg wel een stimulans.[686]

Regionale samenwerking

In Groningen bestond tussen beide wereldoorlogen een Gronings (Drents) Provinciaal Propaganda Comité (GDPPC) dat bijeenkomsten organiseerde. Het kwam in 0 door toedoen van Hendrik Kaspers tot stand als een samenwerkingsverband een aantal Groningse afdelingen. Na de Eerste Wereldoorlog werd dit Comité weer leven ingeblazen. Er ging een sterke samenbindende werking van uit. Het comite organiseerde kadercursussen en trachtte nieuwe afdelingen op te richten. Het organiseerde twee autopropagandatochten door de provincie, plaatste propagandaborden en gaf 25.000 kaarten, teksten, liedjes en pamfletten uit.

Vrije socialisten speelden een belangrijke rol in dit Comité. In de jaren twintig verzorgde Sam Nijveen het secretariaatswerk. Watse Heeringa vervulde gedurende de jaren dertig de rol van voorzitter. In 1930 kende de ANGOB in Groningen acht afdelingen en in Drenthe was er één.[687]

In de jaren twintig bleven het ledental van de ANGOB en de oplage van De Geheelonthouder vrijwel constant. De economische crisis van de jaren dertig zorgde voor een daling van het ledental en van die van de oplage van dit blad. Het stilaan verdwijnen van zichtbare alcoholellende in de samenleving speelde een rol bij de achteruitgang. De drankconsumptie vertoonde na de eeuwwisseling een sterk dalende lijn. Nu de noodzaak tot het krachtig onder de aandacht brengen van het geheelonthoudersstandpunt minder urgent was geworden, veranderde het karakter van de bijeenkomsten. De nadruk kwam meer op het culturele en het gezelligheidsaspect te liggen.

Jaarvergaderingen verliepen in een feestelijke sfeer met voordrachten, optredens van zangkoren en muziek. De afdeling Groningen (140 leden) hield gewoontegetrouw op nieuwjaarsdag zo’n bijeenkomst in de bovenzaal van De Harmonie. De afdeling in Zuidbroek baarde opzien met een verloting waarbij men als eerste prijs twee paarden kon winnen. Mochten deze niet in de smaak vallen, dan was een liefhebber bereid duizend gulden voor de beide dieren neer te tellen! Deze Zuidbroekster Paardenloterij werd een jaarlijks terugkerend fenomeen.

Het Fries Provinciaal Propaganda Comité

In 1937 werd op initiatief van het Gronings Drents Provinciaal Propaganda Comité (GDPPC) in Friesland een soortgelijke organisatie opgezet. Dit Fries Provinciaal Propaganda Comité (FPPC) moest acties tegen drankgebruik beter aanpakken en de onderlinge band tussen de Friese afdelingen verstevigen. Vrije socialist Gelte Hogeveen uit Appelscha maakte deel uit van het bestuur, dat onder voorzitterschap stond van Ids van Dussen. Deze was voorzitter van de zeer actieve afdeling in Sint Jacobiparochie. Voorheen maakte hij deel uit van het hoofdbestuur van de oude Landarbeidersbond.

Door inspanning van dit Comité kwam in Nijehorne een nieuwe afdeling tot stand, met veertien leden. Ook in Friesland werd de ANGOB gedragen door vrije socialisten. Eind jaren dertig telde de ANGOB in Friesland 124 leden, verdeeld over vijf afdelingen. De Friese en de Gronings-Drentse regionale organisaties werkten nauw samen. Beide Comités van de ANGOB hielden in juli 1939 in de alcoholvrije jeugdherberg Us Blau Hiem in Appelscha een gezamenlijk familieweekend. Er waren zo’n 350 tot 400 deelnemers, ‘s Avonds was er een bonte avond met zang, dans en toneel, onder meer van meisjesclub De Korenbloem uit Groningen. Op zondagmorgen vonden onderlinge wedstrijden plaats. Die middag waren er toespraken van hoofdbestuurslid Chris van der Molen uit Winschoten en de voorzitter van de GDPPC, Watse Heeringa. Men sloot het weekend af met zang, volksdans en muziek. De Korenbloem bracht een speciaal voor deze gelegenheid geschreven propagandistisch openluchtspel.133 In 1937, bij het veertigjarig bestaan van de ANGOB, bedroeg het ledental ruim 2300 en de oplage van De Geheelonthouder zo’n 8300 exemplaren.

Slot

De betrokkenheid van vrije socialisten bij het NAS, NSV, IAMV, GGB, De Dageraad en de ANGOB bleef groot. De vrije socialisten ondernamen een belangrijk deel van hun activiteiten onder de vleugels van deze organisaties. Binnen de vrij-socialistische beweging was het gebruikelijk tegelijk lid te zijn van meerdere organisaties. Vanwege de beperkte financiële mogelijkheden moesten daarbij soms keuzes worden gemaakt. In kleinere plaatsen was het vaak dezelfde groep mensen die én de afdeling vormde van een van deze organisaties én tegelijkertijd deel uitmaakte van de Vrije Groep. Dit verklaart deels het relatief grote verloop in afdelingen in dorpen op het platteland in het Noorden.

Alle organisaties waren zeer actief in het propageren van hun gedachtegoed, al liep de belangstelling daarvoor terug en kreeg men minder weerklank dan voorheen. Niettemin bleef de vrij-socialistische beweging in ons land uiterst actief op die maatschappelijke terreinen die de hierboven genoemde organisaties tot hun werkveld rekenden.

NOTEN

aangesloten: fabrieksarbeiders, gemeentewerklieden, grondwerkers en opperlieden, kleermakers, meubelmakers, metaalarbeiders, metselaars, schilders, spoor-en tramwerkers, sigarenmakers, stukadoors, tabaksbewerkers, timmerlieden, tricotagebewerkers, voegers, zie De Arbeid, 19-7-1919» 5-6-192°.

Werd in 1929 voorzitter van de Gemengde Syndicalistische Vereniging in Groningen. Zette zich in voor het Fonds Internationale Solidariteit (FIS). Was in de jaren dertig voorzitter van het syndicalistisch PAS in Groningen en van het Gronings Drents Provinciaal Propaganda Comité van de ANGOB. Tiemen Lenstra (1876-1950) was grondwerker en de vader van Jouke Lenstra. Was voorzitter van het PAS (1919). Hij was niet alleen actief in de vakbeweging maar ook in de Vrije Groep van Groningen en in de exploitatiecommissie van De Arbeider. Vervulde in Groningen talloze organisatorische functies.

de Vos en Bé Meijer; De Arbeider, 30-6-1928.

H7 NIEUW ELAN DOOR DE JONGERENBEWEGING

Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog groeide een generatie jongeren op die nadrukkelijk doordrongen was geraakt van de gruwelijkheden die het wapengekletter met zich had meegebracht.

De Russische Revolutie in 1917 overtuigde hen ervan dat maatschappelijke veranderingen in revolutionaire zin mogelijk waren. Deze politiek bewuste jeugd ervaarde de nadrukkelijke behoefte om zich zelfstandig te manifesteren. Voor jongeren uit vrij-socialistische milieus werd het vanzelfsprekend zich aan te sluiten bij organisaties die zich vormden rond thema’s die ook hun ouders bezig hielden, zoals drankbestrijding en antimilitarisme.

Zo ontstond een anarchistische jongerenbeweging die in meerdere opzichten van belang is geweest voor de gehele vrij-socialistische beweging. Dit geldt ten aanzien van de ideeënontwikkeling en de te volgen koers van de beweging. Daarnaast bracht deze generatie verschillende belangrijke propagandisten voort, die gedurende het gehele Interbellum een vooraanstaande rol speelden binnen de vrij-socialistische beweging.

Dat jongeren zich als groep zo nadrukkelijk in de samenleving manifesteerden, was een nieuw maatschappelijk fenomeen. Daarbij hoorden een eigen levensstijl en uitingsvormen. ‘Deze min of meer geüniformeerde jeugdigen met hun rituelen, geheimtaal, geprononceerd idealisme, demonstratief optreden, hun speciale liederen, dansen, toneelvormen en ceremonieel vertoon, ‘lithurgisch gestileerde verpakking! dat is het historisch fenomeen jeugdbeweging.’1 Dit gold voor jongerenbewegingen als de Jongeren GeheelOnthouders Bond JG het Vrije Jeugd Verbond (VJV), waarbij kinderen uit vrij-socialistische gezinnen zie kortom met hun samen jong zijn in kortom met hun samen jong zijn in een Onthouders Bond JG het Vrije Jeugd Verbond (VJV), waarbij kinderen uit vrij-socialistische gezinnen zich aansloten.

De JGOB was een in 1912 opgerichte ‘blauwe; oftewel alcoholbestrijdende bond die politieke neutraliteit voorstond maar waarin anarchistische en andere revolutionaire jongeren zich prima thuis voelden. De JGOB was een echte jongerenbond en stond niet zoals veel andere jongerenorganisaties onder leiding van volwassenen. Naast de geheelonthouding ais centraal thema kwam ook vegetarisme algemeen voor en er waren heftige discussies over roken. Een ander populair thema betrof het antimilitarisme.

Wij hebben in den oorlog gezien wat het militarisme beteekent, hoeveel miljioenen onschuldige levens het heeft vernietigd, om nog niet eens te spreken van de groote materieele verliezen.

Daartegen te strijden moest ieder mensch zich tot plicht stellen.’ Het dienstweigeren, dat sinds de Eerste Wereldoorlog ingeburgerd raakte in deze kringen, werd sterk gepropageerd. Sport stond weinig in aanzien en de kleding was die van de ‘volbloed-jeugdbewegers! Iemand die deel uitmaakte van de JGOB kon bijvoorbeeld een cape van blauw laken met een capuchon, een lange manchester-broek, een zwarte flambard, een manchesterjasje, een schillerhemd, sandalen en een rode stropdas dragen. De meisjes droegen wijdvallende, lange jurken.[690]

In 1923 lag de gemiddelde leeftijd in de jeugdbeweging rond de twintig jaar. Opvallend in het preutse Nederland van de jaren twintig was de vrije omgang tussen jongens en meisjes en de mate waarin ze elkaar als gelijkwaardig beschouwden. Samen op colportagetocht, samen de natuur in, niet naar de bioscoop of de danszaal, maar gemengd kamperen en naaktzwemmen. Seksualiteit was gewoon bespreekbaar en voorbehoedsmiddelen ook. Meisjes waren wel in de minderheid, maar ze namen geen ondergeschikte positie in en verrichten net als de jongens bestuurstaken. Van losbandigheid, waarvoor de ouderen bevreesd waren, was absoluut geen sprake.

De autoriteiten zagen dit met lede ogen aan. De procureur-generaal in Arnhem schreef over een kampeertocht met zes jongens en meisjes: ‘Het behoeft voorzeker geen betoog, dat dergelijke kampementen uit een oogpunt van zedelykheid allerbedenkelykst zyn.’3 Het door het VJV in 1925

georganiseerde Pinksterkamp in Soest zou volgens hem in Gelderland beslist geen navolging krijgen en mocht er toch iets te gebeuren staan, dan zou men eventuele buitenlandse deelnemers weren. ‘Hoewel het niet te verwachten is, dat dergelyke kampementen, broeinesten van onzedelykheid en anarchie, in dit Jaar in deze provincie zullen worden gehouden, meen ik toch reeds nu Uwe aandacht op dit euvel te moeten vestigen, teneinde middelen te beramen om daaraan zoo mogelyk een einde te maken en te bevorderen, dat anarchistische, communistische en andere revolutionnaire elementen, die in deze broeinesten van onzedelykheid samenkomen, zooveel mogelyk aan de grenzen van het Ryk worden geweerd.’ 4 In meerdere provincies gold vanaf 1926 een kampeerverbod.

1. De Sociaal-Anarchistische Jeugd Organisatie

De eerste vrije-socialistische jongerengroep die van zich deed spreken, was de Sociaal-Anarchistische Jeugd Organisatie (SAJO), waarvan de eerste groep in 1916 werd opgericht in Amsterdam. De SAJO had op haar hoogtepunt niet meer dan honderd leden, met name in de grote steden in de Randstad. In het Noorden was de organisatie niet vertegenwoordigd. Het waren fel opstandige jongeren die hun militaire dienstplicht weigerden, liever niet in loondienst werkten en zwerftochten maakten waarbij ze al musicerend geld verdienden.[693]

Binnen de SAJO speelden twee jongeren een grote rol, namelijk Jo de Haas (Amsterdam) en Anton Constandse (Den Haag). De Haas kwam uit een arm, rondreizend variétégezin, kende een ongelukkige jeugd en zijn vader stalde hem al op jonge leeftijd op contractbasis bij de marine. Daar weigerde hij in 1917 dienst, belandde in de gevangenis en raakte betrokken bij de anarchistische jongerenbeweging. Constandse was afkomstig uit een welgesteld middenstandsmilieu, verloor op jonge leeftijd zijn vader en kwam met anarchistische denkbeelden in aanraking via het godsdienstonderwijs van een doopsgezind predikant. Door zijn literaire en wijsgerige belangstelling raakte hij belezen en tijdens zijn studie voor onderwijzer kwam hij in contact met de anarchistische jongerenbeweging. De Haas en Constandse ontwikkelden zich in hun jonge jaren tot belangrijke sprekers en schrijvers, niet alleen van de jongerenbeweging maar van de hele vrij-socialistische beweging. Van het maandblad De Opstandelingvan de SAJO was De Haas redacteur, terwijl Constandse de administratie bijhield.[694]

Constandse wist met steun van de Rotterdamse uitgever Luigies van 1922 tot 1926 het maandelijks orgaan Alarm uit te geven, waarin hij met andere jongeren, zoals De Haas, fel van leer trok tegen de vakbeweging en het betaalde ‘bonzendom’ in de socialistische arbeidersbeweging. Ook de sociale wetgeving en het overleg tussen vakbonden en de overheid werden gehekeld.7 De naam van het blad was ontleend aan de organisatie van anarchisten in de Oekraïne, waarin Nestor Machno een belangrijke rol vervulde. Machno voerde in 1918 een guerrilla tegen de Duitse bezetting en vervolgens tegen de ‘witte gardisten’ die het tsarisme aanhingen. Het Rode Leger van de communisten verdreef hem uiteindelijk. Zij hadden weinig op met deze anarchistische guerrillastrijders.

Het Alarm van Constandse baseerde zich op revolutionaire denkbeelden van met name Duitse geestverwanten. Het vormen van een radenstelsel waarin de arbeiders zowel op economisch gebied zelf de bedrijven bestuurden als op politiek terrein de gemeenschap dienden, was de kern waar het in een sociale revolutie op aankwam. Staatsgezag wezen ze af en voor politieke partijen en vakbonden was geen rol weggelegd. Zij stonden de eenheid van de arbeidersklasse in de weg en waren per definitie reformistisch van karakter.

Op basis van deze ideeën propageerde Alarm bedrijfsbezettingen als middel om economische macht uit te kunnen oefenen. Constandse en De Haas zouden een belangrijke rol gaan spelen in de anarchistische beweging in het Noorden. Dat juist deze westerlingen zo geliefd waren, had te maken met hun onbaatzuchtigheid. Ze vroegen niet veel geld voor hun spreekbeurten en waren net zo arm als de arbeiders in het Noorden. En wat erg belangrijk was: ze zagen de noordelijke vrije socialisten voor ‘vol’ aan![696]

Alarm was voor de toenmalige anarchistische jongeren een toonaangevend blad en verscheen in een oplage van duizend tot zestienhonderd exemplaren. In 1923 verliep de SAJO en stapten de leden over naar het Vrije Jeugd Verbond.[697]

2. Dienstweigering

Het antimilitarisme vervulde een samenbindende rol in de anarchistische jongerenbeweging. Het sterkst kwam dit tot uitdrukking in het weigeren van de militaire dienstplicht. In de jaren twintig bleef dienstweigering het belangrijkste strijdmiddel tegen het militarisme. Elk jaar weigerden tussen de 25 en 40 jongens de dienstplicht. Het merendeel daarvan was afkomstig uit vrij-socialistische gezinnen. De norm in de beweging werd dat dienstplichtige jongens niet het leger ingingen en de consequentie daarvan, gevangenisstraf, accepteerden. Veel jongens die actief waren in de vrije jeugdbeweging weigerden hun dienstplicht te vervullen.

Het dienstweigeren beoogde het militarisme te ondermijnen door een persoonlijke daad te stellen.

De meeste weigeraars wensten niet het ‘moordenaarsvak’ uit te oefenen en lieten zich niet hun menselijke waardigheid afnemen door in de krijgsmacht respectloos en als een nummer te worden behandeld. De meest overtuigde antimilitaristen weigerden zowel de aanmelding voor de dienstplicht als de militaire keuring en de oproep op te komen. Elk van deze overtredingen resulteerde in een gevangenisstraf. Gebruikelijk was tien maanden celstraf voor de weigering op te komen en tien dagen voor het niet verschijnen bij de keuring. In de jaren dertig liep, met het steeds verder verslechterende maatschappelijke klimaat in Nederland, de celstraf op naar één jaar en vervolgens naar anderhalf jaar. De laatste voor de Tweede Wereldoorlog veroordeelde dienstweigeraars, zoals Jurrie Zuidema uit Sappemeer, kregen maar liefst tweeënhalf jaar celstraf. 10

Groepsportret met een spandoek waarop de bekende antimilitaristische leuze van de IAMV staat vermeld.

Vooraan zit Fenny Drenth, met haar armen op de schoot.

Gebruikelijk was dat dienstweigeraars zich thuis lieten ophalen door de politie of de marechaussee, waarna ze onder grote publieke belangstelling werden afgevoerd. Anderen trachtten zo lang mogelijk uit handen van de politie te blijven, wat in de uitgestrekte Groningse en Drentse veenstreken soms lange tijd lukte! Vanaf 1917 bracht men dienstweigeraars onder in aparte strafinrichtingen. Aanvankelijk betrof dit fort Spijkerboor in De Rijp, in 1920 de hulpgevangenis van Den Haag en in 1923 de Bijzondere Strafgevangenis in Scheveningen. Vanaf 1932 kwamen weigeraars in Veenhuizen terecht.

Naar aanleiding van het Dienstweigeringsmanifest van 1915 was een steunfonds opgericht om financiële hulp te verlenen aan de gezinnen van vele tientallen dienstweigeraars, die verstoken bleven van inkomsten. In 1920 werd 65.000 gulden uitgekeerd, en in 1939 was dit bedrag al verdubbeld! Daarnaast ontstond het Kantinefonds, dat geld aan de dienstweigeraars zelf gaf om hun karige rantsoen aan te vullen. Groningen kende aanvankelijk een eigen steunfonds voor gezinnen van dienstweigeraars. Om fondsen te werven, organiseerde het feestavonden waaraan vrij-socialistische zang-, toneel-en muziekverenigingen hun medewerking verleenden.[699]

Klachten over de belabberde kwaliteit van het voedsel waren er voortdurend. In 1929 overleden twee dienstweigeraars in de Bijzondere Strafgevangenis in Scheveningen. Jan Roos werd daar ernstig ziek. Of zijn dood veroorzaakt werd door zijn slechte behandeling bleef de vraag. Johan Jurriaans was al ziek toen hij in de gevangenis aankwam, crepeerde in het militair hospitaal van de pijn, maar werd desondanks naar de kazerne gestuurd. Daar dacht men dat hij simuleerde. Toen hij na vierenhalve maand alsnog naar het ziekenhuis werd overgebracht, was het te laat.

Ook in latere jaren bleven incidenten niet uit. In 1931 volgde een ranselpartij nadat zestien dienstweigeraars meerdere dagen een ‘luchtstaking’ hielden. Ze hielden een ‘sit down’-actie op het moment dat ze moesten luchten. Ze kregen namelijk geen antwoord op hun verzoeken om te mogen sporten, ook niet na een gesprek met de gevangenisdirecteur, SDAP’er ds. Van der Heide.12 Pas in Veenhuizen zou de situatie voor dienstweigeraars aanzienlijk verbeteren, maar ook daar deden zich door toedoen van bewaarders ernstige geweldsincidenten voor.[701]

Dienstweigeraars kregen steun middels een groot aantal kaarten en brieven. Dergelijke tekenen van medeleven waardeerden ze zeer. De namenlijsten van de jongens die vastzaten, werden gepubliceerd in de vrij-socialistische pers, vergezeld van de oproep hen post te sturen. Een andere uiting van solidariteit betrof het toezingen van de dienstweigeraars met strijdliederen, in de buurt van de gevangenis. Het hoogtepunt van de dienstweigeraarsbeweging betrof de ‘Herman Groenendaal zomer’ van 1921, naar aanleiding van diens hongerstaking. Nadien vonden ook diverse hongerstakingen plaats vanwege de slechte behandeling in de gevangenis. Het was overigens niet alleen kommer en kwel in de gevangenis. Jan Postema uit Sappemeer leerde er bijvoorbeeld het vak van boekbinder en verdiende daar de rest van zijn leven een deel van zijn inkomen mee.1,1

Voor vrijgelaten dienstweigeraars belegde men feestelijke welkomstvergaderingen met een spreker, waarbij vaak honderden mensen aanwezig waren. Veel dienstweigeraars bleven actief in de vrij-socialistische beweging en waren voorgoed begaan met de zaak van de dienstweigering. In de jaren twintig stelde het Comité Mobiliseeren een nieuw Dienstweigeringsmanifest op. Het eerste manifest verscheen in 1924 en had 96 ondertekenaars. Op haar eerste congres in 1925 waren zo’n duizend aanwezigen! In de jaren tot 1932 verschenen aanvullingen op deze lijst, wat het totaal op bijna 2500

mensen bracht. In 1935 verscheen een Getuigenis-manifest van de oud-dienstweigeraars zelf, dat 225 van hen ondertekenden.[703]

Bijna jaarlijks werden Congressen voor Dienstweigering gehouden. In 1925 vond er een plaats in Groningen, in 1930 te Heerenveen en in 1934 in Oosterwolde. Op de congressen waren allen vertegenwoordigd die dienstweigering een warm hart toedroegen. Tot de sprekers behoorden niet alleen vrije socialisten, maar ook antimilitaristen van christelijke huize en sociaalliberalen.[704]

De anarchistische jongerenbeweging propageerde het dienstweigeren actief. ‘Tegenover de machtswaanzin van regeerders en bezitters stellen wij de dienstweigering. Dienstweigering is de daad van opstand, van rebellie. Dienstweigering is een daad van revolutie.’17 Veel jongens uit deze beweging waren dienstweigeraars. Onder hen bevonden zich de nodige jongeren uit het Noorden, vooral in de regio’s waar het vrije socialisme van oudsher aanhang telde.[706]

3. Het Vrije Jeugd Verbond

Een oproep voor de oprichting van een Vrije Jeugd Bond, die antimilitaristisch georiënteerd zou zijn en dienstweigering zou propageren, verscheen in juni 1920 in De Arbeider. Het stuk was geschreven door drie dienstweigeraars die op dat moment vastzaten in de gevangenis van Scheveningen; ze waren lid van de JGOB. Dat De Arbeider zich in hoge mate bekommerde om de zaak van de dienstweigeraars zal vast de reden zijn geweest dat deze oproep juist in dit blad verscheen. Het drietal bekritiseerde de vrijetijdsbesteding van (stadsjongeren in die tijd en sprak zich uit tegen de kroeg, de bioscoop, en ‘lege lol’ in het algemeen.[707]

Met Kerst 1920 werd het Vrije Jeugd Verbond (VJV) opgericht. Het betrof jongeren die hun maatschappelijke betrokkenheid breder wilden manifesteren dan uitsluitend voor de strijd tegen alcohol. De JGOB sloot ‘de politiek’ echter buiten. Dit was inhoudelijk te beperkt voor die jongeren die een antimilitaristische overtuiging waren toegedaan. Vele jongens uit de JGOB weigerden hun militaire dienstplicht.

Een aantal JGOB’ers stapte over naar deze nieuwe bond. De beginselverklaring was bewust ruim opgesteld om maar zoveel mogelijk jongeren aan te spreken:

‘Het VJV is de landelijke samenwerking van jongeren, die beseffend, dat zij niet langer mogen en kunnen berusten in de levens vernietigende maatschappelijke en geestelijke toestanden, ieder op zijn eigen wijze en zoveel mogelijk gezamenlijk arbeiden aan de algehele bevrijding der mensheid.‘[708]

Binnen het VJV domineerde het antimilitarisme, maar ook het antikapitalisme speelde een grote rol.

Men bepleitte een revolutionaire gezindheid die moest leiden tot een andere samenleving. Het VJV

opereerde van meet af aan in het milieu van vrij-socialistische groepen en organisaties. Haar oriëntatie op het antimilitarisme was hier debet aan. Het IAMV, dat gedragen werd door vrije socialisten en anarchisten, begroette de antimilitaristische opstelling van het VJV met vreugde.[709]

De uit Haarlem afkomstige Herman Groenendaal was actief betrokken bij de op bouw van het VJV, dat vooral in de Randstad wortel schoot. Zijn dienstweigering in 1921 leidde tot landelijke beroering vanwege zijn hongerstaking, met dwangvoeding tot gevolg. De IAMV greep deze

‘behandeling’ aan om een landelijke campagne te ontketenen voor zijn vrijlating (en die van andere dienstweigeraars). Het leidde tot grote activiteit onder de VJV’ers en droeg bij tot haar landelijke bekendheid en acceptatie binnen de vrij-socialistische beweging.[710]

Herman Schuurman gaf in De Arbeider aan dat het doel van het VJV niet was om veel leden te werven maar om de hoofden en harten van jonge arbeiders te revolutioneren. Er moest verzet komen tegen al wat mensonwaardig was. Het kapitalisme vermoordde de jeugd. De jeugd moest de kern van de revolutie vormen en revolutionaire daden stellen.[711]

Het anarchistisch element in de VJV werd in de loop van 1923 sterker door de toetreding van leden van de SAJO. Al opereerde het VJV in het vrijsocialistisch milieu, de vraag zou steeds blijven of het Jeugdverbond onder een specifieke anarchistische vlag moest varen of juist niet. Het VJV telde op haar hoogtepunt ongeveer zeshonderd leden. Zij kwamen vooral uit het westen en het noorden van het land.[712]

4. Vrije Jeugd

In 1923 verscheen vanuit het VJV het blad Vrije Jeugd. AI in 1921 had men onder dezelfde naam een blad uitgegeven, maar deze poging strandde na drie edities. Deze keer lukte het wel met regelmaat een editie uit te brengen. Om het blad breed te kunnen verspreiden, bracht men na bemiddeling door Henk Eikeboom twee nummers uit in samenwerking met De Vrije Socialist, maar het bleef bij deze twee. Vrije Jeugd legde geen eenduidige politieke voorkeur aan de dag.[713]

Door met het blad te colporteren, kreeg het VJV ook in het Noorden al snel contacten. Aanvankelijk in Leeuwarden en Groningen. In de zomer van 1923 waren er al drie noordelijke correspondenten, allen afkomstig uit vrij-socialistische milieus.26 Eind 1923 was het aantal contactpersonen gegroeid naar dertien.[715]

Na spreekbeurten over het VJV van Herman Groenendaal en Herman Schuurman ontstond in september 1923 de eerste noordelijke afdeling, in het Drentse veendorp Emmer-Compascuum (met twintig leden), weldra gevolgd door Appelscha. Begin 1924 richtte men afdelingen in Terwispel en de stad Groningen op. Diverse noordelijke jongeren schreven nu in het interne correspondentieblad De Werker. In mei 1924 was het VJV in de drie noordelijke provincies zodanig groot geworden dat een eerste gewestelijke vergadering kon plaatsvinden, in het centraal gelegen Assen. Op de agenda stond de beginselverklaring van het VJV die elders in het land aanleiding gaf tot stevige discussie.[716]

Redactielid Herman Schuurman verkondigde zeer radicale opvattingen. Hij liet zich sterk gelden en provoceerde graag. Een echte controverse ontstond door het artikel ‘Werken’ van Schuurman, dat hij als kopij aanbood voor Vrije Jeugd. Dit stuk bleek een eerste proeve te zijn van zijn radicale ‘werken is misdaad’-theorie, die hij later in een berucht geworden brochure verder uitwerkte. Van de drie redactieleden was alleen Jo van den Eijnde tegen plaatsing, zodat bij meerderheid van stemmen het besluit viel het artikel op te nemen in het blad. Vanuit de VJV-groep Utrecht rezen echter bezwaren tegen plaatsing in deze vorm. Men vroeg Schuurman de publicatie van het artikel een maand uit te stellen, zodat de verschillende groepen zich erover konden uitspreken. Schuurman weigerde dit aanvankelijk, met een beroep op het besluit van de redactie.

Na overleg tussen de groepen Utrecht en Amersfoort maakte men de afspraak de plaatsing van het artikel uit te stellen. Schuurman liet het echter meteen drukken in de vorm van een vlugschrift en wilde dit via landelijk secretaris Wim Koppen versturen naar alle VJV-groepen. Dit met het doel om tijdens een landelijke vergadering plaatsing van het artikel af te dwingen. Koppen beschouwde dit als een dictatoriaal optreden en weigerde iedere medewerking aan de verspreiding. Hij stelde voor om Herman Schuurman en Jacob Knap, die Schuurman steunde, te schorsen als redactieleden.

De aangesloten groepen werden vervolgens overspeeld met circulaires die beide standpunten vertegenwoordigden. Op het VJV-congres van 21 oktober 1923 moest een beslissing vallen. Wim Koppen weigerde te verschijnen en trad af als ‘algemeen correspondent! De groep uit Emmer-Compascuum en de kort daarvoor gevormde groep Appelscha weigerden, net als de groep Haarlem, het congres bij te wonen. Herman Schuurman en Jacob Knap besloten hun positie als redacteur ter beschikking te stellen. Vrije Jeugd zou niet meer verschijnen. Het congres vond geen doorgang, omdat niemand de organisatie op zich wilde nemen.[717]

5. De Moker

De meest radicale tak binnen het VJV kwam in december 1923 met een eigen blad, De Moker genaamd, dat overwegend een anarchistisch standpunt uitdroeg. De Moker is ongetwijfeld het meest radicale blad uit de Nederlandse geschiedenis van de vrij-socialistische beweging.

Heftig qua inhoud en onverzoenlijk van toon bonden de jongeren de strijd aan met de gevestigde orde. Omdat zij niet ten onder wilden gaan aan de maatschappij moest de maatschappij ten onder gaan aan hen. ‘Wij zullen niet vragen of de inhoud van De Moker gewild is bij de nieuwe priesters, parasieten van den arbeid. Het kan, dus het moet, als een mokerslag klinken in hun ooren dat wij, wij Jongeren, het langer verdommen ons achter het vieze gore gedoe van de ouderen uit de beweging te scharen. (…) Een ieder moet weten dat wij zijn gezaglooze, goddelooze, havelooze en ‘t liefst werklooze in deze samenleving en dat wij van dat ethisch religieuze gedoe ook geen liefhebbers zijn.“Voor minder deed ‘het opruiend blad voor jonge arbeiders,’ zoals de ondertitel luidde, het niet.[718]

Het leverde van eind 1923 tot medio 1928 een prachtig vormgegeven blad op. Behalve door radicale politieke teksten onderscheidde De Moker zich ook door provocerende afbeeldingen (houtsnedes en tekeningen). De Moker verscheen in een oplage van vijfduizend exemplaren en werd verkocht voor 3 cent. Het blad telde eerst vier pagina’s, later acht. De teksten waren provocerend, compromisloos en zelfs agressief van toon. Het taalgebruik was direct, soms grof en weinig zachtzinnig voor degenen die werden bekritiseerd. Het werd typografisch uitstekend verzorgd door Herman Schuurman, tevens de meest prominente vertegenwoordiger van het blad. De eerste jaren van De Moker waren het sterkst. Korte, puntige teksten riepen op tot dienstweigering en revolutionair verzet. De redactie, met Herman Schuurman, Rinus van den Brink en Jacob Knap, was kundig. Dat gold ook voor medewerkers als Klaas Blauw en Jo de Haas.

De inhoud was sterk antimilitaristisch van karakter. Met loonarbeid had men weinig op, mede dankzij de inbreng van Schuurman. De Moker vond zijn aanhang voornamelijk in Amsterdam, andere steden in de Randstad en de veenstreken in het Noorden. Het blad werd vooral verspreid door VTV-jongeren, door middel van colportage. De redactie was vrijwel het enige wat deze (Moker)groepen met elkaar verbond. Van enige organisatiestructuur was verder geen sprake.

Eenmaal in de drie maanden vergaderden de redactieleden gezamenlijk, meestal in Amsterdam en soms in het Noorden, om ook de jongeren daar bij het blad te betrekken. Zij konden de hoge reiskosten naar Amsterdam niet betalen.[719]

Gezien het bewust opruiende karakter van De Moker waren de autoriteiten snel gealarmeerd.

Vanwege zijn oproep tot dienstweigering moest redacteur Rinus van den Brink twee maanden de cel in.32 In een manifest waarin zijn oproep werd herhaald, hekelde men zijn veroordeling. Daarin werd de politie de hoer van het kapitalisme genoemd, de beschermster van het groot-dievendom en de karakterloze waakhond van de brandkast. Tot de ondertekenaars behoorden ook diverse jongeren uit het Noorden.[721]

Mokerjongeren uit Amsterdam musiceren in Drachten op straat in 1926. Tweede muzikant van links is Gerrit van Houten. Rechts van hem met gitaar zijn partner Bep van Pijl. (bron: Jaap van der Laan) Door de contacten met het VJV verwierf De Moker aanhang in het Noorden, vooral in de veenstreken.34 In de beginperiode van het blad waren de jongeren uit de VJV-groep van Terwispel en Tijnje het meest actief. Zij colporteerden wekelijks met De Moker in de Friese Zuidoosthoek. De groep was opgericht door Harm de Roos en Anne Hof, waarbij Feitze Meester uit Tijnje zich aansloot.35 Elk weekend kozen ze een andere plaats uit om ter plaatse zo’n honderd bladen te verkopen. In Drachten volgde op een zaterdagavond arrestatie door de politie. Op het bureau kreeg De Roos een procesverbaal. De niet-verkochte bladen (35 stuks) werden in beslag genomen vanwege de daarin opgenomen uitspraak ‘Weigert dienst en aanmaak van oorlogsmateriaal: De jongeren bestelden opnieuw honderd exemplaren van het blad en tot grote hilariteit van de omstanders nam de politie in Drachten een week later niet De Moker maar een ander blad, De Vaderlander, in beslag. Het politieoptreden vormde aanleiding voor het organiseren van een openbare bijeenkomst in Hotel De Phoenix in Drachten. Daar sprak op 1 oktober 1924 Jo de Haas over ‘Wat willen De Mokerjongeren?: Hij hekelde het arresteren van de jongeren en de politie kreeg er verbaal duchtig van langs. Na afloop colporteerden de aanwezigen met het blad.

Marechaussees trachtten dit te verhinderen. Ze wisten slechts vier nummers in beslag te nemen.

De dreiging van de jongerengroep was zo groot dat werd afgezien van verdere actie. De Mokerjongeren constateerden tevreden dat ze verder konden gaan met hun colportage tot alle nummers waren verkocht. ‘Als je maar toont wie je bent!’ schreef ene Z. in De Arbeider.[724]

Vooral Harm de Roos was een fanatiek colporteur. Na Drachten was op zaterdagavond Heerenveen aan de beurt, terwijl ze op zondag de vredesbijeenkomst van de SDAP in Leeuwarden wilden bewerken. ‘Vrienden daar is werk voor ons te doen. We moeten de mensen duidelijk maken, hoe wij tot ontwapening denken te komen.‘37 De autoriteiten zagen het met lede ogen aan. Nadat Klaas Blauw in Terwispel om het leven was gekomen door een ongeluk met zijn eigen revolver kregen alle vooraanstaande antimilitaristen in Terwispel te maken met huiszoeking. De autoriteiten waren bevreesd voor de drie-eenheid ‘Moker-springstof-revolvers! De Roos kreeg op last van de burgemeester drie ‘sabelslepers’ op bezoek. Zij namen elf exemplaren van het blad Alarm in beslag.

Bij Anne Hof nam men een aantal nummers van De Kreet der Jongeren mee.[726]

De Moker werd de schrik van de politie, die de dorpsjongeren nauwlettend in de gaten hield. De burgemeester van Opsterland verbood colportage met het blad. Anne Hof, die desondanks met het blad colporteerde, kreeg zodoende een procesverbaal. Bij spreekbeurten van Jo van den Eijnde voor de IAMV, die de groep op touw had gezet, waren steeds zeven of acht agenten aanwezig, vooral om het blad in beslag te nemen. Toch lukte het meestal alle bladen te verkopen, slechts een enkel exemplaar werd geconfisqueerd. De burgemeester had de zaalhouders opdracht gegeven colportage niet toe te staan. Een van de zaalhouders gaf hieraan gehoor, maar stond het wel toe na afloop van de bijeenkomst. Sommigen van hen durfden het niet aan om het colporteren tijdens vergaderingen te verbieden. De bevriende vrij-socialistische caféhouder Leffert Blauw uit Wijnjeterp kreeg bepaalde vergunningen niet verleend, wat men opvatte als een wraakactie van de autoriteiten.[727]

Door het ingrijpen van de politie konden vijf VJV’ers uit de groep van Terwispel een proces tegemoet zien. Voor twee van hen gold dat het er zelfs twee konden zijn. Ten gevolge van het optreden van de politie nam de belangstelling voor De Moker toe. Harm de Roos moest voor de kantonrechter verschijnen wegens het bezit van een ‘gummislang^ een soort wapenstok. Het bleek een slang van een fietspomp te zijn, waaraan een touw vastzat. Of hij dit als ‘wapen’ had gefabriceerd deed niet ter zake, want het proces handelde om opruiende antimilitaristische aanplakbiljetten en zijn reputatie als bekend antimilitarist. De Roos en de aanwezige jongeren namen, naar eigen zeggen, een brutale houding aan. Hij beefde niet van angst, zoals wel het geval was bij de andere verdachten die die dag moesten voorkomen. Dorpsgenote Annie van der Vliet kreeg hetzelfde weekend (De Roos moest op zaterdag voorkomen) procesverbaal vanwege colportage met De Moker. Tien bladen werden in beslag genomen, maar de groep meldde trots dat van hetzelfde nummer al vierhonderd exemplaren waren verkocht.[728]

In de Groningse veenstreken werden ook jongeren gearresteerd die met De Moker colporteerden.

De verantwoordelijke marechaussees bleken duidelijk geïnstrueerd te zijn over een opruiend artikel van Jo de Haas, waarin deze soldaten opriep niet langer te gehoorzamen en te deserteren. De jongeren, die met verschillende bladen op pad waren, kregen alle exemplaren terug, behalve die van De Moker1.[729]

Een vergadering in Boornbergum met Jo de Haas werd slecht bezocht. Een dominee had aangekondigd in debat te gaan als hij het met het gesprokene niet eens zou zijn en hij had zich niet laten afschrikken door het slechte weer. Hij hield woord! Enkele dagen later sprak De Haas in Tijnje voor een groot publiek over de vervolgingen waarmee de jongeren te maken hadden. Hij verklaarde tegen het gebruik van geweld te zijn, maar vond persoonlijke verdediging gerechtvaardigd. Dit leidde tot een debat met een lokale vrije socialist. Die meende dat de toenmalige fabrieks-bezettingen in Italië niet het gewenste resultaat zouden hebben aangezien deze arbeiders afzagen van geweld. De Haas wees erop dat alle omwentelingen die waren gebaseerd op geweld gedoemd waren te mislukken. Hij wees op Rusland, waar de revolutie door geweld ten onder was gegaan. Dit lokte een debat uit met een communist die verdraagzaamheid predikte. Dat moest hij maar in Rusland doen, vond De Haas. Daar was dat bitter nodig. ‘Hier tonen we geen verdraagzaamheid voor de beulen van onze kameraden.’[730]

De Haas trad met grote regelmaat op in de Friese Zuidoosthoek en de Friese Wouden. In Ureterp wist hij de bekende SDAP’er Kleerekoper te verleiden tot een debat, maar die wenste wel met

‘meneer’ te worden aangesproken! In Bakkeveen werd zijn antimilitaristisch verhaal ondersteund door een diavoorstelling (‘lichtbeelden door een projectielantaarn’). Er werden foto’s vertoond uit een van de bekendste antioorlogsboeken die verschenen naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog, Krieg dem Kriege van de Duitser Ernst Friedrich. Dergelijke lokale dorpsbijeenkomsten trokken gemiddeld zo’n veertig bezoekers. Men haalde ook andere voorname sprekers naar de regio. Anton Constandse sprak in Beets voor honderd mensen over antimilitarisme en in Tijnje (zeventig tot tachtig aanwezigen) over de verkiezingszwendel van de SDAP.

Men pakte de organisatie van de bijeenkomsten steeds grootser aan. Op een bijeenkomst van VJV’ers in oktober 1925 in Terwispel werden afspraken gemaakt voor tournees van een drietal sprekers waaraan tal van Friese vrij-socialistische en antimilitaristische groepen meewerkten.

Voorafgaand aan de vergadering werden veertig exemplaren van jongerenblad De Branding verkocht?43

Een antimilitaristische spreekbeurt van Jo de Haas in Warga, dat een VJV-groep kende, werd op het einde verstoord door vier gewapende veldwachters. Op de vraag of de burgemeester een vergunning had afgegeven voor de bijeenkomst wist de verantwoordelijke VJV’er van schrik geen antwoord te geven. De Haas stelde, met knikkende knieën, dat een vergunning niet nodig was. De veldwachters beriepen zich op een artikel uit de gemeenteverordening en ondanks protest van De Haas moest de zaal, een ruimte van de hervormde kerk, worden ontruimd. Het aanwezige raadslid Talsma, tevens president-kerkvoogd, nam het voor hem op. Hij gaf aan dat hij nog nooit een rede van zo’n hoog niveau had gehoord en sprak zijn afkeur uit over het politieoptreden. Er klonk applaus en daarna verliet iedereen het gebouw. Voor een volgende bijeenkomst van De Haas, in Zwaagwesteinde, werd een vergunning geweigerd?44

Bij een vergadering in Bergum, waar Jo de Haas sprak over ‘Nooit Meer Oorlog! was veel politie op de been. Jan de Haan kreeg een procesverbaal vanwege colportage met De Moker. ‘We kunnen deze in rijksuniform gestoken idioten niet dankbaar genoeg zijn voor hun op deze wijze voor ons gemaakte propaganda.‘[733]

De Moker wist haar hoge oplage niet vast te houden. Deze daalde naar 3000 tot 3500 exemplaren.

De meest radicale jongeren, met name die in het westen van het land, propageerden de ‘werken is misdaad’-theorie zoals Herman Schuurman die had verwoord in een gelijknamige brochure.

Loonarbeid gold hier als een ontaarde vorm van arbeid. De scheppende kracht die in ieder mens school, kwam niet tot uiting als men alleen maar moest zwoegen in loondienst. Na de revolutie moest in de nieuwe maatschappij het ‘scheppend creëren’ de basis van arbeid zijn. Uiteraard was deze theorie in arbeiderskring, en zelfs in Mokerkring, omstreden. De betrokken veenarbeider Harmen van Houten uit Emmer-Compascuum meende:’ Werken misdaad’? Het moet voor ons onbegrijpelijk geweest zijn. Wij werkten, wij moesten werken om te eten en dat hadden we gedaan vanaf ons tiende jaar. Iedereen werkte en had je geen werk, dan leed je honger. Was de leus bij de socialisten trouwens ook niet: wie niet werkt zal niet eten?’[734]

Degenen die het ‘werken is misdaad’ in de praktijk brachten, onttrokken zich aan loonarbeid en woonden veelal niet meer bij hun ouders. Deze jongeren zwierven soms al musicerend door Nederland en het buitenland en maakten daarbij tevens propaganda voor het anarchisme. Vaak leerden zij de wereldtaal Esperanto, die populair was bij socialistische jongeren omdat ze dan ook in of met het buitenland konden communiceren. Het VJV telde onder haar leden veel begaafde, jonge mensen. Ze bespeelden een instrument, zoals gitaar, mandoline, banjo of accordeon.

Er was veel belangstelling voor cultuur, literatuur, kunst, toneel en muziek. Dit bleek ook uit de vormgeving van het blad. Op de voorzijde stond vaak een lino afgebeeld of een tekening van een van de Mokerleden, waaronder enkele van Melle Oldeboerrigter, de later bekend geworden schilder Melle die zijn werken alleen met zijn voornaam signeerde.

Men zong en musiceerde veel, bijvoorbeeld propagandaliederen bij colportagetochten, maar bij De Moker was dit ook een manier om, net als straatmuzikanten dat doen, geld op te halen voor het blad.

Dat was ook nodig, want de opbrengsten van de colportage lieten te wensen over en het afrekenen verliep ook niet altijd goed. Ze trokken in kleine groepjes door Nederland, zongen hun kostje bij elkaar of liftten of fietsten door heel Europa. Ze leidden een echt vrijbuiters leven. Het kwam voor dat jongens zonder werk gezamenlijk in een schuit woonden en leefden van hetgeen ze ’s nachts van de akkers haalden.[735]

Slechts een enkele noorderling schreef in het blad. Harm de Roos stelde tien jaar na de Eerste Wereldoorlog dat ze moesten kiezen tussen oorlog en revolutie. In twee andere bijdrages ging hij in op de oorzaken van oorlogen. Als de arbeiders geen oorlog wilden, dan werd deze ook niet gevoerd.

‘We weigeren soldaat te worden, munitie te maken of andere wapens te maken of te vervoeren.’[736]

Siert Tillema, die deel uitmaakte van de VJV-groep Groningen, was contactpersoon van De Moker.

Ook hij schreef voor het blad een aantal antimilitaristische stukjes, waarin hij opriep tot dienstweigering.[737]

Niet alle noordelijke jongeren van het VJV waren gecharmeerd van het blad. ‘De ideeën van De Moker waren de mijne niet,’ stelde Derk Ploeger, die in de Groninger VJV-groep een vooraanstaande rol speelde. ‘Degenen waar ik op af ging, mijn vader (Balster Jan Ploeger) en Bijlstra, hadden meer het standpunt: contact houden met de arbeiders, met de vakbeweging en vooral met de syndicalisten.’[738]

6. De Kreet derJongeren

Na de breuk rond Vrije Jeugd verscheen vanuit het VJV naast De Moker nog een tweede blad. De Kreet der Jongeren, blad van opstandige jongeren kwam voor het eerst uit in februari 1924. Het was een uitgave van de grote en sterke VJV-groep Haarlem, die binnen het Verbond een prominente rol vervulde. De inhoud van De Kreet was weliswaar minder provocatief en minder opruiend dan die van De Moker, maar nog altijd radicaal en soms ook heftig van inhoud. Toch was de toonzetting beschaafder dan die in De Moker. In de redactie zaten met name Haarlemmers, zoals Jo van den Eijnde en Wim Koppen. Co Blauw, de jongste zuster van de reeds genoemde Klaas, verzorgde de administratie. Het openingsartikel ‘Breekt Baan!’ van Wim Koppen verwoordde het radicale standpunt: ‘ De Kreet der Jongeren! Wat willen wij? Wij willen honen deze samenleving, wat, samenhokking, striemen metfelle woorden de gelaten der slapenden, slingeren onze haat in de vette gezichten der rijken, de moordenaars van millioenen, uitschreeuwen onze verachting en smart tegen de huichelende diplomaten, aasvogels op ‘t lichaam der stervende menscheid. Jong zijn willen wij, want ons behoort de jeugd. Aan niemand maken wij ons ondergeschikt, en niemand willen wij iets opdringen.’[739]

Antimilitarisme was ook in dit blad het belangrijkste thema, gevolgd door het antikapitalisme, omdat dit economisch stelsel onontkoombaar tot oorlog leidde. Een sociale revolutie was noodzakelijk om tot een socialistische samenleving te komen. Het blad riep jongeren op tot strijd, omdat de maatschappelijke verhoudingen waaronder zij gebukt gingen ‘levensvernietigend’ waren.

De grenzen naar andere jeugdgroepen werden, net als in De Moker, duidelijk aangegeven. Men bekritiseerde de JGOB omdat deze organisatie niet naar de oorzaken van drankmisbruik keek. De AJC kreeg het verwijt dat het geen strijdorganisatie was maar vooral een gezelligheidsvereniging, onder de bevoogdende leiding van de SDAP. Al erkende De Kreet der Jongeren dat dit een beter alternatief was dan wat de straatjeugd aan goedkoop vertier zocht in de bioscoop, de cafés en de danstenten.

Kritiek was er op politieke groeperingen, variërend van de sociaaldemocraten tot de anarchisten, die de jeugd wilden kneden naar hun eigen ideologie. De Kreet der Jongeren keerde zich tegen ‘de exploitatie der jeugd voor eigen doeleinden door de politieke partijen en groepen’ en zij ‘zal geen enkele maatschappijbeschouwing als de enige juiste beschouwen!52 Men trachtte zich op deze wijze sterk te onderscheiden van De Moker, die een specifiek anarchistisch standpunt huldigde.

De Haarlemse groep hamerde erop dat de jeugd zich vrij en onafhankelijk moest ontwikkelen. Dit

‘neutrale’ standpunt doet denken aan dat wat de JGOB hanteerde, maar het was ook een gangbare opvatting in de toenmalige samenleving en zelfs in de vrij-socialistische beweging: jongeren in de leeftijd van zestien tot negentien jaar konden nog geen uitgesproken mening hebben, en men vond ook dat in de jeugdbeweging alle sociaal-politieke richtingen naar voren moesten kunnen komen.[741]

De Kreet der Jongeren had vooral als doel jongeren te betrekken bij de revolutionaire strijd.

Oplagecijfers verstrekte het blad niet. Het blad ging er gaandeweg aantrekkelijker uitzien; er was de nodige ruimte voor illustraties (linosneden en zogeheten clichés). Dit werk was afkomstig van bevriende kunstenaars als de bekende Albert Daenens, maar kwam ook van bevriende jongeren als Jo Voskuil en Nico de Haas.[742]

Noordelijke VOJ-leden aan het kamperen met Pasen in 1928 in Vosbergen bij Eelde. Rechts met boterham Derk Hekert, rechts van hem met mok Derk Ploeger, Cathrien Eimers zit rechts achter hem. Sien Herder zit links van Ploeger, daarnaast zit Roelf Bok. Achter hem zit Wikje Pot. Links vooraan zitten Lie Heijnen en Siert Tillema.

Links achter hen staat Henk de Vos, daarachter Henk Herder en Eitje Kruizinga. Midden achteraan met boterham zit Rika de Jong, links van haar zitten Jouke Lenstra en zijn vrienden. Naast Jouke zit Hinke Herder.

De Groningse VJV-groep werd in maart 1924 opgericht door de vrienden Derk Ploeger en Jouke Lenstra. Zij steunden De Kreet der Jongeren. Derk Ploeger was de zoon van Balster Jan Ploeger, die samen met de redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra, drukkerij Volharding in Groningen exploiteerde. Derk Ploeger en Jouke Lenstra waren, net als de Haarlemmers, van mening dat de jeugd niet in een bepaalde politieke richting moest worden gedrongen. Zij colporteerden om deze reden niet met De Moker. Dit terwijl beide jongens zelf lid waren van de Vrije Groep en de LAMV-afdeling in Groningen en de keuze voor het vrije socialisme persoonlijk al hadden gemaakt.

Aanvankelijk maakten zes jongeren deel uit van deze VJV-groep, maar de belangstelling bleek groter te zijn. Ruim twintig jongeren (jongens en meisjes) sloten zich uiteindelijk aan bij deze Groningse groep.[743]

Colportage was een belangrijke groepsactiviteit. ‘We gingen met mandolines de provincie en achterbuurten in. Eerst zingen, ‘De Wapens Neder! en dan langs de deuren krantjes verkopen, duizenden per maand.’56 Naast de colportage met De Kreet der Jongeren wilden ze meewerken aan het organiseren van landdagen voor de noordelijke jongeren in Appelscha en met de ouderen een openluchtbijeenkomst (meeting) organiseren. Ze verstuurden protestbrieven en hielden scholingsbijeenkomsten. De groep hield haar groepsbijeenkomsten bij kapper Bertus Luytink in de Akerkstraat. In juli 1924 werd in Scala een openbare bijeenkomst met Jo van den Eijnde georganiseerd onder de titel ‘De Jacht op de Jongeren) waarin het VJV voor het voetlicht werd gebracht. Jo de Haas trad op tijdens een openbare bijeenkomst om te spreken over ‘Jeugd, Oorlog en Revolutie; In Ons Huis volgde nog een scholingsbijeenkomst met Wolter Wolters over de ‘Vrije Gedachte! De toegang voor deze bijeenkomsten was gratis.[745]

Niet overal mocht met De Kreet worden gevent. Op de Vredesdag van (progressieve) christelijke jongeren mochten de VJV’ers niet colporteren. Dat gold ook voor een meeting van de SDAP in Groningen. Toen zij dit desondanks deden, schakelde men de politie in. De sociaalliberalen van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) stonden de verkoop van De Kreet wel toe op hun bijeenkomst over dienstweigeren. De plaatselijke afdeling van de Jongeren Vredes Actie (JVA) nodigde de Groningse groep uit voor haar eerste vergadering, maar wilde zelf het dienstweigeren niet propageren. Sprekers van het VJV mochten op openbare vergaderingen van het JVA wel hun opvattingen verkondigen.[746]

De groep werkte regelmatig samen met andere organisaties uit de beweging in de stad, onder meer bij de herdenking van de vijfde sterfdag van Domela Nieuwenhuis. Vrijgelaten dienstweigeraars onthaalden ze op een bijeenkomst die ze organiseerden met de IAMV en de Vrije Groep.

Plaatselijke voormannen als Jan Bijlstra spraken op hun scholingsbijeenkomsten.[747]

Om De Kreet financieel te steunen, hielden ze een bazaar. Samen met de groepen uit Sappemeer en Veendam organiseerden ze colportagetochten. Zo brachten zij op een zondag het dorpje Noordbroek in rep en roer. De verkoop van enkele honderden exemplaren van De Kreet, maar ook van De Moker, verliep geweldig. In Foxham verkochten ze bijna driehonderd bladen.[738]

De VJV-groep in Emmer-Compascuum colporteerde regelmatig in de directe omgeving. Harmen van Houten riep ouderen op dit werk niet alleen door een tiental jongeren op te laten knappen.

‘Compas’ moest een plek blijven voor rusteloze, revolutionaire propaganda. Nergens werd meer honger geleden, stonden meer krotten en was de ontevredenheid groter. Het doel was ‘de arbeiders aan het verstand te brengen dat slechts de totale vernietiging dezer kapitalistische maatschappij, waarin alles is gebaseerd op winst, hun verbetering kan brengen. Rui op tot dienstweigeren, Rui op tot sabotage, Rui op tot revolutie.’[749]

Zij richtten de toneelvereniging Je Libereco kaj Paco (Esperanto voor Vrijheid en Vrede) op en verzorgden voorstellingen in het dorp. Zoals gebruikelijk was er een voor gehuwden en een voor ongehuwden. De groep organiseerde in Zuidoost-Drenthe tournees met sprekers als Anton Constandse en Jo de Haas. Tijdens een reeks bijeenkomsten van de SDAP in Zuidoost-Drenthe debatteerde Jo van den Eijnde elke keer met de aanwezige sociaaldemocraten. VJV’ers colporteerden op elke vergadering. Het publiek was op hun hand. De Haas werd uitgenodigd voor spreekbeurten om de vermeende huichelachtigheid van het NW aan de kaak te stellen. De vakcentrale gebruikte de ellende van de veenarbeiders om leden te winnen, vonden de vrije socialisten. Ze bestreden ook de communisten. Ze hielden hen voor dat hun communisme niets te maken had met het werkelijk communisme, althans niet met het beeld dat de vrij-socialistische jongeren ervan hadden.[750]

In de wintermaanden werden iedere zondagmiddag bij groepslid Sijte Bloemsma thuis cursussen gehouden. ‘Het is er gezellig en leerrijk.’ De VJV-groep vergaderde er wel vaker, ook met het doel met andere VJV-groepen uit de omgeving een ‘Nooit Meer Oorlog’-bijeenkomst te organiseren. Een van deze groepen was die van Nieuw-Amsterdam. Bij de oprichting in het voorjaar van 1926 waren er vijftien leden. Zij richtten een toneelclub op die op 1 mei een uitvoering verzorgde.[751]

De redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra, had bewondering voor het feit dat de jongeren, met hun bladen De Moker en De Kreet der Jongeren, van aanpakken wisten. Hij waardeerde dat ze veel zorg besteedden aan de typografische uitvoering van de bladen, met talrijke linosneden en clichés (drukvorm voor illustraties). De inhoud van sommige propagandistische stukjes zou wel beter kunnen; dit zou de jongerenbeweging aantrekkelijker maken.[752]

7. De tragische dood van Klaas Blauw

Het plotselinge overlijden van Klaas Blauw in 1924, een van de centrale figuren in het VJV, wekte landelijke beroering. Zijn dood was namelijk het gevolg van een tragisch ongeluk met zijn revolver.

Klaas was een van die bevoorrechte jongeren uit de arbeiderskring die mocht doorleren. Zoals vaker gebeurde met kinderen uit minder welvarende milieus werd dit de kweekschool (in Deventer). Deze opleiding was namelijk betaalbaar. Klaas werd in 1901 geboren in Wijnjeterp, in een vrijsocialistisch milieu. Vader Jacob had een strijdbaar karakter, waardoor hij in zijn woonplaats geen werk meer kon krijgen. Het gezin was gedwongen te verhuizen. Nadien werkte zijn vader bij de spoorwegen, waardoor de familie enkele malen verhuisde. In Haarlem vond het gezin uiteindelijk een vaste woonplaats.

Klaas Blauw schrijft, omringd door anarchistische bladen, in 1922 een artikel tijdens zijn studie in Deventer.

Door pleegkinderen in huis te nemen, kon het gezin sparen. Hierdoor hadden alle kinderen uit het gezin de mogelijkheid middelbaar onderwijs te volgen.[753]

Tijdens zijn studie raakte Klaas betrokken bij de JGOB. In 1920 werd hij onderwijzer. Bij zijn leerlingen was hij geliefd, ze mochten hem bij zijn voornaam noemen. Hij oefende dit beroep maar kort uit. Na nog geen jaar als schoolmeester gewerkt te hebben in Hilversum en Amsterdam riep de dienstplicht hem. Hij weigerde. Van februari 1921 tot januari 1922 zat hij gevangen in Fort bij Spijkerboor. Daarna werkte hij nog korte tijd in het onderwijs. Op een in het begin van 1924

verstuurd verhuisbericht vermeldde hij als beroep ‘weggeloopen schoolmeester! Hij verfoeide het bestaande maatschappelijke systeem te zeer om arbeiderskinderen af te richten tot brave staatsburgers en op te zadelen met christelijke deugden. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, werkte hij onder meer als meubelstoffeerder, maar zijn karakter botste te zeer met dat van zijn bazen om het er lang uit te houden. Later kwam hij aan de kost door het houden van spreekbeurten en allerhande los werk.[754]

Klaas maakte deel uit van de VJV-groep Haarlem en verkeerde tevens in kringen rond het blad De Moker. Hij uitte met een soms onverholen sarcasme meedogenloze kritiek uit op de maatschappij.

Hij was recht door zee en wars van elk compromis, al was hij gemoedelijk in de omgang. In de jongerenbeweging mocht men hem graag. Binnen het VJV vervulde hij een bemiddelende rol in het conflict tussen de beide vleugels in de organisatie. Hij schreef zowel voor De Kreet als De Moker.

In april 1923 was Klaas, zonder paspoort, aanwezig bij een anarchistische jeugdconferentie in Berlijn. Dit werd door een onbekend gebleven persoon, mogelijk een infiltrant, gemeld bij de autoriteiten. Hij werd gevangengenomen en veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, die hij uitzat in Duitsland. Tijdens de eerste Pinkstermobilisatie, een jaar later, vond in Amersfoort een demonstratie plaats tegen het militarisme waarbij demonstranten een fiets meevoerden waarop een bord was gemonteerd met de tekst: ‘Oktoberlichting weigert militaire dienst! Toen de politie de fiets in beslag wilde nemen, volgde een vechtpartij waarbij Klaas Blauw flinke klappen kreeg.[755]

In de zomer van 1924 besloot hij een revolver aan te schaffen. Een reden daarvoor was dat gewelddadige en gewapende fascisten (actualisten) zich ontpopten als tegenstanders, maar het wapen verschafte hem in zijn revolutionaire milieu ook een zekere status. Meerdere jongeren bezaten zo’n wapen.68 Klaas propageerde geen geweld in de strijd voor een andere samenleving. In Haarlem werd hij meermalen gevolgd door tegenstanders en met de dood bedreigd. Klaas kocht een vuurwapen van het type Browning. Dat ‘dingetje’ moest hem verdedigen. Eind augustus 1924

stuurde Klaas een brief aan Jo Meijer, secretaris van het Sociaal Anarchistisch Verbond. ‘Tot mijn spijt zal ik 24 augustus zeer waarschijnlijk niet op de Uitvoerend Komité-vergadering aanwezig kunnen zijn daar ik die datum in Friesland bezet ben.‘69 Zijn oom Leffert Blauw vroeg hem op zondag 24 augustus een spreekbeurt te geven op een antimilitaristische meeting van de IAMV in zijn Café Leffertshutte in Wijnjeterp (dat thans, samengevoegd met Duurswoude, Wijnjewoude heet). Samen met zijn maat Herman Schuurman nam Klaas de nachtboot naar Lemmer.[758]

Op zaterdagmorgen 23 augustus fietsten beiden van Lemmer naar Wijnjeterp. Onderweg bezochten ze de familie Hof aan de Alde Dyk in Terwispel. Klaas en Herman kenden zoon Anne uit de jeugdbeweging. Vader Hendrik Hof was aan het werk op de boterfabriek, maar de jongens troffen moeder Wytske Hof-Jongedijk wel thuis. Dorpsgenoot Harm de Roos kwam langs op visite. Klaas haalde zijn revolver uit de rugzak om deze aan Harm te laten zien. ‘Kijk, dat dingetje moet mij verdedigen,’ zei hij. De jongens verkeerden in de overtuiging dat het magazijn leeg was. Herman Schuurman vroeg Klaas hem het wapen te geven. Toen ging het fout. Het overhandigen moet ronduit knullig zijn verlopen. De loop was gericht op Klaas en Herman raakte ongelukkigerwijs de trekker.

De begrafenis van Klaas Blauw in Wijnjeterp in 1924. Links met hoed is Rikele de Jong (Gorredijk), daarnaast met bril Wim Koppen en de jongere broer Jan Blauw. Zesde van links staat Ben Groenendaal (Haarlem) en daarnaast staat Sietze Schoppen (Tijnje). Elfde van links, met blond krullend haar, is Feitze Meester (Tijnje). Links van hem staat Jo van den Eijnde (Haarlem). Op een na rechts, naast de man met hoed en snor, staat Albert Zandstra (Drachten).

Het grafmonument van Klaas Blauw in Wijnjeterp,

gemaakt door de Groningse kunstenaar en geestverwant Bas Galis. Het metselwerk waarop het

monument staat werd vervaardigd door Tinus

Veenstra.

De revolver ging af. ‘Je hebt me in mijn donder

geschoten,’ gaf hij Schuurman te kennen. Klaas

Blauw was geraakt onderin zijn linkerzij.

Dokter Eppinga bleek niet thuis te zijn. Op de

zuivelfabriek in Terwispel belde men de dokter

van Tijnje. Het duurde lang voordat de medische

hulp ter plaatse was. Klaas leed inmiddels hevige pijnen, het zweet droop van zijn gezicht. ‘Pijn, pijn, pijn,’

waren de laatste woorden die hij met zwakke stem sprak tegen moeder Hof. Voordat vader Hof en twee dokters arriveerden, overleed hij anderhalf uur na het schot aan de gevolgen van inwendige bloedingen.[759]

De jongens raakten in paniek en wisten niet wat te doen. Wat moesten ze met het wapen?

Afgesproken werd dat Harm de Roos de Browning zou verstoppen in de holte van een oude, vermolmde boom in de buurt van zijn huis. De dag erna kwam Hendrik Hof bij hem op bezoek. Die biechtte op dat hij de marechaussees die op zoek waren naar het wapen op de mouw had gespeld dat het wapen in de plaatselijke vaart was gegooid. Ze besloten de Browning alsnog in het water te gooien, waarna de marechaussees het wapen opvisten. De Roos werd hierna ondervraagd, maar hij wist de marechaussees ervan te overtuigen dat er sprake was geweest van een noodlottig ongeval.

Hij vertelde echter niet wat er zich voorafgaand aan het schot precies had afgespeeld. Dezelfde marechaussees namen exemplaren van De Moker en een zakmes in beslag. Het Openbaar Ministerie liet sectie verrichten op het lichaam.[760]

De verslagenheid over de tragische dood van Klaas Blauw in de vrij-socialistische beweging was groot. In de bladen van de jeugdbeweging, De Moker en Alarm, stonden herdenkingsartikelen over de 22-jarige, waarbij zelfs foto’s van Klaas werden afgedrukt. Ook in De Vrije Samenleving was dit het geval. De doodsoorzaak leidde tot vragen, zoals: ‘Antimilitaristen met revolvers?’ Albert de Jong verdedigde in De Arbeider het wapenbezit als middel ter zelfverdediging. Hij wees niet alleen op de terreur van de fascisten, maar stelde ook: ‘Waar wij de hulp der politie nimmer inroepen …

kan het niemand verbazen, wanneer wij op noodweer bedacht zijn.’ In bredere vrij-socialistische kring was wapenbezit een omstreden zaak. De Jong gaf zich daar rekenschap van door de vraag te stellen of het werkelijk noodzakelijk was geweest dat Klaas een wapen droeg. Op de begrafenis van Klaas, de woensdag na zijn dodelijk ongeval, stelde De Jong deze vraag opnieuw. Had een zelfbewuste persoonlijkheid als Klaas Blauw wel een wapen nodig gehad? Hij voegde eraan toe dat het militarisme een ramp voor duizenden mensen voorbereidde, maar nu één persoon en één familie had getroffen.[761]

De begrafenis van Klaas in Wijnjeterp was een indrukwekkende gebeurtenis. Ongeveer driehonderd vrienden en bekenden uit het hele land waren erbij. Tezamen vormden ze de stoet die de met een rode doek beklede kist vanuit het café van Leffert Blauw naar de begraafplaats bracht. Vanwege de weigering de klokken te luiden, deed een aantal jongeren dit zelf. Op verzoek van de familie voerde Herman Schuurman als eerste het woord. Hij herdacht Klaas als een sympathiek makker die zich daadwerkelijk inzette voor de strijd tegen het militarisme. Namens een aantal groepen en organisaties voerden nog vijf mensen het woord. Diep onder de indruk verlieten de aanwezigen de begraafplaats.[762]

Drie jongeren zetten na de dood van Klaas een inzamelingsactie op om op zijn graf een ‘monument’

te kunnen plaatsen. Het duurde even voor de actie op gang kwam, omdat er twijfel was of de overledene dit wel zo’n goed idee zou hebben gevonden. Uiteindelijk zette men door. Albert Zandstra uit Drachten legde in De Arbeider verantwoording af over de hoeveelheid geld die was ingezameld. Het geld druppelde maar mondjesmaat binnen. Pas na de zomer van 1928 was er bijna 100 gulden ingezameld, voldoende om de geestverwante beeldhouwer Bas Galis de opdracht te verstrekken een beeld te maken.

Begin november 1928 werd het grafmonument onthuld. De steen oogt ook vandaag de dag nog indrukwekkend te midden van de talloze standaardzerken die de begraafplaats rijk is. ‘Klaas Blauw, 1901-1924, Van zijn kameraden,’vermeldt de onderste steen. Hierop steunt een beeldhouwwerk dat een mansfiguur met ontbloot bovenlijf uitbeeldt dat bij nader inzien Klaas zelf blijkt te zijn. Hij kijkt omhoog naar de zon. Klaas heft zijn rechterarm op naar het licht en balt zijn vuist. Aan zijn pols bungelt een verbroken keten.[763]

De belangstelling voor de onthulling was groter dan verwacht. Er waren geestverwanten uit zowel het Westen als het gehele Noorden. Jouke Lenstra uit de stad Groningen coördineerde het geheel en nam de onthulling voor zijn rekening. Na hem sprak een aantal Amsterdammers.[764]

Het was niet de eerste keer dat het overlijden van Klaas Blauw werd herdacht. Een jaar na het ongeval vond in Wijnjeterp een openbare herdenkingsbijeenkomst plaats met een drietal sprekers.

De ouders van Klaas, zijn broer en een zus waren hierbij aanwezig. Ook in de jaren daarna waren er herdenkingen, in de buurt van het café van Leffert Blauw. Na afloop bezochten de aanwezigen gezamenlijk het graf van Klaas. Nog tot na de Tweede Wereldoorlog vonden dergelijke antimilitaristische bijeenkomsten jaarlijks plaats in Wijnjeterp.[765]

8. Pinkstermobilisaties

Jo de Haas opperde het idee een manifestatie te organiseren om jongeren te mobiliseren tegen militarisme en oorlogsvoorbereiding, waarbij de mogelijkheid bestond ter plekke te kamperen.78 In dat kader hield de VJV op 8 en 9 juni 1924 haar eerste Pinkstermobilisatie, op een terrein bij Amersfoort. De overheid was in de hoogste staat van paraatheid. De burgemeester van Leusden, de gemeente waarin het kampeerterrein lag, zorgde voor permanente bewaking. Er was een directe telefoonverbinding met het hoofdbureau in Amersfoort voor het geval er calamiteiten dreigden.

Een spreker voert het woord in de tent tijdens de eerste Pinkstermobilisatie in Amersfoort in 1924.

Na overleg met de garnizoenscommandant van Amersfoort werden alle militaire gebouwen en terreinen uitgebreid beveiligd. Om het effect van gezagsondermijnende propaganda op de dienstplichtige soldaten teniet te doen, werden zoveel mogelijk militairen met verlof gezonden.

Rond Vliegbasis Soesterberg vonden voorafgaand aan de mobilisatie meerdere heidebranden plaats.

De commandant bracht dit direct in verband met de ‘kwaadwillige bedoelingen van die anarchistische elementen?79

Op zaterdag 7 juni kwamen bezoekers vanuit het hele land en tot laat in de nacht maakte men muziek. De volgende ochtend trokken verschillende groepen naar Amersfoort om daar te colporteren. Met scheepsroepers verkondigden ze revolutionaire teksten. Politieagenten die dit probeerden te verbieden, werden ha(r)telijk uitgelachen. De politie verbood een andere groep kerkgangers lastig te vallen met De Moker, waarna ze aan de overkant van de weg vrolijk verder gingen met colporteren. Derk Ploeger vertelde over een confrontatie met de politie tijdens een optocht waarvoor men weliswaar toestemming had gekregen, maar wel op voorwaarde dat de mee te voeren leuzen vooraf waren goedgekeurd: ‘De politie begon met geweld op te treden bij het in beslag nemen van een spandoek waarop een zogenaamd opruiende tekst stond. In plaats van dat de jongeren uit elkaar vlogen - zoals dat meestal gebeurde - ging het hier andersom: onder leiding van Eikeboom stroomden allen naar die plaats toe en onmiddellijk rolden de agenten over de grond en vervolgden wij onder luid gejuich onze mars. Bij het meeting-terrein deed de politie nog eens een aanval op het doek, maar dat werd toen met behulp van Jo de Haas over de toegangshekken getild en in veiligheid gebracht.[768]

Tijdens de daaropvolgende meeting, waarbij enige honderden toehoorders aanwezig waren, verwoordde Jo de Haas het radicale antimilitarisme. Hij sprak over de recente vernieling van militaire objecten: ‘Het doet ons toch werkelijk genoegen en het is een heele steun voor ons in onzen strijd te mogen weten, dat er nog meer menschen zijn die er net zo over denken als wij, getuige de brand te Spaarndam en Overveensche Duin, dat is voor ons toch een bewijs dat er met ons gelukkig nog meer menschen zijn die vinden dat dergelijke bergplaatsen van moordwerktuigen moeten worden verbrand en vernield, ja, daar moet het nu werkelijk heen; al dergelijke inrichtingen mogen niet langer blijven bestaan, die moeten wij verbranden en vernielen.[769]

Bij de meeting op Tweede Pinksterdag hield Herman Schuurman een spreekbeurt met als onderwerp

‘Over en tegen politie! De politierapporteur noteerde over diens rede: ‘Vandaag nog, het duurt alles veel te lang, de eerste de beste politieagent, die je op straat tegen komt, sla je er neer, steekt hem overhoop en slacht hem af aan den kant van den weg.’ De rapporteur vond het kennelijk niet nodig aantekeningen te maken over de rede omtrent ‘Menselijkheid’ van Jo Meijer.[770]

Het Pinksterkamp leidde bij de betrokken autoriteiten tot de nodige commotie. De commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht liet de minister van Binnenlandse Zaken weten dat zijns inziens de burgemeester van Amersfoort een ‘tactische fout’ had gemaakt door het politietoezicht in de stad zelf niet zo te versterken ‘dat het tegen kwaadwilligen zijn gezag kon handhaven. Immers het was voldoende bekend dat men met zeer revolutionaire elementen van doen had.‘[771]

De minister van Oorlog schreef een brief aan zijn collega van Justitie waarin hij hem vroeg’… om tot zodaanige maatregelen te geraken, dat zoo mogelijk een eind worde gemaakt aan de wandaden van een wellicht kleine groep jeugdige misdadigers!84 Met deze wandaden bedoelde hij aanslagen op militaire objecten, die men toeschreef aan anarchistische en antimilitaristische jongeren. Zo ging in Spaarndam een artillerieloods in vlammen op, ontplofte in Muiden 1600 kilo springstof, werd in Overveen een gebouw van de Burgerwacht waar schiettuig lag door brand verwoest, en werd een poging ondernomen om de Oranje-Nassau Kazerne in Amsterdam in brand te steken. Bij de brand in Spaarndam vonden bekladdingen plaats met antimilitaristische leuzen. Nadien werd er nog tweemaal brand gesticht, waarbij een opslagloods geheel verloren ging. De Moker schreef over dergelijke acties. Pas vele jaren later werd duidelijk dat inderdaad jongeren uit deze Mokerkring achter deze aanslagen zaten.[773]

Voorplaat van De Moker ter promotie

van de Pinkstermobilisatie.

Deze succesvolle Pinkstermobilisatie kreeg in de jaren daarna een vervolg. In 1925 koos men voor het terrein van de Engendaal school in Soest. De opkomst was groter dan bij de eerste keer. Volgens de autoriteiten bezochten zo’n vijfhonderd mensen deze Mobilisatie, waaronder 250 kampeerders.[774]

Veel nieuwe gezichten waren afkomstig uit de veenstreken in het Noorden. Een van de sprekers was de communist Jacques Engels, die optrad onder het pseudoniem Jelle Boersma. Rinus van den Brink leidde hem in om duidelijk te maken waarom een communist de bijeenkomst opende.

Boersma had geen vertrouwen meer in de oude beweging, zo stelde hij in zijn toespraak ‘De Revolutionairen, wat hen bindt en wat hen scheidt: In de communistische beweging was sprake van corruptie en centralisme wat leidde tot wantoestanden.

Wie verandering voorstond, werd eruit gegooid. Maar ook het anarchisme was volgens hem te eenzijdig georiënteerd. De jongeren moesten een synthese zien te vinden tussen centralisme en federalisme, oftewel tussen communisme en anarchisme. Hoewel Engels stelde dat hij gekomen was als ‘eerlijk revolutionair! zonder bijbedoelingen, bestreden Anton Constandse en Herman Schuurman zijn zienswijze in het aansluitende debat heftig. Zij wilden het levendige antimilitarisme van de vrije jeugdbeweging niet dienstbaar maken aan ‘ongezonde politiek’ en trachtten aan te tonen dat begrippen als ‘proletarische staat’ en ‘rood militarisme’ slechts gebruikt werden om de arbeiders te misleiden. Bolsjewieken waren niet te vertrouwen.[775]

Constandse hield een rede over ‘Jeugd en Anarchisme! waarin hij de overeenkomsten tussen beide ter sprake bracht. ‘Het enthousiaste en overgegevene, het breken met eiken dwang, het verzet tegen discipline en tucht,… ‘Doe wat je wil!’ Deze leus zullen ook de jongeren tot de hunne moeten maken, ook en vooral ten opzichte van het militarisme, wat dan daarop neer zal komen, dat de jeugd niet met zich zal laten doen wat de ouden heeren militaristen willen.[776]

De dag werd afgesloten met een Kunstavond. De rapporteur van de Centrale Inlichtingendienst nam enthousiast het oordeel van Henk Eikeboom over in zijn rapport: ‘Een Rotterdamsch jeugdkoortje zong aardig maar kunstgenot werd het pas toen het Soester mannenkwartet (baardenkwartet volgens sommigen) een aantal liederen ten gehoore bracht, Fransch, Duitsch, Latijn en Hollandsch, maar muzikaal, zuiver en harmonisch één. Prachtig was dit meewerken van een viertal reeds oudere mannen aan dit samenzijn der jongeren.’ 89

Schermutselingen met de politie bleven deze keer achterwege. De politie in Soest was versterkt met rijksveldwachters en marechaussees. Zij lieten zich regelmatig zien in de nabijheid van het terrein.

Bovendien waren rechercheurs in burger uit een negental plaatsen aanwezig op het terrein zelf. Ze kwamen met name uit de grote steden waar de aanwezige jongeren woonachtig waren. Zij kenden hen vaak van eerdere acties. Hoewel zij de nodige opmerkingen te verduren kregen, constateerde de politie tevreden dat van wanordelijkheden zoals eerder in Amersfoort geen sprake was. Door de grote politiemacht zagen de deelnemers aan de Pinkstermobilisatie af van een wandeltocht naar Soest; de organisatie had geen trek in een hakpartij met de politie.[778]

9. Antimilitaristische Landdagen in Appelscha

Deelname aan de Pinkstermobilisatie was voor veel noordelijke jongeren financieel niet haalbaar.

Vandaar dat Harm de Roos en Feitze Meester in het voorjaar van 1924 het initiatief namen om in

Deelnemers aan de Landdagen in Appelscha 1925

het Noorden zelf een Landdag voor jongeren te houden. Als locatie stelden ze de ‘duinen’ in het centraal gelegen Appelscha voor, een mooi gelegen heuvelachtige plek in de bossen waar thans het openluchttheater is gevestigd. De voorgestelde datum, met Pinksteren, viel in minder goede aarde, aangezien in Veendam al een vrij-socialistische bijeenkomst stond gepland. Het tweetal kreeg al snel medestanders in het VJV en als datum werd zondag 22 juni voorgesteld. Jurjen Hoogeveen in Appelscha wierp zich op als plaatselijk contactpersoon.[779]

De dag zou starten met een colportagetocht, waarna onderlinge besprekingen zouden volgen. Na de middagpauze wilde men vanaf Café Bruinsma in optocht naar het terrein waar de openbare bijeenkomst zou plaatsvinden, met als sprekers Jo de Haas en Jo van den Eijnde. De bedoeling was tienduizend manifesten te drukken om aan de Landdag de nodige bekendheid te geven. In de nabijheid van het terrein zou gelegenheid tot kamperen zijn, zodat bezoekers al op zaterdag konden komen. Jongens konden ook in het hooi slapen, maar zij moesten wel zelf dekens meenemen. Voor meisjes werden slaapplaatsen in het dorp geregeld. De gebruikelijke consumptietent en fietsbewaarplaats zouden niet ontbreken.[780]

De Landdag was een groot succes. De opkomst was boven verwachting. De meeting trok zeshonderd bezoekers en het was prachtig zomerweer. Uit alle delen van de noordelijke provincies kwamen jongeren; op de fiets, met de trein of met een bus. ‘En welk een geest heerschte er, welk een vurig enthousiasme om den strijd tegen het monster militairisme aan te binden.’ De optocht naar het terrein was een openbaring, deze was minder aan regels gebonden dan men gewend was. De deelnemers liepen niet strak in het gelid in rijen en de kledij was minder netjes dan men gewoon was. Voor de openluchtbijeenkomst gold geen entree. De dag verliep in een ongedwongen sfeer.[781]

’s Morgens sprak Jo de Haas tijdens de interne bespreking over dienstweigering en hoe een volgende oorlog te voorkomen. Dienstweigeraars moesten zich niet vrijwillig melden maar zich laten oppakken, desnoods met gewelddadig verzet! Dat juist jongeren de oorlog moesten verhinderen, betwistte een aantal ouderen in een fel debat. De Haas hield ’s middags op de openbare bijeenkomst een pittige rede met als titel ‘Geen oorlog, geen vrede maar revolutie,’ terwijl die van Klaas Blauw (‘Onze oorlog’), die Van den Eijnde verving, meer geschikt werd geacht voor een scholingsbijeenkomst. Na afloop kreeg voorzitter Jurjen Hoogeveen een procesverbaal omdat de organisatie geen vergunning had aangevraagd om een interne bespreking te houden![782]

Twee meisjes uit Oosterwolde kregen na afloop bezoek van de marechaussee. Zij hadden manifesten van de jeugddag verspreid. Ze kregen de vraag gesteld van wie ze die gekregen hadden.

De meisjes noemden de naam van Wieger Hielkema, waarna de marechaussees ook hem bezochten.

In aanwezigheid van Tinus Veenstra kreeg Hielkema een procesverbaal. Hem werd te verstaan gegeven dat hij vanwege het manifest zou worden vervolgd. Er volgde een protestbijeenkomst in Oosterwolde tegen de mogelijke vervolging van Hielkema, met Jo de Haas en Henk Eikeboom als sprekers. Bij een veroordeling liep hij het risico zijn baan als trammachinist kwijt te raken, maar verdere vervolging bleef uit.[783]

Ook de Landdag in 1925 slaagde in alle opzichten. Op zaterdag 5 juli ontstond een klein kampeerkamp van zo’n honderd deelnemers; er heerste een vrolijke stemming. Men maakte muziek, zong en Anton Constandse vertelde een komisch sprookje, ’s Avonds bootste men er een politieke bijeenkomst na met Constandse in de rol van Tweede Kamerlid Jan Duijs van de SDAP, die de verkiezingsoverwinning van zijn partij bejubelde. Een ander speelde de ras-Amsterdammer en NAS-voorman Cornelis Kitsz na, die in ‘zuiver Hollands’ debatteerde, wat danig op de lachspieren werkte. ‘Naast ‘t mee-demonstreeren tegen ‘t militarisme en voor de sociale revolutie, kon de kameraadschap versterkt en nieuwe vriendschapsbanden aangeknoopt worden, en daarnevens zouden de gloedvolle woorden der sprekers ons ’n riem onder ’t hart steken en weer krachtiger doen staan in onzen zwaren strijd.’

Pamflet ten behoeve van de

derdeLanddag in Appelscha, in

1926. (bron: Archief drukkerij Volharding)

Anton Constandse sprak de volgende morgen over de vrije, revolutionaire jeugdbeweging. Hij verklaarde hun heerlijk radicalisme (‘rijk aan anarchistische tendensen’) uit de afwezigheid van allerlei sociale verplichtingen en verantwoordelijkheden, waar de ouderen juist wel mee te maken hadden. Het leidde tot strijd tussen jong en oud. Ouderen moesten de jongeren niet tegenwerken, maar ze dienden juist begripvol en ondersteunend te zijn, meende Constandse.

’s Middags, tijdens de meeting, trad hij opnieuw op voor zo’n vijfhonderd bezoekers, waaronder veel jongeren. Hij was ‘meedogenloos scherp kritiserend’ over de politieterreur waaronder de jongerenbeweging te lijden had. Het ging zijns inziens bij deze vervolging niet om personen, maar om de ideeën die werden geuit.

De kort daarvoor gehouden parlementsverkiezingen kenschetste hij als volksbedrog. Alle partijen vermeldden ontwapening in hun programma’s, terwijl geen enkele partij in staat bleek dit te realiseren. In plaats van te ontwapenen, vond er juist op grote schaal bewapening plaats. Werkelijke ontwapening begon met dienstweigering en de weigering om oorlogstuig te produceren en zou eindigen met de verovering van de productiemiddelen op het kapitalisme, aldus Constandse. Jeanne de Jong (Den Haag) van de IAMV hield een betoog over een antimilitaristische levenshouding.

Zangkoor Kunst na den Arbeid uit Groningen, vioolspel van Wiebe Munniksma en een declamatie van Jan Blauw luisterden de bijeenkomst op. Er was een grote politiemacht op de been, die het hele terrein omsingelde. Incidenten bleven uit.[784]

In de jaren hierna waren de Revolutionair-antimilitaristische Landdagen eveneens een succes. In 1926 organiseerde de noordelijke VJV de bijeenkomst. De bezoekersaantallen bleven onverminderd hoog, tussen de vier-en zeshonderd belangstellenden. Financieel leverden de dagen steeds een positief saldo op. De zaterdagavond was steevast een Kunstavond. De vioolmuziek van de Groningse muziekleraar, dirigent en oud-JGOB’er Henk Geerssinga klonk ‘ontroerend schoon door de stille zomernacht! Dit was toch van een ander niveau dan de ‘banale feestjes en pretjes, waar de groote massa zich aan over geeft,’ meende Tinus Veenstra, die in deze jaren een centrale rol in de organisatie vervulde. De zondagochtend stond in het teken van interne scholing, terwijl de zondagmiddag bleef voorbehouden aan openbare bijeenkomsten met sprekers voor het ‘grote publiek! Een grote tent bood onderdak aan zo’n vierhonderd bezoekers zodat de bijeenkomst ook bij slecht weer doorgang kon vinden.

In 1929 werd de bijeenkomst samen met het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) georganiseerd.

Een jaar later hield men de bijeenkomst voor de laatste keer in deze vorm, want vanaf 1931 vonden in Appelscha Pinksterlanddagen plaats die op soortgelijke wijze werden opgezet. Een poging om met het IAMV in september dat jaar antimilitaristische landdagen in Appelscha te organiseren, leed schipbreuk.[785]

10. De ‘Kranten-kwestie’

Het VJV trad officieel niet op als uitgever van De Moker en De Kreet der Jongeren. Ze had zodoende geen invloed op de benoeming van de redactieleden en het gevoerde beleid. Een deel van de jongeren vond dit niet problematisch, omdat men geen strakke organisatievorm voorstond. Toch bekritiseerden ze de twee bladen wel. Klaas Blauw zag principiële verschillen tussen de beide bladen en meende dat ter wille van de eenduidigheid en haar geloofwaardigheid een grondige bespreking van deze situatie binnen het VJV noodzakelijk was. Veel noordelijke leden van het VJV

vonden het onderscheid tussen beide bladen juist niet duidelijk. Zij pleitten voor een blad waarin een ‘Vrije Tribune’ plek zou bieden aan bijdragen die discussies zouden oproepen.[786]

Tijdens Pasen 1924 hield het VJV een congres in Amersfoort. Voor de meeste noordelijke jongeren was de reis te duur, maar numeriek legden ze wel gewicht in de schaal. Bijna de helft van het aantal plaatsen waar de VJV vertegenwoordigers had, lag in het Noorden.99 Op initiatief van een aantal Friese groepen hield men op 13 april een regionaal voorcongres om de agenda van het landelijke congres te bespreken. Voor de meisjes waren slaapplaatsen geregeld. De jongens moesten onder meegenomen dekens de nacht doorbrengen in een hooiberg.[788]

De noordelijke jongeren stelden voor één gezamenlijke krant uit te geven, het liefst onder de oude naam Vrije Jeugd. Hun pleidooi voor de opname van een vrije tribune zou problemen over het plaatsen van stukken kunnen voorkomen. De noorderlingen bespeurden in de onderlinge discussies geen principiële verschillen tussen de verschillende groepen. Ze hekelden de situatie dat twee groepen twee aparte bladen uitgaven waarover de overige VJV-groepen geen zeggenschap hadden.

Ze beschouwden dit als krachtverspilling. ‘Wij Noorderlingen zijn dat getwist en geharrewar moe, we willen weer frissche en kameraadschappelijke geest brengen onder de VJV-ers.’[789]

Op het Paascongres sneeuwde deze verzoenende inbreng volledig onder door hoog oplopende ruzies tussen beide kampen. Veel tijd ging verloren door pogingen helderheid te verkrijgen over de gebeurtenissen van het voorgaande halfjaar, wat rumoerig verliep. Beide partijen accepteerden uiteindelijk een voorstel om met een nieuwe beginselverklaring opnieuw te gaan samenwerken binnen het VJV. Maar op het congres bleek dat de jongeren die verbonden waren aan De Moker toch vasthielden aan een op anarchistische leest geschoeide uitleg van deze beginselverklaring.

Bovendien werd de beperking toegevoegd dat jongeren van veertien en vijftien jaar geen deel mochten uitmaken van het Verbond. Dit was zeer tegen de zin van een ander deel van het VJV. De Haarlemse groep verliet het congres om zich nader te beraden.[790]

De noordelijke groepen belegden op 11 mei 1924 een vergadering in Assen waarbij vertegenwoordigers van beide bladen aanwezig waren. Rinus van den Brink en Herman Schuurman verklaarden dat De Moker niet specifiek het anarchisme propageerde, maar dat het VJV vanwege zijn antikapitalistische en antimilitaristische standpunten wel anarchistisch was georiënteerd. De Moker bood ruimte aan iedereen die deze standpunten deelde, al was duidelijk dat de Amsterdammers die het blad droegen anarchisten waren. Wim Koppen keerde zich tegen het propageren van één bepaalde levensovertuiging, zoals in De Moker gebeurde.

Hij maakte bezwaar tegen de dominante rol van de Amsterdammers, die zich volgens hem beter bij de ‘oude beweging’ konden aansluiten omdat ze door hun leeftijd niet meer tot de jeugd gerekend konden worden.

Voorzitter Derk Ploeger merkte op dat er geen principiële verschillen tussen beide partijen naar voren waren gebracht. Hij herhaalde het noordelijke standpunt dat getracht moest worden tot één gezamenlijke uitgave te komen, met daarin de al eerder genoemde vrije tribune voor artikelen, waar de redactie zich niet in kon vinden. De Moker zou hiervoor wegens haar al te anarchistische standpunten ongeschikt zijn. Ploegers voorstel kreeg steun van de VJV-groep Groningen, waarbij de Haarlemmers zich aansloten. Zij beloofden de uitgave van De Kreet der Jongeren te staken indien er een gezamenlijke krant zou verschijnen. Herman Schuurman en Rinus van den Brink wezen dit voorstel onmiddellijk af. Zij vonden De Moker niet geschikt voor een vrije tribune en meenden dat een landelijk VJV-blad naast De Moker tot mislukken gedoemd was. Besloten werd op het volgende landelijke congres een voorstel in te dienen om door middel van een referendum te stemmen over wat inmiddels de ‘kranten-kwestie’ was gaan heten. Men sloot de bijeenkomst af met een vergeefse tocht naar een Asser kazerne om de daar opgesloten dienstweigeraars een hart onder de riem te steken. Zij bleken kort daarvoor overgebracht te zijn naar de Bijzondere Strafgevangenis van Scheveningen.[791]

In afwachting van dit referendum werd in Haarlem het idee geopperd alle voorstanders van dit referendumvoorstel te verenigen onder De Kreet der Jongeren, waarin voortaan plaats zou zijn voor een vrije tribune. De Groningse groep steunde dit voorstel, maar andere noordelijke groepen waren intern verdeeld over deze kwestie. Vanaf september 1924 werd de Groningse VJV-groep samen met de Haarlemmers mede-uitgever van het blad. Derk Ploeger schreef al vanaf het begin bijdragen voor het blad en trad nu toe tot de redactie. Hij onderschreef, met de hele Groningse groep, het standpunt dat het niet de taak van het VJV was om de jeugd in een bepaalde politieke richting te duwen. Ook niet als het ging om een specifiek anarchistische. Dit standpunt is bijzonder, aangezien vrijwel de hele Groningse groep bestond uit kinderen waarvan de ouders actief waren in de vrij-socialistische beweging.[792]

Derk Ploeger probeerde de Haarlemmers over te halen om De Kreet voortaan bij Volharding te laten drukken. Hoewel zijn offertes goedkoper uitvielen dan de tot dan toe betaalde drukkosten gingen de Haarlemmers hier eerst niet op in. Wel konden illustraties die voor De Arbeider waren gebruikt uitgeleend worden aan De Kreet, en vice versa. Het jaar daarop kreeg Volharding de drukopdracht wel.[793]

Op de gewestelijke vergadering van de noordelijke VJV-groepen op 10 mei 1925 in Appelscha stelde de groep Emmer-Compascuum voor opnieuw de fusie van beide bladen aan te kaarten. De vijftig aanwezige jongeren vonden nog steeds dat er weinig verschil tussen de bladen te bespeuren viel. Ze betreurden de verbrokkeling die dit tot gevolg had. De gewestelijk correspondent van het VJV, Martin Eekhof, communiceerde dit fusievoorstel aan beide bladen en spoorde ze aan contact met elkaar op te nemen. De noordelijke groepen van het VJV nodigden de redacties van De Kreet der Jongeren en De Moker uit om op 24 mei 1925 een fusie te bespreken. Beide bladen gingen hierop in.[794]

Nu de fusie op de agenda stond, bleek De Kreet verdeeld. De redactie, bestaande uit Derk Ploeger, Wim Koppen en Odo Witsen, was voor een fusie, maar de belangrijke auteur en het voormalig redactielid Jo van den Eijnde bleek tegen. Hij vreesde de negatieve invloed van mensen als Herman Schuurman en Jo de Haas, maar stemde uiteindelijk toch in met de samensmelting van beide bladen. Beide redacties waren van mening dat ze hierdoor een betere ‘propaganda’ zouden kunnen voeren en dat de totstandkoming van één blad de onderlinge tegenstellingen zou verkleinen. Dit nieuwe blad zou Bevrijding gaan heten, maar één dag eerder verscheen er een ander anarchistisch Voor de tent van Henk de Groot (midden met bril). Voor hem zijn partner Riek Potjegort, linksboven staat Harm Kleinhuis. (bron: Jaap van der Laan) tijdschrift met deze naam, waarna men de titel snel veranderde in De Branding. Besloten werd om voor het nieuwe blad uit beide redacties twee mensen te benoemen. Drie van hen moesten de redactie vormen, de vierde zou optreden als administrateur. De nieuwe krant zou worden gedrukt bij GGB-drukkerij UTA in Utrecht. Behalve de betere drukkwaliteit speelde een rol dat Utrecht bij calamiteiten beter bereikbaar was dan Groningen. De redactie bestond uit Wim Koppen, Odo Witsen en Rinus van den Brink, en Jacques Knap werd administrateur. Derk Ploeger werd gekozen tot redactiesecretaris en was daarmee verantwoordelijk voor het interne correspondentieblad De Schakel, dat verzorgd zou worden door de VJV-groep Groningen. Dit blad, met groepsverslagen, circulaires en dergelijke, kon dan gedrukt worden bij Volharding.[795]

De Groningers waren het volstrekt oneens met deze besluiten. Derk Ploeger stuurde een brief waarin hij de geldigheid van de genomen besluiten aanvocht. Hij sprak van een onderonsje tussen de redacties waarvan de aangesloten groepen niet op de hoogte waren gesteld. Dit was overigens wel het geval. Dat Jacques Knap de administratie zou gaan voeren in plaats van hijzelf stak Derk Ploeger zeer. Hij beschuldigde zijn vriend Wim Koppen ervan dat deze hem probeerde te bedriegen en dat de Haarlemmers hem de administratie niet toevertrouwden. Wim Koppen waardeerde Derks eerlijkheid, maar vond de beschuldigingen te min om erop in te gaan.108 Eenzelfde reactie kreeg hij van Jacob Knap. ‘Dat er achter de genomen besluiten andere redenen schuilen, vind ik niet aardig van je… Speelt ‘t belang van Volharding niet een tè groote rol?’[797]

Dat de onderhandelingen tussen de beide redacties niet geheel van harte gingen, bleek uit de briefwisseling tussen Wim Koppen en Derk Ploeger. Daarin gebruikten ze vaak termen als

‘overwinning’ of ‘toegeven’ De Moker bleef achter de uitkomst van de onderhandelingen staan. De administratie bleef in handen van Jacob Knap en de krant werd definitief gedrukt bij de Utrechtse drukkerij UTA.[798]

11. De Branding

Op 15 juli 1925 verscheen het eerste nummer van De Branding. De eenheid in de vrije jeugdbeweging was hersteld, zo vermeldde het redactioneel commentaar. Het blad verscheen in een oplage van maar liefst vijfduizend exemplaren en telde twaalf pagina’s. Dit grote aantal pagina’s kon alleen gehandhaafd blijven door de hoge oplage in stand te houden. Daarmee was De Branding groter van opzet dan De Moker en De Kreet. Het blad bevatte de volgende beginselverklaring.

Noordelijke jongeren met het eerste nummer van De Branding in augustus 1925. Helemaal boven staat Henk de Groot, onder hem Harm Kleinhuis, rechts van hem Roelf Bok. Daarnaast staat Bart Haan en onder hem ligt Ebe van der Zwaag. Daarnaast ligt Fenny Drent, (bron: Jaap van der Laan) ‘Het verband van ‘De Branding’ wordt gevormd door de vrije samenwerking van jongeren, die beseffend dat zij niet mogen en kunnen berusten in de levensvernietigende toestanden ieder op eigen wijze en zoveel mogelijk gezamenlijk arbeiden aan de geestelijke en maatschappelijke revolutie om te komen tot de vorming ener nieuwe gemeenschap. Zij strijden voor een nieuwe levenskrachtige jeugd en tegen alle demoraliserende jeugd vijandige krachten. Zich stellend op het standpunt van de zelfopvoeding door middel van zelf-denken en zelf-handelen, bestrijden zij de eksploitatie der jeugd voor eigen doeleinden door de politieke partijen en -groepen en zal hun orgaan geen enkel maatschappelijk stelsel als het enig juiste propageren.’

De naam van het blad was waarschijnlijk bedacht door Henk Eikeboom, aangezien het eerste nummer een dichterlijke tekst van zijn hand bevatte waarin stond dat het nieuwe blad De Branding moest heten. Het openingsartikel van Wirn Koppen zette de toon: ‘Wijjongeren, wij willen ons deel hebben van de aarde, van ’t geluk en van de vruchten onzer arbeid. (…) Wij zullen beuken op de sterkten van ‘t kapitaal, zoals de Branding beukt op de rotsen van de zee. (…) Wij zullen vernietigen al wat bouwvallig en vergaan is, zoals de Branding vernietigt de vermolmde schepen.‘[799]

Men wist de hoge oplage en het grote aantal pagina’s niet te handhaven. Het tweede nummer van De Branding verscheen in een oplage van vierduizend exemplaren en telde acht pagina’s. De oorzaak daarvan was dat veel colporteurs minder exemplaren bestelden dan bij het eerste nummer.

Ook dit nieuwe blad was zwaar afhankelijk van colportage en had slechts een paar honderd abonnees. De actiefste groepen trokken er iedere zaterdagavond en/of zondag op uit om in de directe omgeving bladen te verkopen. Met speciale nummers vergrootte men zowel de oplage als het aantal pagina’s. Het kerstnummer van 1925 verscheen in een oplage van vijfduizend exemplaren en telde zestien pagina’s. De verkoopprijs van het blad (5 cent) was te laag om de kosten te dekken.[800]

De inhoud was propagandistisch van aard. Antimilitarisme bleef het belangrijkste actieterrein. De oud-Mokerredacteuren bleven op dezelfde wijze als eerder hun standpunten uitdragen en ook de voormalige redacteuren van De Kreet leverden hun vertrouwde bijdragen. Jo de Haas en Henk Eikeboom werkten mee aan het blad. Toch klonk er na het verschijnen van het eerste nummer kritiek vanuit diverse groepen. Zij wilden De Moker terug.

Deze critici, meest Amsterdammers, kregen redactionele ruimte in De Vrije Socialist om hun ongenoegen te spuien. Onder aanvoering van Herman Schuurman wilden ze zelfs de redacteuren van De Branding, Rinus van den Brink en Jacob Knap, royeren uit het VJV. Volgens hen hadden zij De Moker verkwanseld. Verschillende Mokergroepen bekritiseerden de redactie omdat zij niet vooraf van de onderhandelingen op de hoogte waren gebracht. Jacob Knap was van mening dat dit niet aan de orde was, aangezien De Moker persoonlijk eigendom van de uitgevers was en geen uitgave betrof van het VJV.[801]

Herman Schuurman, de belangrijkste woordvoerder van deze critici, was inmiddels opgepakt en veroordeeld. In juni 1925 had hij op het terrein van Kees Boeke in Bilthoven een antiverkiezingsactie georganiseerd waarbij de verbranding van oproepingskaarten in een stembus aanleiding vormde voor hardhandig politie-ingrijpen. De politie had het vooral gemunt op Schuurman, die werd opgepakt na een doldwaze achtervolging waarbij hij zelfs van een balkon sprong. De politie maakte daarbij gebruik van vuurwapens en sloeg met metalen wapenstokken in op de zich verzettende jongeren. Vanuit de gevangenis bleef hij agiteren tegen De Branding. Deze gebeurtenissen deden Wim Koppen uiteindelijk schrijven: ‘Er is geen samenwerking mogelijk met die lui: ’t zijn onnutte blaaskaken, die voor geen cent hersens in de kop hebben. Splijtzwammen die iedere redelijke organisatie van ‘t VJ.V. onmogelijk maken.‘[802]

12. Scheuring in het VjV

Tijdens het kerstcongres van het VJV in Bloemendaal, waarbij zo’n honderd leden aanwezig waren, barstte de bom. Op voorhand werd aangegeven dat er gezien de traditie dat een VJV’er zich niet aan congresbesluiten hoefde te houden geen stemmingen zouden plaatsvinden! Volgens het verslag van de Inlichtingendienst Haarlem werd er stevige taal gesproken. Voorzitter Jo van der Eijnde opende het congres met een protest tegen klassenjustitie. ‘Vrije Jeugd Verbonders bukken niet voor haar en zullen blijven strijden totdat de justitiemensen nederliggen en de Vrije Jeugdverbonders dan om hun graf zullen dansen en springen.’ Het is de vraag of de Haarlemse politiefunctionaris alles waarheidsgetrouw vermeldde. Secretaris-administrateur Jacob Knap zou hebben meegedeeld dat het VJV het onwaarschijnlijke aantal van 1375 zusters en 1561 broeders telde, terwijl ook het aantal abonnees gestegen was. ‘Naast onze jeugd staat een leger van goed ontwikkelde ouderen die alles offeren om ons te brengen, wat wij in de klassenstrijd noodig hebben. In de komende revolutie zullen de jeugdige arbeiders een groot deel intellectuelen naast zich hebben. Niettegenstaande de leugens en laster die de leiders van hetAJC over ons uitstorten zijn wij gegroeid. De Vrije Jeugd gedachte is een revolutionaire gedachte, die de massa ontwikkelt en aanspoort tot strijd, revolutiestrijd; wij zullen overwinnen, omdat wij de machthebbers den dood hebben gezworen![803]

De groep uit Amsterdam wilde een betere organisatie van het VJV. Men wilde meer daden, ook als daarbij slachtoffers zouden vallen. ‘Men moet beven voor het VJV en wel in dier mate, dat men met angst een der onzen arresteert. Wanneer één lid van ons wordt opgebracht, dan moeten wij er 2 of 3

ombrengen. (…) Als wij doorgaan, zooals thans, dan blijven wij een studieclub en worden wij nimmer mannen van de daad! De afgevaardigde uit Franeker voegde hieraan toe: ‘Het platteland verlangde naar verlossing b.v. van Colijn en zijn knechten.’ Politieke aanslagen mochten weliswaar niet geforceerd worden, maar op dwang door de overheid mocht zeker een reactie volgen. De afgevaardigde uit Franeker vervolgde: ‘Wij beschikken over genoeg middelen en personen. Zoals in Spanje en Italië behoeft bij ons de dolk geen rol te spelen. Wij hebben in ons midden studenten en chemisten.’116 Toen deze sprekers aan het woord waren, werd het steeds rumoeriger in de zaal, maar volgens de aanwezige politiespion waren veel aanwezigen het wel met hen eens. De stemming die hij beschreef was enorm explosief, alsof elk moment de revolutie kon uitbreken.

Groepsportret van noordelijke jongeren tijdens de Landdagen in Emmen in 1928. Links voor ligt Roelf Bok (met donker shirt). Derk Senechal zit vierde van links op de voorste rij. Harm Kleinhuis staat tweede van rechts op de bovenste rij. Op de tweede rij, tweede van links, staat Hillie Riemeijer.

Rika Dijken staat in deze rij vijfde van links.

Het belangrijkste agendapunt was de ‘kranten-kwestie.’ De noordelijke groepen lieten in een verklaring weten dat het VJV De Branding als orgaan over zou moeten nemen. Hun tekst werd voorgelezen op het congres. De groep Santpoort (waarvan de broers George en Joop Oversteegen deel uitmaakten) stelde juist voor dat het VJV De Moker uit zou geven. Herman Schuurman deelde deze opvatting.[805]

In Holland had de fusie van de bladen niet de gewenste eenheid gebracht. De meeste deelnemers aan het congres waren afkomstig uit de directe omgeving (Holland) en spraken zich uit voor een positief anarchistisch orgaan, waarin men bewust de anarchistische strijdwijzen moest propageren.

Een ander deel steunde de opvatting van De Branding en vond dat er rekening gehouden moest worden met jongeren die deze anarchistische of andere politieke overtuiging (nog) niet bezaten. De vraag werd gesteld of De Branding bereid was haar huidige beginselverklaring op te geven (waarin de politieke onafhankelijkheid was opgenomen) en de oude van het VJV weer te aanvaarden. Dit werd afgewezen omdat het VJV geen enkele verantwoordelijkheid droeg voor het blad. Benadrukt werd dat men hier wel open voor stond. Het afstaan van het blad aan het VJV kwam er concreet op neer dat personen en groepen zich organisatorisch rond De Branding zouden scharen en dat congresbesluiten voortaan bindend zouden zijn. Verder merkte men op dat geen enkele anarchist bezwaar kon hebben tegen de inhoud van De Branding.

Desondanks werd de heroprichting van De Moker aangekondigd. De Groep Haarlem van het VJV

verklaarde in dat geval uit het VJV te zullen treden. Jo de Haas kwam vanuit het Noorden over voor een bemiddelingspoging. Van een scheiding der geesten kon volgens hem geen sprake zijn. De voormalige SAJO-voorzitter en Moker-activist liet het congres weten vierkant achter De Branding te blijven staan. Het maakte weinig indruk. Na afloop van het congres bleek dat de Mokerjongeren naar het huis van George Oversteegen in Santpoort waren gegaan om daar de heroprichting van De Moker te bespreken.[806]

Jo de Haas was woest over deze actie. De voltallige redactie van De Branding besloot zich terug te trekken uit het VJV. In een Manifest kondigde de Groep Haarlem de oprichting van het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ) aan. Zij verklaarde dat een vrije jeugdbeweging niet een politieke overtuiging kon aanhangen. Men wees het ‘opfokken in eenzijdige politieke richting’ principieel af.

De Mokerjongeren kregen het verwijt dat ze het VJV in een SAJO wilden transformeren. Ook hun gedrag en omgangsvormen kregen kritiek, aangezien zich tijdens het congres in de avonduren het nodige had afgespeeld. De overige Vrije Jeugdgroepen kregen een uitnodiging zich aan te sluiten bij het VOJ.[807]

De redactie en administratie besloten door te gaan met het uitgeven van De Branding. Voldoende VJV’ers steunden het blad. Om de uitgave een organisatorische basis te geven, konden groepen en individuen zich op grond van de beginselverklaring achter het blad scharen. Medezeggenschap in de redactie en de exploitatie van het blad werd toegezegd. Onduidelijk was hoe groot beide stromingen eigenlijk waren, want vele groepen ontbraken op het congres. Dat gold ook voor een groot aantal noordelijke groepen, maar zij hadden zich op hun gewestelijke vergadering uitgesproken vóór De Branding.’ 120

Men organiseerde nu Branding-vergaderingen met de bedoeling het blad verder uit te bouwen en de organisatie achter het blad te versterken. De redactie en de administrateur van het blad zouden voortaan gekozen worden. De Groep Haarlem had inmiddels daadwerkelijk het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ) opgericht, dat de beginselverklaring van De Branding aannam. Het VOJ

keerde zich tegen ‘de zwendel in jeugd’ en wilde strijden ‘voor nieuwe geestelijke en morele waarden! Essentieel voor de Haarlemmers was de ‘vrije zelfontwikkeling’ van jongeren en daar paste geen rechtstreekse associatie met het anarchisme bij.[809]

Voorplaat van de Moker, gemaakt

door de later als kunstenaar bekend

geworden Melle Oldeboerrigter

Wim Koppen trok zich terug als redacteur. De voormalige Mokerredacteuren Jacob Knap en Rinus van den Brink werden beiden herkozen, maar Knap opnieuw in de rol van redacteur. Hij droeg de administratie over aan Adri van der Linden uit Utrecht. Op het VJV-congres hadden de beide oud-Mokerredacteuren opnieuw veel verwijten over zich heen gekregen vanwege hun handelwijze rond de fusie van de bladen. Enkele maanden later trad Van den Brink vanwege persoonlijke omstandigheden alsnog af.122 Koppen droeg Derk Ploeger voor als nieuwe redacteur, maar deze bedankte hiervoor. Hij was inmiddels als drukker betrokken bij het blad. De noordelijke groepen kozen voor Jel van der Ploeg als nieuw redactielid. Deze verpleegster uit Franeker schreef al enige tijd voor het blad.

De vergaderingen maakten duidelijk dat er voldoende draagvlak was om De Branding voort te zetten. Een besluit over het voorstel van de Groep Haarlem om de groepen van het VJV rond De Branding toe te laten treden tot het VOJ en van De Branding een orgaan van het VOJ te maken, hield men aan. Men wenste hierover eerst te discussiëren in het interne correspondentieblad De Schakel. De oplage van het blad was inmiddels fors gedaald, van 4000 naar 2500 exemplaren; de nummers telden acht pagina’s. Een deel van de colporteurs betaalde slecht. De groepen Haarlem en Groningen hielden een bazaar in hun vestigingsplaats om de inkomsten op peil te houden. Later daalde de oplage nog verder, naar tweeduizend stuks.[811]

13. Voortzetting van De Moker

Vanaf februari 1926 verscheen De Moker opnieuw als maandblad, ditmaal als uitgave van de Mokergroep voor Landelijke Aksie van V.J.V-ers. De heruitgave markeerde een nieuwe fase van het blad, met een nieuwe redactie. De oplage bedroeg drieduizend stuks en het blad telde acht pagina’s.

Als redacteur voerde men Teun de Slooper op, een niet-bestaand persoon. Doel hiervan was vervolging te voorkomen. Het werd een puur Amsterdamse aangelegenheid, met wel zes redacteuren. De Mokerjongeren stelden zich nu onomwonden op het anarchistische standpunt. In oktober 1927 viel het besluit de ondertitel te veranderen in Blad van jonge anarchisten.’ 124

Vooral de VJV-jongeren in de Friese Zuidoosthoek en de Groningse veenstreken raakten nauw betrokken bij deze heruitgave. Nu de landelijke Mokervergaderingen deels in het Noorden plaatsvonden, ontstond een beter landelijk contact. De Groep Leeuwarden mocht een gewestelijk correspondent aanwijzen voor de ‘Noordelijke Mokergroepen,’ die de naam VJV bleven hanteren.

Dit werd Piet Hoffman, die alle VJV-groepen verzocht hun adressen aan hem door te geven.[813]

Vooral de VJV-groep uit Musselkanaal maakte zich sterk voor De Moker. Vanaf de herfst van 1926 presenteerde de groep zich als ‘Mokergroep! Ze bouwde in de regio door haar colportagetochten een stevige reputatie op. Zo ontstonden de ‘Noordelijke Mokerjongeren,’ waarbij ook jongeren uit andere delen van de Groningse veenkoloniën zich aansloten, zoals Bart Haan uit Veendam. Hij en Geert Zoet uit Musselkanaal werden de gezichtsbepalende figuren. Zij waren ook de eerste noorderlingen die volwaardig meedraaiden in de landelijke organisatie rond De Moker. Begin 1928

lieten zij zich nadrukkelijk gelden op een Mokervergadering in Amsterdam. Bart Haan stelde dat buitenstaanders de artikelen in het blad niet begrepen, wat ook gold voor de lino’s en de afgedrukte clichés. Ongetwijfeld sprak hij hier op grond van de ervaringen die hij had opgedaan als colporteur.

De noorderlingen stelden ook voor om De Moker niet meer te dateren, want dan konden ze met hetzelfde nummer langer colporteren.[814]

Overigens schreven er maar weinig noordelijke jongeren in het blad. Henk Ninteman kreeg te horen dat zijn bijdrage te onsamenhangend was. Het stuk ‘Mobiliseert!’ van een zekere W. uit Delfzijl nam de redactie wel op. Hij vroeg zich af waarom er tijdens Pinksteren geen gezamenlijke manifestatie met de AJC mogelijk was. Het antwoord gaf hij zelf: de VJV’ers lieten zich niet leiden en hun mobilisatie was er een van ‘vrije mensen,’ die niet aan de leiband van volwassenen wensten te lopen zoals bij het AJC het geval was.[815]

14. Het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ)

De Vrije Jeugdgroep Groningen sloot zich aan bij het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ).

Nieuwe leden kwamen ook uit Veendam en plaatsen als Amsterdam en Utrecht. Veel VJV’ers aarzelden om toe te treden. In Groningen resulteerde de breuk juist in een hogere opkomst bij de wekelijkse vergaderingen. Men colporteerde fanatieker met De Branding, waarvan per nummer zo’n drie-tot vierhonderd exemplaren werden verkocht.[816]

Op een gezamenlijk congres van het VOJ en De Branding in Appelscha in oktober 1926 namen de deelnemers de volgende beginselverklaring aan:

‘Het Verbond van Opstandige Jongeren wordt gevormd door de samenwerking van jongeren, die in opstand komen tegen de moordende toestanden, waarin de jeugd leeft. Zij strijden voor een nieuwe levenskrachtige jeugd en arbeiden aan de geestelijke en maatschappelijke revolutie om te komen tot de vorming eener nieuwe gemeenschap.

Zich stellend op het standpunt der zelfopvoeding door middel van zelf denken en handelen bestrijden zij de exploitatie der jeugd door de politieke partijen en groepen en zal het verbond geen maatschappijbeschouwing als de eenig juiste propageeren. ’[817]

Ook de bijhorende resolutie, die twaalf punten telde, werd aangenomen. Daarin werd deze verklaring verder uitgewerkt. Men sprak zich uit tegen kapitalisme en militarisme en de taak van de jeugd was hiertegen te strijden zodat ze er niet aan ten onder zou gaan. Nieuw was dat de revolutionaire jeugd moest werken aan nieuwe geestelijke en zedelijke verhoudingen. Zo’n vijftig aanwezigen, meest noorderlingen, besloten dat De Branding zich moest aansluiten bij het VOJ.

Daarmee werd het blad een uitgave van deze jongerenorganisatie en kreeg het VOJ een organisatorisch fundament, wat bij het VJV juist ontbrak.

Het Landelijk Comité van het VOJ kreeg Groningen als vestigingsplaats. Derk Ploeger werd landelijk secretaris. De Groningse groep kreeg opnieuw de verantwoording voor het correspondentieblad De Schakel.

Het VOJ wijdde een manifest aan de slechte behandeling van dienstweigeraars, geschreven door dienstweigeraar Jan Duif. Diverse nieuwe groepen traden toe, waaronder die in Emmer-Compascuum en Nieuw-Amsterdam. Colporteurs van De Branding kregen de oproep zich aan te sluiten bij het VOJ.[818]

Het VOJ besloot tijdens Pinksteren 1927 Landdagen in Appelscha te organiseren. In het organisatiecomité zaten Jacob Knap en Jo de Haas, die beiden initiatiefnemers waren geweest van de Pinkstermobilisaties.131 Dat het VOJ zelf een pinksterbijeenkomst initieerde en niet samen met het VJV had duidelijke redenen.

Op de Pinkstermobilisatie 1926 richtte een klein groepje bezoekers samen met een aantal buitenlandse gasten en sprekers de Anarchistische Internationale Jeugdorganisatie (AJI) op, zonder dat alle deelnemers hiervan op de hoogte waren gesteld. Vanuit kringen rond De Branding kwam Groepsportret van deelnemers aan de internationale Pinkstermobilisatie in Soest in 1926. Links staat de Duitser Eugen Betzer, vierde van links staat George Oversteegen. Rechts van hem staat Odo Witsen, uiterst rechts staat Jo de Haas. Op het bord staat een spreuk in het Esperanto, in het Nederlands vertaald staat er een soldaat is geen mens, (foto P.G. Visser) kritiek op deze handelswijze. Tijdens de evaluatievergadering van deze in Amsterdam gehouden Pinkstermobilisatie stelde voorzitter Jo de Haas van het voorbereidingscomité dat de AJI niet was gesticht namens de Pinkstermobilisatie, aangezien deze niet een anarchistische grondslag kende. De meerderheid van de aanwezigen, waaronder Herman Schuurman en Wim Wessels, meende dat zo’n grondslag wel het geval zou moeten zijn. Jo de Haas vond dat zonder de inbreng van de noordelijke groepen een uitspraak over het anarchisme niet mogelijk was. Na de pauze hield hij een inleiding over ‘De verwording van de Jeugdbeweging,’ waarin hij ageerde tegen vagebondisme en avonturis-me. Als oorzaak wees hij naar de wijze waarop Herman Schuurman propaganda voerde. In De Moker stelde men de Pinkstermobilisatie 1927, ondanks de geuite bezwaren, toch voor als een activiteit van de anarchistische beweging.[820]

Eind oktober besloot het nieuwe voorbereidingscomité van de Pinkstermobilisatie in Amsterdam, op voorspraak van haar secretaris Herman Schuurman, dat de editie van 1927 zou plaatsvinden in Appelscha. De Friezen zouden voor de organisatie een gewestelijk comité opzetten. De vroegere organisatoren Jacob Knap en Jo de Haas hield men bewust buiten dit comité. De Haas was hierover zeer ontstemd en de groep rond De Branding eveneens. Koppen en De Haas schreven ingezonden stukken naar De Arbeider, maar redacteur Jan Bijlstra plaatste deze niet. Hij riep de jongeren op geen acties te ondernemen die de beweging tot een aanfluiting zouden maken. De rapen waren helemaal gaar toen duidelijk werd dat Herman Schuurman het te gebruiken terrein in Appelscha al van Staatsbosbeheer had gehuurd. Hij deed dit stiekem tijdens de pauze van een gewestelijke vergadering van de noordelijke jeugdbeweging in Appelscha, waarbij hij aanwezig was namens het VJV-Amsterdam. Men nam hem dit zeer kwalijk; dit gold ook voor de Mokergroep Musselkanaal en Mokerjongere Tinus Veenstra.[821]

Friese jongeren, waaronder Tinus Veenstra, namen nu het initiatief voor een vergadering van de ‘Noordelijke Revolutionaire Jongeren’ om te voorkomen dat in Appelscha vanuit de vrije jeugdbeweging twee Pinksterbijeenkomsten gehouden zouden worden. Ruim veertig jongeren kwamen bijeen in het café van Leffert Blauw in Wijnjeterp. De meeste aanwezigen waren afkomstig uit de Friese Zuidoosthoek, maar er waren ook vertegenwoordigers uit Groningen, Amsterdam en Haarlem. Op voorhand was al duidelijk dat Herman Schuurman zich had teruggetrokken uit het voorbereidingscomité van de Pinkstermobilisatie 1927 om de samenwerking tussen het VJV en het VOJ niet bij voorbaat in de weg te staan.[822]

Desondanks gooiden de Amsterdammers olie op het vuur door van tevoren een motie in te dienen waarin ze stelden dat drie personen, namelijk Jo de Haas, Jacob Knap en Wim Koppen, door hun onderlinge ruzies een rem voor de beweging vormden. De samenwerking rond de Pinkstermobilisatie moest plaatsvinden zonder dit drietal. Deze motie kwam niet in stemming, omdat de meerderheid dit te gortig vond. Een nieuw Amsterdams voorstel beoogde samenwerking.

Men stelde dat de huidige organisatoren deze samenwerking beletten, waardoor de benoeming van nieuwe commissieleden noodzakelijk was. Dit voorstel haalde het met een grote meerderheid van stemmen, vanuit de nadrukkelijke wens een gezamenlijke Pinkstermobilisatie mogelijk te maken.[823]

De vertegenwoordigers van beide Hollandse steden domineerden de vergadering. Anne Veenstra uit Warga meldde aan Derk Ploeger: ‘Weetje Derk wat de grootste pest is voor de lui uit Friesland en misschien ook Drenthe en Groningen? Dat ze in hun dagelijkse omgang steeds hun dialect of eigen taal spreken. Ze denken steeds in het Fries, ‘t Drents enz. Wanneer ze nu een woord of wat Hollands moeten spreken, zijn ze er glad af. Wat ze in gedachten bij zich hebben, kunnen ze niet zoo handig in woorden in Hollands omzetten. Dat is één der redenen waarom de Noorderlingen zelf zoo weinig zeggen.’ Cultuurverschillen speelden wel degelijk een rol tussen de goedgebekte Hollanders en de meer ingetogen noorderlingen.[824]

Al snel bleek dat van een gezamenlijke Pinkstermobilisatie geen sprake kon zijn. Op een VJV-bijeenkomst in Amsterdam begin januari 1927 werd met trots verteld dat met ‘een lapje van zalf’ de oorspronkelijke door de vergadering in Wijnjeterp afgekeurde motie er toch doorheen gekomen was.137 De noordelijke jongeren, vooral die uit de Friese Zuidoosthoek, namen de Amsterdammers deze manipulatie zeer kwalijk. Niemand uit Appelscha en omgeving was bereid de Pinkstermobilisatie voor de Mokerjongeren dan wel het VJV te organiseren. Toen Gees Jansma naar Appelscha kwam om de regionale Mokervergadering voor april voor te bereiden, maakten de broers Mulder (Johan, Sietze en Geert) haar duidelijk dat niemand in Appelscha bereid was om voor een zaal en slaapgelegenheid te zorgen. Jansma moest vervolgens uitwijken naar Wijnjeterp.[826]

De jongeren rond De Branding en het VOJ waren definitief gebrouilleerd met het VJV en De Moker. De beschuldiging dat drie van hun voornaamste zegslieden een ‘rem op de beweging’ vormden, hakte er stevig in. Het leidde tot diverse steunbetuigingen in De Arbeider. Haije Haitsma (Warga) trok van leer tegen de Amsterdamse VJV’ers en ook Harmen van Houten meende dat de Hollanders de hele jongerenbeweging de grond in boorden. De jongeren in Appelscha tekenden protest aan, ook tegen de bewering van Rijnders in De Vrije Socialist dat Jo de Haas de beweging in het Noorden had doodgepraat. Ze benadrukten dat De Haas een uitstekend propagandist was en spraken hun vertrouwen uit in het genoemde drietal. Ook Tinus Veenstra en anderen uit Oosterwolde protesteerden tegen Rijnders en spraken van leugens en verdachtmakingen.[827]

De Haas was zwaar beledigd door de beschuldiging dat hij een rem op de beweging vormde en hij kondigde aan te stoppen met het geven van spreekbeurten. ‘De toestand is zoo - en De Vrije Socialist heeft daartoe ook nog bijgedragen - dat ik zonder recht te zijn gedaan voor die beweging niets meer wensch te doen en: ‘Ik ben openlijk in de pers in mijn recht en m’n eer aangetast. Zonder dat men dat openlijk in de pers herstelt kan ik mij niet geven.’140 Een meerderheid van het VOJ wees in deze omstandigheden een gezamenlijke Pinkstermobilisatie met het VJV af.[829]

Uiteindelijk hielden de VOJ-jongeren wel hun Pinksterlanddagen, maar niet in Appelscha, omdat men de kans van slagen daar na al het gedoe te gering achtte. In plaats daarvan hield het VOJ

Pinksterlanddagen in Rolde en Assen, samen met de oudere vrije socialisten in de noordelijke provincies. Een voorbereidende vergadering van de jongeren in Assen werd bijgewoond door marechaussees, die weigerden te vertrekken. De jongeren zagen zich genoodzaakt hun vergadering bij een geestverwant thuis voort te zetten. Bij de daaropvolgende gewestelijke vergadering postte de politie bij de ingang van de vergaderzaal. Zij verbood het maken van muziek bij het colporteren na afloop van de bijeenkomst. Niettemin waren deze eerste Pinksterlanddagen uitermate geslaagd.[830]

‘Er lag daar toen een heel regiment veldwachters in de bosjes en in de greppels. Dat is een geweldig geslaagd kamp geworden. Ik geloof dat er zo’n zeshonderd mensen geweest zijn, allemaal jongeren.‘143 Wim Koppen opende het kamp. De grote schuur, die fungeerde als centraal punt, was mede door de overvloedige regen met ruim vijfhonderd mensen bomvol. De eerste spreker, Jo van den Eijnde, waarschuwde tegen de gevaren van alcohol en verslavende middelen als morfine. Het was de bedoeling na zijn rede een colportagetocht door Rolde te houden. Daar zag men van af na geluiden dat de overwegend streng gereformeerde bevolking van het dorp tegen hen was opgeruid.

Vervolgens kwam De Branding ter sprake. De oplage van het blad was gedaald van vijfduizend naar vijftienhonderd exemplaren. Dit was te weinig om het blad rendabel te kunnen uitgeven. Jo de Haas wees de noordelijke jongeren aan als schuldigen. Zij hadden aangedrongen op de fusie van De Kreet der Jongeren met De Moker en droegen door ermee te colporteren bij aan het succes van het blad. Door opnieuw samen te werken met De Moker lieten zij De Brandingvatten. Jouke Lenstra stelde voor het blad op te heffen. Besloten werd Jel van der Ploeg, de administrateur, uit haar functie te zetten. Zij verzuimde in goed contact te blijven met de noordelijke jongeren.

De organisatie moest zich verantwoorden vanwege advertenties van een bierbottelaar en een sigarenhandelaar in het programmaboekje. Jo de Haas en Derk Ploeger verklaarden dat hiertegen geen bezwaar was, omdat het bedrijfjes van kameraden uit de beweging betrof. Voortaan zou men rekening houden met de gevoelens van fervente tegenstanders.[832]

Tijdens de optocht voorafgaande aan de meeting voerde het muziekkorps Liberté uit Emmer-Compascuum, dat geheel uit vrije socialisten bestond, de stoet aan. De optocht was op het laatste moment verboden door de burgemeester van Assen, maar daar trokken de deelnemers zich niets van aan. Toen men alsnog vanaf het Stationsplein de stad in wilde trekken, drong een grote politiemacht de ongeveer zevenhonderd deelnemers terug naar het plein. Achteraf kwamen vanuit de gemeenteraad van Assen kritische vragen over dit machtsvertoon van de politie.[833]

De Mokerjongeren zagen er door toedoen van de Mokergroep Musselkanaal van af hun Mobilisatie in Appelscha te houden. Zij organiseerden hun Pinkstermobilisatie uiteindelijk in Enschede. Diverse Mokerjongeren uit het Noorden namen hieraan deel.[834]

De stap van het VOJ om samen te werken met de oudere anarchisten leverde begrijpelijke kritiek op van Mokerjongere Wim Wessels. Derk Ploeger reageerde daarop met de melding dat naast de bestaande geschilpunten met name de oneerlijke handelwijze van de Mokerjongeren hiertoe had bijgedragen. Jo de Haas reageerde op de kritiek van Wessels in termen van “t Amsterdamse vuilnis!

de ‘diep-zedenlooze Mokerbeweging’ en ‘het zijn schurftige schapen die de roskam vrezen! Het verwijt van de Mokergroepen dat hij een uitvreter en een rem op de beweging zou zijn, raakte hem diep.[835]

15. Het einde van De Branding en De Moker

De redactie van De Branding onderscheidde zich nu scherp van De Moker. Zij hield vast aan de bekende standpunten van antimilitarisme en antikapitalisme. Jo van den Eijnde schreef over de verderfelijke invloed van Mokerjongeren op de jeugd ‘door • hun ultra anarchistisch dogma, dat van de eenvoudigste arbeidersjongen een over ‘t paard getilde zwetser maakt!1‘[698]

Wim Koppen vond dat de vrijheidlievende richting in de arbeidersbeweging steeds meer aan invloed had ingeboet. De massa was ervan vervreemd geraakt. De hoofdoorzaken waren ‘vaagheid en negatieve propaganda’ Er was sprake van een groot aantal opvattingen en richtingen en er was een gebrek aan organisatie in de beweging. De invloed op de arbeiders was nihil.[837]

Waarin De Branding zich verder ontwikkelde, was de aandacht voor de culturele kant van hun breed georiënteerd socialisme. Niet alleen met betrekking tot kunst, maar ook ten aanzien van literatuur en filosofie. Men beschikte in dit opzicht over capabele krachten als de latere redacteur Odo Witsen en J. van Bergen, die veel over literatuur schreef. Dit was een bewuste keuze om aantrekkingskracht uit te oefenen op lezers van buiten de eigen kring. Dit streven om tot een zekere ontwikkeling en een bepaald beschavingspeil te komen, verschilde van de rauwe en de brutale inhoud van De Moker.

De Branding wist ook jonge kunstenaars aan zich te binden, zoals de Rotterdammer Jacques Jacob Arend die regelmatig illustraties leverde en ook betrokken raakte bij het VOJ. In latere jaren werd hij reclametekenaar. Hij was van Joodse afkomst en overleed in Kamp Westerbork. Het contrast met een andere kunstenaar die regelmatig omslagen voor De Branding maakte, Nico de Haas, kon niet groter zijn. De Haas raakte via de communistische partij in nationaalsocialistisch vaarwater en werd tijdens de Tweede Wereldoorlog zelfs hoofdredacteur van het weekblad Storm van de Nederlandse SS.150 Het enige vrouwelijke redactielid, Jel van der Ploeg, schreef regelmatig voor De Branding.

Haar bijdragen bestonden steevast uit korte propagandistische artikelen met een antimilitaristische strekking, waarin ze haar persoonlijke ervaringen verwerkte. Deze verpleegster uit Franeker kwam uit een vrijsocialistisch milieu. Ze gold als een militant lid van de IAMV.

Door de teruglopende oplage kampte De Branding met een maandelijks tekort van 20 gulden. Het aantal abonnees bedroeg een kleine tweehonderd. Een oplage van tweeduizend exemplaren zou voldoende zijn om het blad rendabel te maken. Het aantal pagina’s moest soms teruggebracht worden naar slechts vier. Het blad en het VOJ beschikten weliswaar over groepen in ruim twintig plaatsen, waarvan de helft in de drie noordelijke provincies, maar dit was niet genoeg voor een geregelde afzet van het blad.[839]

Eind 1927 waren de betrokkenen, gezien de groei van de organisatie en de geslaagde Pinksterlanddagen in dat jaar, nog optimistisch gestemd over het VOJ. De organisatie verspreidde tienduizenden pamfletten, soms waren dat overdrukken van artikelen uit De Branding. Niettemin zou men het uitgeven van het blad moeten staken indien de oplage niet zou stijgen. Op het tweede congres van het VOJ, in oktober 1927 in Leiden, benoemde men een compleet nieuwe redactie.

Deze wisseling van de wacht ging gepaard met twijfel over het bestaansrecht van het VOJ. Er kwam een voorstel om de bestaande organisatie op te heffen ten gunste van een antimilitaristische jeugdorganisatie op bredere grondslag.

De afdeling Emmer-Compascuum van het Verbond van Opstandige jeugd. Vooraan, tweede van links, zit Lie Heijnen.

Derk Ploeger meldde dat de opvattingen hierover verdeeld waren op de gewestelijke vergadering van de noordelijke jongeren in Assen in november 1927. Anderen vonden dat het VOJ niet te veel een jeugdorganisatie moest blijven.[840]

De stemming op de noordelijke gewestelijke vergadering was goed geweest en er was een nieuw propagandacomité gevormd, met leden uit verschillende plaatsen. Niettemin was het einde in zicht.

Na het congres verschenen nog twee nummers van De Branding. In maart 1928 kwam het voorstel tot opheffing van het VOJ. Het totale ledental bleef schommelen rond de vijftig. Van de laatst uitgekomen Branding was nog maar de helft verkocht, waardoor het VOJ met een schuld bleef zitten. Tijdens het landelijk congres in Leiden in april 1928 viel het besluit het VOJ definitief op te heffen. Geldgebrek maakte het uitgeven van De Branding onmogelijk. De onervaren nieuwe generatie jongeren die binnen het VOJ was aangetreden, bleek niet in staat het tij te keren. De medewerking van individuele leden en groepen was te gering. De twijfel of het VOJ wel bestaansrecht had, zal hebben meegespeeld. Veel jongeren kwamen op een leeftijd dat ze actief waren of raakten in andere organisaties. Niettemin bleef de Groningse groep nog enkele jaren actief.[841]

Een soortgelijke ontwikkeling deed zich voor bij De Moker. De medewerking aan dit blad werd in toenemende mate een probleem. De straatmuzikanten brachten wel het nodige geld in, maar colporteurs rekenden niet altijd af en het blad bezat nauwelijks abonnees. ‘Reeds lang heerschte er een ‘laat maar waaien geest! was het onderling verband geheel zoek, terwijl de boel tijdens het niet verschijnen van De Moker zoo goed als dood was.’ Besloten werd pas een nieuw nummer uit te brengen als daarvoor voldoende geld was. Juist op het moment dat de noordelijke jongeren Geert Zoet en Bart Haan toetraden tot de redactie, in het voorjaar van 1928, verscheen het blad om financiële redenen niet meer.[842]

Al voor het staken van het uitgeven van De Moker bleek het VJV niet meer levensvatbaar. Het werd opgeheven ten gunste van het Verbond van Jonge Anarchisten dat op 5 februari 1928 werd opgericht in Amsterdam. Een steviger organisatie moest de samenwerking verbeteren. Men vroeg ook het VOJ zich aan te sluiten bij dit Verbond, dat ook wel het Verbond van Anarchistische Jongeren (VAJ) werd genoemd. Het landelijk secretariaat was gevestigd in Amsterdam, terwijl de noordelijke groepen Bart Haan uit Veendam aanwezen als hun secretaris.[843]

De nieuwe opzet leidde niet tot het gewenste resultaat. Het wegvallen van De Moker betekende dat het VAJ geen geschikt colportageblad meer bezat. De eerste Pinkstermobilisatie van het nieuwe Verbond, in 1928, trok slechts tweehonderd bezoekers, waaronder een handvol noorderlingen. Geert Zoet had namens de noordelijke jongeren zitting in het organisatiecomité. ‘Alleen de talrijke politie gaf nog wat cachet aan de zaak,’ aldus een bezoeker.

Het eerste landelijk congres in Amsterdam in december 1928 had als thema ‘Hoe men tot een gezonde krachtige jeugdbeweging moest komen’! Aan de noordelijke jongeren lag het niet, zij kwamen met een grote delegatie. Het VAJ werd echter opgeheven tijdens dit congres. Plaatselijke afdelingen bleven bestaan als zelfstandige groepen. Die in Amsterdam maakte zich sterk voor een nieuwe landelijke organisatie van anarchisten (het heropgerichte Sociaal Anarchistisch Verbond) en sloot zich daarbij vervolgens aan.[844]

16. De Noordelijke Mokerjongeren

Ondanks de landelijke neergang van de jongerenbeweging bleven de Noordelijke Mokerjongeren nog geruime tijd zeer actief. De aanjager van deze anarchistische jongeren was de Mokergroep in Musselkanaal, die in de zomer van 1926 tot stand was gekomen. Oud-dienstweigeraar Geert Zoet werd secretaris. Een jaar eerder werkte hij nog in de mijnen in Heerlen, waar hij werd opgepakt voor het plakken van antiverkiezingsmateriaal. Zes agenten haalden zijn vrouw Jacoba Lukkien van huis vanwege het verspreiden van het dienstweigeringsmanifest Mobiliseeren. Men vervolgde haar wegens opruiing, maar voor de rechtbank ontkende ze dit manifest verspreid te hebben. Vrijspraak volgde. Zoet kreeg ontslag, waarschijnlijk vanwege zijn propagandistische activiteiten, en keerde met zijn vrouw terug naar zijn geboortedorp.157 Zoet maakte zich meteen sterk om de samenwerking tussen de Mokerjongeren in het Noorden te verbeteren. Het doel was een jeugdbeweging op anarchistische grondslag tot stand te brengen. De jongeren verwierven respect door hun wekelijkse colportagetochten door de Groningse en Drentse veengebieden, waarbij ze telkens een andere plaats uitkozen. Elk weekend verkochten ze enige honderden bladen. Gaandeweg raakten ook ouderen als Izaak van der Sluis uit Nieuwe Pekela betrokken bij deze activiteit.[846]

Dat de Mokergroep een netwerk had opgebouwd, bleek in januari 1927 tijdens de tournee met de Amsterdamse Mokervoorman Tinus Wessels door het veengebied, waarbij zo’n vijftien plaatsen werden aangedaan. Daaraan vooraf ging een reeks optredens met Jo de Haas, georganiseerd in samenwerking met het Noordelijk Propaganda Comité. In Musselkanaal sprak De Haas over de vraag of het openbaar onderwijs ten onder zou gaan. De Mokerjongeren waren teleurgesteld over het feit dat het personeel van de plaatselijke school, dat wel was uitgenodigd, niet gekomen was.

Ook de ouders lieten het afweten. Bij deze activiteiten waren eveneens ouderen betrokken, zoals Pieter Potjegort.[847]

Zijn zoon Arend maakte deel uit van deze Mokergroep. Zijn weigering zich in te laten schrijven voor de dienstplicht leidde tot opsluiting in Winschoten. Reden voor de groep om juist daar op zondag te gaan colporteren, terwijl zijn familie hem bezocht tijdens het bezoekuur. Uiteraard ontmoetten de Mokergroep en Arends familie elkaar. Er werd druk gecolporteerd en gezongen. Een agent vroeg een van de colporteurs naar zijn naam, maar deze wilde hem pas prijsgeven als de politieman zijn aanstellingsbewijs zou tonen. Er stroomde veel publiek toe, alsook een aantal agenten. De colporteur, Henk Appeldorn, werd gearresteerd. Dit was voor Pieter Potjegort aanleiding om staande op een brugleuning de politie de mantel uit te vegen over dit onrechtvaardige optreden. Een marechaussee verbood hem te spreken, sabels werden getrokken. De kalmte van het publiek zorgde er volgens de Mokergroep voor dat er geen klappen vielen. Nadat de groep verder was getrokken, arresteerde men alsnog vier betrokkenen, waaronder de genoemde Appeldorn en Potjegort. Dit leidde tot grote opschudding. Laatstgenoemde zou geroepen hebben dat politieagenten moordenaars en dieven zijn. Hij ontkende dat hij dit had gezegd.[848]

De groep voerde actie tegen de ‘Sinterklaasleugen’ door met een verlichte handkar, waardoor leuzen zichtbaar werden, de straat op te gaan. Het veroorzaakte zo’n volksoploop dat een politieagent van mening was dat de openbare weg werd gestremd. Zijn vraag wie de leider van de groep was, werd beantwoord met gezang en het voortzetten van de colportage. ‘Wij zijn maar kalm doorgegaan totdat ons doel bereikt was.’[849]

Vanaf september 1927 presenteerden deze jongeren zichzelf als Noordelijke Mokerjongeren. Toen kwam een kerngroep van zo’n tien mensen tot stand.162 Colportage in de Groningse veenkoloniën en het Oldambt bleef de belangrijkste activiteit van deze groep. In februari 1928 vergaderden de Noordelijke Mokerjongeren in Winschoten. Daar besloten ze dat ze zich door de dreigende teloorgang van De Moker het beste konden aansluiten bij de exploitatiecommissie van De Arbeider.

Dankzij deze stap hielden ze tijdens hun wekelijkse colportagetochten de beschikking over een blad. Tevens sloten zij zich aan bij het NPC, waaraan de Mokerjongeren ook financieel bijdroegen.

Drie maanden later nam Bart Haan zelfs het secretariaat van het NPC op zich. Antje Stevens uit Wildervank volgde hem op als secretaris van de Noordelijke Mokerjongeren. Alle vrij-socialistische krachten in Groningen en Drenthe waren nu verenigd in het NPC.[851]

In samenwerking met het NPC organiseerden de Noordelijke Mokerjongeren op 2 en 13 mei 1928

Landdagen in Emmen, die alle vrije socialisten in het Noorden en Twente bijeen moesten brengen.

Deze dagen moesten tot strijd opwekken tegen de ‘moordende machten der maatschappij! Ze richtten een steunfonds op om het benodigde geld bijeen te brengen.

Daartoe gaven ze liederenteksten uit en bedrukte enveloppen waarop de Landdagen werden aangekondigd. Deze Landdagen trokken ruim zeshonderd bezoekers. Maup Stevens besprak in een interne bijeenkomst de internationale anarchistische jeugdbeweging. De flink bezochte inleiding van Bemard Lansink sr. ging over het nieuwe boek van Bart de Ligt, Nieuwe vormen van oorlog en hun bestrijding.

Dit mondde uit in een discussie over de houding die anarchisten moesten innemen bij het uitbreken van oorlog en revolutie. Tinus Wessels ging op de openluchtmeeting (koud met af en toe zon) in op het aandeel van Nederland in een eventuele oorlog, terwijl Jan Bijlstra zijn favoriete onderwerp behandelde: ‘Wat willen toch die anarchisten?’ Voor de muzikale omlijsting zorgden het Vrouwenkoor uit Sappemeer en zangvereniging Excelsior uit Nieuwe Pekela.[852]

In december moesten speciale Sinterklaas-en kerstacties leven in de brouwerij brengen. Men wilde manifesten uitgeven onder de titel Wat willen de anarchisten?, met als deelonderwerpen

‘anarchisme en vrije liefde,’ ‘militarisme) ‘godsdienst’ en ‘alcoholisme! De teksten moesten eenvoudig geschreven zijn om de manifesten beter onder de aandacht van jongeren en arbeiders te brengen. Om de kosten te drukken, stelden de jongeren de redactie van De Arbeider voor deze teksten eerst in het blad te publiceren. Over dezelfde onderwerpen moest men tevens scholingsbijeenkomsten organiseren. De bijeenkomst waar dit werd besproken was drukbezocht en verliep in een opgewekte en prettige sfeer.[853]

Na het succes van de Landdag in Emmen in 1928 volgden een jaar later Pinksterlanddagen in deze plaats, die wederom georganiseerd waren in samenwerking met het NPC. Het programma bouwde voort op dat van de Landdagen in Appelscha en de deelnemers konden er kamperen. Op zaterdagavond zou de opening plaatsvinden, waarna een scholingsbijeenkomst volgde waar meestal interne aangelegenheden of bepaalde thema’s besproken werden. Hiermee ging men door op zondagmorgen en ‘s middags vond de openbare meeting plaats, die was bestemd voor een talrijker publiek, ‘s Avonds was er een ‘revolutionaire kunstavond’ met diverse optredens (zoals voordrachten, muziek, zang, toneel) die eindigde met een kampvuur. De Landdagen werden afgesloten met een scholingsbijeenkomst.[854]

De start van de Landdagen in Emmen verliep moeizaam. Er stond een dusdanig sterke wind dat het zand alle kanten opstoof. Alle aanwezigen hadden zwarte gezichten en last van tranende ogen. Ze vroegen zich af of de bijeenkomst wel door kon gaan. De tent opbouwen was niet mogelijk.

Ondanks de beroerde weersomstandigheden opende Bart Haan de Landdagen. De tachtig aanwezigen bij de leerzame inleiding van Jan Bijlstra gedroegen zich onrustig en waren met hun gedachten elders. Een aantal bezoekers bleef liever in hun tent dan zich te laten verkleumen. De volgende ochtend was het weer beter en kon men de tent verder opbouwen. Jo de Haas sprak in een heel wat optimistischer sfeer dan de dag ervoor over ‘de anarchist en het huwelijk,’ wat de nodige discussie opleverde.

De meeting kon zich verheugen in een grote opkomst. De aanwezigen luisterden aandachtig naar de sprekers Anton Constandse (‘De vrouw en het antimilitarisme’) en Jo de Haas (‘Kapitalisme en antimilitarisme’). Het zangkoor van Emmer-Compascuum luisterde de bijeenkomst op. De collecte bracht flink wat geld op, terwijl colporteurs de nodige lectuur verkochten. Veel bezoekers bleven voor de Kunstavond, waardoor zo’n 250 aanwezigen konden genieten van het indrukwekkende vioolspel van Henk Geerssinga. Constandse hield een causerie, De Haas declameerde en het zangkoor van Emmer-Compascuum trad nogmaals op. Constandse sloot op maandagmorgen de Landdagen af met zijn bekende standpunt inzake anarchisme en syndicalisme; het syndicalisme verschilde in niets van de andere vakorganisaties en was niet revolutionair van karakter. Dit standpunt leverde geen discussie op.167 In hun ijver de Pinksterlanddagen in 1930 opnieuw in Emmen te houden, gingen de jongeren deze keer voorbij aan het NPC. Diverse betrokkenen tekenden hiertegen protest aan. De Moketjongeren erkenden uiteindelijk het gebrek aan overleg.

Door deze toenadering besloot het NPC deze Landdagen te steunen en de Mokerjongeren verklaarden met het NPC te blijven samenwerken. De jongeren werkten hard om ook van deze Pinksterlanddagen een succes te maken. In het voorjaar van 1930 gaven ze het blad De Opruier uit, mede om de Landdagen in Emmen onder de aandacht te brengen. De jongeren hadden daar ervaring mee, want begin 1929 was hun blad Agitator verschenen dat gewijd was aan buitenlandse kameraden die in gevangenschap verkeerden. Met deze bladen colporteerden ze maandenlang. In mei 1930 hielden ze een van de grootste colportagetochten die ooit in de veenstreken gehouden was. Het verzamelpunt was Café Bron in Nieuw-Weerdinge, waar groepen uit die plaats zelf en die van Valthermond en Emmer-Compascuum zich verzamelden. De overige groepen vertrokken bij Izaak van der Sluis in Nieuwe Pekela en fietsten daarvandaan naar Nieuw-Weerdinge. De tocht werd een groot succes. De overheid was er minder blij mee. Egbert Super en Tijs Geitz kregen in Nieuw-Amsterdam een procesverbaal wegens het verspreiden van De Opruier.

De procureur-generaal in Leeuwarden adviseerde echter om er verder geen zaak van te maken omdat dat alleen maar meer publiciteit voor het blaadje zou betekenen.[856]

Om geld te verdienen voor de Landdagen maakte men enveloppen met kernachtige spreuken en verschenen er tweekleurige prentbriefkaarten die Luc. Kisjes had getekend.

De algehele neergang van de jongerenbeweging had nu ook het Noorden bereikt. De noodkreet van Harm de Roos spreekt boekdelen. Hij probeerde een autobus te regelen naar Emmen mits daarvoor voldoende belangstelling was. ‘Toe kameraden, laatje mogelijke visites of een of andere liefhebberij eens voor een paar dagen in de steek en gaat met ons naar Emmen, om nieuwe strijdlust en nieuwe geestkracht op te doen, ‘t Is noodig, bitter noodig.‘[857]

Tijdens deze editie van de Landdagen wees Constandse in zijn cursusbijdrage op twee gevaren voor de jongerenbeweging. Gebrek aan verdieping en het afhaken van jongeren waren serieuze problemen die men moest aanpakken. De partner van Constandse, Gerda van der Gaag, hield op zondagmorgen een betoog over vrouwenbevrijding. Tijdens de openluchtmeeting spraken Constandse en Tinus Wessels voor zo’n zeshonderd bezoekers. De zangverenigingen van Emmer-Compascuum en Nieuwe Pekela zorgden voor muzikaal vertier. Tijdens de Kunstavond declameerde Henk de Groot sr. verdienstelijk uit het werk van Multatuli, maar dit duurde voor de jongeren te lang. Constandse hield een verhaal over revolutionaire kunst.

Op maandagmorgen werd ondanks tegenstand van een deel van de aanwezige jongeren het Anarchistisch Jongeren Verbond opgericht, waarvan Bart Haan landelijke secretaris werd. Eind februari 1930 hadden de noordelijke jongeren in Café Liberté in Stadskanaal al met algemene stemmen bepaald dat een nieuwe, revolutionaire jongerenorganisatie nodig was die bewust een anarchistisch standpunt in zou nemen. De inmiddels naar IJmuiden verhuisde Henk de Groot jr.

(afkomstig uit Woldendorp) sloot zich aan bij het organiserend comité. Niet iedereen dacht er zo over. De groep uit Leeuwarden zag er geen heil in en pleitte juist voor meer samenwerking met de ouderen in de beweging. De Pinksterlanddagen werden afgesloten met een spontane declamatie van een oude Friese kameraad. Dit leidde bij veel aanwezigen tot tranen en een brok in de keel. Het duurde derhalve even voordat de afsluitende Internationale daverend over de heidevelden bij Emmen klonk![858]

Ondanks deze nieuwe organisatie ging er niet veel kracht meer uit van de jongeren in de veenstreken. Het AJV kreeg slechts geringe medewerking en werd al in februari 1931 opgevolgd door de Revolutionaire Jongeren Federatie, die hetzelfde lot beschoren was. De opkomst om deel te nemen aan colportagetochten liet te wensen over en de frequentie nam af. De afwezigheid van een geschikt blad om mee te colporteren, speelde daarbij een rol. Een poging opnieuw zo’n blad uit te geven, mislukte. De jongeren kwamen nog maar weinig bijeen. Het initiatief voor de organisatie van de Pinksterlanddagen in 1931 ging nu uit van het NPC, dat deze bijeenkomst samen met de Friezen (FPC) organiseerde in Appelscha. Door hun landelijke oriëntatie verschoven de Noordelijke Mokerjongeren hun aandacht naar de Pinkstermobilisatie, die elk jaar steeds een andere plek in het werd georganiseerd.[859]

De noordelijke leden van de JCOB tijdens een gewestelijke vergadering in Groningen bijeen. Staand zevende van links is Fré Boerema, rechtsonder hem staat Derk Senechal. Op de voorste rij zit vierde van links Gretha Nijveen, achtste van links is Cini Drent. Rechts vooraan staat Bertha Nijveen.

Begin 1931 organiseerden de Noordelijke Mokerjongeren in de veenstreken een reeks bijeenkomsten met Anton Constandse. In Beerta, waar de communisten over een flinke aanhang beschikten, had hij de moed te spreken over ‘Het bankroet van het bolsjewisme! Het communistisch raadslid H. van der Veen beschuldigde Constandse er prompt van een misdadiger te zijn. In Drieborg interrumpeerden communisten Constandse herhaaldelijk en kreeg hij niet de kans te antwoorden op hun vragen. Dankzij de aanwezigheid van een behoorlijk aantal medestanders kwam het niet tot een confrontatie. Tot de zomer van 1931 bleven de Noordelijke Mokerjongeren actief onder deze naam. Daarna sloten ze zich aan bij de zogeheten Alarmisten.[860]

17-Jongelieden Geheelonthouders Bond (JGOB)

Nadat de anarchistische jongerenorganisaties en de Vrije Jeugdgroepen eind jaren twintig ter ziele waren gegaan, bood de Jongelieden Geheelonthouders Bond (JGOB) de noordelijke vrij-socialistische jongeren in de jaren dertig opnieuw een organisatorisch onderdak. De JGOB zelf was inmiddels over haar hoogtepunt heen. De groepen uit de drie noordelijke groepen waren verenigd in een gewestelijke organisatie. Dit noordelijk gewest telde in 1930 180 leden, waarvan er tachtig aanwezig waren op het jaarlijkse congres dat ditmaal plaatsvond in het PAS-gebou w in Groningen.[861]

In 1932 bekende de organisatie zich bijna tot het socialisme, maar een al te actieve politieke stellingname bleef problematisch. Toen de afdeling Groningen in 1933 mede een antifascistisch pamflet ondertekende, kreeg ze een standje van het gewestelijk bestuur. Deze afdeling stond net als de andere Groningse afdelingen dicht bij de vrij-socialistische beweging. Een advertentie in De Arbeider kondigde een feestelijke bijeenkomst aan. Scholingsbijeenkomsten hield men in het PAS-gebouw. Jan Bijlstra verzorgde een bijdrage over het anarchisme. De grote zaal zat geheel vol.[862]

Actieve leden kenschetsten de JGOB als ‘de meest radicale, socialistische, antimilitaristische jeugdbeweging! Veel dienstweigeraars waren afkomstig uit deze jongerenorganisatie. ‘Als je in de JGOB was, ging je dienstweigeren,’ stelde de Groninger Fré Boerema, die een groot deel van de jaren dertig een zeer actief lid was en naar eigen zeggen ‘stapelgek’ met de JGOB was.[863]

Rond 1936 schommelde het ledental rond de tweehonderd. Veel overgebleven afdelingen bevonden zich in de regio’s waar de vrij-socialistische beweging van oudsher actief was. Er was het nodige verloop binnen de afdelingen. De noordelijke groepen hielden jaarlijks hun eigen Pinksterkamp.[864]

In sommige plaatsen bleef sprake van Vrije Jeugdgroepen, zoals in Nijehorne, maar deze waren slechts lokaal of regionaal actief.[865]

Slot

De anarchistische jongerenbeweging bloeide in de jaren twintig dankzij een generatie zeer idealistische jongeren. Hun bezieling kwam voort uit de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en de revolutionaire hoop die de Russische Revolutie bood. De anarchistische jongeren gaven de vrij-socialistische beweging nieuwe impulsen en brachten de traditie van de Pinksterlanddagen voort, die tot op heden jaarlijks plaatsvinden in Appelscha. Door hun toedoen nam de belangstelling voor kunst en cultuur in de beweging toe. Dergelijke activiteiten kregen een volwaardige plaats in het programma naast de sprekers die inhoudelijke thema’s aan de orde stelden.

Nieuwe woordvoerders en propagandisten traden naar voren, zoals Jo de Haas en Anton Constandse, die een vooraanstaande positie verwierven. Beiden bleven nadien veelvuldig optreden in het Noorden.

Dankzij hun bladen en talloze andere uitgaves ging er een grote propagandistische kracht uit van de jongeren. Deze verschenen in relatief hoge oplages en werden verspreid door actieve colportage.

Dit geschiedde vrijwel uitsluitend in gebieden waar het vrije socialisme van oudsher geworteld was.

De jongerenbeweging wist geen aanhang te verwerven in andere regio’s in het Noorden, al ondernamen ze daartoe in Friesland wel pogingen.

De aantrekkingskracht van de jongerenbeweging verdween met het vervagen van de herinneringen aan oorlog en revolutie. De opkomst van de moderne massacultuur bracht nieuwe vrijetijdsbestedingen en bezigheden voort. Het vermaak en vertier door de bioscoop, sportevenementen en allerhande hobby’s droeg bij aan een verminderde aandacht voor de sociaal-politieke strijd van deze jongeren. Dit gold met name voor het antimilitarisme. Nieuwe aanwas in de jongerenbeweging bleef uit.

De jongerenbeweging leed deels aan dezelfde kwalen waaraan de gehele vrij-socialistische beweging leed, namelijk veel onderlinge strijd en een geringe organisatorische binding. De noordelijke groepen waren hierop een relatief gunstige uitzondering, al bleven ook zij niet verschoond van onderling geharrewar. De noordelijke beweging bleek bij aanvang van de crisisjaren meer levensvatbaar dan die in het westen des lands. De weinig rooskleurige sociaaleconomische omstandigheden in het Noorden zorgden onverminderd voor armoede en bleven daardoor een bron van maatschappelijk ongenoegen en verzet. Dit gold in bijzondere mate voor de veenstreken. Ook ontwikkelde de moderne massacultuur zich in het Noorden langzamer dan in de steden in het westen van het land. Zo bleef er een voedingsbodem bestaan voor het vrije socialisme.

De vrij-socialistische beweging verkreeg in het Noorden weliswaar een hogere organisatiegraad dan voorheen het geval was, maar dit vertaalde zich niet in een groeiende aanhang. De verbeterde organisatiestructuur bood echter wel meer ruimte voor nieuwe initiatieven. Mede doordat jongeren zich aansloten en zich inzetten, werd het NPC in Groningen en Drenthe de spil en de motor van de verspreiding van het vrij-socialistische gedachtengoed.

Gaandeweg namen de jongeren de posities over van de oudere vrije socialisten in de beweging.

Vrijwel allemaal waren ze afkomstig uit kinderrijke vrij-socialistische gezinnen en ze zetten zo de strijd van hun (groot)ouders voort. De onderlinge banden werden verstevigd door de talloze (vrije) huwelijken die de jongeren met elkaar sloten. Het vormde een belangrijke grondslag voor de verdere ontwikkeling van de vrij-socialistische beweging in het Noorden.

NOTEN

H8 KUNST NA DE ARBEID

De vrij-socialistische beweging in ons land had niet uitsluitend een revolutionaire omwenteling van de bestaande maatschappelijke verhoudingen tot doel. De ambitie van de beweging reikte verder. Ze trachtte ook in bredere culturele zin maatschappijvernieuwing tot stand te brengen. Er was in de beweging een grote belangstelling voor kunst en cultuur.

Deze vemieuwingsgezindheid van het anarchisme en zijn vrijheidslievende karakter oefenden vanaf het einde van de negentiende eeuw ook een zekere aantrekkingskracht uit op kunstenaars, die al even vernieuwingsgezind waren. Deze vernieuwingsdrang kreeg gestalte in diverse avant-gardistische richtingen die experimenteerden met abstracte kunst.

1. Dada als inspiratiebron

Een van de avant-gardistische kunststromingen die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog van zich deed spreken, was dada. Dada stond voor de eerste lettergrepen in de kindertaal en kwam als kunststroming in 1916 in Zürich tot stand. In 1918 schoot de beweging wortel in Berlijn en daarna verspreidde ze zich in de westerse wereld. Dada had geen pretentie en geen programma, behalve de nadrukkelijke wens om te breken met het bestaande bestel. De stroming werd niettemin sterk geassocieerd met abstracte kunst en bracht ook nieuwe vormen van dergelijke kunst voort.[866]

In collages gebruikten de kunstenaars afvalmaterialen als houtjes, touwtjes, knopen, munten, tramkaartjes, postzegels en glas. Voor gedichten waren flarden alledaagse taal, clichés, politieke slogans, reclameteksten, levenswijsheden en dooddoeners beschikbaar. Opzien baarden de klankgedichten, die slechts uit expressieve klanken bestonden. Zo trachtte men de enorme chaos van deze oorlogsperiode te verbeelden en vast te leggen.[867]

Tussen dada en het anarchisme bestond een zekere verwantschap. Beide stromingen vormden een radicale breuk met het bestaande (respectievelijk met de kunst en met de politiek), bedienden zich van onconventionele middelen (het anarchisme met directe actiemiddelen, dada met onder meer collages) en stelden het individu centraal. In dada-kringen was het anarchisme bekend. Er bestonden nauwe banden tussen anarchisten en dadaïsten. Verschillenden van hen werkten mee aan anarchistische bladen of maakten zelfs deel uit van dergelijke groepen.

In Nederland deed dada van zich spreken in 1923. In dat jaar trokken Theo van Doesburg, Kurt Schwitters, Nelly van Doesburg en Vilmos Huszar met een reeks dada-avonden door ons land. Een breed publiek moest met het fenomeen dada in aanraking komen. Deze ‘veldtocht voor het dadaïsme’ omvatte voordrachten van de twee eerstgenoemden, pianospel van Nelly van Doesburg (onder meer stukken van Eric Satie) en een constructivistisch poppenspel van de Hongaar Huszar.

De toer leidde tot zowel volle zalen als zeer afwijzende reacties in de pers. In de media veroordeelde men de tournee. De hoge entreeprijs bewees dat het ging om duur betaald vermaak, terwijl de avonden zelf als onzinnig werden afgedaan. Het publiek daarentegen roerde zich danig tijdens de voorstellingen. Bezoekers namen er zelf aan deel door te zingen, te schreeuwen en te schelden. De aanwezigen dreigden daardoor soms de avonden over te nemen.[869]

Dit succes verleidde Theo van Doesburg tot de uitspraak dat Dada ‘Hollands bankroet’ tot gevolg had, aangezien kunstminnend Nederland zijn dadaïstische instincten tijdens deze avonden de vrije loop liet. Daarmee was de opzet van de tournee geslaagd. Aangetoond was dat het stijlloze Dada bij uitstek de stijl was die in de tijdgeest paste. Daarmee werd de weg vrijgemaakt voor nieuwe kunst.

Juist Theo van Doesburg maakte zich in Nederland sterk voor avant-gardistische kunst. In 1917

richtte hij het tijdschrift De Stijl op. Tot de medewerkers behoorden onder meer de anarchistisch geïnspireerde schilder Bart van der Leek, schilder Piet Mondriaan, architect J.P. Oud en ontwerper Gerrit Rietveld. De kunstbeweging De Stijl (1917-1931) beoogde ‘nieuwe beelding’ te brengen, waarbij men teruggreep op de fundamenten van de kunst. De kunstenaars maakten gebruik van primaire kleuren en elementaire vormen in een spel van lijnen en vlakken. Hieruit ontstond een nieuwe beeldende taal, die het meest bekend is geworden door het werk van Mondriaan.[870]

Tussen de artistieke kring rond De Stijl en verschillende bekende vrije socialisten in Nederland bestonden nauwe contacten. Van Doesburg kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog als gemobiliseerde soldaat in aanraking met de vrij-socialistische beweging vanwege zijn afkeer van de oorlog.

Hij stond sympathiek tegenover het anarchisme en was levenslang bevriend met Bart de Ligt, bij wie hij bijbellessen volgde. Uit hun correspondentie blijkt dat anarchisme en antimilitarisme vaste gespreksonderwerpen vormden. De zoon van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, César, maakte deel uit van ‘De Stijl’ De anarchosyndicalist Arthur Lehning onderhield veel contacten met Stijlmedewerkers waardoor hij in 1927 mede in staat was het avant-gardistisch tijdschrift i 10 te starten.[871]

Gedurende de dada-veldtocht verzorgde Theo van Doesburg eind maart 1923 in Den Haag een avond over dada voor de Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie (SAJO) van de hofstad.

Anton Constandse speelde in deze groep een centrale rol. In het door hem geredigeerde tijdschrift Alarm liet hij zich sympathiek uit over dada en de avant-garde. Van Doesburg behandelde voor de SAJO-jongeren zijn manifest Anti-Tendenzkunst, waarin hij antwoord gaf op de vraag of kunst de massa moest dienen. Dat was toentertijd een actuele vraag aangezien verschillende avant-garde-kunstenaars uit Rusland, Duitsland en Hongarije hun werk in dienst gingen stellen van de opkomende communistische partijen in deze landen. Van Doesburg meende dat kunst de massa slechts kon dienen wanneer zij juist niet dienstbaar werd gemaakt aan die massa: ‘De meening dat men de kunst uit het communisme kan vernieuwen is een dwaling. Het communisme is een reeds even burgerlijke aangelegenheid als het parlementaire socialisme: kapitalisme in een andere vorm.

De bourgeoisie gebruikt het communistische apparaat slechts als een vemieuwingsmiddel voor haar eigen bedorven cultuur (Zie Rusland). Zoodoende strijdt de ‘proletarische’ kunstenaar noch voor de kunst, noch voor een nieuwe levensorde - maar zonder het te willen of te weten, voorde bourgeoisie.‘Daarmee huldigde hij een opvatting die de anarchistische jongeren konden waarderen, omdat kunst naar hun idee geen partijzaak behoorde te zijn.[872]

Tijdens de SAJO-avond ging Van Doesburg in op de betekenis van dada. Hij stelde dat het meest wezenlijke streven van dada ‘constateren, ontmaskeren en ironiseren’ was in een periode die hij kenschetste als ‘geciviliseerde barbaarsheid’ Tegen de achtergrond van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog leefde de dadaïst in de overtuiging dat er geen evolutie mogelijk zou zijn. Het dadaïsme geloofde niet in bekering of verbetering, en bespotte ook zichzelf.[873]

Ook Henk Eikeboom bleek bijzonder gecharmeerd te zijn van dada. In twee artikelen die in De Vrije Socialist verschenen, ging Eikeboom, zelf geen onverdienstelijk maar wel een traditioneel dichter, nader in op dit fenomeen en besprak hij de SAJO-avond waarVan Doesburg optrad. Hij stelde dat de opgave van dada was de leugen van het hele leven te weerkaatsen en deels met wijsheid, deels met onzin, de nonsens van de naoorlogse tijd te overwinnen.[874]

Wat de anarchistische jongeren aansprak, was het temperament dat dada tentoonspreidde. Het vooropstellen van spontaniteit, de afkeer van traditionele vormen en de moed ermee te breken, alsmede de vrijmoedigheid te spugen op alles wat eens gewijd en geconserveerd was, kenmerkte ook de mentaliteit en de drang van de vrij-socialistische jongerenbeweging.

De ouderen hadden meer moeite met de dadendrang van dada. De anarchistische dichter G. de Groot, wiens verzen in de populaire canonstijl in diverse bladen van de beweging verschenen, uitte in Alarm zijn bezorgdheid over het feit dat dada voor de arbeiders onbegrijpelijk was. Zij begrepen niet waar dat schoppen tegen de kunst nu eigenlijk goed voor was. Dat leverde hem een standje op van Constandse, die stelde dat de ‘heilige’ kunst reeds lang geprostitueerd was. Op de voorpagina van De Arbeider verscheen een bijdrage van J.H. Wiechers, die zich opgewonden had over de enthousiaste artikelen over dada van Henk Eikeboom in De Vrije Socialist. Daarin stond vermeld dat dada ‘het niet willen, de negatie van alles, de volslagen anarchie en regelloosheid was’ Wiechers meende ‘dat anarchie niet de negatie is van alles, dat wij wel degelijk ontroerd, gesticht willen worden en geluk smaken. Dat dada en anarchisme niets met elkander uitstaande hebben.‘[875]

In Drachten vond het laatste optreden van de dada-veldtocht plaats. In feestzaal Phoenix trad op vrijdag 23 april 1923 alleen Kurt Schwitters op, die aforismen voordroeg van de plaatselijke schoenmaker en zondagsdichter Evert Rinsema. Een ervan werd gepubliceerd in Schwitters’ blad Merz: ‘Sterft de mensch den verliert hij sijn spraak.’ De Dragster Courant was sceptisch gestemd over de avond, maar ze moest niettemin constateren: ‘Maar hoe idioot ook, in alles kenmerkt zich de geroutineerde cabaretartist, die het zoo kluchtig weet te doen, dat de veertig aanwezigen, die zich tevoren allen verbeeld hebben, als nuchtere plattelanders meer zelfbeheersching te kunnen toonen dan de doorsnee-stedeling zich krom gelachen hebben!‘[876]

Het contact tussen Schwitters en Rinsema was tot stand gekomen door Van Doesburg, die Evert Rinsema gedurende de Eerste Wereldoorlog had leren kennen. Ze waren gemobiliseerd in hetzelfde legeronderdeel, nabij de Belgische grens. De Stijl gaf in 1920 diens Verzamelde Volzinnen uit. Zijn broer en compagnon, schoenmaker Thijs Rinsema, maakte abstracte schilderijen.[877]

2. De verhouding van de vrij-socialistische beweging tot de kunst

In de socialistische beweging was in de negentiende eeuw de heersende opvatting dat kunst zich in dienst moest stellen van de revolutie. De laaggeletterde arbeiders moesten kunst kunnen begrijpen.

Vandaar de waardering voor realistische kunst, want dit was voor de arbeiders goed te bevatten.

Het meest in de smaak viel een sociaal geëngageerd realisme, dat zowel sociale misstanden aan de kaak stelde als een schets gaf van een meer aanvaardbare maatschappelijke situatie. Kunst was zo een middel voor sociale educatie en verbeeldde de kracht die nodig was in de strijd voor sociale verandering.

Kunstenaars die zich richtten op esthetische experimenten hadden net als Van Doesburg weinig op met dit sociaal realisme en wezen politieke propagandakunst af. Juist het realisme gold in latere avant-gardekringen als toonbeeld van slechte kunst Van Doesburg meende dat de kunst met haar eigen middelen de scheppende krachten in de mensheid moest versterken. Zij richtte zich op de rijpe mens en niet op de arbeider of de burger. Van Doesburg vond het merkwaardig dat de ‘proletarische kunst’ die de revolutionaire instincten zou moeten versterken, zich bediende van dezelfde middelen als de gevestigde kunst. Daarmee werd zijns inziens juist de bedorven bestaande cultuur gesteund in plaats van dat deze overwonnen werd.[878]

Van Doesburg erkende dat de avant-garde zowel een esthetische als een sociale vleugel kende. Tot de eerstgenoemde stroming rekende hij ook de ‘nieuwe beelding’ van De Stijl, die zuiver diende te opereren en politieke doelstellingen afwees. In het derde manifest van De Stijl, Tot een nieuwe wereldbeelding uit 1921, heette het dat zowel kapitalisten als socialisten zelfzuchtige bedriegers waren, slechts uit op macht, zonder iets principieels te willen veranderen.[879]

Het waren de bladen van de anarchistische jongerenbeweging, met Alarm van Constandse voorop, die aandacht besteedden aan het werk van kunstenaars uit de sociale vleugel van de avant-garde. In de revolutionaire beweging beschouwde men ze niet als partijbezit. Houtsnedes van Frans Masereel en Albert Daens, litho’s van Kathe Kollwitz, karikaturen van George Grosz en poëzie van Oskar Kanehl verschenen op deze wijze in Alarm en in tal van andere vrij-socialistische bladen.

Het introduceren van het werk van deze kunstenaars in de vrij-socialistische beweging in ons land was vooral de verdienste van Alarm. Eind 1923 verscheen een kunstnummer van Alarm, een initiatief dat weldra navolging kreeg van andere anarchistische jongerenbladen, zoals De Moker.

Theo van Doesburg en Piet Mondriaan leverden bijdragen aan deze editie van Alarm. Onder zijn pseudoniem I.K. Bonset leverde Van Doesburg een passage uit zijn artikel ‘Wat is dada?’ Mondriaan deed de principes van de ‘nieuwe beelding,’ oftewel het constructivisme van De Stijl, uit de doeken.

Anton Constandse zelf leverde het vlammende hoofdartikel ‘De kunstmatigheid der kunst’ dat illustratief is voor de toonzetting van dit blad: ‘De kunst is dood (…) Kunst is met een zwaar woord de werkzaamheid van den menschelijken geest, welke op schoonheid is gericht. En waar in den mensch van onzen tijd geen schoonheid is, wijl de harmonie der verhoudingen ontbreekt, zou de waarlijke en eerlijke kunstenaar tot de gebroken verhoudingen van Dada bekeeren moeten.

We willen de mestvaalt der kunst opruimen uit het slagveld van onzen strijd. (…) De revolutie vraagt u een andere kunst: die van den strijd en de vernietiging. En eerst op de puinhoopen der burgerlijke grafkelders zullen wij nadenken over de kunst tot leven ..’[880]

Portret van Anton Constandse uit 1924 door Jan Wiegers

van de Groningse kunstenaarskring De Ploeg,

(bron: IISG)

3. Het Noorden en de kunst

De vernieuwingsdrift in de kunstwereld beroerde ook het Noorden. De stad Groningen kende haar eigen voorvechters, verenigd in de kunstkring De Ploeg, die in 1918 tot stand kwam en waarvan vooral kunstschilders deel uitmaakten. Verschillende kunstenaars uit deze kring hadden affiniteit met de vrij-socialistische beweging. Zo gaf Hendrik Werkman het boekje Tolstoy van Louis Bahler uit. Beginjaren twintig was een aantal leden van De Ploeg lid van de IAMV. Hun betrokkenheid uitte zich onder meer in het vervaardigen van prachtige spandoeken voor manifestaties en demonstraties van de beweging.[881]

In 1924 nodigden leden van De Ploeg Anton Constandse uit om een lezing te houden over ‘De revolutie in de kunst.’ Ze handelde over non-conformistische kunst. Constandse betoogde dat de moderne kunstenaar zich had bevrijd van de dwang van algemeen geldende vormen.

Hij was zich bewust geworden van zijn eigen scheppende krachten, waarvan een vernieuwende levenskracht uitging. De kunst in hem was tot zelfbewustzijn gekomen?7 Het contact mondde uit in een bezoek aan de drukkerij van Ploeglid Hendrik Werkman, waarbij Constandse onder de indruk raakte van diens typografische composities. Jan Wiegers schilderde Constandses portret, dat later als toonbeeld van Nederlands expressionisme zou gelden, met scherpe lijnen en suggestieve, deels symbolische kleuren. In Alarm verscheen werk van Wiegers. Werkman nam het op voor de vrijheid van de geest in zijn pamflet Ars longa, vita brevis. Dit naar aanleiding van de weigering de statuten van de Haagse afdeling van De Dageraad koninklijk goed te keuren. Haar atheïsme zou in strijd zijn met de goede zeden.[883]

De Groninger beweging kende ook haar eigen ‘tendenz’-kunstenaar, in de persoon van Bas Galis.

Aan de Groningse Academie Minerva volgde hij een opleiding tot edelsmid. Nadien vestigde hij zich als goudsmid en zelfstandig kunstenaar in Groningen. Van Jan Wiegers kreeg hij lessen in beeldhouwen. Het lidmaatschap van De Ploeg werd hem in 1925 echter geweigerd. De lat voor een lidmaatschap lag zo hoog dat in 1929 ook zijn verzoek om deel te mogen nemen aan de modeltekenavon-den van De Ploeg niet werd ingewilligd. De kost verdiende Galis onder meer door gouden en zilveren sieraden te repareren, werk waarmee hij adverteerde in De Arbeider. Voorts was hij actief als beeldhouwer en kunstschilder en vervaardigde hij emaillewerk. Galis was een overtuigd vrije socialist. In de jaren twintig was hij secretaris van de lAMV-afdeling in de stad. Als kunstenaar bleef hij vanwege zijn politieke overtuiging lange tijd miskend, en hij voelde zich evenmin blijvend thuis in welke kunstvereniging dan ook.[884]

Het monument op het graf van Klaas Blauw in Wijnjeterp is van zijn hand. Voor Ferdinand Domela Nieuwenhuis had Galis een bijzondere fascinatie. Hij vervaardigde een borstbeeld van hem dat in het PAS-gebouw in Groningen stond. Rond 1930 ontwierp hij een uit te geven gedenkpenning van Domela die op de voorzijde een goedgelijkend portret vertoonde, terwijl op de achterzijde een fijn uitgevoerd, scherp gesneden ruiter op een steigerend paard dat streed tegen een hydra stond afgedrukt. Bekend is verder een kleurig emaillewerk met het portret van Nieuwenhuis.

Veel boetseer-en beeldhouwwerk van Galis bestond uit portretten van bekende anarchisten. In het PAS-gebouw in Groningen stonden borstbeelden van hem van bekende anarchisten als Peter Kropotkin en Michael Bakoenin. Ook schilderde Galis portretten van Groninger geestverwanten als Lubbe Wassing (‘een bekend Groninger type met schilderachtigen kop met witten baard”) en Wolter Wolters. Zijn beeldhouwkunst kenmerkte zich door haar geëngageerde karakter. Op een expositie in zijn atelier in de Burchtstraat in Groningen was begin 1930 een groepenbeeld te zien onder de titel ‘Veenellende’

Gipsafdruk van het te plaatsen standbeeld van Domela Nieuwenhuis in Groningen, vervaardigd door de Groningse kunstenaar en geestverwant BasGalis.

Het stond naast een levensgroot beeld, ‘Wanhoop’ genaamd, dat een onder honger en ellende gebukt gaande arbeider toonde. Het was de eerste expositie van Galis die hem erkenning bracht, namelijk in het Groninger Dagblad, als een kunstenaar die kwaliteit bood.[885]

Galis was in de tweede helft van de jaren twintig gevraagd als ontwerper voor een standbeeld van Domela Nieuwenhuis. Zowel bij de vrije socialisten in Amsterdam als bij die in Groningen leefde de wens hem te eren met een gedenkteken. In oktober 1928 bleken beide groepen ontwerpen voor te dragen, waarvan dat van Groningen was vervaardigd door Galis. Men kon echter geen overeenstemming bereiken over welk ontwerp de voorkeur genoot. Oud-redacteur Kaspers maakte in De Arbeider het conflict wereldkundig en drong aan op vereniging van beide ontwerpen.

Een maand later zagen beide comités zich gedwongen samen te werken, aangezien velen de projecten vanwege het geruzie financieel niet wensten te steunen. De impasse werd doorbroken door het besluit in beide steden aan te dringen op plaatsing van een standbeeld van Domela Nieuwenhuis. Groningen zou in de drie noordelijke provincies geld in gaan zamelen door middel van een eigen subcomité. Dit kwam tot stand in december 1928; syndicalist Gerard Haan werd secretaris.

Bas Galis had inmiddels in z’n vrije tijd een meer dan levensgroot beeld van Domela in klei vervaardigd met de bedoeling dit later in brons te gieten. In mei 1929 was het kleimodel in gips gegoten en daarna ter bezichtiging opgesteld in het PAS-gebouw. De onderhandelingen met de gemeente Groningen over de toewijzing van een plein waarop het beeld kon staan, schoten echter niet op. Hoewel SDAP-wethouder Eltjo Rugge eind 1928 mondeling zijn steun had toegezegd, gebeurde er niets. Ook niet nadat het Groninger subcomité in december van dat jaar een brief naar B&W stuurde met een officieel verzoek tot plaatsing van het monument. Pas in april 1929 kwam er een afwijzende reactie van de gemeente, onder verwijzing naar het standbeeldplan in Amsterdam waar de gemeente wel medewerking verleende. Bovendien ontbrak een bijzondere relatie van Domela met de gemeente Groningen. Dat deze brief mede was ondertekend door Rugge als locoburgemeester werd hem bijzonder kwalijk genomen. Hoewel het Comité nogmaals een verzoek tot plaatsing deed, kwam er van het plan Groningen te verrijken met een kunstwerk dat Domela Nieuwenhuis moest uitbeelden niets terecht.[886]

De contacten met (vernieuwende) kunstenaars en de aandacht voor ‘revolutionaire kunst’

beïnvloedden de vrij-socialistische beweging in het Noorden. Vooral jongeren bleken gevoelig voor het belang dat toegedicht diende te worden aan de schone kunsten en stonden open voor vernieuwing op cultureel gebied. De Kunstavonden op de jaarlijkse Landdagen in Appelscha, die vanaf 1924 ‘s zomers werden georganiseerd door anarchistische jongeren, waren daar een uiting van. Kunstavonden waren eveneens vaste prik op de Pinkstermobilisaties van de landelijke jongerenbeweging, die eveneens plaatsvonden vanaf 1924. Zo genoten op een warme zaterdagavond in 1929 de aanwezigen van de vioolmuziek van Henk Geerssinga, die jarenlang op deze wijze zijn steentje bijdroeg, de declamatie van Jo de Haas, levensliedjes van Jouke Lenstra en een literair verhaal van Anton Constandse. Deze traditie zette zich in de jaren dertig voort tijdens de jaarlijkse Pinksterlanddagen.[887]

Ook de ouderen in de beweging droegen hun steentje bij aan de kunstzinnige vorming van de arbeiders. Vanuit De Dageraad organiseerde men ook wel kunstavonden. Het PAS-Groningen hield er een in 1930, waarbij stadsgenoot Ben Levit optrad als declamator met gedichten en passages uit diverse toneelwerken.[888]

Voor de noordelijke beweging bleven kunst en cultuur sterk verbonden met het propageren van het vrije socialisme. Muzikant Johan Smit, die in Sappemeer zowel vrouwenkoor Zang na den Arbeid als muziekkorps Geluk door Vrijheid dirigeerde, verwoordde dit als volgt: ‘Voor zich zelf doen en niet voor de Heeren moet het parool worden, daarom dicht ik vrijheidsliederen, daarom leer ik zangers zingen, opdat eenmaal de tijd zal aanbreken dat al wat er nodig is voor het bestaan der menschen, door allen verbruikt zal worden. Mijn zang en muziek is niet om u aangenaam bezig te houden, maar om u op te wekken tot mooie en menschelijke daden, dus niet enkel een centje meer, maar het levensgeluk voor alles wat leeft.‘[889]

Zeker in het Noorden was de vrij-socialistische beweging bijna uitsluitend een arbeidersbeweging die bestond uit een grotendeels laaggeletterde plattelandsbevolking. In de afgelegen gebieden, zoals de veenstreken, waar traditionele sociale structuren lange tijd ontbraken, brachten de vrije socialisten van oudsher ‘cultuur’ Om de bevolking te bereiken, koos men hierbij voor traditionele vormen, waarin steeds het thema bewustwording terugkeerde. Alleen de komst van een geheel andere samenleving kon het bestaande onrecht teniet doen. Deze traditionele vormen boden het voordeel dat ze herkenbaar waren en tot de verbeelding van het publiek spraken. ‘Kunst’ bleef een aarzelend uitgesproken woord, omdat de betrokkenen niet precies wisten wat eronder werd verstaan. Bij alle culturele verenigingen waren deze traditionele vormen terug te vinden.

4. De zangverenigingen

Zingen was van oudsher een geliefde bezigheid van het volk. In de oude socialistische beweging en de latere vrij-socialistische boden de strijdliederen saamhorigheid en bemoediging. Het gezamenlijk bezingen van sociale verlangens schiep sterke onderlinge banden, vaak in weerwil van maatschappelijke afkeur, bestrijding en onderdrukking. Massaal geuite en overtuigende klanken waren in staat een menigte te ontroeren en te enthousiasmeren. De liedteksten hadden tevens een educatieve functie, wierven nieuwe aanhangers en joegen tegenstanders op de kast. De teksten hanteerden vaak hetzelfde idioom als de toespraken en redevoeringen van de woordvoerders van de beweging en de artikelen van de schrijvers in vrij-socialistische bladen.[890]

De beweging in Nederland kende geen componisten die in staat waren teksten van oorspronkelijke muziek te voorzien. Liedteksten schreef men bij voorkeur op bestaande melodieën. Deze werkwijze bood het grote voordeel dat de liederen snel meegezongen konden worden. Het ging vaak om bekende melodieën. Zo werd het in vrij-socialistische kring geliefde ‘Vergeet hen niet, die voor de vrijheid streden’ van de populaire Pieter Comelis (Piet) de Ruijter gezongen op de wijs van een zwoel liefdeslied uit een zeer romantische opera.[891]

Liederen die de vrijheid bezongen, waardeerde de vrij-socialistische beweging hoog. Streven naar vrijheid betekende de mens vrijmaken van dogma’s, slaafsheid en onderdrukking. ‘Als de mens vrij was, zichzelf kon zijn, dan was er vanzelfsprekend geen loonstrijd meer nodig, dan was het kapitalisme uitgeschakeld; de bedrijven en de landerijen waren dan van ons. Dan leefden we in een socialistische maatschappij.’27 Een populair zangnummer was ‘Vrijheid, u mijn leven’ ook wel bekend als ‘Aan de Vrijheid,’ eveneens van Piet de Ruijter.

Vrijheid, u mijn leven. Vrijheid, u mijn hart, u mijn doel en streven in genot en smart. ‘k Zal met ziel en zinnen heel mijn leven lang, vrijheid, u beminnen, wijden u mijn zang.

De vrij-socialistische beweging bracht in ons land een aantal dichters voort, maar slechts van weinigen werden de teksten van muziek voorzien. Uitzonderingen waren P.H. van der Wal, een kelner uit Amsterdam, die zelf zijn teksten schreef op bestaande muziek, en machinist Teun Boot.

De eenvoudige maar treffende poëzie van Boot werd juist veel op muziek gezet, bijvoorbeeld in de vorm van traditionele cantates. Beiden publiceerden hun werk in De Vrije Socialist. De socialistische beweging kende vele honderden liederen, die steeds opnieuw in allerlei bundels verschenen of als losse, ‘vliegende blaadjes’ werden verspreid en herdrukt. De meeste liedteksten waren van de hand van arbeiders. Teksten van gekende en sociaal-bewogen kunstenaars waren doorgaans te hoog gegrepen voor het volk. Daar begrepen de arbeiders weinig van.[893]

Men zong overal, spontaan op straat waar mensen elkaar troffen, thuis met het hele gezin, familie en vrienden, en uiteraard ook tijdens bijeenkomsten en vergaderingen. Al vroeg ontstonden zangkoren in de (vrij-)socialistische beweging. Het was een goedkope maar krachtige vorm om idealen uit te dragen. De koren repeteerden wekelijks, verzorgden (jaarlijkse) uitvoeringen en traden op tijdens allerlei bijeenkomsten. Zingen beschouwde men als een zinvolle vrijetijdsbesteding waarmee je je bovendien ontwikkelde. De oude socialistische beweging kende veel zangkoren. Dit gold ook voor de vrij-socialistische beweging in het Noorden, met name in de periode 1900-1940.

Vooral in die plaatsen waar de beweging stevig verankerd was, bestonden deze koren vaak langdurig, zij het soms met de nodige onderbrekingen.

% Kunst na den Arbeid (Sneek)

Sneek kende van oudsher een bloeiende socialistische beweging. Het koor Kunst na den Arbeid bestond al in de jaren negentig van de negentiende eeuw en moet een van de oudste zangverenigingen in de oude noordelijke beweging zijn geweest. De zangkunst van dit koor bevond zich op een dusdanig hoog peil dat het meermalen deelnam aan het tweejaarlijks socialistisch zangen muziekfeest in Amsterdam, dat gehouden werd tijdens Pinksteren. Duizenden mensen bezochten deze uitvoeringen. Het koor werkte mee aan grote provinciale openluchtbijeenkomsten en de plaatselijke 1-meiviering, maar organiseerde ook zelf ‘propagandatochtenï ‘s Zondagsochtends vroeg stapten de leden op de boot naar Gaasterland om daar al wandelend geschriften te verspreiden. De boottocht ging verder naar Lemmer, waar het koor ‘s middags na het colporteren een concert verzorgde en Foeke Kamstra het socialisme verkondigde. De opvoering van toneelvereniging Tot Opwekking werd ondersteund met een optreden van de zangers.[894]

De wekelijkse repetities kampten met een matige opkomst, wat het zingen voor degenen die wel aanwezig waren minder plezierig maakte. Vlak voor een optreden werd de opkomst beter, maar de zangers die nogal wat repetities hadden gemist, kenden de nummers minder goed. Nu er nieuwe muziek was aangekocht, moest dit veranderen. Het optreden tijdens een door duizenden bezochte landelijke openluchtbijeenkomst in Oranjewoud was een hoogtepunt in het bestaan van het koor.

Door het bedanken van een groot aantal leden (‘lamlendigheid’) kwam het voortbestaan van het koor echter in gevaar. Dit probleem speelde enkele jaren. Een nieuw optreden in Oranjewoud, op een landelijke protestbijeenkomst van de IAMV in 1909, markeerde het einde van het koor.[895]

Kunst na den Arbeid (Groningen) Kunst na den Arbeid, ‘k wijd u mijn zangen, Gij zijt des werkers tolk. Breng in hun harten, ‘t heilig verlangen; Gij zingt voor ‘t arme volk. Valt strijders, u de taak soms zwaar, Zoekt kracht dan in ons lied. Reeds glanst in gulden stralen, Voor u weldra een blij verschiet.[896]

Een gemengde zangvereniging met dezelfde naam als het koor in Sneek werd eind 1902 opgericht in Groningen. Aanvankelijk had het zo’n zeventig leden. Op de eerste repetitie waren van de toen al honderd leden ongeveer tachtig aanwezig, waaronder 35 vrouwen. Vooral jongeren maakten deel uit van het koor. Het eerste optreden was tijdens de 1-meiviering in 1903, waarna in de zomer in Winschoten een ‘provinciale betoging’ volgde, waar ook Domela Nieuwenhuis sprak. De eerste uitvoering volgde in het voorjaar van 1904 in de concertzaal van Krasnapolsky, waarbij H.

Stegeman optrad als dirigent. Na een opnieuw geslaagd optreden tijdens de 1-meiviering (met dertienhonderd bezoekers) vatte het koor het plan op om ‘s zomers in Assen een concert te geven en daaraan een openluchtbijeenkomst te verbinden om het vrije socialisme te verkondigen. Het werd qua opkomst een bescheiden bijeenkomst, waarbij J.W. Smit een praatje (‘causerie’) hield. Twee jaar later herhaalde men deze actie, maar in Assen hield men schijnbaar meer van alcohol dan van het socialisme.[897]

Een andere ambitie was het oprichten van twee kinderkoren, een voor de jongere kinderen en een voor de wat oudere jeugd. Binnen enkele maanden startten de repetities, met in totaal zo’n 120

kinderen. Behalve dat het leuk was voor de kinderen, was de intentie ook dat ze door het zingen van socialistische liederen in de toekomst strijders voor de beweging zouden worden. (Dat de kinderen weinig begrepen van de teksten, nam men op de koop toe!) Het koor zelf gaf het goede voorbeeld door veelvuldig voor de beweging te zingen, zoals op een provinciale bijeenkomst in Winschoten voor achthonderd bezoekers. Tijdens uitvoeringen bracht het koor ook serieuze zangnummers ten gehore, waaronder werk van bekende componisten. Ondersteuning kwam van een orkest. Het publiek beloonde de inspanningen met volle zalen en donderend applaus. De twee kinderkoren, Aurora en De Jonge Proletaar, traden begin 1905 met succes op in Krasnapolsky. Het optreden kreeg een staartje omdat de eigenaar daags voor de eerstvolgende repetitie van de kinderen aangaf dat dit geen doorgang kon vinden. Het bleek dat er te weinig werd geconsumeerd tijdens de voorstellingen van het koor, oftewel, er werd geen alcohol gedronken.[898]

De discipline in de kinderkoren werd aangescherpt. Wie zonder bericht driemaal achtereen ontbrak op de repetities werd geroyeerd. Afwezigen die na langere tijd weer opdoken, waren achterop geraakt met oefenen en frustreerden daarmee de trouwe leden. Vriendjes en vriendinnetjes mochten niet meer mee naar de repetities. Dit leidde de koorleden te veel af. De lat lag ook bij Kunst na den Arbeid hoog. Dat was ook nodig, want met benefietconcerten moest geld worden ingezameld voor stakende arbeiders en anderen die dringend geld nodig hadden. Niet alle zangers namen het koor even serieus, wat leidde tot een tekort aan mannelijke zangers.

Het ledental daalde tot zeventig personen. De uitvoeringen in Krasnapolsky leidden tot kritiek. Het waren geldverslindende uitvoeringen die steevast tientallen guldens verlies opleverden door dure programmaboekjes en het inhuren van een orkest Ook kwam het verwijt dat deelname aan de 1 -

meiviering slechts door de kleinst mogelijk meerderheid in het koor werd gesteund.[899]

Niettemin bleef het koor optreden voor de beweging, zoals in 1909 tijdens een protestbijeenkomst tegen de ‘vredeshuichelarij en de Indische gruwelen.’ De publieke belangstelling voor de uitvoering dat jaar in Krasnapolsky viel tegen, hoewel het optreden er niet minder succesvol om was.

Succesvolle optredens op 1 mei leidden tot de opmerking dat het koor meer leden verdiende. Het koor bleef ook deelnemen aan benefietconcerten. De voorzitter liet in De Arbeider weten dat de achteruitgang in ledental het koor hinderde in zijn mogelijkheden. Zijn oproep voor nieuwe leden had weinig succes. De uitvoering in het Concerthuis viel tegen doordat men geruime tijd niet had gerepeteerd. Er werd minder goed gezongen (‘vals’ volgens het Nieuwsblad van het Noorden), terwijl de sterkte van het koor te wensen overliet. Opgemerkt werd dat de ‘lolmakende jeugd’ de vereniging had verlaten. Ook de komst van een nieuwe dirigent, Cor Arentz, kon het tij niet keren.

In 1912 vond het laatste optreden plaats, voor De Dageraad.[900]

De Vrije Zangers (Groningen)

In 1906 ontstond in Groningen naast Kunst na den Arbeid een tweede koor uit de onafhankelijke vakbeweging. Dit mannenkoor, De Vrije Zangers, was een voortzetting van een koor van houtbewerkers in de stad, De Vrijheid genaamd. Dit koor zong op hoog niveau. Het gaf voorstellingen in Krasnapolsky, maar het ledental was te laag. De wens was het ledental te verhogen van 35 naar tachtig. De toeloop viel tegen, want een halfjaar later luidde men de noodklok Het geringe ledental, waaronder de nodige minvermogenden, hinderde het koor in zijn dadendrang. Aan het einde van 1906 schorsten de leden het bestuur omdat fusiebesprekingen met Kunst na den Arbeid uitbleven. Dit koor kampte met te weinig mannelijke leden, waarna het voorstel kwam binnen de vrij-socialistische beweging in Groningen zowel een mannen als een vrouwenkoor op te richten. Het zou er niet van komen.[901]

Een jaar later volgde opnieuw een oproep voor nieuwe leden. Het koor trad vooral op tijdens colportagewerk, weer of geen weer. Het leverde thuis familieruzies en ‘huishoudelijke onaangenaamheden’ op en hoon in de vriendenkring, maar de liefde voor het socialistisch beginsel was te groot. De zangers raakten naar eigen zeggen in vervoering door tijdens bijeenkomsten opgewekte liederen te zingen. De oproep had geen effect. Eind 1907 stopte het koor. Maar binnen enkele maanden volgde de heroprichting! Pas in het najaar van 1909 startten de repetities, onder

Huisschilder Chris Eimers. (bron: Anneke Ploeger)

leiding van dirigent Werkman. Binnen twee maanden trad het zestig leden tellende koor samen met Kunst na den Arbeid op in de stad tijdens een bijeenkomst van de IAMV Optredens bij 1-meivieringen en tijdens bijeenkomsten voor stakers waren vaste prik. Een feestelijke uitvoering in Krasnapolsky markeerde dat het koor een zeker niveau had bereikt. Schilder en PAS-bestuurder Chris Eimers voerde er het woord over ‘onze strijd en de zang’. Dat het koor serieus genomen wilde worden, sprak ook uit een verklaring van het bestuur dat het koor zijn wekelijkse repetitieavond niet bij voortduring wenste op te offeren voor andere bewegingsactiviteiten![902]

De zangers organiseerden twee bijeenkomsten op het Hogeland, waar de vrije socialisten moeilijk voet aan de grond kregen, in plaatselijke cafés in Usquert en Uithuizen. Door tegenwerking lukte het niet om voor openluchtbijeenkomsten een stuk land te huren. De avond voorafgaand aan beide bijeenkomsten meldde Rijnders, die zou spreken (‘Wat willen de socialisten’), zich af. Chris Eimers moest hem vervangen. Hij spoedde zich na afloop van de zangrepetitie naar huis om snel aantekeningen te maken, want de volgende morgen moest hij vroeg opstaan om op tijd in Usquert te zijn om daar de ‘stem van het onvervalste socialisme’ te laten horen. Met mooi weer en in een opgewekte stemming trok een groep van vijftig personen per trein naar Usquert, waar zo’n honderd bezoekers de bijeenkomst bijwoonden. Lopend trok de stoet vervolgens naar Uithuizen, waar de opkomst met 75 mensen tegenviel. Hendrik Kok nam het stokje over van Eimers en sprak in Uithuizen. De politie verbood om na afloop op straat strijdliederen te zingen. De geringe opkomst bezorgde het koor een financiële strop. Bij het volgende optreden, in Noordhom, kwamen vijftig bezoekers, evenmin voldoende om de kosten te dekken. De Arbeider vermeldde dat er een steunactie voor het koor was opgezet.[903]

Nadien organiseerde het koor colportagetochten, waarbij het ene deel van de groep zong terwijl het andere lectuur verkocht. Zo verspreidden ze vele honderden bladen, vlugschriften en brochures.

Tegenstanders trachtten soms het colporteren te verhinderen. Soms leidde deze ‘vrijheidsbelemmering’ tot vechtpartijen.

Succes had het koor tijdens een staking van sigarenmakers in Groningen in 1913. AI zingend trok de groep door de stad, waarbij duizenden liedteksten werden verkocht. Deze liederen waren gedurende de staking veelvuldig op straat te beluisteren. Deze actie leverde de stakingskas ruim 300 gulden op![904]

Het ledental daalde en dat beperkte het koor in zijn mogelijkheden. De mobilisatie tijdens de eerste dagen van de Eerste Wereldoorlog droeg bij aan een verdere neergang van het koor. Ondanks het feit dat het ledental na afloop van de oorlog weer toenam, werd de zangvereniging opgeheven.[905]

Naar de Vrijheid (Groningen)

Naast het mannenkoor De Vrije Zangers ontstond omstreeks 1913 vrouwenkoor Naar De Vrijheid, dat veel samenwerkte met het mannenkoor, bijvoorbeeld tijdens colportagetochten. De mannen zongen en de vrouwen verkochten de lectuur. Tijdens de jubileumbijeenkomst ter ere van het 25-jarig bestaan van De Arbeider zongen de beide koren samen een nummer. Beide koren traden ook op tijdens de jaarlijkse 1-meivieringen en werkten mee aan bijeenkomsten tegen de oorlog. In de oorlogsjaren organiseerden de koren feestelijke bijeenkomsten waar het socialisme en de onafhankelijke vakbeweging werden gepropageerd. Het vrouwenkoor organiseerde samen met toneelvereniging Nut en Genoegen een soortgelijke avond ter ondersteuning van de gezinnen van dienstweigeraars. Dit herhaalde men nadien in breder verband. Het koor stopte in 1919 in verband met een tekort aan leden.[906]

Kunst na den Arbeid (Groningen)

De overgebleven leden van De Vrije Zangers en Naar De Vrijheid gingen in 1919 in Groningen verder onder de oude naam Kunst na den Arbeid. Weldra trad het koor, als vanouds, op bij tal van bijeenkomsten en de bezoekers beoordeelden de zang als ‘zeer verdienstelijk! Op de herdenkingsbijeenkomst voor Domela Nieuwenhuis zong het koor een toepasselijk lied. Waardering was er voor het optreden tijdens de kerstbijeenkomst van de Groningse IAMV. Op het dertigjarig jubileumfeest van De Arbeider en de 1-meiviering ontbrak het zangkoor niet. Opnieuw nam men het initiatief colportagetochten te organiseren om zo lectuur te verspreiden, ditmaal op de fiets! In Leek organiseerde het koor een openluchtbijeenkomst met als spreker Cees Bonnet (‘De Strijd voor het Socialisme’). Het vervoer naar die plaats ging per boot. De bijeenkomst was geslaagd; er kwamen voldoende bezoekers en er was aandacht voor het programma.[907]

De jaarlijkse uitvoeringen werden gepresenteerd als ‘feestelijke vergadering! Zij vonden plaats in het pand van de vrijdenkers, Ons Huis. De eerste jaarlijkse uitvoering, in 1922, verliep in een gezellige sfeer. Het geringe aantal bezoekers zorgde voor een flinke schadepost. Het koor trad op tijdens tal van bijeenkomsten, zoals op de grote ‘Nooit meer Oorlog’-bijeenkomsten in de stad en bij verschillende provinciale openluchtbijeenkomsten. Kenner Wolter Wolters was van mening dat het koor tijdens het benefietoptreden voor De Arbeider zuiver zong en daarbij de ‘nodige nuanceringen’

wist aan te brengen in de nummers. Eind 1923 had het koor versterking nodig. Een jaar later dreigde zelfs opheffing. Deze ‘schande’ wist men te voorkomen, waarschijnlijk door het toetreden van diverse jongeren.[908]

In 1925 trad het koor op tijdens de door de vrij-socialistische jongeren georganiseerde Landdagen in Appelscha. Bezoekers uit Groningen kregen het aanbod gezamenlijk goedkoop per spoor eh tram naar het dorp te reizen. Jouke Lenstra organiseerde een gezamenlijke fietstocht naar deze Landdagen. Het koor ontbrak evenmin op het in 1925 in Groningen georganiseerde Dienstweigeraarscongres. De later dat jaar bescheiden opgezette feestelijke, jaarlijkse uitvoering, opnieuw in Ons Huis, viel zeer in de smaak, zowel qua programma als uitvoering. Het koor verzorgde nu tevens volksuitvoeringen, die kennelijk waren bestemd voor een ander en breder publiek. De uitvoering van 1926 in Ons Huis trok een volle zaal en heette geslaagd, temeer daar de gedeeltelijke financiële strop van de gebruikelijke uitvoering erdoor gecompenseerd werd.[909]

Het koor droeg in 1928 bij aan het alternatief kinderfeest in het kader van het dertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Het uitstapje naar Roden, met bos, hei en zand, onttrok de kinderen aan de gebruikelijke Oranjelot Dat zorgde voor ‘frisse, vrije lucht’ Er waren kinderspelen met prijsjes en de benodigde versnaperingen. De jaarlijkse uitvoering maakte duidelijk dat het koor vorderingen maakte. Deze ging gepaard met het opvoeren van toneelstukken. Het blijspel ‘De gevolgen van een leugen’ kon De Arbeider niet bekoren. Een socialistische strekking ontbrak geheel![910]

Het tienjarig bestaan van het koor werd groots gevierd met een feestelijke uitvoering in de schouwburgzaal van De Harmonie. Naast het optreden van het koor werd het verantwoorde blijspel

‘Beurskoorts’ opgevoerd. Na afloop was er bal. Ondanks de stevige entreeprijs van vijftig cent was de zaal vrij goed bezet. Dankzij deze financiële steun in de rug van de geestverwanten wist men deze ‘hele onderneming’ tot een goed einde te brengen. Om in financiële zin het hoofd boven water te houden, zette het koor soms steunacties op, zoals in 1931 een bazaar. Dit was in de beweging een beproefd middel om geld in te zamelen. Vooral de verloting bracht geld in het laatje.[911]

Het initiatief van het koor om te komen tot een landelijke vereniging van Revolutionair-socialistische koren sneuvelde wegens een gebrek aan animo. Meer succesvol was het meerdaagse bezoek van een kinderkoor uit Enschede dat in 1930 leidde tot de oprichting van een nieuw kinderkoor onder de hoede van Kunst na den Arbeid. Kinderen en jongeren in de leeftijd van negen tot zestien jaar waren welkom. Adri Boers dirigeerde ze op zaterdagmiddag in het PAS-gebouw, tegen een gereduceerd tarief. De belangstelling viel tegen. Boers kreeg assistentie van diverse vrijwilligers. Het optreden van het koor oogstte waardering van Wolter Wolters. De nummers waren goed ingestudeerd en er werd beschaafd gezongen. De dirigent kreeg een pluim. Als acteurs in het toneelstuk stelden de zangers ook niet teleur’[912]

Een latere uitvoering organiseerde het koor samen met toneelvereniging Nut en Genoegen in De Harmonie. Het koor had grote vorderingen gemaakt. De zaal was echter niet vol, wat een financieel tekort opleverde. Het jaar erna verzorgde men de uitvoering weer zelfstandig, in een meer bescheiden zaal. Het laatste levensteken van het koor bestond uit een oproep in De Arbeider om adressen van geestverwante koren in het Noorden toe te sturen; men wilde graag de onderlinge contacten aanhalen.[913]

Dóór het Volk, vóór het Volk (Sappemeer)

Het mannenkoor Dóór het Volk, vóór het Volk werd eind 1902 opgericht nadat eerder dat jaar het Socialistisch Mannenkoor in Hoogezand-Sappemeer (dat al in 1896 bestond) was opgeheven. Bij aanvang waren er twintig leden. Het koor trad op tijdens allerlei bijeenkomsten, zoals op oudejaarsavond wanneer de vrije socialisten, net als de kerkgangers, bijeenkwamen. Het koor nam ook deel aan de 1-meiviering. Voor de uitvoering in 1904 was goed geoefend en op een enkele schelle zangstem na werd er goed gezongen. Het publiek liet het tot ergernis van de zangers echter afweten. Later dat jaar nam men revanche. Niet alleen de zaal was goedgevuld, ook het opgevoerde toneelstuk viel zeer in de smaak en oogstte een luid applaus. Het koor trad nadien nog enkele keren op tijdens bijeenkomsten van de beweging, tot in 1908 opheffing volgde. Het heilige vuur ontbrak.[914]

Zang na den Arbeid (Sappemeer)

In de zomer van 1912 werd in Sappemeer het gemengde koor van mannen en vrouwen Zang na den Arbeid opgericht. Het betrof een fusie van twee koren, namelijk mannenkoor Naar de Vrijheid en vrouwenkoor De Vrije Zangster. Het mannenkoor was actief geweest vanaf 1908. Binnen enkele maanden zong men tijdens een bijeenkomst met Domela Nieuwenhuis een aantal nummers dat goed in de smaak viel. Het koor trad op tijdens enkele grote openluchtbijeenkomsten en 1 meivieringen.

Stakende arbeiders kregen een solidariteitsbijdrage uit de kas van het koor. Het gaf ook geld aan een fonds om geschriften uit te geven.[915]

Dit mannenkoor werkte veel samen met vrouwenkoor De Vrije Zangster, dat tijdens de 1-meiviering van 1909 op het toneel verscheen. Dit vrouwenkoor trad vooral tijdens grote bijeenkomsten op, zoals die van het OostGroninger PropagandaComité.[916]

Zo’n rol vervulde ook Zang na den Arbeid. Dit koor trad vaak op tijdens provinciale openluchtbijeenkomsten van de vrij-socialistische beweging. Dit hielden de koorleden niet vol.

Secretaris Jan Bijlstra liet weten dat het koor niet elke zondag op pad kon. Voor getrouwde leden was dit niet meer op te brengen en van het instuderen van nieuwe nummers kwam niets terecht. Van de drie verzoeken om medewerking werden twee gehonoreerd. Een koor uit Groningen moest de derde openluchtbijeenkomst voor zijn rekening nemen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog verminderde het ledental door de mobilisatie van nieuwe lichtingen dienstplichtigen, maar ook doordat leden door de oorlog gedemoraliseerd raakten. Een kern van overtuigde vrije socialisten bleef met hun zang de beweging dienen. Met de Vrije Zangers uit Groningen organiseerde het koor propagandatochten door het Oldambt en de Groninger veenstreken. Het koor organiseerde ook zelf bijeenkomsten waar het vrije socialisme werd verkondigd. Stakers kregen een uitkering uit de kas van het koor. Een minpunt was dat de uitvoering van het koor een keer werd ontsierd door dronken bezoekers. Het koor kreeg de vraag daar voortaan wat aan te doen.[917]

Na de oorlog had het koor versterking nodig. Het tienjarig bestaan in 1922 vierde men met een muziekfestijn in de tuin van Hotel Struvé in Sappemeer. Zes koren traden op, afgewisseld met muziek door fanfarekorps Geluk door Vrijheid. Dirigent Johan Smit werd in het zonnetje gezet en kreeg voor zijn niet-aflatende inzet een boekenkast aangeboden. In tegenstelling tot dirigenten van andere vrij-socialistische koren was hij zelf een vrije socialist en hij speelde in het culturele leven van de vrije socialisten in Sappemeer een belangrijke rol.[918]

In 1925 ging het koor door als vrouwenkoor, ‘bezield met grootse plannen’. De leden wensten het antimilitarisme bij vrouwen aan te wakkeren en gaven drie geschriften uit. Deze waren geschreven door Nine Minnema, een geestverwante uit Brussel, die geregeld op bijeenkomsten van vrije socialisten sprak. Het koor organiseerde ook zelf bijeenkomsten, waaronder een met Minnema, en trad regelmatig op tijdens openluchtbijeenkomsten van het Noordelijk Propaganda Comité (NPC).

Dat leidde tot de vraag waarom dit wakkere koor zo klein was. Het koor viel op door zijn grote betrokkenheid bij de vrij-socialistische beweging. De vrouwen zongen op verdienstelijke wijze eenvoudige liederen die juist op deze bijeenkomsten op hun plaats waren. Het koor stelde voor binnen het NPC activiteiten te organiseren die specifiek op vrouwen waren gericht.[919]

De zangvereniging Zang na den Arbeid uit Emmer-Compascuum in 1930.

Het koor werd opnieuw gemengd nadat dirigent Johan Smit in 1931 door ziekte moest afhaken. De vrouwen konden een dirigent niet betalen. De totstandkoming in 1931 van het Volksgebouw in Sappemeer bood het koor gelegenheid veelvuldig op te treden samen met andere culturele verenigingen uit het dorp. Elk halfjaar gaf men uitvoeringen, die goed werden bezocht. Om financieel het hoofd boven water te houden, organiseerde het koor verlotingen. Zo wist het koor zich tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te handhaven.[920]

Zang na den Arbeid (Emmer-Compascuum)

In Emmer-Compascuum trachtte men in 1918 met steun van Johan Smit een vrijsocialistisch zangkoor op te richten, maar dit mislukte. Drie jaar later kwam Zang na den Arbeid tot stand, met zo’n veertig leden. Het koor trad op tijdens vrij-socialistische bijeenkomsten en gaf jaarlijks gewaardeerde uitvoeringen in zaal Hutting. Ondanks volle zalen leverde de jaarlijkse uitvoering in 1925 een financiële strop op. Dit bracht het voortbestaan van het koor in gevaar. Zusterverenigingen werden opgeroepen het koor uit de problemen te helpen. Het koor verzorgde ook uitvoeringen in omliggende dorpen. Doordat na de staking in 1925 veel vrije socialisten wegens gebrek aan perspectief de veenstreken verlieten, moest de zangvereniging worden opgeheven.[921]

Enige tijd later volgde een heroprichting van het koor. Het zou vaak zingen tijdens de bijeenkomsten van het NPC en trad ook regelmatig op voor de afdeling van de ANGOB. Het koor bleef tot de Tweede Wereldoorlog zingen voor de beweging. Buiten de kerken waren in Emmer-Compascuum alleen de vrije socialisten actief op cultureel gebied.[922]

Overige zangverenigingen in het Noorden

Eind 1918 werd in Haarlem een ‘landelijke revolutionaire zangersbond’ opgericht die alle vrij-socialistische koren trachtte te verenigen. Het was de voortzetting van een soortgelijk initiatief uit 1913 dat echter in het slop was geraakt. Deze zangersbond stelde zich ten doel middelen te vergaren om componisten geschikte teksten op muziek te laten zetten. Ook zette deze bond een muziekbibliotheek op waaruit de aangesloten koren konden putten. De koren uit Leeuwarden, Sappemeer en Sneek werden aangemoedigd lid worden. Het is onduidelijk of deze koren daadwerkelijk lid zijn geworden van de ‘Bond van Revolutionair Socialistische Zangverenigingen!

Kunst na den Arbeid werd wel lid, maar het koor trad al in 1921 uit deze zangersbond. De reden was dat de principeafspraak over het delen van reiskosten voor het bijwonen van het congres van de Bond in Bilthoven niet werd nagekomen. Daardoor werd het voor de koren uit het Noorden te duur om aan zo’n bijeenkomst te kunnen deelnemen en verdween vervolgens de belangstelling voor het lidmaatschap van de bond. Niettemin waren in het Noorden naast de reeds genoemde veel koren actief.[923]

Ook binnen organisaties waarin vrije socialisten actief waren (NAS, IAMV, GGB, Dageraad, ANGOB), was sprake van een groot aantal koren. In Friesland voerden dergelijke koren zelfs de boventoon. Specifiek vrij-socialistische koren waren in de minderheid, zoals Het Vrijheidskoor in Leeuwarden. Ook toneelverenigingen werden opgericht vanuit de IAMV-of de ANGOB-afdelingen. In de stad Groningen was vanaf 1916 geheelonthouderskoor Abstinentia actief, dat ook wel optrad op vrij-socialistische bijeenkomsten. De geheelonthouders in Finsterwolde waren Door Zang Vereenigd en beschikten ook over een toneelclub. Sigarenfabriek De Pionier in Groningen kende een mannenkoor dat een voortzetting was van sigarenmakerskoor Excelsior. Ook dit koor trad regelmatig op voor de beweging.[924]

In tal van plaatsen in het Noorden waren voor kortere of langere tijd vrij-socialistische koren, bijvoorbeeld in Appingedam. Daar bestond voor de Eerste Wereldoorlog het koor Naar de Vrijheid, dat optrad tijdens de 1-meiviering en op een provinciale openluchtbijeenkomst.

In 1915 werd in het zeer actieve dorp Beetgum het koor Zang na den Arbeid opgericht. Net als veel andere koren repeteerde het in de plaatseiijke basisschool. Het koor telde vijftien leden. Een gebrek aan mannelijke leden betekende enkele jaren later het einde van het koor.[925]

In Veendam richtte Lodewijk Jan Klöne in 1916 het koor Voor uw Naaste op, dat van start ging met slechts acht leden. Aan het koor voegde men ook een toneelafdeling toe. Met kerst 1917 verzorgde het koor zijn eerste uitvoering, in ’t Café Weij, waar de vrij-socialistische beweging veelal haar bijeenkomsten hield. De groep trad ook op in de nabije omgeving, zoals in Muntendam en Meeden.

Het gedrag van sommige leden liet echter te wensen over; zij sloegen elkaar om kleinigheden met stoelen om de oren. Het was een haveloze bende, vond Geert Burger, die zich vaak schaamde vanwege dit gedrag als hij de zaalhuur moest betalen. In 1920 ging de vereniging om deze reden ter ziele; later dat jaar volgde een heroprichting.[926]

De nieuwe vereniging combineerde opnieuw zang en toneel, en trad al op tijdens de 1 meiviering van 1921. Het koor stond onder leiding van Johan Smit. Een jaar later dreigde de vereniging door een gebrek aan leden alweer ter ziele te gaan, maar met kerst verzorgde het toch uitvoeringen, waaronder in Wildervank. De vereniging bestond tot 1924. Begin 1926 trachtte Harm Haan een nieuwe zang-en toneelclub van de grond te krijgen. Waarschijnlijk mislukte dit plan, aangezien nadien niets meer van dit initiatief vernomen is.[927]

Zuidbroek kende na de Eerste Wereldoorlog de zang-en toneelvereniging De Vrije Zanger. In 1921

verzorgde de groep een optreden dat geen volle zaal opleverde, maar die ze gezien het getoonde spel wel had verdiend, meende De Arbeider. De groep trad op tijdens grote bijeenkomsten, maar hield na 1923 op te bestaan. In Foxhol/ Foxham werd in 1923 mannenkoor De Proletaar opgericht, waarvan Johan Smit dirigent werd en dat 22 leden telde. Het werkte mee aan de 1-meiviering en trad op tijdens tal van bijeenkomsten, waaronder grote openluchtbijeenkomsten van het NPC. Door een tekort aan mannelijke zangers werden ook vrouwen toegelaten en daardoor kon het blijven bestaan. Het aantal zangers daalde later echter opnieuw, waardoor het koor begin 1927 ophield te bestaan.[928]

In Musselkanaal ontstond in 1931 het gemengde koor Naar het Licht. Twee maanden later gaf het koor een optreden in Café Wever. Een half jaar later kwam er een toneelafdeling tot stand. Bij het eenjarig bestaan voerde deze met succes drie propagandistische stukken op. Het publiek luisterde met grote aandacht, wat toegeschreven werd aan het alcoholvrije karakter van de avond.[929]

5. De toneelverenigingen

Meer dan bij de zangkunst benadrukte men bij het toneelspel het propageren van het vrije socialisme. Van oudsher meende de beweging dat toneel een krachtig middel was om de ideeën van de beweging te verspreiden. Men speelde vooral toneel in verenigingsverband. Het verkrijgen van toneelstukken was aanvankelijk problematisch, omdat deze een zekere mate van propaganda in zich moesten hebben. Soms werden ze vertaald, maar gaandeweg begonnen verschillende Nederlandse vrije socialisten zelf toneelstukken te schrijven. Een bekende toneelschrijver was Nico-Jan Schermerhom, wiens antimilitaristische stukken, zoals ‘Offers! erg geliefd waren. Dit betrof een dramatisch antimilitaristisch verhaal met grote propagandistische waarde, maar Schermerhom vond het stuk niet goed genoeg om het te laten drukken. Door het stuk over te schrijven, kon een groot aantal toneelclubs het toch geregeld opvoeren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het opnieuw veel gespeeld. Een andere vrij-socialistische klassieker was ‘De Sosejalen komen’ van Foeke Kamstra uit Sneek. Veel stukken hadden een antimilitaristisch karakter of benadrukten het belang van geheelonthouding. Daarnaast voerde men veel sociaal-realistische drama’s op.[930]

Vanaf de Eerste Wereldoorlog verschenen in het Noorden regelmatig nieuwe toneelstukken. De vrij-socialistische voorman Hendrik Kramer uit Beetgum schreef in 1915 het toneelstuk ‘Van Leed en Strijd! dat door toneelgroep Naar de Vrijheid uit Sappemeer werd geprezen om zijn propagandistische waarde. Het werd direct opgevoerd door de toneelverenigingen Oudebild-Bildtdijk uit Sint Jacobiparochie en Aurora uit Beetgum. Twee jaar later schreef hij ‘Zijn thuiskomst,’ een actueel stuk over dienstweigering. Wolter Wolters in Groningen schreef diverse toneelstukken en ook oud-dienstweigeraar Jan Kaaij gaf er enkele uit. Deze stukken waren geschreven in eenvoudige taal, zodat ook arbeiders ze begrepen. Drukkerij Volharding in Groningen bekommerde zich in het bijzonder om het uitgeven van nieuwe toneelstukken die geschreven waren door auteurs uit de beweging. Hendrik Kok, de vertegenwoordiger van sigarenfabriek De Pionier, schreef meerdere toneelstukken, zoals ‘Verwoest Geluk’ en ‘Opwaarts! Hij was zelf ook actief in de toneelwereld. De uit Twente afkomstige J. Tusveld publiceerde ‘De macht van het geld! een heftig sociaal drama waarin de aanslag op een ondernemer werd verdedigd. Deze toneelstukken werden vaak opgevoerd door vrij-socialistische toneelgroepen.[931]

De verkoop van deze toneelstukken ging gepaard met het recht van opvoering, wanneer een toneelvereniging een minimumaantal aanschafte. Eventueel kon men Hendrik Kok vragen op te treden als regisseur en grimeur. De verspreiding van deze stukken verliep via de firma Fokko Mulder aan het Gedempte Zuiderdiep in Groningen, waar men ook toneelspullen kon huren. Hij was een broer van de administrateur van De Arbeider, Zweis Mulder, en werkte ook als grimeur. In latere jaren verkocht hij ook feestartikelen. De toneelstukken die bij Volharding verschenen, kenden een sterk propagandistisch karakter.[932]

Verwoest Geluk

‘Verwoest Geluk’ van Hendrik Kok, uit 1919, werd terecht gekenschetst als een ‘dramatische schets uit het volksleven’. Het toont het intrieste leven van het gezin Koop, waarvan vader Freek, een steenhouwer, stevig aan de drank is. Met alle gevolgen van dien: honger, armoede, ruzie tussen de echtelieden, vernield huisraad, kinderen naar wie niet wordt omgekeken. Ze worden met de nek aangekeken omdat ze luizen hebben. De situatie gaat van kwaad tot erger. In het derde bedrijf, dat jaren later speelt, overlijdt vader Freek en blijkt ook moeder Marie inmiddels aan de drank te zijn.

Zoon Henk, gesteund door zus Anna, gooit de knuppel in het hoenderhok en verwijt z’n moeder dat de drank hun jeugd heeft vergald. ‘Geleden, ja nog minder dan een hond hebben wij ’t gehad,’ werpt Anna haar moeder voor de voeten. In het vierde en laatste bedrijf stelt Henk orde op zaken: ‘De drank heeft ons, onze vader en ook onze moeder ontstolen en met hen, de liefde, die voor een kind toch zoo noodzakelijk is. En daar ik dat weet, zal ik er nu voor waken, dat geen cent meer voor dat vervloekte vocht wordt uitgegeven.’ Vervolgens pikt hij de wekelijkse weduwe-uitkering (75 cent) van z’n moeder in om te voorkomen dat ze er drank van zal kopen. Moeder haalt vervolgens de kruideniersfamilie Geerts erbij, die ’t gezin liever jenever dan eten verkocht en waar op de pof gekocht kon worden.[933]

De gemoederen lopen hoog op wanneer Henk voet bij stuk houdt en weigert geld te betalen om de openstaande schulden af te lossen. Bovendien beschuldigt hij de familie Geerts van bedrog omdat er in al die jaren nooit rekeningen zijn overhandigd. Pas als Henk flinke klappen uitdeelt met een hamer slaat de familie Geerts op de vlucht. Meteen daarna komt het onheilspellende bericht dat oudste zoon Frederik in Indië is overleden aan de gevolgen van dysenterie. Moeder vervalt in geweeklaag, slaat aan het drinken, hoest krampachtig, grijpt wanhopig in haar haar, grijpt vervolgens naar haar keel, scheurt haar jak kapot en valt voorover, waarbij haar ene arm slap langs de tafel naar beneden hangt. Ze is dood, gestikt in de jenever! De slotwoorden zijn voor de dokter: ‘Hou je goed m’n kinderen, en laat ’t gebeurde jullie strekken tot dit voorbeeld: hoe diep treurig het is, om misbruik te maken van sterken drank, hoe sterken drank den mensch maakt tot het laagste, het ellendigste wezen; laat dit voorbeeld je altijd voor oogen blijven, opdat ge nooit kennis maakt met dit vervloekte vergif, dat alles wat goed is in den mensch doodt, en hem tot slaaf maakt, ‘de slaaf van den alcohol’.’[934]

Toneelspelen was een activiteit voor de wintermaanden. In de herfst kozen de leden de stukken uit die met kerst opgevoerd zouden worden. De beweging organiseerde vaak eigen activiteiten met de feestdagen, die het nuttige met het aangename verenigden. Behalve toneel werd er ook gezongen en was er muziek. Na afloop vond er meestal een bal plaats.

De wekelijkse repetities stonden in de eerste periode in het teken van het leren van de teksten, waarvoor de meeste verenigingen een regisseur hadden. Als de kerst naderde, oefende men tweemaal per week om zich de rollen goed eigen te maken. Daarbij viel het niet mee om personages te spelen waarmee men in het dagelijkse leven geen ervaring had. Men speelde wel met veel overtuiging: ‘Moest iemand huilen van verdriet, nou, dan huilde die ook echt. Moest je kwaad worden, nou, dan was je ’t ook echt. Moest er gevochten worden op het toneel, dan kwam je steevast met builen of schrammen thuis.’[935]

De jaarlijkse uitvoeringen vonden vaak tweemaal plaats, een optreden voor de getrouwde ouderen en een voor de vrijgezelle jongeren. De voorstellingen trokken meestal volle zalen:

‘Het was een hels lawaai natuurlijk, want ons publiek begon onmiddellijk te zingen als de muziek even ophield. (…) Een zaaltje met tweehonderdvijjtig mensen, dat berekend was op hooguit tweehonderd, een lage zoldering en dan het bonken van de trom… horen en zien verging je. Maar de stemming was altijd prima! (…) Zwetende mannen en vrouwen met rode gezichten, de mannen in hun daagse pilo broeken, de vrouwen met hun lange rokken, veelal met een schort voor. Maar zodra het doek opging kon men een speld horen vallen.‘[936]

Op de jaarlijkse uitvoeringen speelde men doorgaans twee stukken. Naast het serieuze hoofdstuk met de juiste boodschap volgde meestal een blijspel met geen andere bedoeling dan het publiek te vermaken. Soms werden daarover in De Arbeider kritische noten gekraakt, omdat de strekking van deze blijspelen niets van doen had met het vrije socialisme.

Nut en Genoegen (Groningen)

In Groningen bestonden in de oude socialistische beweging al toneelverenigingen als De Vrijheid en Het Vrije Toneel. Toneelvereniging Nut en Genoegen kwam in 1903 tot stand en noemde zichzelf een dilettantenclub om aan te geven dat het om een amateurgezelschap ging. De club bestond uit zo’n veertig leden. In de beginjaren werd vaak opgetreden voor andere organisaties. Het optreden van een toneelclub gold als voorwaarde voor een geslaagde feestavond. Vandaar dat de Groningse ANGOB-afdeling blij was met de medewerking van de toneelclub.[937]

Tijdens een benefietvoorstelling voor stakende bouwvakkers in 1905 werd een blijspel opgevoerd waarin alcohol werd gedronken. De recensent in De Arbeider waardeerde dat niet. Op het feest ter gelegenheid van het zeventienjarig bestaan van De Arbeider voerde men een stuk van redacteur Kaspers op! De toneelvereniging ondersteunde ook de prestigieuze uitvoeringen van het zangkoor Kunst na den Arbeid. Propagandistische stukken speelde de club ook, waaronder meermalen ‘Offers,’ dat veel publiek trok. Gaandeweg waagden de leden zich aan het opvoeren van serieuze stukken van bijvoorbeeld Herman Heyermans, waarvan onder meer ‘De Meiden,’ ‘Ghetto’ en

‘Allerzielen’ werden gespeeld. Ook van een andere sociaaldemocraat, de vergeten toneelschrijver Inte Onsman, werd werk opgevoerd. Het spel was van een behoorlijk peil. ‘Mijn moeder nam dat toneelspelen heel ernstig, maar de anderen niet altijd en daar wond mijn moeder zich dan over op.

Mijn vader had het daarom altijd over ‘Onnut en Ongenoegen![938]

De opvoering van ‘Allerzielen’ leidde tot optredens in Sappemeer en Delfzijl. Daarbij werd ook een operette van Wolter Wolters opgevoerd. Bij de volgende jaarlijkse uitvoering bracht de toneelvereniging diens stuk ‘Oorzaak Drank’ op de planken. Het publiek liet het behoorlijk afweten, wat de voorzitter in zijn praatje vond getuigen van een ‘onkameraadschappelijke houding’ van de geestverwanten! In 1913 voerde men zelfs twee stukken van Wolters op, waarbij ook mannenkoor Excelsior van De Pionier optrad. Deze voorstelling werd ook in Sappemeer gegeven.[939]

Het contact met Wolters, die ook optrad als regisseur van de vereniging, leidde tot de medewerking van de toneelclub aan de kinderfeesten van De Dageraad, die hij samen met zijn vrouw leidde. Deze vonden jaarlijks plaats met de kerstdagen. Wolters schreef er speciaal stukken voor die de kinderen opvoerden. Nut en Genoegen bracht een klucht waar de kinderen onbedaarlijk om konden lachen.

Tweemaal speelde men het antimilitaristisch stuk ‘Offers! Enkele maanden voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren er ruim tweehonderd bezoekers, maar de uitvoering na het uitbreken van de oorlog trok een publiek van vijfhonderd mensen. Enkele honderden mensen konden niet naar binnen wegens plaatsgebrek. Er volgde snel een tweede optreden.[940]

Daarna bracht de vereniging een nieuw stuk van Wolters, ‘Verkocht; op de planken. De toneelschrijver toonde zich zeer content met de uitvoering. Het goed ingestudeerde maar niet gemakkelijk te spelen stuk (een pleidooi voor het socialisme) werd precies zo uitgevoerd als hij zich had voorgesteld. Grimeur Hendrik Kok had goed werk geleverd. De zaal was slechts voor een derde gevuld. Wolters constateerde dat vooral de geestverwanten thuis waren gebleven. De club beschikte zijns inziens over bovengemiddeld goede toneelspelers, die doorgaans dun gezaaid waren in de vrij-socialistische toneelverenigingen.[941]

De groep speelde ‘Offers’ ook in Sappemeer en in Annerveenschekanaal. Door de oorlog kreeg de beweging contacten in plaatsen waar ze voorheen nooit actief was geweest. De tocht naar Annerveenschekanaal was een lastige. Het laatste stuk moest wandelend worden afgelegd. Dat duurde een uur. Het optreden was een groot succes; het publiek was zeer onder de indruk van het stuk. In Zuidlaren volgde een optreden voor de ANGOB. De opvoering van het nieuwe antimilitaristische stuk ‘Marianne’ van Wolters in Groningen verliep al even succesvol. De zaal zat stampvol en er werd uitbundig geapplaudisseerd. Fokko Mulder zorgde voor een prachtig decor en dito kostuums. De enige kritiek die de uitvoeringen van de club in deze jaren ten deel viel, was dat er zoveel gerookt werd in de zaal.[942]

In 1920 won de club de toneelwedstrijd die de vereniging van Sappemeer, Naar de Vrijheid, had georganiseerd voor de noordelijke vrij-socialistische verenigingen. De toneelspelers bleven hun medewerking verlenen aan het jeugdwerk van De Dageraad en ook aan bijeenkomsten van de ANGOB. Ze speelden tijdens de 1-mei- vieringen en traden op met benefietvoorstellingen voor De Arbeider. Bijzonder waren de optredens die verzorgd werden voor De Droge Kroeg, waar men alcoholisten van de drank afhielp. Nut en Genoegen was een grote vereniging, waardoor jaarlijks meerdere uitvoeringen gegeven konden worden. Het spel bleef van hoog niveau. Dit bleek opnieuw met de opvoering van ‘Het Zevende Gebod’ van Heijermans, bij de viering van het 25-jarig bestaan eind 1927. De grote zaal van Ons Huis was flink bezet en de vertolking was succesvol. Na het gereedkomen van het Volksgebouw in Sappemeer trad de toneelclub op Eerste Kerstdag ook op in deze ultramoderne zaal, met een stuk van Heijermans (‘Allerzielen’). De zaal zat stampvol, honderden mensen moesten worden teleurgesteld. Ook met het dertigjarig jubileum van de vereniging voerde men dit stuk op. Regisseur Jan Bus werd in het zonnetje gezet.[943]

Naar de Vrijheid (Sappemeer)

Hoogezand-Sappemeer kende van oudsher de toneelvereniging Aan de Vrijheid Gewijd, die al in 1892 bestond en in ieder geval tot 1903 bleef bestaan. Daarna ontstond een toneelafdeling binnen zangvereniging Naar de Vrijheid.

In 1909 werd deze afdeling een zelfstandige socialistische toneelvereniging, Naar de Vrijheid genaamd. Dat de club ambitie had, bleek uit het eerste optreden, met de opvoering van het stuk ‘Het Pantser’ van Heijermans. Deze aanklacht tegen het militarisme viel in goede aarde, ondanks dat de spelers ‘beginnelingen’ waren. Hetzelfde stuk voerde de club ook op in Zuidbroek. Binnen een half jaar volgde een tweede uitvoering van deze kleine toneelclub, een geheelonthoudersstuk. Het gezelschap trad veel op, met name in de directe omgeving, de veenstreken en het Oldambt. In 1912

en 1913 verzorgde het acht voorstellingen waarvan die in Sappemeer zelf steevast volle zalen opleverden.[944]

De mobilisatie voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog kostte de vereniging leden, maar door het repertoire aan te passen wist ze met kerst 1914 haar uitvoering te redden en haar voortbestaan te verzekeren. De zaal zat ‘stampvol.’ Door samen te werken met toneelclub Door Onthouding Sterk kon men volwaardige voorstellingen blijven geven. Op het terrein van de geheelonthouding waren voldoende stukken beschikbaar, maar op socialistisch terrein was dit beduidend minder het geval.

Secretaris Hendrik Douma plaatste in De Arbeider een oproep om socialistische stukken aan te leveren. De beide verenigingen gaven met kerst 1915 gezamenlijk een uitvoering in zaal Vroom in Sappemeer. ‘De zaal was geheel gevuld met een aandachtig luisterend publiek, dat zeer voldaan was over het vlot afgewerkt programma.’

Bij het tienjarig bestaan gaf de groep 28 voorstellingen, waarbij de gastoptredens op 1 mei en die bij geestverwante organisaties niet waren inbegrepen. Regelmatig trad men op in Veendam, Appingedam, Delfzijl en Stadskanaal. Het meeste succes had de club met de bekende propagandistische stukken, zoals ‘Offers! Aan steun kon men bijna 130 gulden uitkeren. Een jaar later organiseerde de vereniging een toneelwedstrijd voor de noordelijke toneelclubs uit de beweging. Naast de eigen vereniging meldden Nut en Genoegen (Groningen}, Aan de Vrijheid (Delfzijl), Excelsior (Emmer-Erfscheidenveen) en Nieuw Leven (Emmer-Compascuum) zich aan, alsmede een plaatselijke sociaaldemocratische vereniging. Alle verenigen gaven in het najaar een voorstelling in Sappemeer. Eind januari 1921 volgde tijdens een feestelijke avond de prijsuitreiking.

Groningen won, gevolgd door Sappemeer en Delfzijl. Van elke vereniging ontvingen de beste mannelijke en vrouwelijke spelers als prijs een boekwerk.”

De vereniging had in 1922 versterking nodig. De uitvoering van ‘De Wapens Neder’ van dat jaar met kerst maakte duidelijk dat de club zijn oude hoge niveau moeiteloos had weten te handhaven.

De uitvoeringen bleven succesvol en het talrijke publiek, waaronder ook geestverwanten uit andere plaatsen, waardeerde ze zeer. Wat ook meehielp waren de rookvrije zaal en de stilte tijdens de voorstellingen.

Met de kerstuitvoeringen in 1925 was het zo druk dat men bezoekers moest weigeren. Buiten de schuld van de toneelclub bleek de zaal niet alcoholvrij te zijn. Dat toonde de noodzaak aan om in Sappemeer te gaan werken aan een eigen gebouw voor de vrij-socialistische beweging. Een belangrijke kracht binnen de toneelvereniging was secretaris Hendrik Douma, die deze functie vanaf het begin vervulde en ook optrad als regisseur.[946]

De jubileumuitvoering naar aanleiding van het twintigjarig bestaan vond plaats in Hotel Faber, voor vierhonderd mensen. Het stuk ‘Triumf’ waar een socialistische zoon het opneemt tegen zijn vader, een ondernemer, was vanwege de vele dialogen lastig te spelen. Niettemin oogstte het kleine toneelgezelschap opnieuw succes. Het 25-jarig bestaan vierde de vereniging groots in het Volksgebouw, waar een ultramodern toneel was ingericht. Hendrik Douma sprak het openingswoord, waarin hij het doel en de historie van de toneelvereniging uiteenzette. Alle verwante organisaties uit het dorp kwamen daarna aan de beurt om hun felicitaties over te brengen, lovende woorden te spreken en fraaie bloemstukken te overhandigen. De spelers voerden het stuk ‘Oorlogseinde’ van Henk Eikeboom op. Na de teloorgang van het Volksgebouw bleef de vereniging haar uitvoeringen in dit gebouw geven, dat in andere handen was overgegaan.[947]

Nieuw Leven (Emmer-Compascuum)

In Emmer-Compascuum bestond in 1907 toneelvereniging Kunst na den Arbeid, die dat jaar een stuk van Inte Onsman opvoerde. Dat de club over ‘goede krachten’ beschikte, bewees de voorstelling in Nieuw-Amsterdam waar nooit eerder een socialistisch getint toneelstuk was opgevoerd. Het werd een ‘uitstekende vertolking’ voor een overvolle zaal (350 mensen). Velen moesten teleurgesteld worden. De club voerde daarna opnieuw een stuk van Onsman op. Het verloop in de vereniging was aanzienlijk. Een vrouwelijk lid haakte af omdat ze moest trouwen met een katholieke man! Nieuwe krachten waren minder succesvol en de uitvoeringen trokken minder publiek.[948]

Het duurde tot eind 1916 voordat er een nieuwe toneelvereniging werd opgericht, Nieuw Leven, met negen leden. Van de toneelvereniging in Sappemeer kreeg men het stuk ‘Lief en Leed,’ dat als eerste werd gerepeteerd. Binnen twee maanden stond de groep op de planken in het café van Bruinsma, waar het stuk samen met twee andere tweemaal werd opgevoerd. Samen met de Vrije Groep organiseerde de vereniging bijeenkomsten. Nieuw Leven verspreidde ook manifesten van de beweging en organiseerde een verloting voor het steunfonds van de dienstweigeraars.

Scène uit een antimilitaristisch toneelstuk van Nieuw Leven uit Emmer-Compascuum.

Binne Herder trad op als regisseur. De vereniging had een voorkeur voor dramatische stukken. Men besloot gezamenlijk welk stuk zou worden opgevoerd. Alle leden die wilden deelnemen, kregen het beschikbare exemplaar een dag mee naar huis om het te lezen. Als de keuze voor het stuk was gemaakt, moest men de eigen rol zelf uitschrijven. Het uitbeelden van allerlei personages viel niet mee omdat daarvan in het veengebied geen voorbeelden waren! Als het ging om het vertolken van emoties speelde men echter met overtuiging! ‘Het merendeel der spelers was vrijgezel en er werd flink pret gemaakt, samen gezongen, heel ernstig gerepeteerd en na afloop, onderweg naar huis, gestoeid en gevrijd.‘[949]

Excelsior (Emmer-Erfscheidenveen)

In Emmen-Erfscheidenveen werd in 1919 toneelvereniging Excelsior opgericht, met zestien leden.

Het werden er snel meer. Dit koor organiseerde met het zusterkoor in Emmer-Compascuum en de Vrije Groep aldaar met Pinksteren een grote openluchtbijeenkomst waarbij de antimilitaristische vereniging zich aansloot. De vier groepen poogden daarna vergeefs een Volksgebouw van de grond te krijgen. Pas begin 1920 volgde de eerste uitvoering van de toneelclub, waarbij de spelers ‘Verwoest Geluk’ op de planken brachten. Het daaropvolgende jaar zou Excelsior een uitvoering in zaal Hutting in het buurdorp Emmer-Compascuum verzorgen. Vanwege de grimmig verlopen veenstaking kreeg de groep hiervoor geen toestemming! Nadien bleef de vereniging haar uitvoeringen in Emmer-Compascuum geven, waarbij net als bij Nieuw Leven een aparte uitvoering voor de ongehuwden plaatsvond.[950]

De toneelvereniging steunde enkele dienstweigeraars die door hun ouders financieel niet ondersteund konden worden. De armoede nam schrikbarend toe omdat er door het instorten van de turfmarkt nauwelijks nog werkgelegenheid was in het veen. Vele gezinnen, waaronder de nodige vrij-socialistische, vertrokken naar elders, waar meer werkgelegenheid werd geboden. Beide toneelverenigingen moesten worden opgeheven.[951]

Vanuit de Vrije Jeugdgroep ontstond eind jaren twintig toneelgroep Jonge Kracht. In het voorjaar van 1928 voerde men met succes het stuk ‘Hun Eenig Kind’ van Nic. Groot op. De vertolking was voortreffelijk, want de rollen zaten er goed in. De opbrengst was voor het Verbond van Opstandige Jongeren (VOJ). Dankzij een behoorlijk bezette zaal leverde dit een bedrag van 10 gulden op. De toneelgroep voerde nadien het stuk ook op in Weerdingermond en Schoonoord.[952]

Excelsior (Nieuwe Pekela)

In het kleine dorp Nieuwe Pekela richtte men in 1919 een gecombineerde zang-en toneelvereniging op, Excelsior genaamd. De initiatiefnemer was een bekend vrije socialist, Izaak van der Sluis. Hij kreeg steun van andere bekende vrije socialisten in het dorp, zoals schoolmeester Evert Vos en Elzo Drenth. De groep was niet bijzonder groot. Een bestuur kwam er niet. Als er geld nodig was, zoals voor de zaalhuur bij café Huls, dan brachten de leden dit bijeen. De spelers repeteerden fanatiek.

Voor een volle zaal in Huls (125 mensen) hield Excelsior in 1920 de eerste uitvoering. Het stuk

‘Verwoest Geluk’ van Hendrik Kok bracht bij menigeen de tranen in de ogen. Het blijspel ‘De Pankoukspanne’ wist de lachlust op te wekken. Johan Smit dirigeerde het zangkoor. Voor de dienstweigeraars en De Arbeider werd gecollecteerd.[953]

Eind 1920 voerde de vereniging het stuk in Muntendam voor een volle zaal nogmaals op. Zo’n honderd mensen moesten worden teleurgesteld wegens plaatsgebrek. Het duurde even voordat het stil was in de zaal en de volledige aandacht uitging naar het toneelstuk. Een maand later volgde de jaarlijkse uitvoering in Huls, waar Excelsior voor een volle zaal ‘Opwaarts’ van Kok opvoerde. Een optreden in Wildervank kon wegens gebrek aan belangstelling geen doorgang vinden. Geërgerd merkte men op dat men liever het betekenisloze vertier van de bioscoop of de revue opzocht. Het lukte slechts af en toe elders op te treden, zoals in Muntendam. De eigen uitvoeringen in Huls bleven succesvol en kregen steun van de grimeurs Hendrik Kok en vooral van Hendrik Douma.

Douma, die in zich in De Arbeider aanbood

als grimeur, vervulde deze rol jarenlang en trad ook op als adviseur tijdens de repetities. Met Schermerhorns ‘Toen het oorlog was’ wilde de groep in 1925 graag in andere plaatsen optreden, maar dit voornemen wist de vereniging niet waar te maken.[954]

De groep speelde vooral propagandistische stukken, afkomstig van vrij-socialistische auteurs. Soms gingen de uitvoeringen vergezeld van een spreekbeurt. De zangvereniging trad ook wel op tijdens openbare bijeenkomsten van het NPC. Tot zijn overlijden in 1925 was Jo(chem) van der Sluis dirigent van het koor. Hij stierf, bijna 26 jaar oud, na een ziekteperiode van achttien weken in het ziekenhuis in Groningen. Deze zoon van [zaak gold als een schoolvoorbeeld van een vrij-socialistische jongere: oud-dienstweigeraar, ijverig colporteur, bekwaam zanger en muzikant, en onvermoeibaar propagandist.[955]

Het eigen gebouw Libereco stelde Excelsior in staat voor haar repetities en uitvoeringen voortaan gebruik te maken van deze voorziening.

Overige toneelverenigingen in het Noorden

De vrij-socialistische beweging kende ook in andere plaatsen in het Noorden toneelverenigingen. In Franeker kwam in 1907 de toneelvereniging Excelsior tot stand. Aan het einde van dat jaar volgde de eerste uitvoering, ‘De Macht van het Geldi De zaal van de Nieuwe Doelen was te vol maar de spelers wisten met ‘uitstekend’ spel de aandacht van het publiek goed vast te houden. Bij de opvoering van ‘Offers,’ drie maanden later, was de toestroom zo groot dat de zaal al ruim van tevoren gesloten moest worden. De spelers kregen na afloop van de bezoekers tal van complimenten voor hun spel. In de jaren erna ontwikkelde het spel zich door ‘opoffering, wilskracht en energie’ naar een goed niveau. Het doel was de arbeiders ‘kunst en ontwikkeling’ te geven. Dat deed men zonder contributie en regisseur. Soms voerde Excelsior in verband met de grote publieke belangstelling een voorstelling twee keer op.[956]

Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbood de burgemeester uitvoeringen, zowel van het stuk

‘Offers’ als van ‘Het Achtste gebod’ (een antikapitalistisch stuk van Gerhard Rijnders).

Laatstgenoemd stuk voerde Excelsior in omliggende dorpen wel op. In 1918 trad een vrijwel geheel nieuwe ploeg spelers aan (vooral afkomstig uit de lAMV-afdeling), maar dat deed weinig af aan het succes van de toneelgroep. Het optreden in Kimswerd leverde een gevoelig financieel verlies op.[957]

Toneelvereniging Voorwaarts in Leeuwarden werd opgericht in 1913, maar kampte steeds met een groot aantal problemen. In de oorlogsjaren gaf zij diverse voorstellingen in de zalen Rodenhuis van ‘Offers; waarvoor grote belangstelling bestond.

Elke voorstelling keken vierhonderd bezoekers aandachtig naar ‘verrukkelijk spel! Willem Giezen leidde het stuk in met een antimilitaristisch betoog. Ook in Drachten was de opvoering een groot succes. Er konden 350 mensen in de zaal, terwijl er voor zo’n tweehonderd mensen geen plaats meer was! Tijdens de oorlogsjaren gaf de vereniging jaarlijkse voorstellingen en werkte ze mee aan de 1-meiviering. Eind 1918 verflauwde de aandacht van de leden en in 1919 werd de club opgeheven.[958]

Omstreeks dezelfde tijd werd Aurora in Beetgum opgericht. Zij had veel succes met haar opvoeringen van propagandistische stukken, die volle zalen trokken. Met Hendrik Kramer had men zelf een toneelschrijver in de gelederen. Tijdens de oorlogsjaren trad Aurora regelmatig op in omliggende dorpen, waarbij men ook stukken in het Fries opvoerde. Na de oorlog viel al snel het doek voor de toneelclub in het kleine dorp, ondanks de aanwezigheid van een sterke plaatselijke beweging.[959]

Toneelclub Excelsior in Appelscha zag eind 1918 het levenslicht. Binnen enkele maanden voerden de spelers het stuk ‘Van Leed en Strijd’ tweemaal op. Het publiek, dat nog nooit zoiets had gezien, keek in ademloze stilte toe! Ook in de jaren erna werden de voorstellingen drukbezocht en met aandacht gevolgd. Hendrik Kok en zijn vrouw hielpen de opvoering van ‘Verwoest Geluk’ tot een succes te maken, waarvoor ‘mijnheer Kok’ hartelijk werd bedankt! Veel jongeren maakten deel uit van de groep, maar ook een veteraan als Jan Witvoet was lid. Voorafgaand aan de voorstelling van ‘Offers’ voor de lAMV-afdeling in Nijehome gaf hij voor de honderd bezoekers een uiteenzetting waarin hij betoogde dat oorlogen slechts gevoerd werden in het belang van het kapitalisme.[960]

Toneelvereniging Aan de Vrijheid in Delfzijl werd opgericht in 1919. Aan het einde van het jaar voerde ze in hotel Harmonie met succes het stuk ‘Toen het Oorlog was’ van Schermerhorn op. In Heveskes gaf de vereniging voor een stampvolle zaal een tweede voorstelling. Ook in Appingedam, waar een deel van de spelers woonachtig was, voerde men dit stuk op. Een deel van de opbrengst was bestemd voor De Arbeider. Een jaar later volgde de opvoering van ‘Getrapten’ van Inte Onsman. Drijvende kracht van de vereniging was de secretaresse, Amy Wagenborg, een dochter van Egbert Wagenborg.[961]

In Drachten was Naar de Vrijheid actief, dat werd opgericht vanuit de IAMV. Door de Spaande griep kon de uitvoering met kerst 1918 geen doorgang vinden. In de Friese Zuidoosthoek waren het de talrijke IAMV-en ANGOB-afdelingen zelf die vanaf de Eerste Wereldoorlog toneelvoorstellingen verzorgden. Zij speelden dezelfde propagandistische stukken als de vrij-socialistische toneelgezelschappen. Ook de Vrije Groep Tijnje voerde toneelstukken op, die meestal werden aangekondigd in het Nieuwsblad van Friesland.[962]

In Ter Apel bestond vanaf 1920 het gezelschap Kunst na den Arbeid, dat een aantal uitvoeringen zou geven. Een optreden in Nieuw-Weerdinge leverde kritiek op omdat er na afloop een bal was.

Dit was gebruikelijk bij reguliere toneelverenigingen, en het ontaardde vaak in drinkgelagen. En dit deed de propagandistische waarde van het toneelstuk teniet. Overigens gaven de meeste vrij-socialistische toneel-en zangverenigingen ook een bal na afloop, maar dit geschiedde steevast alcoholvrij. In 1925 was sprake van een nieuw toneelgezelschap, De Dageraad, dat het stuk ‘De macht van het geld’ op de planken bracht. ‘Telkens een flinke opkomst, zoodat we geen financieele strop te boeken kregen. Er werd goed spel gegeven, zoodat we kunnen zeggen: twee avonden van propaganda.‘[963]

Rond 1924 trad in Foxham toneelgroep Nieuw Leven op met ‘Hun Eenig Kind! In dit kleine dorp was ook een Vrije Groep tot stand gekomen. In de jaren er na had de toneelgroep veel succes met haar propagandistische stukken, voor volle zalen en een aandachtig luisterend publiek. De groep trad op met 1 mei en nam deel aan bewegingsactiviteiten. In 1928 stopte de vereniging.[964]

In Jubbega richtten rond 1926 vijftien vrije socialisten een toneelvereniging op die debuteerde met

‘De zwerver van Pronetzkyj een uit het Russisch vertaald stuk met een revolutionaire strekking.

Hoofdrolspeler Fiodor, gespeeld door Sine Dijkstra, dringt op een gegeven moment de woning binnen van een tsaristisch generaal, een door reumatiek geplaagde uitbuiter. Fiodor pakt vervolgens een karwats en zegt dat hij een goed middel tegen ongehoorzame spieren heeft, waarop vanuit het publiek telkens wel iemand riep dat de generaal op zijn sodemieter moest krijgen.

De opvoering in Jubbega werd een groot succes en de toneelgroep wilde er mee op tournee door de nabijgelegen gemeente Opsterland. Burgemeester Selhorst verbood echter de opvoering van het stuk. Er zou sprake zijn van voldoende toneelaanbod uit de eigen gemeente. Daarop diende de vereniging met ondersteuning van inwoners van Gorredijk het verzoek nogmaals in. Dit leverde opnieuw een weigering op. De Federatie Opsterland van de IAMV belegde vervolgens een reeks vergaderingen. Voorzitter Siemen Brinksma had aan het onderwerp ‘De zwerver van Pronetzky’ ‘De Schrik van Selhorst’ toegevoegd. In zijn eigen zaal (Brinksma bezat een café in Jubbega) verbood hij de aanwezige agenten voortaan gebruik te maken van zijn stoelen. In Gorredijk vond eveneens een spectaculaire vergadering plaats. De zaal bleek veel te klein om alle belangstellenden te kunnen bergen. Brinksma droeg fragmenten voor uit het toneelstuk en hekelde het machtsmisbruik van Selhorst. Een bord met de tekst De Schrik van Selhorst werd meegevoerd toen in het voorjaar van 1927 de vrijgelaten dienstweigeraar Kleis Helfferich welkom werd geheten en ruim twintig vrije socialisten met hem in de omgeving van Jubbega colporteerden met De Wapens Neder.[965]

De ‘Schrik van Selhorst’ (meest leden van de lAMV-afdeling Jubbega haalde in 8 maart 1927 de vrijgelaten dienstweigeraar Klaas Helfferich van de trein in Heerenveen. De groep begeleidde hem naar zijn woonplaats Jubbega. Na in Corredijk te hebben gecolporteerd, werd op de Nijewei bij Kortezwaag deze foto gemaakt. In het midden staat Klaas Helfferich met links van hem Anne van der Sloep. Uiterst rechts staat Bouke van der Wijk. Vooraan zittend v.l.n.r. Rink Helfferich, Siemen Brinksma, Uilke de Haan, Ype de Vries en Wijtse Teijema. (bron: Museum Opsterlan) Voorts bestonden in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog kortstondig vrij-socialistische toneelverenigingen in Winschoten, Nieuw-Buinen, Stadskanaal en Nieuw-Weerdinge, die zich allen tooiden met de naam Nieuw Leven.101 In Musselkanaal ontstond in 1933 toneelvereniging Streven naar Vrijheid, die enkele voorstellingen verzorgde in Mussel-en Stadskanaal.[967]

6. De kunst van het declameren

Het voordragen van gedichten en teksten was een populaire bezigheid in de (vrij-)socialistische beweging en kon op waardering rekenen van het arbeiderspubliek. Wanneer de spreker de juiste intonatie en het juiste volume gebruikte, ontstond een indrukwekkend schouwspel.

Gezien de emotionele strekking van het gesproken woord werd vaak een gevoelige snaar geraakt.

Declamatoren genoten respect, niet alleen vanwege de durf die zij toonden door alleen voor een publiek op te treden, maar ook omdat ze in staat waren lange stukken tekst uit hun hoofd te leren.

De belangrijkste dichter en declamator van de noordelijke vrij-socialistische beweging was ongetwijfeld Jan Bus. Afkomstig uit de stad Groningen was hij reeds op jonge leeftijd, via zijn actieve vader Hendrik, betrokken geraakt bij de vrij-socialistische beweging. Als een van de weinige declamatoren schreef hij zelf gedichten. Deze verschenen in De Arbeider en in de Socialistische Almanakken, die de Groningse vrije socialisten vanaf 1914 uitgaven. Optreden deed hij bij vele gelegenheden, vooral in de stad zelf, maar soms ook daarbuiten. Al vrij vroeg na de oprichting van drukkerij Volharding gaf men in 1917 een bundeling van ruim veertig gedichten van Bus uit onder de titel Van ’t Harde Leven, leekedichtjes en kreupelrijm. De uitgave was binnen enkele maanden uitverkocht.103 In het voorwoord gaf Bus aan zelf geen hoge pet op te hebben van zijn dichtwerk: ‘ Wat ik vooraf zeggen vrinden,

‘Fijne Kunst’‘verheven taal’, Zult g’ er zeker niet in vinden, ‘Bij de grond is ‘t, - allemaal. Grepen uit het harde leven, Dat ken ik vanaf mijn jeugd, Beelden in mijn hart geschreven Werkersleed en strijdersvreugd.’ Bus gaf hiermee een bescheiden maar rake typering van zijn werk. Wolter Wolters meende dat Bus schreef wat de arbeiders voelden. Zijn gedichten behandelden zowel de grote thema’s van de beweging als het kleine, dagelijkse leed. Hij nam het op voor de verschoppelingen van de straat, zoals zwervers en prostituees. In Boefje schreef hij: ‘In armoe en wee, Op niemands verlangen, Met vloeken ontvangen, Zoo is zijn’entrée’.

In een donkere slop Wordt hij geboren, Gaat hij verloren, Daar groeit hij op. Bij gevloek en gejank En gramoen en slagen, ‘t Huis van alle dagen, Ruzie en drank. Nooit een goed woord, Geen voedsel, geen kleeren Ongeschikt om te leeren, Geest’lijk vermoord. Vroeg ’t leven zat, Niets kan hem schelen, Gaat vechten en steelen, Verwondert u dat? Door en doorslecht, Geest’lijk gestorven, Zedelijk bedorven, Prooi voor ’tgerecht.’m

Bus had oog voor details, wist met gevoel voor sentiment te ontroeren en schuwde het persoonlijke element evenmin.

‘Mijn Huis Mijn huis is mij heilig AI is het maar klein, Ik voel me er veilig ‘t Is rustig en rein Er in leeft mijn hopen, Mijn vrouw en mijn kind, De deuren staan open Voor iedere vriend. Soms gluurt door de ramen. De armoede heen, Dan lachen we samen, En schudden van ‘neen’. Geen venster we sluiten, Waar ‘t zonlicht op staat, Maar laster blijft buiten, En ‘t vuil van de straat. Er buiten, daar strijd ik, De moeilijke strijd, Mijn krachten daar wijd ik, Aan betere tijd. Ik vecht voor geen koning, Geen land of gewin, Ik strijd voor mijn woning Met schatten erin.’[970]

Ofschoon Jan Bus geen opruiende gedichten schreef, gaf een van zijn teksten in 1917 aanleiding voor justitiële vervolging. Op de melodie van ‘Limburg, mijn vaderland’ maakte Bus een liedtekst genaamd ‘De Dienstweigeraar.’ De tekst riep op broedermoord te verhinderen door de militaire dienst te weigeren. Door de opkomende dienstweigeringsbeweging werd het lied populair.

Drukkerij Volharding, die de tekst uitgaf, drukte tienduizenden exemplaren van het lied. Nadat dienstplichtige soldaten het lied gingen zingen en de tekst hielpen verspreiden, greep justitie in. De drukkerij kreeg vanwege opruiing de eerste inval in haar bestaan te verduren. In de tekst kwam namelijk de zinsnede ‘wordt nooit geen soldaat’ voor. Dat dit krom Nederlands was, deerde kennelijk niet.

In de drukkerij vond men correspondentie waaruit duidelijk werd dat de auteur ene J.B. moest zijn.

De verdenking viel op Jan Bijlstra, maar hij was bepaald geen dichter. Over de vraag wie schuilging achter deze initialen zwegen Bijlstra en Ploeger uit solidariteit met de werkelijke schrijver. Vanwege zijn baan bij het gemeentelijk gasbedrijf in Groningen ondertekende Bus zijn gedichten en liederen

Het Groningse spreekkoor Opstandige Jeugd o.l.v. Johanna Minck-Eimers tijdens het jubileumfeest van De Arbeider in 1931. V.l.n.r. staand: Derk Senechal, Bas Munniksma, joop Aptroot, Derk Hekert, Siert Tillema, Henk Herder, Eitje Kruizenga, Wim Cornelis en Henk de Vos. Zittend v.l.n.r.: Rika de jong, Hinke Herder, Dien Aptroot, Sien Herder, Cathrien Eimers en Gini Drent, (foto L. Houttuin) namelijk alleen met zijn initialen. Het zwijgen van Ploeger en Bijlstra leidde tot inbeslagname van de voorraad en alle papieren. Beide drukkers kregen een boete van enkele tientjes.[971]

Jan Bus trad regelmatig samen op met een van de weinige vrouwen in de noordelijke beweging die ook declameerden, namelijk Johanna Jacoba Eimers-Minck. Bijzonder was dat zij in de stad Groningen vanaf de jaren twintig ook een zogenoemd spreekkoor leidde. Dit koor, Opstandige Jeugd genaamd, droeg gezamenlijk gedichten en teksten voor. Ook won Eimers-Minck declamatiewedstrijden van vrijdenkersvereniging De Dageraad in de stad Groningen. Daarbij droeg ze fragmenten voor uit Vorstenschool van Multatuli en uit Allerzielen van Herman Heyermans. Haar dochter Cathrien Eimers zette de familietraditie voort en richtte in maart 1940 een spreekkoor op dat eenvoudige revolutionaire gedichten ten gehore bracht.[972]

7. De muziekverenigingen

Na de Eerste Wereldoorlog traden in de noordelijke vrij-socialistische bewegingen enkele muziekverenigingen naar voren. Kennelijk was er geld beschikbaar om de kostbare instrumenten aan te kunnen schaffen. Een andere factor die de muzikale ontwikkeling ten goede kwam, was de belangstelling van jongeren uit vrij-socialistische milieus om muziek te maken. In de jongerenbeweging, waar de belangstelling voor kunst en cultuur sterk werd aangemoedigd, schaften velen instrumenten aan. Favoriet waren de gitaar en de mandoline.

Als paradepaardje binnen de beweging golden echter de twee muziekkorpsen waarover de noordelijke beweging langdurig beschikte, namelijk Geluk door Vrijheid uit Sappemeer en Liberté uit Emmer-Compascuum.

De Proletaar (Groningen)

Gedurende enige jaren was sprake van een derde muziekkorps, namelijk De Proletaar uit Groningen. Dit werd opgericht om het 25-jarig bestaan van het Groningse PAS in 1923 luister bij te zetten. Dat lukte. Deze muziekvereniging werd opgericht en gefinancierd vanuit de onafhankelijke vakbeweging in de stad Groningen. Dat kostte ettelijke honderden guldens. Het korps trad op tijdens openluchtbijeenkomsten als de ‘Nooit Meer Oorlog’-meeting in hetzelfde jaar. Kort daarna begeleidde het korps 450 kinderen naar het treinstation om ze een mooie dag te bezorgen in Zeegse.

Zo hoefden deze kinderen de Oranjefeesten rond het 25-jarig jubileumfeest van koningin Wilhelmina niet bij te wonen! Voor vertrek maakte een fotograaf een groepsfoto. Na afloop stond het korps weer klaar om hen naar het vergaderlokaal van de onafhankelijke vakbeweging en de vrije socialisten, De Eendracht, te brengen.™

Na een jaar was de bezetting van het korps niet meer compleet. Enkele instrumenten die nodig waren voor een volwaardig geluid werden niet bespeeld. Er volgde een dringende oproep het korps te versterken. Bij de opening van het eigen gebouw van het PAS aan de W.A. Scholtenstraat in 1925

speelde het korps op ‘lustige en verdienstelijke wijze.’ Daarna hield het op te bestaan. Een poging het korps opnieuw op te richten, mislukte.[974]

Geluk door Vrijheid (Sappemeer)

Het fanfarekorps Geluk door Vrijheid uit Sappemeer kwam in 1913 tot stand. De dirigent van de vereniging, Johan Smit, voorvechter van het ganse culturele leven van de vrije socialisten in Zuidbroek en Sappemeer, speelde daar vast een belangrijke rol in.

Uitvoering van het muziekkorps Geluk door Vrijheid uit Hoogezand-Sappemeer tijdens het jubileumfeest van De Arbeider in 1931. In het midden (met vlinderdas) zit de dirigent Johan Smit.

Tweede van rechts staat Sam Nijveen.

De beweging beschikte in het dorp over een breed draagvlak, wat ervoor zorgde dat een dergelijk kostbaar avontuur kans van slagen had. Smit dirigeerde het korps tot op hoge leeftijd, tot hij wegens ziekte het stokje in 1931 moest overdragen aan Eilko Holtman. Gezien de prominente rol die Smit speelde in de noordelijke beweging én het gegeven dat de vereniging aanvankelijk het enige muziekkorps in het Noorden was, trad het gezelschap veelvuldig op in de drie noordelijke provincies. Vooral bij buitenactiviteiten als optochten, demonstraties en openluchtbijeenkomsten was het gezelschap zeer gewild en altijd bereid de beweging van dienst te zijn. Het doel van de vereniging was vooral om de beweging te dienen met behulp van muziek. Op talloze manifestaties van het Noordelijk Propaganda Comité vormde de fanfare het muzikale boegbeeld dat vooropging bij de optochten die veelal aan de bijeenkomsten voorafgingen. Bijzonder was dat het korps ook zangkoren kon begeleiden.[975]

Geluk door Vrijheid bestond uit vijftien tot vijfentwintig personen. De meesten bespeelden een blaasinstrument, ondersteund door een grote en kleine trom. Een drumband ontbrak in het gezelschap, dat geheel uit mannen bestond. De repetities vonden wekelijks plaats, maar niet in de winterperiode. In 1927 waren de instrumenten dermate versleten dat er nieuwe aangeschaft moesten worden. Nine Minnema schreef een antimilitaristisch vlugschrift dat drukkerij Volharding kosteloos drukte en waarvan de opbrengst voor het korps was.

Men organiseerde een verloting waarbij fraaie prijzen te winnen vielen. De plaatselijke middenstand schonk het leeuwendeel van dit prijzenpakket. Vlak voor het moment van trekking moesten nog zo’n twaalfhonderd loten worden verkocht. Johan Smit was positief gestemd en verwachtte in februari 1928 al met de nieuwe instrumenten te kunnen spelen: ‘Maar zoals gezegd: nog even aangepakt voor de verloting, dan een feestvergadering en dan blazen voor de revolutionaire kunst (…).’ Een benefietvoorstelling in Sappemeer, waar ook andere culturele verenigingen uit Sappemeer en het mannenkoor van De Pionier uit Groningen optraden, bracht ook geld in het laatje. Het mannenkoor had boekjes laten maken met de liedteksten, waarvan de opbrengst voor het korps was.[976]

In februari 1928 werden tijdens een concertavond 22 nieuwe instrumenten gepresenteerd. De aanschafkosten bedroegen zo’n 1375 gulden! Zaal Bos in Sappemeer was helemaal gevuld en er heerste een gezellige stemming. Smit opende de avond, waarna het korps optrad. De Arbeider constateerde tevreden dat de nieuwe instrumenten goed hoorbaar waren. Tal van anderen verzorgden daarna optredens: declamaties van Jan Bus en Mekel, levensliedjes van de dochter van Jan Bus, het vrouwenkoor Zang na den Arbeid en toneelvereniging Naar de Vrijheid met het drama ‘Oorzaak Drank! Tussendoor vertelde Jan Bijlstra over de historie van de muziekvereniging en prees hij Johan Smit voor zijn betrokkenheid bij het korps gedurende vijftien jaar.[977]

In datzelfde jaar liep de belangstelling voor de vereniging zozeer terug dat Smit er zijn hart over luchtte in De Arbeider. Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleef het ledental maar net voldoende om het voortbestaan te garanderen. Een deel van de ouderen bleef de vereniging trouw, zoals Jacob Bijlstra, de broer van Jan, die vele jaren als secretaris fungeerde. Een ander deel van de oudere garde werd stilaan vervangen door muzikale jongeren als Jan Postema, die in 1938 de laatste dirigent van Geluk door Vrijheid was. In de jaren dertig nam het korps deel aan de Groningse concoursen van de Bond van Harmonie-en Fanfarekorpsen. Verlotingen waren nodig om de vereniging op de been te houden, zoals in 1938. Een jaar eerder had de burgemeester, die had verklaard dat muziek erg belangrijk voor mensen was, het korps verboden te collecteren tijdens een muzikale rondgang door het dorp. Het muziekkorps was ook na de Tweede Wereldoorlog nog verschillende jaren actief.[978]

Muziekkorps Liberté uit Emmer-Compascuum poseert voor zaal Hutting, waar de vrije socialisten vaak bijeenkomsten hielden. Bovenste rij v.l.n.r.: Albert van Wijk, H. van Wijk, Sijte Bloemsma,).

Hendriks, H. Kroon, H. van Wijk en Harmen van Houten. Middelste rij v.l.n.r.: R. van Vondel, Jacob de Blauw, H. Muter, J. Terpstra, J. Schepers, C. Naaijer, H. van Vliet, Geert van Wijk en Lolke Bos.

Onderste rij v.l.n.r.: K. Pijpstra, S. Herder, P. v.d. Weij, dirigent Bloemendaal, J. de jong, A. Kroon en S.

Oldersma.

Liberté (Emmer-Compascuum)

De oprichting van muziekvereniging Liberté in Emmer-Compascuum in 1921 hing rechtstreeks samen met de gestegen welvaart in de arme veenstreken. Het inkomen van de veenarbeiders was flink hoger geworden door de gestegen turfprijzen gedurende de oorlog. Ze hadden al langer behoefte aan muziek en er waren liefhebbers genoeg, zo luidde de motivatie in De Arbeider. Er was al een dirigent gevonden en nu kwam het aan op de centen. Van de benodigde 300 gulden was al 100 toegezegd en zelf zouden de initiatiefnemers eenzelfde bedrag inbrengen. De overige 100

gulden moesten ‘sympathiserende kameraden’ bijdragen. Men verspreidde intekenlijsten. Het geld werd vlot bijeengebracht, want vier maanden na de oproep, in oktober 1921, vond het eerste optreden al plaats![979]

Ze oefenden in een houten gebouwtje, dat de leden gezamenlijk in elkaar hadden getimmerd en waarvan ook de Vrije Groep gebruik maakte. Een groot discussiepunt betrof de vraag of er nu werkelijk een dirigent moest worden aangesteld. Sommigen meenden van niet: ‘Wat deed zo’n man nu eigenlijk? Een van ons kon toch ook ‘een, twee, drie’ roepen, en dan beginnen?’ Uiteindelijk kwam het er toch van en werd H. Bloemendaal uit Ter Apel, die meerdere korpsen in de omgeving dirigeerde, de eerste dirigent van het korps. Een van de voorstanders van een deskundige leiding was stroper, Stimerkenner en lid van het eerste uur Geert van Wijk. Toen men hem hierover om opheldering vroeg, aangezien vrije socialisten Liberté speelde ‘mooi en zuiver van toon! Op de eerste uitvoering, samen met het zangkoor Kunst na den Arbeid, ontbrak een van de leden. Hij was opgepakt omdat hij zich niet had aangemeld voor het vervullen van de dienstplicht. Op bijeenkomsten van andere vrij-socialistische organisaties in het dorp speelde het korps steevast. Weldra vroeg men het korps ook om de openluchtbijeenkomsten van het NPC op te luisteren. Door het vertrek van veel geestverwanten in 1925 en de jaren daarna vreesde Liberté voor het voortbestaan, maar dit bleek onterecht. In 1931 was er geen geld om nieuwe instrumenten te kopen, maar dit probleem wist men te verhelpen door inzamelingsacties. De autodidact en begaafde musicus Jacob de Blauw werd behalve secretaris ook dirigent van de muziekvereniging. In de Vrije Groep van Emmer-Compascuum speelde hij vanaf het midden van de jaren twintig een voorname rol. Het korps bleef actief tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.[981]

Kunst en Strijd (Sappemeer)

Naast de muziekkorpsen waren binnen de noordelijke vrij-socialistische beweging ook verschillende andere muziekgezelschappen actief. Een bekende groep was bijvoorbeeld het strijkkwartet van Eilko Holtman uit Zuidbroek. De prachtige klanken van de viool konden de beweging zeer bekoren. Lyrisch zijn de beschrijvingen van optredens van de Groninger violist Henk Geerssinga, die tijdens de Pinkstermobilisaties menigeen in vervoering bracht met zijn muziek. Een ander geliefd instrument was de mandoline. Colportagetochten van vrij-socialistische jongeren werden veelal opgeluisterd met de klanken van dit instrument en de gitaar. In de loop van de jaren twintig ontstonden in een aantal plaatsen mandolineclubs. In Groningen trad de groep Kunst en Propaganda enkele malen op tijdens activiteiten van de beweging. In Zuidbroek ontstond rond 19221’Esperance, waarbij Eilko Holtman optrad als dirrigent.

Ceheelonthoudersvioolclub De Zaaier uit Zuidbroek, ook wel bekend als het strijkje van Holtman.

V.l.n.r.: Jansie Smit, Eilko Holtman, Watze Smit en Johannes Smit. Jansie was de jongste en Watze was de oudste zoon van johannes Smit.

De groep trad tot 1928 uitsluitend op tijdens activiteiten in Zuidbroek en een enkele maal in Sappemeer.117 1’Esperance trad eind oktober 1928 ook op bij de eerste uitvoering van mandolineclub Kunst en Strijd uit Sappemeer, tijdens een feestavond. De groep was eerder dat jaar opgericht op initiatief van Johan Smit. Holtman werd ook dirigent van deze mandolineclub. Een jaar later gaf men de eerste uitvoering. Naast de zustervereniging uit Zuidbroek traden ook het mannenkoor van De Pionier en toneelclub Naar de Vrijheid op. Jan Bijlstra hield een praatje. Andersom werkte de mandolineclub mee aan uitvoeringen van andere culturele verenigingen in Sappemeer, zoals tijdens de benefietavond voor nieuwe instrumenten voor het korps Geluk door Vrijheid. De club trad ook op tijdens de 1-meiviering en bijeenkomsten van het NPC.[983]

Om nieuwe mandolines van het merk Emberger aan te kunnen schaffen, organiseerde de club een verloting. Dit leverde een bedrag van 750 gulden op. Op een concours voor mandolineclubs in Groningen behaalde Kunst en Strijd een tweede prijs. De club liet de noordelijke beweging weten dat ze beschikbaar was voor de muzikale omlijsting van bijeenkomsten. Er volgden optredens bij een spreekbeurt met Anton Constandse, het veertigjarig jubileumfeest van De Arbeider, maar ook tijdens een Kunstavond in zaal Struvé, waar ook de jaarlijkse uitvoeringen plaatsvonden. In de jaren dertig trad de club op voor allerlei andere verenigingen en ook bij bepaalde gelegenheden, zoals in 1939 bij een volksconcert. De muzikale leiding kwam in handen van Jan Postema, die dit werk tot op hoge leeftijd voortzette.[984]

Slot

Belangstelling voor en de beoefening van schone kunsten stond binnen de vrij-socialistische beweging hoog in het vaandel. In het Noorden richtte men tientallen culturele verenigingen op om het vrije socialisme te propageren. Doordat dit aspect vooropstond, was zowel de vorm als de inhoud van de beoefende kunsten sterk traditioneel gekleurd. Tenslotte ging het erom de arbeidersbevolking te bereiken, bewust te maken en te motiveren voor de vrijheidsidealen van het socialisme. De kunsten brachten daarmee ook enige ontspanning in het harde, dagelijkse bestaan van velen, zeker op het platteland. Daar waren de vrije socialisten een van de weinige groepen (buiten de kerken) die dergelijke activiteiten voor de arbeiders organiseerden. Het publiek waardeerde deze inspanning, wat vaak resulteerde in volle zalen en oprechte aandacht voor het gebodene.

Voor de vrije socialisten die deel uitmaakten van de koren, toneel-en muziekclubs boden deze verenigingen ook persoonlijke kunstzinnige vorming. De vrij-socialistische jongeren die zich in de jaren twintig roerden, stelden het belang van ‘kunst’ in de beweging nadrukkelijk aan de orde, geïnspireerd door de belangstelling voor avant-gardistische en revolutionaire kunst. Zij namen na de Eerste Wereldoorlog vaak het voortouw binnen de talloze culturele verenigingen. Zij wijdden zich aan muziek en velen van hen bespeelden een instrument. Het bood getalenteerde jongeren een uitlaatklep voor hun creativiteit. Het peil van de uitvoeringen van deze verenigingen was over het algemeen behoorlijk hoog, al bleven bijvoorbeeld arbeiderskinderen bewust bescheiden over het kunstzinnige gehalte van hun prestaties.

De opkomst en neergang van de culturele verenigingen weerspiegelt die van de gehele vrij-socialistische beweging. Ze was omvangrijk rond 1900 en kalfde daarna af, om tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk op te bloeien. Vanaf de jaren twintig zette de neergang vervolgens opnieuw in.

In plaatsen waar de beweging het sterkst was vertegenwoordigd, ontstonden ook de sterkste culturele verenigingen, die het langst bestonden. Een hoogtepunt in dit culturele leven van de beweging in het Noorden waren de herdenkingen en allerlei vieringen van jubilea. Het veertigjarig bestaan van De Arbeider vormde in dit opzicht een hoogtepunt. Het vond plaats op zaterdag 17

januari 1931 in Ons Huis in Groningen. Al maanden tevoren waren de zeshonderd beschikbare kaarten uitverkocht! Alle belangrijke verenigingen uit het Noorden traden die avond op: de toneelverenigingen Nut en Genoegen (Groningen) en Naar de Vrijheid (Sappemeer), de zangkoren Kunst na den Arbeid uit Groningen en Zang na den Arbeid uit Emmer-Compascuum, Excelsior uit Nieuwe Pekela, de muziekkorpsen Geluk door Vrijheid (Sappemeer) en Liberté (Emmer-Compascuum), de mandolineclub Kust en Strijd (Sappemeer), het strijkkwartet van Eilko Holtman en het spreekkoor Opstandige Jeugd (Groningen). Het zou de enige keer zijn dat al deze verenigingen samen optraden.[985]

NOTEN

H9 DE SOCIAAL-CULTURELE WERELD VAN DE VRIJE SOCIALISTEN

Aan de maatschappijopvattingen van de vrije socialisten lag een zekere levensbeschouwing ten grondslag. Hun kritische gezindheid bracht hen tot een zekere veranderbereidheid en vernieuwingsdrang ten aanzien van diverse maatschappelijke thema’s en levensvraagstukken. Hun betrokkenheid bij de besproken deelorganisaties rond het antimilitarisme (IAMV), de geheelonthouding (ANGOB) en het vrijdenken (De Dageraad) gaf daaraan uiting. Er waren echter meer thema’s die vrije socialisten belangrijk vonden, ook in relatie tot de culturele veranderingen die zich voordeden in de samenleving. Ook trachtten de vrije socialisten deels een eigen levenswijze vorm te geven.

De vrij-socialistische beweging stond kritisch tegenover het moderne cultuurpatroon dat zich na de Eerste Wereldoorlog in de westerse wereld en in ons land ontwikkelde. Hoewel de strijd van de arbeidersbeweging in de ogen van de vrije socialisten niet was gericht op een ‘uurtje minder of een centje meer’ stond de beweging positief tegenover de verworvenheid van de achturendag, die naderhand resulteerde in een 48-urige werkweek met een vrije zaterdagmiddag. Naast de toegenomen vrije tijd was het ontstaan van de moderne massacultuur mede het gevolg van de gestegen welvaart voor bepaalde groepen arbeiders en middengroepen. In steden en grotere plaatsen ontstond rond de winkelcentra een uitgaanscultuur waarin bioscopen, cafés en dansgelegenheden aantrekkingskracht uitoefenden. Ontspanning stond daarbij voorop. Het nieuwe medium film, met zijn bewegende beelden, beroerde velen in de bioscopen. Vermaak was er ook in de zalen, waar variétéprogramma’s, revues, zangkluchten en operettes te zien waren.

Zingende conferenciers toonden mededogen met de stakkerds van de samenleving, zoals het misdeelde kind, de verlaten vrouw en het behoeftige oudje. Tranentrekkende smartlappen werden afgewisseld met opgewekte liedjes. In de ogen van de vrije socialisten bleven deze helden van de kleinkunst veilig binnen de perken van het betamelijke. Kritische noten kraakten zij niet. Dergelijke culturele ontwikkelingen verliepen in het Noorden langzamer dan in het westen van het land.’

De arbeiders op het platteland besteedden de toegenomen vrije tijd aan zaken waar voorheen geen tijd of geld voor beschikbaar was. Er ontstond een nieuw soort verenigingsleven. Het houden en fokken van allerlei dieren, zoals duiven, werd een geliefde bezigheid. De hengelsport werd ook populair. Het aanleggen van volkstuinen werd gepropageerd. Het zelf verbouwen van groenten en aardappelen was van oudsher een beproefd middel om de armoede te bestrijden. Op sportgebied ontstonden tal van nieuwe verenigingen. Onder de arbeiders werd voetbal het populairst. Het bezoek aan sportwedstrijden nam in de jaren twintig enorm toe.

Het streven naar vrijheid

Voor de vrije socialisten moest verandering van de maatschappij gepaard gaan met verandering van de mens zelf. Het individu moest zich in vrijheid kunnen ontplooien. Om dit te bereiken, dienden de arbeiders hun berustende houding tegenover onrecht en onderdrukking om te buigen in een trotse houding waaruit lef en moed sprak. Eind 1919 verwoordde De Arbeider dit als volgt: omdat wij die persoonlijke vrijheid willen, komen wij in botsing met den huldigen maatschappijvorm. Onder het kapitalistisch productiesysteem kan er van vrijheid voor alle menschen geen sprake zijn, krachtens het feit dat enkele menschen in ‘t bezit zijn van datgene, wat voor de instandhouding van het leven van alle menschen noodzakelijk is?

Sociaalanarchisten als Jan Bijlstra meenden dat de vrijheid van allen pas mogelijk was wanneer grond en productiemiddelen gemeenschappelijk eigendom werden. De arbeiders dienden zeggenschap te krijgen over het werk dat zij verrichtten. De algemene werkstaking, als uiting van de economische kracht van de arbeiders, moest deze sociale veranderingen afdwingen. Stakingen en strijd versterkten het zelfvertrouwen van de arbeiders. Het gebruik van geweld als middel om revolutionaire doelen te bereiken werd na de Eerste Wereldoorlog meer omstreden. De Arbeider meende al vroeg dat een socialistische samenleving niet met geweld kon worden bereikt: ‘Hoogstens zal in dien strijd het geweld als zelfhandhavings-, als zelfverdedigingsmiddel kunnen worden beschouwd. (…) De uiteindelijke zegepraal van ons beginsel verwachten we slechts van het in hoofden en harten doorwerken onzer ideeën.’3 Duurzame maatschappelijke verbeteringen konden pas bereikt worden indien er draagvlak voor bestond. Vooral en juist in de Nederlandse antimilitaristische beweging zouden in de jaren twintig en dertig discussies over doel en middelen, hoe een sociale revolutie verdedigd zou moeten worden, en over geweld versus geweldloosheid een hoge vlucht nemen. De Nederlandse vrije socialisten liepen internationaal voorop met hun ideeën over sociale verdediging.’

Vooral de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie speelden in deze discussies een belangrijke rol. De vrije socialisten signaleerden al snel kwalijke ontwikkelingen in het communistische arbeidersparadijs. In de eerste helft van 1920 was De Arbeider al zwaar teleurgesteld over de koers in Rusland: ‘In Rusland is voor ons niet de zon opgegaan (…) juist omdat daar niet een sociale revolutie heeft plaatsgehad, de arbeid niet vrij is geworden en afbeuling plaats heeft als nooit tevoren.’5 Ook de aard van het communisme kon de vrije socialisten in het geheel niet bekoren: ‘Het Bolsjewisme wil op zijn hoogst gezagsverplaatsing, machtsverplaatsing, terwijl wij tegen alle gezag en overheersching zijn.‘[991]

De gebeurtenissen in 1921 rond de opstand van de matrozen van Kronstadt tegen de partij dictatuur van de communisten in de Sovjet-Unie leidden tot een definitieve breuk tussen vrije socialisten en communisten. Deze ‘derde revolutie’ in Rusland richtte zich op het herstel van democratische verhoudingen en de positie van de arbeidersraden in het besluitvormingsproces, maar het Rode Leger sloeg de opstand bloedig neer. De Arbeider wilde de verklaring van de Russische regering dat het zou gaan om een door het Westen uitgelokte opstand niet voor waar aannemen. Hoewel de berichtgeving over de feitelijke gang van zaken summier was, meende het blad dat het ging om ‘een opstand van Russische revolutionaire arbeiders tegen de gruwzame tyrannie van de bolsjewiki’ Met instemming citeerde men een Frans revolutionair blad: ‘Wij hebben hun gezegd (…) dat het niet voldoende is de politieke macht te veroveren; dat het niet voldoende is de politieke macht toe te passen door middel van de meest geweldige en meest sectarische dictatuur. De politieke macht is onmachtig, indien de arbeid niet vrij is om te produceren.[992]

Het ging de vrije socialisten juist niet om een greep naar de politieke macht. Voorop stond een andere economische orde, die van onderop in de samenleving gestalte moest krijgen. Daarvoor waren sterke, weerbare personen nodig. Het bewuste individu dat zich vrijmaakte van góden en meesters, geen behoefte had aan opgelegde regels en dwang, en over voldoende innerlijke kracht beschikte, was het ideaalbeeld dat vrije socialisten voor ogen stond. Het ging om de vorming van krachtige persoonlijkheden die verantwoordelijk met hun vrijheid zouden omspringen, waardoor nieuwe gezagsverhoudingen geen kans kregen. Pas wanneer de massa doordrongen was van deze vrijheidsgeest zou een sociale revolutie kans van slagen hebben, zonder te ontaarden in nieuwe tirannie, zoals in Rusland het geval was. Bij te dragen aan deze ‘revolutie van de geest’ bleef voor de beweging een belangrijk streven.

2. Het belang van persoonlijke ontwikkeling

De beweging kende een grote betekenis toe aan de persoonlijke ontwikkeling van de arbeiders, want hun opleidingsniveau was laag. De oudste generatie socialisten had vaak de lagere school niet eens afgemaakt. Kinderen moesten al jong aan het werk om bij te dragen aan het gezinsinkomen.

De arbeiders hadden de taak zichzelf te ontwikkelen, zodat anderen hun niet de les konden lezen omdat ze onwetend waren of hun de mond konden snoeren doordat het hun aan kennis ontbrak.

Aangezien het een fors aantal arbeiders niet ontbrak aan intelligentie was de drang groot om kennis te nemen van het geschreven woord. Naast talrijke bladen, pamfletten en brochures werden ook veel boeken uitgegeven. Belangrijke geschriften van buitenlandse geestverwanten en ‘klassiekers’

werden meestal vertaald in het Nederlands en vervolgens verspreid. Om de intellectuele honger van de vrij-socialistische arbeiders te stillen, hoefde het niet per se om zuiver socialistische boeken te gaan. De belangstelling strekte zich uit over een breed spectrum. Populairwetenschappelijke werken genoten gretig aftrek, maar ook romans las men veel. Schrijvers als Multatuli, Heine, Ibsen, Toergenjev, Zola en Wilde stonden hoog aangeschreven. De bijdrage die het geschreven woord kon leveren aan zelfontwikkeling en zelfplooiing was belangrijker dan het lezen puur voor eigen vermaak. Vooral ‘s winters, als het werk in het veen en de landbouw grotendeels stillag, lazen de arbeiders veel. Culturele verenigingen boden een andere manier om zich te ontplooien, met zang, muziek en toneel. Sommigen ontwikkelden zich tot verdienstelijke muzikanten, amateur toneelspelers of zangers, schrijvers van toneelstukken, of regisseurs of dirigenten van gezelschappen en koren.[993]

3 De plaatselijke bibliotheken

Het lezen van boeken gold binnen de beweging als middel bij uitstek om zich te kunnen ontwikkelen. Boeken golden als een kostbaar bezit. Het bezit ervan zorgde voor een zekere status binnen de beweging. Aangezien boeken duur waren, zette de beweging in tal van plaatsen eigen bibliotheken op, waardoor (vrij-socialistische) lectuur voor grotere groepen arbeiders beschikbaar werd. Tegen geringe kosten konden ze er boeken en brochures lenen. Deze voorziening was mede van belang omdat openbare bibliotheken en leeszalen nog nauwelijks bestonden. Pas na 1910 kwam deze ontwikkeling op gang.

Al in de tijd van de SociaalDemocratische Bond (SDB) richtten afdelingen hun eigen bibliotheek op, zoals in Franeker, waar de collectie was ondergebracht in het plaatselijk volksgebouw Walhalla.

De wijze waarop deze bibliotheek functioneerde, was maatgevend voor vrijwel alle bibliotheken die daarna ontstonden. Een bibliotheekcommissie regelde de zakelijke kwesties rond de voorziening, de prijs per geleend boek was laag (1 cent), er golden beperkte openingstijden (één of twee uur per week) en de bibliotheek was uitsluitend geopend in de wintermaanden. Lezen was een activiteit voor de lange winteravonden. Nadat Walhalla moest worden verkocht, werd de collectie ondergebracht bij een van de groepsleden thuis. Ieder jaar groeide de collectie. Deze bestond in 1907 uit zo’n 160 boeken en bleef enkele tientallen jaren in stand. Men maakte een catalogus waarin alle beschikbare boeken stonden vermeld. De collectie omvatte ook romans en populairweten-schappelijke boeken. In 1921 werden de collecties van de Vrije Groep en de 1AMV-afdeling samengevoegd.[994]

In Friesland waren meer socialistische bibliotheken die al in een vroeg stadium waren opgericht, zoals in Gorredijk. Deze vierde in 1939 haar vijftigjarig bestaan. In Sneek kwam in 1902 een tot stand. De plaatselijke Vrije Groep had geen geld en van het geringe leesgeld kon men slechts in beperkte mate nieuwe boeken kopen. Geestverwanten werden opgeroepen boeken te schenken of geld te doneren. De bibliotheek kende een gevarieerde collectie: ‘Wij vrije socialisten haten alle eenzijdigheid en hebben dan ook niet geaarzeld, naast de werken onzer mannen, de wegbereiders der Anarchie, ook de boeken te plaatsen van mannen uit de sociaal-demokratische beweging (…).’

Ook boeken over land-en volkenkunde, geschiedenis, de vrije gedachte, vegetarisme en geheelonthouding waren te leen. De bibliotheken van de vrije socialisten hadden een gevarieerd aanbod en dat gold ook voor die van De Knijpe. Landarbeider Imke Klaver leende er zijn boeken over de geschiedenis van het kapitalisme, technische ontwikkelingen, prehistorie en archeologie, astronomie en filosofie.[995]

.

Een nieuw opgerichte Vrije Groep wilde vaak ook een bibliotheek in het leven roepen, zoals in Stadskanaal. De kleine groep beschikte weldra over een ‘rijk’- gevulde bibliotheek ‘om de geesten te verhelderen! En dat was hard nodig in de veenstreken. Ook in Emmer-Compascuum en Emmer-Erfscheidenveen waren vrij-socialistische bibliotheken.

Sommige leden brachten de boeken niet terug. De Arbeider herinnerde hen eraan dat de met veel moeite bijeengescharrelde boeken bestemd waren voor alle leden! Het was niet prettig ze bij de mensen thuis op te moeten halen, voegde men aan deze boodschap toe. In Midlaren stond bij Hendrik Kaspers thuis een verzameling van de Reizende Volksbibliotheken, bestaande uit honderd boeken. Een leeskaart voor de hele winter kostte 2,5 cent en het leesgeld bedroeg 1 cent per week voor één boek. Wie dit niet kon betalen, had de mogelijkheid gratis te lezen.‘[996]

Vanaf de Eerste Wereldoorlog kwamen er tal van bibliotheken bij. De beweging was gegroeid en in de naoorlogse jaren zorgde de invoering van de achturige werkdag voor meer vrije tijd. In Beetgum zette men in 1917 een bibliotheek op waarvan de boeken eigendom bleven van de gulle gevers.

Binnen een jaar beschikte men over tweehonderd exemplaren. In het eerste jaar werden in dit kleine dorp vijfhonderd boeken uitgeleend. Om verdere uitbreiding te financieren, werden renteloze leningen afgesloten. Er waren meer kleine dorpen waar bibliotheken ontstonden, zoals in Marssum, vanuit de lAMV-afdeling. In korte tijd bestond de collectie uit 140 boeken en waren er dertig lezers.

In Ommelanderwijk beschikte men over driehonderd boeken waarvan doorgaans honderd waren uitgeleend.[997]

Deze bibliotheek ging later op in die van Veendam. Dat de bibliotheek 3 cent per boek vroeg, vonden sommigen niet sympathiek. Niettemin was de belangstelling voor deze voorziening groot.

Ook in andere bekende plaatsen waar vrije socialisten actief waren, zoals Appelscha, Delfzijl en Finsterwolde, openden nu bibliotheken. In Finsterwolde gebeurde dit in samenwerking met de communisten. In Foxham waarschuwde de pastoor tegen verderfelijke lectuur nadat de vrije socialisten in het dorp een catalogus van hun bibliotheek hadden verspreid. De heilige sacramenten zouden onthouden worden aan degenen die hun lectuur niet binnen twee weken uit hun huis zouden verwijderen of die hun lidmaatschap van socialistische verenigingen niet zouden opzeggen.[998]

Sappemeer had de grootste bibliotheek van de vrije socialisten. Eind 1907 ontstond daar het plan voor het opzetten van een boekencollectie omdat arbeiders wel wilden lezen maar geen geld voor de aanschaf van boeken hadden. De aanvankelijk kleine bibliotheek werd ondergebracht in het vergaderlokaal van de vrije socialisten, de Volksbierhalle in Kleinemeer, maar verhuisde later naar de GGB-winkel en nog weer later werd ze ondergebracht bij geestverwanten thuis. Het duurde enkele jaren voordat de loop erin kwam. In Noordbroek opende men enige tijd later een nevenvestiging. Pas in de loop van de Eerste Wereldoorlog steeg de belangstelling voor de Arbeiders-Bibliotheek. In 1917 leende de bibliotheek op de openingsavond zeventig boeken uit. Dat seizoen werden in totaal 3200 boeken uitgeleend, wat 64 gulden opleverde. Met dit geld kon men beperkt nieuwe boeken aanschaffen, maar ook het herstel van beschadigde exemplaren moest uit deze pot worden betaald. Doordat boeken gehavend of in het geheel niet terugkwamen, werd een borg van 1 gulden ingevoerd. Deze drempel temperde de belangstelling tijdelijk.[999]

De Vrije Groep organiseerde benefietavonden om geld in te zamelen om de collectie boeken aanzienlijk uit te breiden. In 1923 waren er honderd leden en vierhonderd boeken, die vrijwel voortdurend uitgeleend waren. De collectie vond onderdak bij de Nutsbewaarschool en breidde zich uit naar vijfhonderd boekwerken. Om het lenen te stimuleren, gaf de Vrije Groep jaarlijks een catalogus uit die huis aan huis werd verspreid in Hoogezand en Sappemeer. Het leverde aanvankelijk tachtig nieuwe lezers op. De pastoor beklaagde zich erover dat de catalogus advertenties van katholieke middenstanders bevatte. Hij verbood hun erin te adverteren met als gevolg dat deze advertenties het jaar erna niet meer in de catalogus stonden.[1000]

De bibliotheek schafte ook kinderlectuur aan. Aan schoolgaande kinderen werden echter op een bepaald moment geen boeken meer uitgeleend aangezien deze vaak beschadigd terugkwamen en herstel veel geld kostte. De boeken werden ook vuil. Er volgde een reinigingsoperatie bij een bedrijf dat beschikte over speciale ovens om deze klus te klaren. Met deze ‘schone’ boeken kon de bibliotheek weer van start, vergezeld door het advies de lange winteravonden niet nutteloos voorbij te laten gaan. ‘Bedenkt dat ge door lezen uw geest verrijkt, uw gezichtskring verruimt en uw verstand ontwikkelt.’[1001]

4. Scholingsbijeenkomsten

Een ander beproefd middel om binnen de vrij-socialistische beweging de persoonlijke ontwikkeling te stimuleren, waren de scholingsbijeenkomsten. Dergelijke vergaderingen vonden met name plaats in de wintermaanden. De Vrije Groepen en de aanverwante organisaties hielden vaak van dit soort bijeenkomsten, met een breed scala aan onderwerpen. Ook de eigen geschiedenis van de beweging kreeg hierin een plaats, vaak in de vorm van herdenkingen van personen en gebeurtenissen uit het verleden van de socialistische arbeidersbeweging.

De behandelde onderwerpen waren zeer divers, maar beoogden kennisoverdracht en verdieping over een bepaald thema dat de beweging aansprak. In veel plaatsen waar de beweging was vertegenwoordigd, vonden dergelijke vergaderingen met grote regelmaat plaats. Plaatsen met grote Vrije Groepen, zoals Groningen en Sappemeer, kenden een winterprogramma, waarbij de thema’s en bijeenkomsten ruim tevoren bekend waren. Men maakte gebruik van de kennis van eigen groepsleden, vrije socialisten van buiten, maar ook van die van andersdenkende buitenstaanders met kennis van zaken over het te behandelen onderwerp. De Vrije Groep in Sneek hield in het voorjaar van 1919 een cursusvergadering over Bakoenin, een van de grondleggers van het anarchisme. Op een zondagmiddag verzorgde het eigen groepslid Piet van der Veen deze cursus in gebouw De Toekomst. De bijeenkomst werd zo druk bezocht dat Van der Veen enige weken later opnieuw over Bakoenin sprak.[1002]

Soms zetten vrije socialisten een aparte ‘ontwikkelingsclub’ op, die als doel had scholingsbijeenkomsten te organiseren. In Appelscha was het de gewoonte iedere winter zo’n club op te richten, die avonden organiseerde in het plaatselijk café of bij iemand thuis. Men nodigde geen sprekers uit, want de nadruk lag op zelfontwikkeling. Dit betekende dat de aanwezigen met elkaar in gesprek gingen of een discussie met elkaar voerden, al dan niet voorbereid door een van de betrokkenen.[1003]

In Groningen kwam eind 1929 een Ontwikkelingscommissie tot stand waarin alle vrij-socialistische groepen en organisaties uit de stad samenwerkten. De eerste bijeenkomst ging over crematie (‘lijkverbranding’). Jan Bus sprak bij een volgende gelegenheid voor vijftig belangstellenden over antioorlogsliteratuur, waarin het bekende boek van Remarque, Van het westelijkfront geen nieuws, centraal stond. Dr. Gerritsen sprak over de toestand in Amerika.19 Diverse onderwerpen kwamen op deze wijze aan bod.

De afzonderlijke organisaties binnen de beweging gebruikten de scholingsbijeenkomsten tevens voor het uiteenzetten van het eigen gedachtegoed. Zo hield het PAS-Groningen geregeld bijeenkomsten waarin de aanwezigen de relatie tussen anarchisme en syndicalisme bespraken.

Daarbij benadrukte men het belang van de onafhankelijke vakbeweging. De VSV in de stad Groningen hield soortgelijke bijeenkomsten, maar daar werd juist betoogd dat voor alles de sociaal-anarchistische propaganda gevoerd diende te worden.[1005]

Dergelijke scholingsbijeenkomsten werden niet georganiseerd om het eigen gelijk te halen. Vaak werden ze aangewend om met critici binnen de beweging in debat te treden. Ondanks de meningsverschillen kenmerkten dergelijke avonden zich doorgaans door een kameraadschappelijke sfeer. Soms ging het mis. Zo organiseerde het PAS in Groningen in april 1930 een cursusavond over ‘Vakbeweging en GGB, kritisch beschouwd! De opkomst was geweldig, mede door de aanwezige GGB-Ieden, en vakbondsman Tiemen Lenstra was voorzitter. Spreker was Hindrik Hekert, die betoogde dat de GGB’ers verloren waren voor de socialistische beweging. Ze zouden slechts betrokken zijn bij hun eigen bedrijf. De syndicalisten kregen eveneens een veeg uit de pan. Zij kregen het verwijt dat zij zich slechts bezighielden met materiële belangen en zich niet bekommerden om de geestelijke opvoeding van de arbeiders.

De Arbeider stelde dat het betoog van Hekert beneden alle peil was en dat gold tevens voor de bijdrage van Hendrik Kok aan het debat. De vertegenwoordiger van sigarenfabriek De Pionier nam het op voor de GGB, waarbij de groep was aangesloten. Hekert had hem kennelijk zo getergd dat hij schold op mensen die eerder bekendheid genoten in de anarchistische en syndicalistische beweging. Ook De Arbeider moest het ontgelden. Vervolgens kregen de GGB-leden het met elkaar aan de stok. Slechts een van hen nam regelmatig deel aan vrij-socialistische activiteiten. Deze persoon kreeg vervolgens van Kok het verwijt dat hij niet betrokken was bij de activiteiten van de GGB. Andere GGB’ers spraken Kok hierop aan.[1006]

5. De viering van 1 mei

Naast de persoonlijke ontwikkeling van de arbeiders was ook hun gezamenlijk streven uiteraard van belang. Bij uitstek kwam dit tot uiting bij de viering van 1 mei. In 1889 besloot een internationale socialistische vergadering de dag van 1 mei voortaan wereldwijd te vieren. Zo ontstond de jaarlijkse traditie van de Dag van de Arbeid. Het was de dag waarop veel arbeidscontracten werden vernieuwd, zoals in de landbouw. Oorspronkelijk was 1 mei bedoeld als strijddag voor de achturige werkdag. Acht uur werken, acht uur rust en acht uur vrij was het ideaal dat de arbeiders voor ogen stond. Op 27 april 1890 vond in Leeuwarden voor het eerst de 1-meiviering plaats. Daarbij waren tien-tot twaalfduizend mensen aanwezig. Daarmee was het qua opkomst de grootste 1 meiviering in Friesland. Ze waren afkomstig uit alle delen van de provincie. Ieder jaar was de le mei een hoogtepunt in de socialistische beweging en dit bleef ook bij de vrije socialisten het geval. Het was een dag van strijd (de arbeiders namen die dag vrij!), maar ook van saamhorigheid en eensgezindheid.[1007]

De vrije socialisten organiseerden deze dag meestal plaatselijk, vaak samen met de onafhankelijke vakbeweging. Het NAS hield een overzicht bij van plaatsen waar de dag werd gevierd en regelde de sprekers. Overal waar de beweging voldoende was vertegenwoordigd, hield men bijeenkomsten. Er was sprake van een compleet programma als er overdag werd gecolporteerd en ’s avonds een bijeenkomst plaatsvond. Soms organiseerde men ook kinderactiviteiten. Tijdens de feestelijke avondbijeenkomsten traden steevast culturele verenigingen op.[1008]

Gedurende enige jaren tijdens de Eerste Wereldoorlog organiseerden de vrije socialisten deze dag met de communisten, vanwege hun gezamenlijk optrekken tegen de oorlog en de voedselschaarste.

Dit stopte na 1920, omdat de communisten aan de aloude leuzen van de vrije socialisten wilden morrelen. De vrije socialisten bleven de algemene werkstaking centraal stellen in hun motto’s voor de 1 meiviering. In de noordelijke plaatsen, waar de beweging sterk vertegenwoordigd was, organiseerden ze de vieringen daarna weer zelfstandig.[1009]

Kinderfeest tijdens een regionale t mei-manifestatie in Ter Apel begin jaren twintig.

In het Oost-Groningse Ter Apel vonden ook gezamenlijke vieringen plaats, waaraan vrije socialisten uit de veenstreken van Groningen en Drenthe deelnamen. Het op de kaart nietige Ter Apel was een belangrijk verkeersknooppunt, gunstig gelegen op de grens tussen Groningen en Drenthe. Ook de tram uit Emmen stopte er. Harmen van Houten nam vanuit Emmer-Compascuum deel aan de 1-meiviering van 1919: ‘Er waren vier pramen vol kinderen en twee pramen met muziek, zang en ouderen. Alles versierd met veel groen. Schippers die in Emmer-Compascuum lagen, leenden hun paarden om ze naar Ter Apel te trekken. Toen ze daar aankwamen, waren de pramen met ouderen en kinderen al aangekomen. Op een der paarden zat een heraut die op een soort trompet lustig het Groninger ‘Snikkevaarders’ (beurtvaarders) liedje speelde: ‘Moeke, hest doe de koffie kloar, Snikke komt van de stad.’ De Musselkanaalsters kwamen met platte u/agens, met allemaal rode vlaggen.

Pieter Potjegort, eeuwig met iedereen in debat, was daar de grote animator van. Ook waren er fietsers uit de buurt van OostGroningen, Westerwolde. (…) Het aantal deelnemers werd op zeker vijftienhonderd geschat. Sprekers waren toen Jan Bijlstra uit Groningen, Wiebe Blaak uit Nieuw-Weerdinge en Binne Herder uit Emmer-Compascuum.

De vrije socialisten waren trots op hun status als arbeider. Zij moesten lang en hard werken voor hun geld, terwijl anderen, zoals de bezitters, in hun ogen niets (productiefs) deden en juist profiteerden van het werk van de arbeiders.

6. De beroepen van de vrije socialisten

Voor veel arbeiders, zeker binnen de socialistische beweging, gold vooruitkomen in het leven als een belangrijk doel. Vrij-socialistische arbeiders dachten daar net zo over. Werken in loondienst onder een baas had niet de voorkeur, of werd zelfs verafschuwd. De arbeidsomstandigheden waren vaak slecht en de wijze waarop arbeiders werden behandeld beschouwden ze niet zelden als vernederend. Zij wilden het liefst hun brood verdienen zonder dat ze in loondienst waren. De veenarbeiders werkten juist zelfstandig. Zij waardeerden hun relatieve vrijheid, al moesten ze keihard werken. Soms sloten ze zich aaneen om gezamenlijk een stuk land te vervenen. Ook polderwerk verrichtten ze wel gezamenlijk. Schippers waren net als veenarbeiders wel afhankelijk van bazen en opdrachtgevers, maar vrij in de uitoefening van hun beroep. Voor landarbeiders die rechtstreeks onder een boer werkten, was van zelfstandigheid doorgaans geen sprake. Voor fabrieksarbeiders gold hetzelfde. Veel vrij-socialistische arbeiders koesterden het ideaal van een eigen bedrijf zodat ze zelfstandig hun inkomen konden verdienen. Een aantal van de vele ondernemende geesten in de beweging slaagde daarin.

Zelfstandige beroepen als winkelier, bakker, slager en handelaren in allerlei producten kwamen veelvuldig voor in de beweging. De advertenties in De Arbeider getuigen daarvan. Sommige veenarbeiders, zoals Simon Smit in Emmer-Compascuum, werden zelf vervener, en veel landarbeiders ambieerden een kleine boer te worden. Sommigen startten een bedrijf in zelfbeheer, zoals Jan Bijlstra en Balster Jan Ploeger met hun drukkerij Volharding in Groningen. Dit voorbeeld werd gevolgd door Jan Smit enRoelf Dontje uit Sappemeer, die daarin 1931 een vergelijkbare handelsdrukkerij openden. Het meest succesvolle bedrijf in zelfbeheer was de Groningse sigarenfabriek De Pionier. En Chris Eimers uit Groningen startte zijn eigen schildersbedrijf, dat tot op de dag van vandaag bestaat. Het aantal vrij-socialisten met zelfstandige beroepen is opvallend groot.

Nieuwe branches, zoals de fotografie en de rijwielhandel, waren eveneens populair.

Een aantal ondernemers sprong eruit, zoals de voormalige landarbeider en bestuurder van de Landarbeidersbond Germ Dijkstra uit Sint Annaparochie. Hij richtte in de jaren twintig de Bildtsche Autobus Onderneming (BABO) op. ‘Ik had een onderstel van een Ford gekocht, dat kostte me 900

gulden. Voor mijn huis stond een zware ieperen boom. Die liet ik rooien en stuurde hem met een schipper naar Berlikum. Daar was toen nog een houtzagerij.

Germ Dijkstra met een van zijn eerste autobussen in de jaren twintig, (bron: Stichting Bildts Aigene) Zo kreeg ik de boom weer in planken thuis. Een timmerman maakte hiervan een vierkant wagentje met voorin aan iedere kant een deur, de zijkanten werden voorzien van een paar glazen ruitjes. Toen hij klaar was ging ik er mee naar de Langhuisterweg om het sturen te leren. Ik liet de timmerman ook nog een paar tuinbankjes maken. Dan kon ik met mijn familie nog eens uit rijden.’ Toen bleek dat de buurvrouwen wel een dubbeltje wilden betalen voor een rondrit door het dorp was het idee van een busonderneming snel geboren.[1011]

Het busvervoer stond rond 1920 nog in de kinderschoenen. Binnen enkele jaren floreerde de onderneming door handig in te spelen op de vervoersbehoeften in de Noordwesthoek van Friesland.

Dijkstra zette verschillende lijndiensten op, waaronder een op Leeuwarden, waarbij hij ook maandabonnementen introduceerde. Hij vervoerde schoolkinderen die in afgelegen dorpen en gehuchten woonden en speelde in op het nieuwe fenomeen van het schoolreisje. Hij vervoerde ook gezelschappen. Door de toegenomen welvaart en vrije tijd nam de reislust toe en trokken meer mensen er een dagje opuit.

Als geslaagd ondernemer weigerde Dijkstra een pak te dragen. Hij droeg nooit een stropdas, want dat was iets voor mijnheren. Hij bleef op blote voeten in zijn sandalen lopen. Op een keer werd hij vanwege zijn sjofele kleding uit een hotel geweerd waar hij een afspraak had met een vertegenwoordiger over de aanschaf van een nieuwe bus.

Germ trof de vertegenwoordiger op de stoep, die daarop woedend naar binnen ging: ‘Weet u wel wie u eruit hebt gestuurd? De grootste busondememer van Friesland!’ Germ had het niet zo staan op notabelen. Boeren die normaal gesproken hun eigen auto gebruikten, maar bij slecht weer gebruik wensten te maken van de BABO, liet hij rustig staan. Een keurige notaris die vroeg of hij mee kon rijden kreeg te verstaan: ‘Wel ja, d’r kin nog wel meer rommel met.’ De zaken verliepen er niet minder voorspoedig om. Germ liep altijd voorop in het verzinnen van nieuwe vormen van dienstverlening, waarbij hij ook samenwerkte met andere busbedrijven. Hij maakte afspraken over prijzen en de verdeling van ritten en lijndiensten. Daardoor wist hij moordende concurrentie te voorkomen. Hij ontwierp zelf het interieur van nieuw aan te schaffen bussen, die steeds meer mensen konden vervoeren.

Naast zijn zoons traden ook twee andere chauffeurs toe tot de BABO. Germ probeerde een goed werkgever te zijn door zorg te dragen voor uitstekende arbeidsomstandigheden. De lonen bij de BABO lagen een paar gulden per week hoger dan in die jaren voor arbeiders gebruikelijk was. Op zaterdag werkten ze niet. Dan dronken ze gezellig ‘s ochtends koffie. Jaarlijks huurde Germ in september op Ameland een zomerhuisje waar ook de chauffeurs, met behoud van loon, ieder een week met hun gezin doorbrachten. Ook in de crisisjaren weigerde Germ te tomen aan de hoogte van de lonen van zijn chauffeurs. ‘Aan ’t loon knagen is kapitalistisch en daar doe ik niet aan mee! Dat arbeiders die voor zichzelf een zaak opbouwen dit willen doen met het loon van de arbeiders keur ik af.’ Toen duidelijk werd dat schaalvergroting voor het busbedrijf noodzakelijk werd om te overleven, verkocht Germ op 63-jarige leeftijd in 1938 zijn bedrijf aan de Leeuwarder Autobusonderneming (LABO).[1012]

De succesvolste ondernemer in het Noorden met een vrij-socialistische achtergrond is ongetwijfeld Egbert Wagenborg geweest, de grondlegger van het multinationale scheepvaartbedrijf Royal Wagenborg uit Delfzijl. Vanaf zijn tiende jaar voer hij op de tjalk van zijn broer, en in 1889 werd hij schipper op zijn eigen tjalk Broedertrouw. Hij voer onder meer op Scandinavië, waar turf werd afgeleverd. Op de terugreis nam hij hout mee. Na bijna tien jaar varen vestigde hij zich in Delfzijl als scheepsbevrachter. Op initiatief van zijn vrouw Abelina Lukkina Vegter werd hij rond 1900

geheelonthouder en regelde hij zijn werkzaamheden niet langer vanuit de kroeg. Hij stopte ook meteen met roken en werd enige tijd later vegetariër. Zijn vriend Hendrik Kaspers was ook vegetariër. Met hem deelde hij ook zijn voorliefde voor Multatuli en de belangstelling voor het zelfbeheerproject Walden van Frederik van Eeden.[1013]

Wagenborg was een innovatief ondernemer en startte in 1905 met de passagiersdienst van Delfzijl naar het Duitse Emden. Met deze dienst adverteerde hij ook in De Arbeider. Meerdere veerdiensten op Duitse Waddeneilanden volgden, en zijn (handels)activiteiten (en vloot) breidden zich uit.

Tweemaal liet hij een schip met de naam Liberté bouwen. De geestverwanten in Delfzijl oordeelden niet altijd positief over ‘Rooie Egbert) die zijn bijnaam te danken had aan zowel zijn haarkleur als zijn overtuiging. Hij betaalde wel beter dan zijn concurrenten, maar te weinig in de ogen van de arbeiders. Ook bij deze ‘arbeider uitzuigende anarchist’ was het ‘aanpakken of doodvallen,’ meende de correspondent van De Arbeider uit Delfzijl. Toen Wagendorp eens op 1 mei Hendrik Kaspers opzocht, werd zijn gevel in de rode menie gezet. Egbert was een sociaal bewogen man, en niet altijd heel zakelijk ingesteld. Zijn idealisme maakte dat hij niet altijd in het belang van zijn onderneming handelde. Soms was er geen geld om het personeel te betalen.[1014]

Vooral het antimilitarisme had zijn belangstelling. In 1904 organiseerde hij twee protestvergaderingen tegen de gevangenschap van dienstweigeraar Jan Terweij. Hij steunde in 1915

Kaspers met diens Federatieve Bond tegen Militarisme. Zijn oudste zoon Abel ontvluchtte de militaire dienst door eerst in Duitsland te gaan werken en na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan te monsteren op een buitenlands koopvaardijschip. Die stap werd hem fataal. Zijn schip werd getorpedeerd, waarbij hij verdronken moet zijn. Zijn tweede zoon Petrus (Peet) weigerde in 1918 zijn dienstplicht en zat zijn straf uit. Meerdere van zijn kinderen werden geheelonthouder en vegetariër, onder wie zijn dochter Amy (Harmke), die een belangrijke rol vervulde in de vrij-socialistische toneelclub Aan de Vrijheid in Delfzijl. Zij bekommerde zich om gevangengenomen dienstweigeraars, terwijl Egbert de antimilitaristische beweging soms steunde met forse bedragen.[1015]

Ondertussen groeide het scheepvaartbedrijf door een uitbreiding van het vervoer van goederen en personen. De passagiersdiensten op de Nederlandse Waddeneilanden, die tot op de dag van vandaag voortduren, kwamen aldus tot stand. In 1919 kocht hij het chique Badhotel op Schiermonnikoog.

Bij een werkbezoek aan het hotel stonden de gehele staf en al het personeel in vol livrei voor hem in het gelid! Wagenborg was even van zijn stuk gebracht, maar herpakte zich met de nuchtere opmerking: ‘Mooi jonges, ik hebt ’t zain. Nou moar weer aan t waark!‘[1016]

Zoon Geert, die het bedrijf verder professionaliseerde, was in de jaren twintig betrokken bij de anarchistische jongerenbeweging. In De Moker schreef hij dat een ieder een persoonlijkheid zou moeten worden, een vrij mens, die het leven neemt waarop hij recht meent te hebben. Samen met zijn vader ondertekende hij in 1924 (en opnieuw in 1927) het dienstweigeringsmanifest Mobiliseeren. De binding met de beweging bleef bestaan. In 1930 huurde de Vrije Groep Groningen een boot van Wagendorp voor een tocht naar Delfzijl, waar een openluchtbijeenkomst van het NPC

plaatsvond.

In dezelfde periode adverteerde het bedrijf in De Arbeider met zijn pleziervaartboten, die te huur waren voor gezelschappen. De stille kracht in het gezin was de vrouw van Egbert, Abelina Vegter.

Zij werd in De Arbeider herdacht als een ‘stille, onverschrokken strijdster’ die altijd opgewekt was en hielp waar dit nodig was. Wie ‘strijdensmoede’ was, kon van haar een opbeurend woord en steun verwachten.[1017]

7. Solidariteit

De vrij-socialistische beweging hechtte grote waarde aan solidariteit met geestverwanten of met hen die op grond van hun overtuiging in moeilijkheden waren geraakt. Vrijwel continu zamelde ze geld in, voor stakers of ter ondersteuning van de gezinnen van geestverwanten die in de gevangenis zaten. Degenen die geld gaven, tekenden in op de steunlijsten waarmee men op vergaderingen en bijeenkomsten werkte. Financiële overzichten met de initialen van de gulle gevers werden steevast gepubliceerd in De Arbeider, zodat iedereen kon lezen wat de initiatiefnemers met het geld deden.

Naast het geven van geld aan hen die financiële ondersteuning behoefden, kwam de solidariteit ook tot uiting in de vorm van manifesten, bijeenkomsten, vergaderingen en soms demonstraties. Acties rond geestverwanten die te maken kregen met serieuze problemen met justitie behoorden tot de belangrijkste van de vrij-socialistische beweging. In 1920 bekommerde de noordelijke beweging zich om leden van de Vrije Groep in Oude en Nieuwe Pekela die (ten onrechte) op verdenking van inbraak en diefstal geruime tijd in voorarrest verbleven.[1018]

De financiële ondersteuning van dienstweigeraars had een structureel karakter in de vorm van een speciaal steunfonds. De bedragen die hiermee gemoeid waren, zijn bijzonder hoog als we in aanmerking nemen dat de inkomens vaak laag waren. Een bijzondere solidariteitscampagne betrof die rond de Friese gebroeders Hogerhuis, die jarenlange gevangenisstraffen kregen voor een inbraak die ze niet hadden gepleegd.

8. De wereldhulptaal Esperanto

De Poolse arts Zamenhof ontwikkelde in 1887 een eenvoudig te leren wereldhulptaal om mensen van verschillende nationaliteit en herkomst in staat te stellen onderling te communiceren. Deze taal werd in Nederland geïntroduceerd in 1901 en kreeg steun van de internationaal georiënteerde vrije socialisten. Zij meenden dat de arbeidersbeweging voor de onderlinge verstandhouding en hun gezamenlijk optreden belang had bij één taal.

Zij moest de verspreiding van zo’n eenvoudige wereldhulptaal bevorderen. Het Engels, met zijn vele finesses, werd te moeilijk geacht. Spoedig verscheen in Parijs een internationaal tijdschrift van Esperantisten met een socialistische overtuiging. Op het Internationaal Antimilitaristisch Congres, dat in 1907 plaatsvond in Amsterdam, stond het onderwerp Esperanto op de agenda.[1019]

Esperanto was eenvoudig te leren. Twintig lessen zouden volstaan. In Groningen organiseerde het Plaatselijk Arbeidssecretariaat (PAS) cursussen, met enkele tientallen deelnemers. De hulptaal kreeg een wereldwijde verspreiding. In De Arbeider verschenen vertaalde stukken uit het Esperanto over sociale ontwikkelingen en verhalen van geestverwanten uit verre en mysterieuze landen als India, China en Japan. Voorstanders meenden dat de toenemende internationalisering de hulptaal steeds noodzakelijker maakte. Het bood de mogelijkheid informatie te verkrijgen over sociale strijd elders in de wereld. Op internationale congressen kostte het vertalen van het gesprokene veel tijd.

Esperanto was een oplossing hiervoor.[1020]

Na de Eerste Wereldoorlog nam de belangstelling voor en de verspreiding van het Esperanto toe, zeker in de (vrij-)socialistische arbeidersbeweging. Sommige vrije socialisten meenden dat Engels de internationale taal moest zijn, omdat miljoenen mensen deze al spraken. Wolter Wolters voorzag dat het vak Engels op school onderwezen zou gaan worden. Esperantisten kwamen hiertegen in het geweer. Wolters verkondigde een verouderd standpunt. Een ‘natuurtaal’ als het Engels was moeilijk om te leren. Dat duurde jaren en voor veel arbeiders zou dit een onmogelijke opgave zijn. Het leren van de Engelse taal was ook niet nodig, want Esperanto kon uitstekend fungeren als taal van de arbeidersbeweging. Het was een belangrijk hulpmiddel voor de beweging.[1021]

Er kwam een internationale organisatie tot stand, de Socialistische Arbeiders-Esperantisten (SAT), die aanvankelijk een maandblad uitgaf dat later overging in een weekblad. De organisatie beoogde met haar publicaties de (bevrijdings)strijd van de arbeiders tot steun te zijn. In het Noorden vonden nu in diverse plaatsen cursussen plaats om de hulptaal te leren. Drukkerij Volharding gaf het boekje Waarom Esperanto? uit. Vooral jongeren toonden belangstelling om de hulptaal te leren, waarbij de gevangengenomen dienstweigeraars vooropliepen. Meerderen van hen wilden de taal leren. Zij gaven wel aan dat aan hen gerichte brieven die geschreven waren in het Esperanto (of het Fries!) niet meer aan hen doorgegeven zouden worden. Oud-dienstweigeraar Henk Eikeboom vertaalde in het Esperanto geschreven brieven voor De Arbeider. Het blad kon daardoor met zekere regelmaat publiceren over de strijd van geestverwanten in Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen.[1022]

De belangstelling in de vrij-socialistische beweging voor Esperanto was groeiende, meende Anton Constandse. Hij vond echter dat de hulptaal simpel was en beperkt in haar nuances en uitdrukkingen. Gevoelens en gedachten konden er slechts gedeeltelijk in worden uitgedrukt. Er verscheen een Esperanto-orgaan, Libera Laboristo (De Vrije Arbeider), van de Wereldbond van Staatloze Esperantisten (TLES), met vertegenwoordigers in België, Spanje, Joegoslavië, Italië, Frankrijk, Duitsland, Argentinië, China en Japan. Deze organisatie beoogde anarchistische en anarchosyndicalistische groepen internationaal te verbinden. Voormalige Mokerjongeren richtten een Nederlandse afdeling op. Hun voornemen Esperanto als voertaal te gebruiken tijdens de Pinkstermobilisatie in 1928 in Huizen sneuvelde. Te veel deelnemers waren de hulptaal niet machtig.[1023]

De antimilitaristische beweging maakte gaandeweg voor haar internationale contacten dankbaar gebruik van Esperanto. Persverklaringen en geschriften publiceerde men ook in deze taal. In 1931

vond het elfde congres van de SAT plaats in Amsterdam, met deelnemers uit achttien landen. De redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra, was onder de indruk van het positieve effect dat uitging van het gebruik van Esperanto tijdens de bijeenkomst. Hij vond het ongelooflijk. In een Zuid-Europese sfeer hoorde hij welluidende klanken die met verbazingwekkende snelheid werden uitgesproken én werden verstaan.[1024]

In de kinderrubriek (Hoekje voor de Kinderen) van De Arbeider volgde een oproep om de belangstelling voor een cursus Esperanto te peilen. Diverse kinderen reageerden positief, waarna de eerste les al spoedig volgde.[1025]

9. Man-vrouwverhoudingen

De persoonlijke ontwikkeling en het solidariteitswerk namen een prominente plaats in bij de activiteiten van de vrije socialisten. Hoe vertaalde hun vernieuwingsgezindheid zich in de praktijk van het dagelijks leven’ Dergelijke onderwerpen traden veel minder op de voorgrond in de beweging, zoals het vraagstuk over de verhouding tussen man en vrouw.

De socialistische beweging pleitte van oudsher voor gelijkberechtiging van man en vrouw. De vrouw moest beslist geen ondergeschikte positie innemen. Beide seksen werden geacht een bijdrage te leveren aan de strijd voor een beter bestaan. De vrije socialisten bleven echter kinderen van hun tijd. De mannen waren kostwinner en wanneer vrouwen betaalde arbeid verrichtten dan was dat voornamelijk om het gezinsinkomen op een aanvaardbaar peil te brengen. Zeker in het Noorden betekende arbeid zware lichamelijke inspanning in de venen, op het land en in de spaarzame fabrieken. Voor dergelijke arbeid konden vrouwen beter niet ingezet worden, maar uit financieel oogpunt moest dit wel omdat het gezinsinkomen anders te laag was. Vrouwen werkten zowel in het veen als op het land. In beide sectoren verrichtten ze specifieke werkzaamheden, die golden als ‘vrouwenarbeid?’ 41

Overeenkomstig het toenmalige gezinsideaal werden vrouwen geacht het huishouden draaiende te houden en zorg te dragen voor de opvoeding van de kinderen. Mannen manifesteerden zich in de publieke ruimte en uitten zich over politieke en maatschappelijke zaken. Op grond van dergelijke rolpatronen was de vrij-socialistische beweging, zoals toentertijd gold voor alle sociaal-politieke bewegingen, hoofdzakelijk een mannenbeweging. Al in de oude socialistische beweging was dit een gegeven, maar het was historisch ook zo gegroeid. De mannen staken tijd en geld (zoals contributie) in de beweging en de vrouwen moesten zien rond te komen van het gezinsbudget. Dit leverde soms spanningen op. De vraag of deze bestedingen zinvol waren, speelde een rol in menig gezin. Dat de mannen in de beweging aan de grote idealen konden werken, was slechts mogelijk dankzij de steun van hun vrouwen.

In de meeste vrij-socialistische gezinnen was voor de Eerste Wereldoorlog sprake van traditionele verhoudingen, al waren deze minder strikt dan doorgaans het geval was. Vrije socialisten hadden op een gezonde manier lak aan regels en conventies. Toch gold de man als hoofd van het gezin. Hij was kostwinner. De vrouw droeg bij aan het gezinsinkomen en regelde (met de oudste kinderen) het huishouden. Zij voedde (met de oudste kinderen) de kinderen op, die weinig in te brengen hadden.

De mannen waren veelal dominante persoonlijkheden, waarbij het de vraag was of ze tegenspraak duldden. Hun vrouwen waren vaak geen onderdanige types. Hun kinderen werden zich vanaf de jaren twintig bewust van meer gelijkwaardige verhoudingen tussen mannen en vrouwen. De anarchistische jongerenbeweging gaf hen de ruimte hiermee te experimenteren.[1027]

In de vrij-socialistische beweging zien we deze traditionele rolpatronen terug. Het waren mannen die optraden als sprekers en die schreven, en daardoor hadden ze een zeker aanzien binnen de beweging. Mannen waren lid van organisaties en bezochten bijeenkomsten en vergaderingen.

Vrouwen ontbraken grotendeels in de Vrije Groepen en in de onafhankelijke vakorganisaties, tenzij het specifieke vrouwenorganisaties betrof. Wel waren vrouwen van oudsher actief in culturele verenigingen, zoals de zang-en toneelverenigingen. Opvallend is dat wanneer in geschriften vrouwen werden aangesproken, dit veelal in hun rol als moeder was. Een van de weinige vrouwelijke spreeksters uit het Noorden, Lie Heijnen, deed eveneens een dergelijk beroep op de moederrol van vrouwen. Dit blijkt vooral uit antimilitaristische publicaties waarin men vrouwen opriep hun zonen niet bloot te stellen aan het leger en aan oorlogsgeweld. Mannen werden nooit aangesproken op hun rol als opvoeder. Zij bekleedden kennelijk geen rol in het gezinsleven. De meest actieve vrije socialisten zullen hiervoor ook weinig tot geen tijd hebben gehad, want ze waren vaak ‘s avonds op pad voor de beweging en dus weinig thuis.[1028]

10. De rol van vrouwen in de beweging

Al bij de socialisten van het eerste uur was de algemene klacht (van mannen) dat van vrouwen een remmende werking uitging als het ging om inzet voor en betrokkenheid bij de beweging. De beweging vroeg tijd, energie en geld. Niet alle vrouwen stemden hiermee in. Zo golden zij als ‘de stille rem’ van het gezin. Ook betrokken vrouwen in de vrij-socialistische beweging waren deze mening toegedaan, zoals Willy Eikeboom-Broekman. Deze onderwijzeres had een vrij huwelijk met Henk Eikeboom en publiceerde in 1927 de brochure De taak van de nieuwe vrouw en moeder.

Hierin pleitte zij voor balans in de verhouding tussen beweging en gezin. Problemen waren hierbij onvermijdelijk en dienden te worden aanvaard. Opmerkelijk is haar stelling dat vrouwen een andere taak binnen de beweging hadden te vervullen dan mannen: ‘In strijd, zooals de man die voert, is zoo gauw een hard element, dat niet der vrouw is, dat door haar dan ook nooit geaccepteerd zal worden. Het is meer de taak der vrouw te zijn dan te doen: te zijn eenvoudig natuurlijk, open; te zijn de stille kracht, die de liefde uitstraalt, de liefde die geen propaganda noodig heeft.‘[1029]

Van de vrouwen werd weliswaar betrokkenheid bij de beweging verlangd en verwacht, maar hun positie was eerder ondersteunend ten opzichte van het werk van de mannen dan gelijkwaardig hieraan. Derk Ploeger: ‘Mijn moeder kwam uit een schoenmakersfamilie. Het was een heel eenvoudige vrouw. Ze stond altijd voor honderd procent achter mijn vader. Hij las ‘s zaterdags voor uit De Arbeider. Ze kon wel lezen, maar ja, na een hele dag hard werken, vooral met die twee nakomertjes, als ze dan zelflos, zag je na een paar minuten haar hoofd zakken en zo sliep ze. Als hij voorlas, schilde zij de aardappels voor de volgende dag of verstelde ze kleren.

Ze ging niet mee naar alle bijeenkomsten, maar ze ging altijd wel mee als Domela Nieuwenhuis kwam spreken. Die was tenminste te begrijpen.’[1030]

Actieve vrouwen binnen de beweging hadden vaak een dienende rol, zoals de vrouw van Jan Smit uit Sappemeer. Zij ondertekende haar bijdragen in De Vrije Samenleving ook met ‘Vrouw J. Smit’ in plaats van haar eigen naam te gebruiken. In haar eerste bijdrage aan dit blad ging ze in op de vraag ‘waarom en hoe de vrouwen mee moeten doen!’ Ze schetste hierin een beeld van haar man Jan, een drukker die tevreden was met zijn vakvereniging, het blad van de vakbond, zijn goede verhouding met de baas, hun wandelingen en een rustig huishouden. Vrouwen mochten hier geen genoegen mee nemen: ‘Ik meen dat het eerst goed zou zijn wanneer Jan ging meewerken om al wat patroon is van den aardbodem te doen verdwijnen en om er als vrije werkers voor in de plaats te treden.‘[1031]

Uit haar bijdragen blijkt een grote betrokkenheid bij de beweging en de taak die zij zichzelf had gesteld: ‘Ik zeg u, alle mannen die zich in loondienst (…) nog gelukkig voelen, het zijn slaven die zelfs hun ketenen niet meer voelen. (…) Wij vrouwen die streven naar een vrije samenleving, die het anarchisme willen, wij moesten ons te fier achten om van het loon dat zij thuis brengen, verdiend in slavernij, met hen te leven.’ Door zelfbevrijding en de oprichting van ‘vrije associaties’ kon ‘economische slavernij’ beëindigd worden.’

Vrouwen traden nauwelijks op de voorgrond in de beweging. De enkele vrouwen die een bijdrage leverden aan De Arbeider bleven veelal anoniem. Zij ondertekenden hun stukken met ‘een vrouw”

of ‘een moeder’ of ze gebruikten de achternaam van hun echtgenoot, zoals ‘Vrouw Smit’ uit Stadskanaal. Deze Harmina Wijngaard was een van de weinige vrouwen uit de beweging die weigerde te stemmen. Ze werd niet vervolgd, maar was bereid hiervoor de gebruikelijke celstraf te ondergaan. Een deel van de jaarlijkse nieuwjaarsgroeten in het blad (een inkomstenbron) werd overgebracht namens de man, die zijn eigen naam vermeldde met de toevoeging ‘en echtgenoote’

Vrouwen waren wel volop actief in de culturele verenigingen en ook bij de geheelonthouders van de ANGOB was het niet ongebruikelijk dat vrouwen actief waren in de organisatie.’ 47

In de Vrije Groepen waren vrijwel uitsluitend mannen actief. Een uitzondering vormde Fokje van der Laan uit Winschoten. Zij nam als vrijgezel vanaf 1909 volop deel aan de beweging. Ze werd secretaris van de Vrije Groep Winschoten en maakte deel uit van het OostGroninger Propaganda Comité. Beide groepen vergaderden bij haar thuis. Ze pakte succesvol de colportage van De Arbeider op. In haar eentje verkocht ze aanvankelijk veertig exemplaren per week. Later kreeg ze hulp bij dit werk. Ze werd correspondent van het blad. Ze stopte met dit werk in 1915 omdat haar bijdragen niet altijd werden geplaatst. Ze regelde vergunningen voor openluchtbijeenkomsten, hield zich bezig met de steun aan stakende arbeiders en startte vanuit haar huis met de verkoop van boeken.[1033]

Fokje ontwikkelde een sterke belangstelling voor het individuele anarchisme. Haar eigen ervaringen in de beweging droegen daar wellicht aan bij, want ze werd als vrouw niet altijd serieus genomen.

Zelf meende ze dat het in het anarchisme ging om de mens, die naar eigen redelijk inzicht zelf zijn of haar leven wilde leiden. De staat ontnam je deze individualiteit. De belangen van de arbeiders werden miskend; zij waren degenen die overvloed creëerden, maar anderen profiteerden daarvan.

De nieuwe rechtsorde moest daarom die van ‘neem en eet’ zijn. Alleen van krachtige individuen was heil te verwachten.[1035]

Onderlinge conflicten bij de dertig tot veertig geestverwanten in Winschoten leidden ertoe dat Kaspers de bijdragen van Van der Laan niet in De Arbeider plaatste. De felle toon waarop ze anderen bekritiseerde en de ‘persoonlijke akeligheden’ die ze te berde bracht, vormden hiervoor de reden. Dat ze in Winschoten het propagandawerk nu in haar eentje verrichtte, was haar eigen keuze geweest, meende Kaspers. Ze staakte de publicatie van delen uit het boek Individualisme en de Maatschappij van haarvriend Jac. Lansen in De Arbeider nadat Kaspers had aangegeven dat het moeilijke filosofische kost betrof. Kaspers beloofde haar thuis op te zoeken.[1036]

Ze schoot zich geregeld in haar eigen voet door haar onheuse bejegening van geestverwanten. Het oprechte pleidooi van Siemen Brinksma voor meer organisatie in de beweging maakte ze verdacht met wantrouwen, minachting en flinke krachttermen. In een polemiek met Piet van der Veen werd een bijdrage van haar niet geplaatst omdat ze ‘te veel overhoop’ haalde. Haar stijfkoppigheid was de reden dat ze In onmin leefde met geestverwanten in Winschoten, aldus Kaspers. Zelf vond ze dat men een lastercampagne tegen haar voerde.[1037]

Begin 1919 vond bij haar thuis een huiszoeking plaats. De politie was op zoek naar opruiende geschriften, maar vond deze niet. Haar bejaarde moeder weigerde de agenten de sleutel van de linnenkast te geven, maar die pakten ze af. Fokjes kleding werd doorzocht en de politie las ook de persoonlijke brieven van haar vriend Jac. Lansen. Na een spreekbeurt van partijleider Wijnkoop in Winschoten raakten vele vrije socialisten daar in de ban van het communisme. Van der Laan hekelde deze ommezwaai (met het gemak waarmee je je ondergoed verschoonde!) en weigerde met hen samen te werken. ‘Ik kan alleen staan en ga slechts samen met hen, die dat ook kunnen.’[1038]

In Sappemeer werden in 1910 meerdere vrouwen lid van de Vrije Groep, maar deze traden niet op de voorgrond. Dat deed vijftien jaar later vrouwenkoor Zang na den Arbeid wel in dit dorp. Als grote gangmaakster gold ‘vrouw J. Spieker,’ zoals de echtgenote van kleermaker Jakob Spieker, IJktje Dijkstra, zich liet noemen. Vanuit haar lidmaatschap van deze toen nog gemengde zangvereniging werd zij in 1924 penningmeester van het Noordelijk Propaganda Comité (NPC). Ze was de enige vrouw die een bestuursfunctie bekleedde in het NPC en vervulde deze rol vier jaar.

Vanwege haar weigering niet te stemmen, kreeg ze een dag celstraf. Ze vond het niet leuk om een nacht in een cel door te moeten brengen, maar ze was wel tevreden over haar eigen optreden.

Gevangenisstraf was best te dragen als het om je idealen ging, vond ze. In het propagandistische werk had ze ook een aandeel. Men kon manifesten bij haar bestellen en voor colportagetochten was haar huis het verzamelpunt. Dat de vrije socialisten respect voor haar hadden, bleek bij een propagandatocht op de fiets. Het regende, waardoor de lust om te colporteren ontbrak. Zij kreeg de groep toch aan het fietsen.[1039]

Vrouwenkoor Zang na den Arbeid was aangesloten bij het NPC. In 1929 pleitten de vrouwen ervoor om bij de openluchtbijeenkomsten van het NPC spreeksters uit te nodigen, om zo het vrije socialisme onder vrouwen te bevorderen. Dit resulteerde erin dat Nine Minnema, net als ze eerder al deed, voor het NPC bleef optreden. Zij woonde in Brussel en was via Hendrik Kaspers in beeld gekomen als spreekster. Zij liet voor het eerst van zich horen in 1925, op het Dienstweigeraarscongres in Utrecht. Daar sprak zij voor het eerst over dienstweigering: ‘Ik heb de overtuiging, dat de vrouw als vrouw niet anders dan antimilitarist kan zijn. Als het waar is, dat het wezen en de waarde van de vrouw culmineert in het moederschap - en ik geloof, dat dit waar is -

dan is ook de eerste taak van de vrouw om te zorgen, dat haar kinderen niet worden vermoord en niet tot moordenaar worden opgeleid.’ 55

Enkele maanden later sprak ze op het Dienstweigeraarscongres in Groningen, waar opnieuw haar talent als antimilitaristisch spreekster bleek. Nadien trad ze vaker op in het Noorden, onder andere in Sappemeer. Ze kreeg waardering vanwege haar eenvoudige betogen, die ze uitsprak met het juiste gevoel. Ook haar zelfgeschreven verhalen en gedichtjes vielen in de smaak. Ze leverde bijdragen over het antimilitarisme aan De Arbeider. Een jaar later sprak ze voor ruim vijfhonderd mensen op de openluchtbijeenkomst van het NPC in Veendam. De Arbeider schreef waarderende woorden over haar optreden: ‘In eenvoudige, gloedvolle taal schetste zij de ontzettende gevolgen van het militarisme en den oorlog, en wekte alle aanwezigen op, om met alle kracht te werken voor de verbreiding der antimilitaristische beginselen.’ In de jaren daarna sprak Nine Minnema regelmatig op bijeenkomsten van het NPC en het Fries Propaganda Comité (FPC). Ook bleef zij optredens verzorgen voor het Vrouwenkoor in Sappemeer. Steeds sprak zij over antimilitarisme en de rol die vrouwen hierin dienden te vervullen.[1041]

Binnen de anarchistische jongerenbeweging die zich in deze periode ontwikkelde, speelden meer vrouwen een actieve rol. Weliswaar voerden de mannen de boventoon, maar vrouwen waren hier nadrukkelijker aanwezig dan in de ouderenbeweging. Een volwaardig lidmaatschap in de jeugdgroepen gold zowel voor meisjes als jongens. Activiteiten ondernamen ze gezamenlijk, zonder dat er sprake was van een scheiding op basis van sekse. De deelname van de vrouwen aan organisatorische werkzaamheden was vanzelfsprekend.

In de jaren dertig trad Lie Heijnen, een onderwijzeres uit Emmer-Compascuum, op als antimilitaristisch spreekster. Zij hield soortgelijke antimilitaristische redevoeringen als Nine Minnema, waarbij de taak van moeders om hun zonen te behoeden voor de dienstplicht voorop werd gesteld.

Een van haar redevoeringen, ‘Moeders, uw kind is geen kanonnenvlees,’ werd uitgegeven als brochure. Een aantal moeders werd in die tijd veroordeeld omdat ze hun zonen verhinderden deel te nemen aan de keuring voor de militaire dienstplicht.[1042]

Om het aantal vrouwen dat vergaderingen bezocht te vergroten, deed Heijnen de mannen onder haar gehoor de suggestie dat wanneer man en vrouw niet samen konden komen, juist zij thuis zouden moeten blijven, zodat hun vrouwen de bijeenkomst konden bezoeken. Heijnen maakte zich sterk voor De Arbeider tijdens de vervolging van het blad in 1933 en ook om meer lezers voor het blad te krijgen. Ze startte met een Esperanto-rubriek in het blad en gaf cursussen over de opvoeding van kinderen. In het Duitse Wuppertal bezocht ze processen tegen honderden door de nazi’s vervolgde vakbondsactivisten, waarvoor ze zich ook nadien bleef inzetten.[1043]

11. Het huwelijk

Ondanks de traditionele rolpatronen bestond binnen de vrij-socialistische beweging veel belangstelling voor allerlei moderne opvattingen over man-vrouwverhoudingen en aanverwante vraagstukken, zoals op het gebied van seksualiteit en de opvoeding van kinderen. Een van de zaken die de vrijheid in de weg stond, was het burgerlijk of wettelijk huwelijk. De meest overtuigde vrije socialisten konden zich niet vinden in de toenmalige huwelijkswetgeving, waarin de vrouw een volstrekt ondergeschikte positie was toebedeeld. De vrouw was haar man gehoorzaamheid verschuldigd en diende hem te volgen. Desondanks trouwden vele vrije socialisten wel, vanwege de heersende moraal en de toegang die het gaf tot bepaalde voorzieningen. En de positie van kinderen werd door een huwelijk afdoende geregeld.

Sommige vrije socialisten trotseerden de publieke opinie en gingen ongehuwd samenwonen. Binnen de beweging noemde men dit destijds een ‘vrij huwelijk! Met name de generatie vrije socialisten die opgroeide tussen de beide wereldoorlogen en actief was in de anarchistische jongerenbeweging weigerde te trouwen. Dit was geen makkelijke stap, blijkt uit het levensverhaal van Derk Ploeger en Cathrien Eimers. Cathrien werkte destijds bij de coöperatie De Toekomst van de sociaaldemocraten in de stad Groningen: ‘Ik zei toen ook bij de coöperatie dat ik wegging, want het was toen niet de gewoonte dat de vrouw bleef werken. Ze zeiden: ‘Leukja, en wanneer?’ En ik zei: ‘Nou als het huis klaar is.’ ‘En ga je met rijtuigen of met auto’s?’ Ik zei: ‘Met niks, wij gaan niet naar het stadhuis.’

Nou ik had geen leven meer. Dat was een groot schandaal. ‘Hebje ‘t gehoord? Die winkeljuffrouw gaat niet trouwen, maar over de puthoaken!’ Nou dat was niet best hoor.[1138]

Vrije socialisten uit Emmer-Compascuum. V.l.n.r.: onbekend,

Rense Holtjer, Ale van Veen en

Harmen van Houten.

In het Gronings werd ongehuwd samenwonen destijds ‘hokken’ genoemd of ‘trauw’n over de puthoak met twij kraai’n tot getugel Dit hoorde bij maatschappelijk onaangepaste figuren en

‘asocialen,’ maar was beslist geen gemeengoed in de socialistische beweging. Ook bij Cathrien thuis, een vrijsocialistisch gezin, was men niet onverdeeld positief: ‘Mijn vader vond het allemaal wel mooi, maar mijn moeder toch niet zo. Niet voor haar zelf, maar wat zouden de buren ervan zeggen?‘60 Problemen bleven hun niet bespaard. De woningbouwvereniging deed niet moeilijk, maar de belastingdienst verleende Derk Ploeger geen aftrek. Hij beschouwde Cathrien als een onbetaalde huishoudster. Bijgestaan door mr. S.K. de Waard, de huisadvocaat van de noordelijke beweging, procedeerde het paar tot aan de Hoge Raad, maar ook die stelde hen in het ongelijk.[1046]

De brochure De anarchist en het huwelijk van Henk Eikeboom was begin jaren twintig aanleiding tot een discussie over dit onderwerp. Eikeboom verwierp niet alleen het wettig huwelijk, maar ook het vrije huwelijk en hij pleitte voor ongebonden liefdesrelaties. Harmen van Houten verhaalde dat deze discussie ook de beweging in de veenstreken van Zuidoost-Drenthe bereikte: ‘De ouderen in de beweging toonden nauwelijks interesse, de jongeren, waar ik ook toe behoorde, waren iets nieuwsgieriger.

Maar in het openbaar werd er niet over gesproken. Niemand had de moed, denk ik nu achteraf, om het openlijk ter discussie te stellen. Het totale gezin, man, vrouw, en kinderen, was door de aard der werkzaamheden een zodanige eenheid, dat het wrikken daaraan onrust veroorzaakte. Man en vrouw moesten in het huwelijk zo voor 100 procent hun lichaamskracht inzetten dat ze blij waren als de kinderen de buik vol kregen.‘[1047]

Voor anarchistische jongeren golden de nodige beletsels om het ouderlijk huis te kunnen verlaten.

Gebruikelijk was dat inwonende kinderen hun weekloon afdroegen aan hun ouders. Ook bij Cathrien Eimers was dit het geval, waardoor ze op 22-jarige leeftijd nauwelijks iets had gespaard.

Wanneer de verkering serieus werd of er een zekere leeftijd was bereikt, betaalden dergelijke jongeren kostgeld. Het geld dat ze dan overhielden, gebruikten ze bijvoorbeeld voor hun uitzet of ze brachten het naar de bank.[1048]

Ook in vrij-socialistische kringen was het niet ongebruikelijk dat jongens de vader van hun meisje toestemming moesten vragen voor een (vrij) huwelijk. Voor veel jongens was dit een zeer spannend moment. Geert de Groot herinnerde zich nog levendig dat hij met knikkende knieën bij de eigengereide vrij-socialistische voorman Pieter Potjegort verscheen om hem toestemming te vragen voor het vrije huwelijk met zijn dochter Aukje.[1049]

12. Seksualiteit

De seksuele moraal bleef lange tijd zeer traditioneel. Sterker nog, alles wat seksualiteit betrof was omgeven met geheimzinnigheid en schaamte, en daardoor onbespreekbaar. Alles aangaande het seksuele leven beschouwde men als een mogelijk gevaar voor de bestaande orde. Een somber stemmende ‘kleinburgerlijkheid’ was de norm: de ondergeschikte plek van de vrouw in het huwelijk en de samenleving, de onverbrekelijkheid van de band van het huwelijk, de autoritaire gezinsstructuur met de vader als centrale figuur, de dubbele moraal die kuisheid van de vrouw eiste voor het huwelijk en de man naar de prostitutie verwees, de huichelachtige houding tegenover de ongehuwde moeder en haar ‘onechte kind; de ontdekking van seksualiteit bij kinderen en de onderwaardering van het lichamelijke genot waren hierin de belangrijkste elementen.[1050]

Binnen de vrij-socialistische arbeidersbeweging ontwikkelde zich een zekere belangstelling voor het nieuw-malthusianisme, dat in Nederland gepropageerd werd door de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB). Deze in 1881 opgerichte organisatie voorzag arbeiders van goede informatie (voorlichting) en bood mogelijkheden voor geboortebeperking in de steevast kinderrijke arbeidersgezinnen. Dit varieerde van coïtus interruptus, vaginale sponsjes, pessariums tot condooms. Hiermee schiep de NMB de mogelijkheid een gelukkig seksleven te hebben zonder angst voor bevruchting en zonder dat er sprake hoefde te zijn van onthouding. Verschillende socialisten uit de oude beweging waren lid van de NMB, onder wie de Groninger voorman F.E.L.

Urban, vader van vrije socialist Evert Jan Urban. In De Arbeider adverteerde jarenlang A. Aberson-Hoeksma, die moeders bijstond met raad en daad. Zij leverde, in een gesloten envelop, per post Het Boek voor Gehuwden aan. Bij haar waren ook ‘eerste klas gummiwaren’ verkrijgbaar.[1050]

Vanaf 1900 speelde de in Friesland geboren Johannes Rutgers een belangrijke rol in de NMB. Zoals meer artsen uit deze kring hield hij anticonceptiespreekuren, maar hij leidde ook arbeidersvrouwen op tot deskundige medewerksters. Rutgers was bevriend met Ferdinand Domela Nieuwenhuis en had sympathie voor het anarchisme.67 Het werk van de NMB (de voorloper van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming, de NVSH) ondervond veel tegenwerking in alle geledingen van de samenleving, van artsen tot dagbladen die weigerden verslagen van bijeenkomsten en advertenties op te nemen. Desondanks groeide de organisatie gestaag: van 233 leden in 1882 naar 6536 in 1920. In de periode daarna, tot de Tweede Wereldoorlog, vond echter de grootste groei plaats. In 1939 waren er bijna 30.000 leden.[1053]

Met name vanaf de jaren dertig groeide de organisatie sterk en namen de verkoop van de middelenboekjes (ca. 300.000) en die van voorbehoedsmiddelen (vanaf 1922) sterk toe. In de periode na de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit de vrij-socialistische beweging meer belangstelling voor het werk van de NMB. Harmen van Houten vertelde dat in de veenstreken ook de nodige weerstand bestond: ‘Het kwam allemaal uit de grote stad. Bovendien, het was zo onnatuurlijk, dat geknoei met die rubber dingen: er moest geen rubber tussen. Toch waren er die het blad van de NMB bestelden, onder anderen mijn ouders. Toen ik twintig was lag het zomaar voor mijn neus. Toen ik het gelezen had, stiekem in het schuurtje, en het op tafel teruglegde, was het snel verdwenen. Stel je voor: Je jongere broertje en zusjes kregen het onder ogen. 69 Rond 1926

werd in Emmer-Compascuum een afdeling van de NMB opgericht waarbij onder meer de moeder van Van Houten betrokken was. Als bijna vijftigjarige legde ze het examen af voor deskundig medewerkster van de NMB. Tot in de wijde omtrek van Emmen bezocht ze per fiets haar klanten.[1055]

In Leeuwarden speelde de actieve vrije socialiste Wieke Bosch een belangrijke rol in de afdeling van de NMB. Ook zij volgde deze opleiding en ondersteunde daarna als hulpverlener arbeidersvrouwen. In Leeuwarden opende een consultatiebureau (Rutgershuis) waarvan Wieke beheerster werd. Zij verschafte inlichtingen en voorbehoedsmiddelen aan vele vrouwen, wat haar veel bekendheid en respect opleverde. Zij stond bekend als tante Wieke. Dezelfde rol vervulde Wieke in Sneek, waar Gerben van Houten (de oud-secretaris van het Fries Propaganda Comité) een zogeheten inlichtingenbureau oprichtte.[1056]

Vooral de kwestie van de geboortebeperking was belangrijk voor de vrij-socialistische arbeiders, aangezien een grote kinderschare bijdroeg aan de armoedige situatie waarin velen verkeerden.

Naast de NMB waren er de zogenoemde Sanitaswinkels, waar onder meer voorbehoedsmiddelen verkrijgbaar waren. In Sappemeer bevond zich een dergelijke winkel, die jarenlang in De Arbeider adverteerde onder het motto ‘Groote gezinnen niet meer noodig![1057]

Het praktische werk van de NMB vond meer weerklank bij de vrije socialisten dan het ascetische streven van de ‘Rein Leven’-beweging. De hierbij betrokken christenanarchisten behoorden tot de tegenstanders van de NMB. Zij predikten seksuele onthouding en stelden dat het verstrekken van voorbehoedsmiddelen de vrije teugel gaf aan de lagere begeerten van de mens. Men moest juist zelfbeheersing betrachten. Harmen van Houten vertelde dat in de veenstreken ook bij de vrij-socialistische jongeren nogal wat gestoeid en gevrijd werd, totdat een viertal meisjes hier geen trek meer in had. Zij bleken beïnvloed te zijn door de beginselen van Rein Leven, dat alleen seksueel verkeer tussen (vrij) gehuwden geoorloofd vond. De meisjes hadden een brochure gelezen die daarna de hele club rondging en veel vragen opriep. Daarom organiseerden de jongeren een bijeenkomst met een onderwijzer uit Ter Apel. Hij bleek degene te zijn die de lectuur aan de meisjes gegeven had. En op basis daarvan waren ze tot hun besluit gekomen. Er kwam weinig voort uit deze bijeenkomst De toon, de taal en de zedenmeesterij van de onderwijzer werkten niet mee. ‘Wat ik me er ook nog van herinner, was de vraag wat onanie was. ‘Onanie’zei de meester, ‘daar bevuil je jezelf mee; het is vies en gevaarlijk. Daarom noemt men het ook zelfbevlekking.’ Waarop gezegd werd vanaf de achterste rij: ‘Wat zullen wij er dan allemaal bevlekt uitzien.“73

Van een losse seksuele moraal was in de beweging echter geen sprake. Ook in een ‘vrij huwelijk’

werd er pas gevreeën nadat men ging samenwonen![1059]

13. De opvoeding van de kinderen

Met de opvoeding van de kinderen was het van oudsher droevig gesteld. Veel arbeiderskinderen kregen geen opvoeding, althans geen bewuste. De ouders werkten daarvoor te veel en te hard, terwijl het aantal kinderen vaak groot was. Binnen de vrij-socialistische beweging werd het belang van opvoeding en onderwijs juist wel benadrukt. De moeder werd beschouwd als de voornaamste opvoeder binnen het gezin, een standpunt dat in de jaren twintig gemeengoed was binnen de beweging.[1060]

De opvoeding moest het vormen van vrije persoonlijkheden tot doel hebben. Gepleit werd voor zoveel mogelijk vrijheid voor het kind. Rennen, hollen en dansen dienden te worden toegestaan in plaats van te worden beteugeld. Hierdoor kon de spontaniteit van het kind zich ontwikkelen. Het was de bedoeling dat bij de opvoeding ‘gezag van buiten’ overbodig werd. Ouders kregen de boodschap mee om werkelijke en warme belangstelling voor hun kinderen te tonen. Daardoor zouden ze een band opbouwen met hun kinderen die ertoe zou leiden dat ze respect en eerbied van hen terugkregen.[1061]

De Arbeider besteedde regelmatig aandacht aan de opvoedingskwestie. In 1925-1926 werd in feuilletonvorm het boek van Otto Rühle, Uingang mit Kindem, gepubliceerd. Rühle was een Duits communist, maar bepleitte een moderne, vrijheidslievende opvoeding waarmee juist vrije socialisten goed uit de voeten konden. Meer dan eens maande hij de lezer af te zien van geweld in de opvoeding. Dit ‘voed op zonder slaag’ kwam ook terug in de rubriek ‘Hoe verzinnen ze het?’ van A. Huizinga. In deel 75 ging hij in op de opvoeding: ‘Wij zijn echter de meening toegedaan, dat elke klap die een ouder zijn kinderen toebrengt, door deze met dubbele slagen teruggegeven moest worden. Want weet dat slaan de kinderziel diep grieft, zo diep als diep maar zijn kan.’ Ook de vrij-socialistische onderwijzer Evert Vos uit Nieuwe Pekela droeg in het blad zijn steentje bij aan het onderwerp opvoeding.[1062]

Veel vrije socialisten vonden de seksuele voorlichting van hun kinderen een lastig onderwerp. Er werd gewezen op het belang hiervan, aangezien kinderen anders hierover op straat zouden worden geïnformeerd op een wijze die de ouders zeker niet op prijs zouden stellen. Men beschouwde het als de taak van de moeder vragen van kinderen over dit onderwerp te beantwoorden. Bij voorkeur op dezelfde wijze als zij gewoon was vragen van haar kinderen te beantwoorden. In dit kader was het van belang dat het naakte lichaam als ‘normaal’ werd beschouwd. Niettemin hadden veel ouders moeite met deze voorlichting. Het was al heel wat als ouders in staat waren hun kinderen uit te leggen hoe ze geboren werden zonder te vervallen in verhalen over ooievaars en kolen.[1063]

De vrije socialisten organiseerden vanaf de jaren twintig regelmatig uitstapjes voor hun kinderen, zoals naar Appelbergen (ten oosten van Glimmen).

14. Het onderwijs

De vrije socialisten hadden niet alleen kritiek op het christelijk maar ook op het openbaar onderwijs.

Ze beschouwden scholen als instituten die de kiem legden voorgehoorzaamheid en slaafsheid. Het eenzijdige klassikale onderwijs, dat zich afspeelde binnen de vier muren van het schoolgebouw, waar kinderen geacht werden te zwijgen, en waar prestatiegerichtheid in de vorm van cijfers en diploma’s en de sfeer van concurrentie die hierdoor ontstond, naast de nadruk op de reproductie van feitenkennis, een grote rol speelden, kon de vrije socialisten niet bekoren. Het aankweken van vaderlandsliefde met haar militaristische trekjes was een ander aspect waar vrije socialisten zich niet in konden vinden. Kinderen leerden er een ondergeschikte positie in te nemen ten opzichte van volwassenen (en hun onderwijzers) en behoorden niet te twijfelen aan hun autoriteit. Zo’n onderwijssysteem richtte zich niet op de ontwikkeling van kinderen tot vrije persoonlijkheden, maar op het vóórtbrengen van kritiekloze staatsburgers en loonslaven die in hun lot zouden berusten.

Dergelijke opvattingen brachten anarchisten in diverse landen ertoe alternatieve scholen op te richten. Alleen al het feit dat jongens en meisjes gezamenlijk onderwijs volgden, kwam deze onderwijspioniers op kritiek te staan.”

De ‘moderne school’ van de Spaanse anarchist en onderwijshervormer Francisco Ferrer, met zijn kindgerichte pedagogiek, leidde in ons land tot de oprichting van de Bond van Libertair Onderwijs.

In Groningen richtte men in 1906 een afdeling van deze Bond op. Het jaar daarvoor was ‘madame Ferrez,’ zoals de vrouw van Ferrer werd aangeduid, op tournee in Nederland geweest. Haar man was hoofd van de moderne school in Barcelona. Bijgestaan door een tolk sprak ze in diverse plaatsen in het Noorden. In Sappemeer bleek uit haar verhaal dat het lesgeld op deze school relatief hoog was. Dit betekende dat een dergelijke school voor arbeiderskinderen niet te betalen was. In ons land lukte het om deze reden niet om dergelijke scholen op te richten. Wel kwamen diverse zogeheten ‘ontspanningsscholen’ tot stand, die uitsluitend op zondag waren geopend. Deze poogden een bijdrage te leveren aan wat de vrije socialisten een ‘alzijdige opvoeding’ noemden.”

In Sneek opende in 1909 de ontspanningsschool Francisco Ferrer, waaraan zo’n 35 kinderen deelnamen. Op zondagmorgen waren ze anderhalf uur welkom. Het zaaltje waarvan ze gebruik maakten, werd opgezegd vanwege het lawaai dat de kinderen maakten. Het verstoorde de zondagsrust. In Sappemeer kwam zo’n school tot stand voor kinderen vanaf vijf jaar. Om met kerst een feestje voor de kinderen te kunnen organiseren, haalde men met lijsten geld op. In de Volksbierhalle vond een geslaagde en gezellige bijeenkomst plaats waaraan zangverenigingen en de toneelclub meewerkten, “t Was werkelijk verrukkelijk die van vreugde stralende kindergezichtjes te aanschouwen.’ Alle kinderen kregen koek en chocola, en de oudere een boekje van Ferrer. De school, waarbij zo’n 130 kinderen betrokken waren, was geopend in de wintermaanden. De toestroom was zo groot dat er een stop op kwam. Ook in andere plaatsen in het Noorden ondernam men pogingen dergelijke scholen op te richten.”

In 1908 richtte Ferrer de Internationale Bond voor de Rationalistische Opvoeding van het Kind op.

De Nederlandse sectie daarvan, waarbij ook Domela Nieuwenhuis betrokken was, kwam tot stand in 1911. In zijn spreekbeurten voor De Dageraad bepleitte hij ‘rationeel onderwijs,’ dat uitging van de behoeften van het kind zelf. Ook deze organisatie wist door gebrek aan middelen niet tot de stichting van volwaardige scholen te komen. In Sappemeer bestond kortstondig een afdeling van deze Bond. De belangstelling van de vrije socialisten voor het onderwerp onderwijs was echter blijvend. Nieuwe ontwikkelingen volgden ze op de voet. Het montessorionderwijs, dat de individuele ontwikkeling en de sociale vorming bij kinderen benadrukte, mocht zich in een warme belangstelling van de beweging verheugen.[1067]

Voorstelling van de kinderclub van Dageraad in de jaren dertig o.l.v. Cathrien Eimers.

Door de kritiek van hun ouders op het reguliere onderwijs hadden kinderen uit vrij-socialistische milieus het soms zwaar op school. Cathrien Eimers schreef: ‘Het uias altijd een toestand op Koninginnedag (31 augustus). Dan moest je op de lagere school van die vaderlandse liedjes zingen, het Wilhelmus en zo. Maar dat mochten wij van thuis niet zingen, net zo min als wij ‘Eere zij god in den hoge’ mochten zingen als het kerstfeest was. Omdat ik goed kon zingen, moest ik vaak voorzingen. En op een keer moest ik dat lied voorzingen met een jongen. Die Jongen kwam ook uit een vrijsocialistisch gezin en die mocht dat ook niet zingen van thuis. Ik ging niet naar voren, maar hij was wel zo lullig om dat voor de klas te gaan staan zingen. ‘En waarom wil je dat dan niet zingen?‘vroeg de onderwijzer. ‘Nou, ‘t is geen vrede op aarde,’ zei ik dan.’[1068]

Op Koninginnedag deden deze kinderen niet mee met de spelletjes op school en ze liepen niet met oranjeversierselen. Cathrien Eimers herinnerde zich dat zij dan de hele dag op school bij een soort hok moesten staan. Vanaf het 25-jarig jubileum van Wilhelmina als koningin organiseerden de vrije socialisten zelf kinderactiviteiten op deze dag. In plaatsen als Groningen, Sappemeer en Emmer-Compascuum vonden uitstapjes plaats voor de kinderen naar een bosrijke omgeving. Daaraan namen geregeld enige honderden kinderen deel.[1069]

De beweging in het Noorden organiseerde van oudsher ook kinderfeesten op 1 mei. De kinderen bleven die dag weg van school, ‘s Ochtends werd voor hen een feest georganiseerd met spelletjes en wat lekkers. In de stad Groningen organiseerden Wolter Wolters en zijn vrouw jarenlang met kerst kinderactiviteiten.

Deze kinderfeesten van De Dageraad waren een begrip in de stad. Vanaf september werkten ze al aan de voorbereidingen. Cathrien Eimers keek er met genoegen op terug: ‘Dat was gewoon geweldig. Er werd dan een operette opgevoerd, waarbij de kinderen zongen, en na de pauze kwam Nut en Genoegen een stuk opvoeren dat ook een beetje leuk voor kinderen was.’ Wolters leidde op deze wijze de anarchistische kinderen en jongeren ook op voor de beoefening van de schone kunsten. De latere toneelspeler, declamator en revueartiest Fré Boerema verklaarde dat hij het toneelspelen van Wolters had geleerd.[1070]

De Arbeider kende vanaf de tweede helft van de jaren twintig het Hoekje van de jeugd. Deze rubriek, onder anderen verzorgd door Lilly Post, bevatte vaak een kort verhaaltje en behandelde briefjes van kinderen waarin ze vertelden over hun belevenissen. Veel kinderen uit vrij-socialistische gezinnen stuurden hun berichtjes in.

Wanneer de financiën het toelieten, konden kinderen uit vrij-socialistische arbeidersmilieus doorleren na de basisschool. Cathrien Eimers: ‘Ik heb drie jaar op de ULO gezeten en ook mijn diploma gehaald. Dat kwam omdat ik zo klein was. Toen ik van school kwam zei mijn vader: ‘Wat moet je nou met zo’n kind?’Mijn zusjes waren veel steviger, die konden gewoon dienstmeisje worden. ‘Dat kind kan goed leren, die moet doorleren,’ zei de meester. Nou dat kon dan. Mijn vader verdiende toen goed.’ Hoewel ze het advies kreeg na de ULO verder te studeren voor bijvoorbeeld kleuterleidster, mocht ze niet opnieuw een opleiding volgen. Haar zusjes werkten tenslotte ook al.

Ze ging daarna aan het werk als winkelmeisje.[1071]

Derk Ploeger zat twee jaar op de ULO, maar de opleiding drukte te zwaar op het gezinsbudget.

Vervolgens ging hij bij de drukkerij Volharding werken. ‘Verder leerde ik ook veel van het correctiewerk op de drukkerij. We kregen vaak stukjes binnen met heel veel schrijffouten en dat verbeterden we dan tijdens het zetten.’ Later volgde hij taallessen bij Harm Kolthek, die nadat hij in 1922 niet werd herkozen voor de Socialistische Partij in de Tweede Kamer was teruggekeerd naar Groningen.[1072]

Als kinderen naar de middelbare school mochten, dan stond het volgen van vakopleidingen bij veel vrij-socialistische gezinnen voorop. Hun kinderen moesten goede vaklieden worden, maar wel arbeiders blijven. Hun kinderen waren het daar niet altijd mee eens. Soms kregen ze zo’n opleiding opgedrongen. Fré Boerema wilde graag naar de toneelschool, maar het werd de ambachtsschool.[1073]

Dat meisjes mochten doorleren, stond echter niet in alle gezinnen vast. Hillie Potjegort was zestig jaar na dato nog altijd kwaad op haar vader Pieter omdat deze het niet nodig vond dat zijn dochter na de lagere school naar het middelbaar onderwijs zou gaan.[1074]

15. De viering van Sinterklaas

De vrije socialisten verwenden (hun) kinderen graag, maar stonden kritisch tegenover de viering van Sinterklaas. Liegen tegen kinderen kon niet goed zijn. Sommige ouders vertelden hun kinderen ronduit dat de goedheiligman niet bestond. Hun kinderen kregen van de leerkrachten echter te horen dat hun ouders logen. Als ze niet in Sinterklaas geloofden, zouden ze geen cadeaus krijgen. Met dit ‘geloof’ kon de weg worden vrijgemaakt voor bijvoorbeeld het christelijk geloof, meenden sommige vrije socialisten. Andere ouders trachtten hun kinderen in het gareel te krijgen door ze bang te maken voor de Sint. Een dergelijke handelwijze keurden de vrije socialisten af. Het idee van stoute en zoete kinderen stond hen tegen.

Wat een belangrijke rol speelde was dat ook kinderen uit arme gezinnen vol verwachting hoopten op cadeaus. Met ‘hongerende kaken’ keken ze naar de rijkelijk gevulde etalages. Zij kregen echter niets. Sinterklaas kwam niet bij hun huizen langs. Deze kinderen vroegen zich af of Sinterklaas niet van arme kinderen hield. Of waren andere kinderen zoeter geweest? Dit sentiment trof de vrije socialisten pijnlijk en was een terugkerend element in hun kritiek op het Sinterklaasfeest. De zichtbare tegenstellingen tussen arm en rijk waren een aanmoediging om te strijden voor een betere maatschappij.[1075]

Vanaf de Eerste Wereldoorlog kregen ouders de waarschuwing hun kinderen geen oorlogsspeelgoed te geven met Sinterklaas. Bedoeld werden loden of houten soldaatjes, blikken sabels, geweertjes en dergelijke. De IAMV bracht in 1916 het pamflet Van Sinterklaas en van blikken sabeltjes uit, dat in een oplage van vele duizenden werd verspreid. Ook in de jaren daarna bleef oorlogsspeelgoed een thema. ‘Eerst het spel en dan de hel’ was een bekend affiche van de IAMV, waarin men stelde dat soldaatje spelen de soldatengeest zou doen ontwaken en de ontvankelijke kinderziel zou vergiftigen.[1076]

In 1927 besloot het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) actie te voeren tegen Sinterklaas. Het gaf een vlugschrift uit van Cees Bonnet waarin de ‘leugen’ rond het feest centraal stond. Allereerst was het feest in historisch opzicht een leugen. De mythe rond de goedheiligman hield in dat de armen eerst het brood was onthouden waardoor de rijken in weelde konden baden. Daarna gaven zij een deel terug aan de armen, wat hen sympathiek maakte. De kern van de leugen betrof het volgende: ‘Wij, als denkende mensen doen aan dit feest van de leugen niet meer mee, omdat ons hart schreit dat men ’t kind voorliegt en vele duizenden niets krijgen. Zij, die wel wat krijgen, krijgen vaak nog iets verkeerd. (…) Men geeft het kind nog vaak oorlogsspeelgoed omdat het dit vraagt? 92

Affiche van de IAMV uit de

jaren twintig gericht tegen

oorlogsspeelgoed.

Het jaar erop besloot het NPC actie tegen Sinterklaas te voeren door het ophangen van kleine affiches waarop ‘kemachtige spreuken’ stonden vermeld. Geestverwanten kregen de oproep leuzen in te sturen, maar het aantal inzendingen viel tegen. De volgende vier leuzen werden afgedrukt:

‘Zolang de St. Nicolaas-leugen blijft bestaan, zal het volk ten onder gaan,’ ‘Bedenkt dat ge de vreugde van uw kind, niet in een St. Nicolaas-cadeautje vindt,’ ‘Wilt ge oprechte kinderen kweeken, ga dan met de St. Nicolaas-leugen breken,’ ‘Verleugen niet uw kind door op St. Nicolaas te wachten, maar helpt mee door onzen strijd hun eeuwig leed verzachten? 93

In 1929 verspreidde het NPC een pamflet van Anton Constandse over Sinterklaas. Hij was van mening dat de verkleedpartijen van gemaskerde feestgangers uit de tijd van de Germanen afkomstig waren. De christenen namen deze gewoonte over en hun inbreng bestond erin dat ze het geloof in de wonderen van de heilige Sint-Nico- laas eraan toevoegden: hij zou door de lucht vliegen, met zijn paard over daken rijden en door schoorstenen kruipen. Door hem te vrezen en te gehoorzamen, stemde het kind hem vriendelijk en kreeg het een beloning. Dat een kind wenselijk gedrag vertoonde omdat het daarvoor werd beloond en niet omdat het gedrag ‘goed’ was, wees Constandse af. Het maakte het kind tot een berekenende sjacheraar. De bangmakerij voor Zwarte Piet was onderdeel van een opvoeding op basis van vrees. De methode om uit angst gehoorzaamheid af te dwingen, wees hij af. Constandse meende dat Sinterklaas vervangen moest worden door een kinderfeest dat paste bij een opvoeding waarin redelijkheid, vrijheid en menselijkheid vooropstonden.[1079]

16. De betekenis van feestelijke bijeenkomsten

Er was niet alleen sprake van gezelligheid in huiselijke kring, ook de beweging organiseerde regelmatig feestelijke bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten, in de vorm van bazaars, fancy fairs en allerlei culturele avonden waren bij uitstek de momenten om het nuttige met het aangename te verenigen. Doel was vaak het inzamelen van geld voor stakers en vervolgden, voor noodlijdende verenigingen in de beweging en voor allerlei goede doelen. Vaak ging dit gepaard met verlotingen waarmee fraaie prijzen te winnen waren. Bevriende middenstanders stelden deze beschikbaar. Te winnen prijzen waren onder meer een fiets, huisraad, huishoudelijke artikelen en boeken. De loten, ook wel aandelen genoemd, kon men kopen bij vaste verkoopadressen. Dat waren vaak geestverwante winkeliers. Dergelijke bazaars vonden in de stad Groningen en Sappemeer vrijwel elk jaar plaats. De fancy fair voor het Groningse PAS-gebouw in 1929, rond de kerstdagen, duurde maar liefst een week.[1080]

Uitvoeringen van zang-, muziek-en toneelverenigingen waren steevast feestelijke bijeenkomsten.

Van belang daarbij was dat zo’n avond ‘propagandistische waarde’ had. Gezelligheid alleen volstond niet, ook de boodschap moest voor het voetlicht worden gebracht. Deze bijeenkomsten waren belangrijk voor de onderlinge verhoudingen, de binding met de achterban en om in contact te komen met nieuwkomers binnen de beweging. Dergelijke activiteiten boden een laagdrempelige manier om in contact te komen met vrije socialisten.

17. Een gezonde levensstijl

Gezondheid was een belangrijk thema voor (vrije) socialisten. In veel fabrieken en werkplaatsen was sprake van ongezonde arbeidsomstandigheden. Dit gold ook voor de vele krotten en zelfs plaggenhutten waarin veel arbeiders met hun gezinnen woonden. Juist voor de arbeider die vaak langdurig fysiek werk moest verrichten, was lichamelijke gezondheid van grootbelang. Al in 1900

stond in De Arbeider dat gezondheid niet afhankelijk was van de dokter of van medicijnen, maar samenhing met alledaagse zaken als de manier van leven, eten en drinken, kleden en slapen. Frisse lucht in de huizen en wandelen in de buitenlucht waren de eerste gezondheidsgeboden, gevolgd door (zon)licht in een schoon huis. Een arbeider moest zich dagelijks wassen (vooral de geslachtsorganen!) en zich regelmatig verschonen.[1081]

Men stond een vegetarische leefwijze voor: peulvruchten, bruinbrood met kaas en havermout in plaats van vlees en spek. Melk, karnemelk en fruit golden als goede voedingsmiddelen, net als noten, groenten en sla. Bakken deed je in goedkope slaolie en het gebruik van zout moest worden geminimaliseerd. Jonge aardappelen konden beter in de schil worden gekookt. Goed en langzaam kauwen was goed voor de spijsvertering. Zuiver water was de beste drank, en vruchtensappen golden als heilzaam. Koffie ontraadde men vanwege de verslavende cafeïne die het bevatte. De nicotine in tabak was vergif en dat gold ook voor alcohol.[1082]

In het verlengde hiervan lag de toepassing van natuurgeneeswijzen, om met natuurlijke middelen ziekten te bestrijden. Aanbevolen werd omstandigheden te creëren die de gezondheid bevorderden.

Elementen als licht, warmte, water, lucht en planten speelden hierin een rol. De voorzieningen voor dergelijke geneeswijzen ontbraken echter. Waar kon men een verkwikkend ‘lichtluchtbad’ nemen?

Je werd al voor gek verklaard als je met blote voeten in sandalen liep![1083]

De vrije socialisten wilden weliswaar heer en meester zijn over eigen lichaam en geest, maar een vegetarische leefwijze praktiseerden slechts de voormannen (zoals Domela Nieuwenhuis) en een minderheid. In 1904 richtte men in Groningen een afdeling van de Nederlandse Vegetariërsbond op, waarvan Hendrik Kaspers voorzitter werd. Diverse leden van de Vrije Groep in Groningen werden lid, en Tjerk Luitjes maakte deel uit van het landelijk hoofdbestuur. De afdeling bleef klein en beperkte zich tot de vrije socialisten. Na een jaar ging zij ter ziele. Pas na de Eerste Wereldoorlog ontstond opnieuw belangstelling voor het vegetarisme. En niet, zoals ironisch werd opgemerkt, omdat alle arbeiders tijdens de oorlog noodgedwongen vegetariër waren geweest. Binnen de anarchistische jongerenbeweging was deze leefwijze niet ongebruikelijk. Voor hen gold vlees als gif.[1084]

Vertoeven in de frisse buitenlucht, belangstelling voor flora en fauna, wandelen en zwerven in de natuur en kamperen waren aspecten van een gezonde levenspraktijk, die deze jongerenbeweging in de jaren twintig in de praktijk bracht. Ook de opkomst van jeugdherbergen moeten we in dit licht bezien.

Een met het vegetarisme verwant verschijnsel was de handel in reformproducten, de voorloper van het hedendaagse biologisch voedsel. In Groningen opende een jongere uit de beweging, Joop Aptroot, in 1938 een dergelijke winkel, die als Gezondheids Winkel Aptroot nog altijd bestaat.

Roken wezen de meeste jongeren af vanwege gezondheidsredenen. Tijdens bijeenkomsten in zalen legde men het roken aan banden. Het roken lag moeilijk binnen de beweging, omdat de mannen van oudsher sigaren rookten en sigarenmakers tot de trouwste aanhangers behoorden. In Groningen stond de geestverwante sigarenfabriek De Pionier en deze jubileerde in 1929. Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan kreeg De Arbeider (waarin de fabriek jarenlang trouw adverteerde) twee doosjes jubileumsigaren opgestuurd. Deze dienden uiteraard beoordeeld te worden. Redacteur Jan Bijlstra was echter niet-roker (en vegetariër), maar enige leden van de exploitatiecommissie van het weekblad ‘bezondigden’ zich volgens Bijlstra nog wel aan het roken, zodat snel duidelijk werd hoe de sigaren bevielen.“100

Wolter Wolters memoreerde in het blad het welslagen van deze onderneming in zelfbeheer. De mannen van De Pionier hadden in hun beginjaren honger geleden. De jubileumsigaren zaten in een imitatie oud-zilveren doos en dat achtte Wolters een uitstekend geslaagde proeve van toegepaste kunst bij reclame. De sigaren gingen vergezeld van een foto van het voltallige personeel. Ook het embleem van De Zaaier, zoals deze populaire sigaar heette, sprak Wolters aan. En de sigaren zelf?

Die gingen erin als koek ,..[1086]

In april 1930 bevatte De Arbeider een opmerkelijke advertentie van W.A. Walraven, die een sigarenfabriek was gestart onder de naam De Rechte Lijn. Hij produceerde sigaren van het merk VOS (Voor Onze Strijd), waarbij een deel van de opbrengst onder meer voor De Arbeider was bestemd. Tegen dit ‘roken voor de beweging’ kwam Henk de Groot jr. in het geweer. In een ingezonden brief bekritiseerde hij als antiroker deze actie en stelde dat dan evengoed het ‘zuipen voor de beweging’ gepropageerd kon worden. Dit ging Jan Bijlstra te ver. Roken en drinken konden niet op een lijn worden gesteld, meende hij in zijn redactioneel commentaar. Henk de Groot verwoordde in een tweede ingezonden brief echter dat roken en drinken identiek waren wat betreft hun bedwelmende werking op gezonde hersenen.[1087]

In het verlengde van een gezonde levensstijl met respect voor alles wat leefde, gold ook dat men zorgvuldig om moest gaan met dieren. Vrije socialisten behoorden dan ook tot de vroege tegenstanders van vivisectie. Ook de hengelsport kon niet ieders goedkeuring wegdragen. Naar aanleiding van een advertentie in De Arbeiderreen geheelonthoudershengelaarsclub De Vriendschap uit Groningen werd gesteld: ‘Hengelen. Hebt u daar wel eens ernstig over nagedacht?

Eerst de haak in het lichaam der worm, dan in de bek of keel van slachtoffer visch, als ge tenminste dat z.g.n. geluk hebt. Zoudtge ook uw hond of kat zoo iets aan kunnen doen? (…) Mocht dit, mijn schrijven, de stem eene roepende in de woestijn zijn, wat ik niet hoop, doe mij dan dit plezier door het motto van “De Vriendschap” te veranderen in “De Beulen’,’ m.i. een meer passender naam.’ De voorzitter van De Vriendschap deed deze kritiek een week later af als ‘vegetarisch fanatisme’[1088]

18. Sport en beweging

Sportbeoefening werd aanvankelijk vereenzelvigd met gymnastiek en gewaardeerd als een zeer nuttige vorm van lichaamsbeweging in de buitenlucht. Elk kind kon eraan deelnemen, en het droeg bij aan een gezond en krachtig lichaam. Dat kinderen in een later stadium gedisciplineerd en eindeloos op toestellen moesten oefenen, wees men af. Het kind moest in vrijheid kunnen lopen en niet in rijen marcheren. Volwassenen die aan het begin van de twintigste eeuw sportten, waren vaak welgestelde ‘nietsdoeners! Deze mensen zouden voor hun ontspanning productieve arbeid moeten verrichten. Dan wisten ze wat nodig was voor de instandhouding van het maatschappelijk leven, zo viel in De Arbeider te lezen![1089]

Na de Eerste Wereldoorlog nam, met de toegenomen vrije tijd, de belangstelling voor sport enorm toe. Vooral de voetbalsport werd bij arbeiders populair. Sommigen zagen in het voetbal de grondgedachte van het anarchisme verwezenlijkt: ‘Bij het voetbalspel baten geen theorieën; iedere speler moet uit eigen oogen kijken, met eigen lichaam arbeid verrichten; dus het individu volkomen laten uitkomen en wel zoodanig dat al die individuen samen door hun individueel werken het gemeenschappelijk doel bereiken. Daarom acht ik voor de ontwikkeling der jeugd, het voetbalspel een spel bij uitnemendheid. Als nu maar gezorgd wordt dat de jongelui den graad van ontwikkeling kunnen bereiken die aanvankelijk noodig is. Anders wordt het hutspot.’‘[1090]

Dat de arbeidersjeugd vanaf de jaren twintig fanatiek ging sporten, leidde in de socialistische arbeidersbeweging tot de opvatting dat de jongeren zich beter konden aansluiten bij de strijd tegen het kapitalisme. In De Arbeider stelde A. Huizinga dat een arbeiderskind hierop had kunnen antwoorden: ‘Men had beter gedaan ons niet geboren te laten worden, dan hadden wij ook geen last van het kapitalisme gehad. Nu we er zijn, gaat het niet aan onze jeugd nog meer te vergrauwen door ons naast den strijd in de fabriek en de werkplaats ook nog die in de vergaderzaal op te dringen.

De bourgeoisjeugd heeft zijn jarenlange schoolgang en daartussen zijn vakantie en andere genoegens, laat ons in godsnaam het eenige genoegen dat binnen ons bereik ligt: de voetbalmatch, en zorgen Jullie als groten maar, dat er een betere bewoonbare wereld komt. Draai ons, kleine menschen daar niet voor op als je er zelf te beroerd voor bent.’ 106

Huizinga gaf in De Arbeider een analyse van het fenomeen sport in zijn rubriek ‘Hoe verzinnen ze het! Hij beschouwde sport als een normale uiting om overtollige energie kwijt te raken. Hij maakte onderscheid tussen actieve en passieve sportbeleving. Met het eerste was niets mis, met het tweede des te meer. De passieve beleving van sport was tegen het einde van de jaren twintig een sensatiehobby geworden voor een verslapte, futloze mensheid die in sporters de fysieke kracht bewonderde die ze zelf ontbeerde. Sport leidde tot een bedenkelijke verering van sporters die goed presteerden. Een dergelijke verdwazing achtte Huizinga in strijd met de elementaire redelijkheid en menselijkheid van de sporttoeschouwer. Van verbroedering was zijns inziens geen sprake, aangezien het in werkelijkheid ging om verwildering en verwijdering. ‘Elke wedstrijd is in wezen een oorlog, omdat de zweep van de eerzucht er achter zit.‘[1092]

Huizinga hekelde het wangedrag van het sportpubliek, zoals veldslagen om plaatsbewijzen, de zwarte handel in kaarten die de prijzen opdreef en de handels-lust bevorderde. Ook voetbalsupporters die het veld opstormden, en die scheidsrechters flinke klappen en schoppen gaven, konden hem niet bekoren. Evenmin waardeerde hij het ophitsen van sportploegen alsof het honden waren. Het leidde tot verruwing van de omgangsvormen. Met instemming citeerde hij een in De Eemsbode verschenen parodie op het bekende gedicht ‘De Daad’ van dichter Adama van Scheltema: ‘ Wie zijn het die hun kreten krijschen

Des zondags op het voetbalveld? Wie blaten, blèren als onwijzen Wie juicht en jubelt, schimp en scheldt? Dat zijn de dwepers en de dwazen Dat zijn de ridders in het razen ’ t Is steeds dezelfde, domme kliek Het is ’t publiek’[1093]

De vrije socialisten waren verbijsterd over de enorme toeloop bij sportevenementen; in de jaren twintig kwamen er duizenden mensen op af. In Friesland was vijftien jaar eerder het kaatsen bij arbeiders al zo populair dat er klachten kwamen over de geringe belangstelling om op zo’n zondag naar bijeenkomsten te gaan of om te colporteren.

De beweging bleek niet (meer) in staat te zijn de massa’s op de been te krijgen die sportfestijnen wel trokken. In 1924 schetste Johan Smit (Sappemeer) dit dilemma als volgt: ‘Zondag hadden we hier de groote motorrennen. Twee motorrijwielen tegen elkaar en wie ‘t eerst bij het paaltje is, heeft het gewonnen. Lauwerkrans, zilveren beker, medaille, weet ik wat er al te winnen viel. Maar wel weet ik dat ik even op m’n neus keek dat er tusschen de 3 en 4000 menschen Zondagmiddag in spanning hadden gezeten, wie de gelukkige winnaars zouden zijn. De voetbalsport schijnt iets aan ‘t afzakken en dan vindt men wel weer iets anders uit, waar men de menschen warm voor maakt.

Wanneer we die massa echter vragen mee te helpen voor de komst van een betere maatschappij, dus hun geestdrift en energie te geven voor dingen, die de moeite waard zijn, dan zijn er zooveel als-en en maar-en dat men daar maar van af ziet.’ 109

De buitensporige belangstelling voor voetbal en andere sporten keurde de beweging af. Er was veel tijd en geld mee gemoeid, terwijl de bereidheid om sociale misstanden aan de kaak te stellen en mee te werken aan een betere maatschappij ontbrak. Binnen de anarchistische jongerenbeweging stond sport hierdoor niet in een hoog aanzien. In het Vrije Jeugd Verbond (VJV) deed men soms smalend over het feit dat een groot deel van de jongeren sportte. Hiertegen kwam Derk Ploeger in het geweer. Hij vond voetballen na een week van hard werken in de drukkerij een prettige fysieke bezigheid in de frisse buitenlucht en meende dat daar niets mis mee was. Hij was lid van een voetbalvereniging van geheelonthouders.[1095]

De beweging trachtte geregeld zelf sportverenigingen op te richten, vooral vanuit de groep geheelonthouders. Op deze wijze kon men de jeugd aan zich binden en voorkomen dat zij lid werden van algemene sportverenigingen, waar drankgebruik gangbaar was. De vraag kwam op of er sprake moest zijn van een leeftijdsgrens voor jonge kinderen omdat er ‘grote lichamelijke inspanningen’ werden gevraagd. In sommige plaatsen richtte men revolutionaire sportclubs op met namen als Rode Duivels en Ontwaakt. Dit leidde in De Arbeider tot de opmerking: ‘Gaan we voet-ballend naar de revolutie?‘[1096]

19. De kermis en de bioscoop

De vrije socialisten stonden aan het einde van de negentiende eeuw kritisch tegenover de kermis, wat hun het verwijt opleverde dat ze het volk geen pretje gunden. Ze meenden dat de kermis de mensen geen goed deed. Het wekte dierlijke instincten op. Er was weinig te vinden dat ‘innerlijke bevrediging’ gaf. Acrobaten haalden halsbrekende toeren uit en sloopten hun lichaam. Zingende kinderen werden geëxploiteerd door hun halfdronken vader, terwijl hun moeder geld ophaalde.

Artiesten staakten omdat ze hun loon niet kregen. Veel bezoekers kwamen in de kroegen terecht, waar ze stevig dronken. Kroegentochten leidden tot liederlijk gedrag op straat en brachten de dronkaards in een staat van ontreddering. Om over de vechtpartijen maar te zwijgen. Van de kermis ging een demoraliserende werking uit. Het einde van het liedje was dat er thuis geen geld meer was om te eten en te drinken en dat men waardevolle spullen naar de pandjesbaas moest brengen.‘[997]

Geheelonthoudersorganisaties brachten na 1900 tijdens de kermis boekjes uit waarin gewaarschuwd werd voor de gevolgen van alcoholgebruik. Ze stonden er met een kraampje om water en geheelonthouderslectuur uit te delen. Hun standpunt was dat drank niet thuishoorde op de kermis.

De vrije socialisten waren echter geen voorstander van het afschaffen van kermissen, zoals de christelijken wilden. Zij deelden wel samen de opvatting dat de kermis onwaardig vermaak bood, bandeloosheid tot gevolg had en tot allerlei excessen leidde. De Arbeider meende dat de vieringen van hun christelijke feestdagen niet op een cultureel hoger peil stonden dan de kermissen.[1098]

Wat de vrije socialisten wel konden waarderen op de kermissen waren de bioscoopvoorstellingen die er soms plaatsvonden. De toenemende belangstelling voor het medium film leidde in 1913 in Amsterdam zelfs tot de oprichting van de Roode Bioscoop. De oprichters waren vrije socialisten die in dit medium een belangrijk middel zagen om het vrijheidslievende gedachtegoed te verspreiden.

Een aantal Friezen dat in het bezit was van een fïlmprojector zag wel brood in een rondreizende bioscoop in het Noorden. Los van de vraag of er wel ‘socialistische’ films verkrijgbaar waren, zagen zij een belangrijke rol weggelegd voor de ‘explicateur! Deze voorzag de vertoonde films van uitleg en moest met een beetje handigheid op deze wijze het vrije socialisme propageren. Deze rol werd toebedeeld aan Cees Bonnet. Het grote aantal belangstellenden kocht veel lectuur. De eerste voorstellingen in Beets en Tijnje kregen echter te maken met een verbod door de burgemeester. Ook in Sneek kreeg men geen vergunning. Er zou brandgevaar bestaan, hoewel dit werd weerlegd. De burgemeester voerde ook nog andere argumenten aan, maar deze voorkwamen niet dat er tweehonderd kinderen naar de voorstelling kwamen. De autoriteiten waren echter onverbiddelijk.

Films mochten niet worden vertoond, en de kinderen mochten alleen de platen over de moderne school van Ferrer bekijken.’ 114

Veel films die in de bioscopen draaiden, konden de vrije socialisten niet bekoren. De film ‘De Wapens Neer’ uit 1915, naar het bekende boek van Bertha von Süttner, vormde een gunstige uitzondering. Deze zeer succesvolle film was een aanklacht tegen al wat oorlog was en trok overal in ons land stampvolle zalen. De Vrije Groep in Sappemeer riep per advertentie de arbeiders op naar deze film te gaan. De groep deelde bij aanvang antimilitaristische pamfletten uit aan de bezoekers.

Niettemin werd de ‘lege lol’ die de bioscoop doorgaans bood op dezelfde wijze bekritiseerd als de sport. De vele jongeren die zich slechts interesseerden voor deze zaken kregen het verwijt geen oog te hebben voor de heersende maatschappelijke ellende, laat staan dat ze bereid waren mee te strijden voor een betere samenleving. Bioscopen kregen ook kritiek omdat het commerciële bedrijven waren waarin geld verdienen vooropstond.[1100]

De vrije socialisten waren gekant tegen de centrale keuringscommissie en de plaatselijke toezichtcommissies die in 1925 door de Bioscoopwet in het leven werden geroepen. De mogelijkheid tot censuur beviel ze niet. Nu viel deze maatregel de bioscopen ten deel, maar het opende wellicht ook de deur naar het censureren van toneelgezelschappen, om nog maar te zwijgen van de sprekers uit de vrij-socialistische beweging.[1101]

Slot

De vrije socialisten trachtten eigen normen en waarden te ontwikkelen, waarbij het streven naar vrijheid het sterkst naar voren kwam. Zij deden dit tegen de heersende moraal in, die op tal van terreinen conservatief was en zich vaak niet bepaald vernieuwingsgezind toonde. Dit bracht de vrije socialisten ertoe zich op tal van maatschappelijke terreinen te manifesteren. De eigen verantwoordelijkheid van een ieder om zichzelf te ontwikkelen was daarbij voor hen een norm en een belangrijk uitgangspunt.

Om deze reden betrokken de vrije socialisten hun opvattingen ook op hun persoonlijk leven. Zij trachtten waar mogelijk een eigen levenspraktijk te ontwikkelen. Zo hielden zij zich bezig met tal van onderwerpen, zoals seksualiteit, sekseverhoudingen, opvoeding, onderwijs en gezondheidsvraagstukken. Zij trachtten op deze wijze de idealen van het vrije socialisme zo veel mogelijk voor een deel in het hier en nu te realiseren. Daarin waren zij uiteraard niet uniek; ze maakten deel uit van een bredere progressieve beweging die andere sociale verhoudingen nastreefde.

De opkomst van de moderne massacultuur na de Eerste Wereldoorlog stond voor een deel haaks op de vrij-socialistische strijdcultuur. Dat deze massacultuur slechts vermaak en ontspanning bood, botste met de vrij-socialistische opvatting dat men met een festijn ook de goede zaak moest dienen.

Als stelregel ontwikkelde zich onder de vrije socialisten de opvatting dat ze met nieuwe culturele fenomenen konden instemmen zolang die het aangename met het nuttige verenigden. Dat arbeiders en jongeren in toenemende mate geen boodschap hadden aan het idealistische streven naar betere maatschappelijke verhoudingen en niet bereid waren zich daarvoor persoonlijk in te zetten, stak de vrije socialisten zeer.

Hun oriëntatie raakte gaandeweg steeds meer ethisch gekleurd. In zekere zin vormden de vrije socialisten een elite en ook een zeker geweten binnen de arbeidersbeweging. Dit vanwege de nadruk die ze legden op de persoonlijke ontwikkeling van mensen en hun neiging de zaken zuiver te willen benaderen zonder in (politieke) compromissen te vervallen of het eigen belang voorop te stellen.

Hun streven naar de verheffing van de mensheid maakte dat vrije socialisten sympathiek stonden tegenover progressieve ontwikkelingen en in een aantal opzichten hun tijd zelfs ver vooruit waren.

Desondanks bleven zij ook kinderen van hun tijd, bijvoorbeeld wat betreft de verhoudingen binnen het gezin en de openheid rond seksualiteit. Op 1 mei kleedde men zich in zondagse kleren en wanneer er foto’s werden genomen, zag iedereen er piekfijn uit!

NOTEN

De Arbeider, 1-2-1919, 5-4-1919,17-5-1919.

H10 DE BEWEGING ZIET HAAR BEPERKINGEN ONDER OGEN

Aan het einde van de jaren twintig erkende de beweging dat de maatschappelijke invloed van het vrije socialisme gering was geworden. Ook binnen de arbeidersbeweging zelf kwam men tot deze conclusie. De vrij-socialistische beweging bleef verdeeld en haar krachten waren versplinterd. Toch bleef men onverdroten pogingen ondernemen om tot meer samenwerking te komen. Opnieuw werd aangedrongen op het bewerkstellingen van één landelijke organisatie die één landelijk blad zou uitgeven als eenduidige spreekbuis van de beweging.

De noordelijke groepen speelden in deze discussie een belangrijke rol. De beweging bleef er in vergelijking met andere regio’s naar verhouding sterk, de uitgave van het weekblad De Arbeider getuigde daarvan. De voedingsbodem voor het vrije socialisme bleef aanwezig en de activiteiten van de regionale samenwerkingsverbanden droegen bij aan het voortbestaan van de beweging.

Vooral het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) timmerde flink aan de weg en was een toonbeeld van eendrachtige samenwerking.

Niettemin ontstond in de beweging twijfel over de wijze waarop het vrije socialisme werd gepropageerd, over de standpunten die de beweging had in te nemen en over de vraag hoe men moest omgaan met de onderlinge verdeeldheid.

1. De houding bij verkiezingen

Het verplichtende karakter van het stemmen bleef de vrije socialisten tegen de borst stuiten.

Daarom bleven ze hiertegen ageren. Wie niet ging stemmen, werd vervolgd.

In 1922 lapten al 400.000 kiezers deze stemplicht aan hun laars. De overheid stelde na de verkiezingen alles in het werk om stemweigeraars te vervolgen. De meeste stemweigeraars, en zeker de vrije socialisten onder hen, kregen 50 cent boete of één dag hechtenis. Het ‘niet stemmen’

was voor de vrije socialisten een principiële daad, maar aan het effect ervan twijfelden ze steeds meer.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in Stadskanaal (Onstwedde) was Harm Gerrit Mulder namens een onafhankelijke Volkspartij in de raad verkozen. Hij was aanvankelijk raadslid voor de SDAP, maar raakte daarna overtuigd van het vrije socialisme. In de Friese Zuidoosthoek waren vrije socialisten steeds betrokken gebleven bij lokale verkiezingen. In 1923 behoorden in Opsterland drie van de zeventien gekozen gemeenteraadsleden tot de zogeheten Vrije Lijst. Een van hen werd zelfs wethouder. Naast deze serieuze vorm van deelname aan verkiezingen kwam ook het fenomeen ‘protestkandidaat’ op. Deze methode om de verkiezingen te ridiculiseren, had eerder Domela Nieuwenhuis al geopperd. Dit verschijnsel kreeg in 1921 landelijke navolging met de Amsterdamse Rapaljepartij. Met steun van de Sociaal-Anarchistische Actie (SAA) werd de bekende zwerver en straatfiguur Had-je-me-maar in de Amsterdamse gemeenteraad gekozen. Zo toonden deze vrije socialisten aan dat elke malloot verkozen kon worden in vertegenwoordigende lichamen.[1102]

Jan Bijlstra meende dat deze protestkandidaten verwarring zaaiden en de serieuze wijze waarop de vrij-socialistische beweging opereerde in twijfel trokken. Hij wees erop dat de tactiek van het weigeren om te stemmen ertoe had geleid dat de stemplicht uit de Grondwet was geschrapt. Alleen de opkomst was nog verplicht. Verdere actie zou er wel toe leiden dat er ook een eind zou komen aan de opkomstplicht. Het niet-stemmen bleef de voorkeur houden. In hun antiverkiezingscampagne verbrandden vrije socialisten in Emmer-Compascuum een stembus in de vorm van een Kamerlid. Ook reden ze met een kar door het dorp die werd voortgetrokken door twee arbeiders met een worst voor hun neus waarop zogenaamd een Kamerlid zat. Henk Eikeboom richtte een landelijk Comité van Actie op tegen de stemdwang. Het nodigde niet-stemmers uit zich bij hen aan te melden zodat het Comité kon zorgen voor een collectieve verdediging. In 1925 bleef een op de acht stemplichtigen thuis.2 De rechterlijke macht maakte in die tijd onderscheid tussen gewetensbezwaarden op godsdienstige grondslag en de vrije socialisten. Voortaan kregen alleen de laatsten te maken met een veroordeling. De vrij-socialistische pers merkte sarcastisch op dat anarchisten dus kennelijk geen geweten hadden. Geheel in de lijn van de verwachtingen maakten de rechters de straffen zwaarder, soms tot het tienvoudige van 1919.

Steeds meer stemweigeraars haakten af. Actievoeren tegen de stemplicht werd steeds minder aantrekkelijk. Sam Nijveen vroeg zich in De Arbeider af hoe ze zich nu het beste konden opstellen.

Het was hem gebleken dat er van de tachtig weigeraars in Sappemeer slechts tien waren, onder wie hijzelf, die bereid waren een dag hechtenis uit te zitten.

Zijn vrijwillige gang naar de gevangenis kostte hem meer dan het alternatief, de 50 cent boete, aangezien er een hele arbeidsdag mee verloren ging? De ook uit Sappemeer afkomstige Pieter Bergman meende dat het niet door de beugel kon om vrijwillig naar de gevangenis te gaan. ‘Laat de dienaren van het gezag ons komen weghalen, verzet u zoo lang mogelijk; als alle niet-stemmers zoo hadden gehandeld, dan hadden ze werkelijk hun wil getoond, nu niet.’[1105]

Niet in alle gevallen legden rechters een gevangenisstraf op. Indien een veroordeelde de boete kon betalen, was hechtenis niet toegestaan. Niet-betalen draaide dan uit op een bezoek van de deurwaarder met openbare verkoop van de inboedel als gevolg. Bijlstra meldde dat een aantal vrije socialisten desondanks wel hun straf uitzat. Een agent greep Watse Heeringa vast nadat deze in het stemlokaal zijn stembiljet verscheurde. Hij werd ervan beschuldigd dat hij ‘een voorwerp door de overheid verstrekt van onwaarde [had] gemaakt door verscheuring: Het kostte hem een boete van één gulden of een dag hechtenis. De discussie over welke houding nu de voorkeur had ten aanzien van de stemplicht leverde in de noordelijke beweging geen eenduidige lijn op?

In Schoterland stelden actieve propagandisten als Cees Bosma (Heerenveen) en Siemen Brinksma (Jubbega) zich kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1925 met een serieuze, onafhankelijke lijst. Zij riepen hun achterban op naar de stembus te gaan. Beiden waren tijdens de stakingen eerder dat jaar op de voorgrond getreden. Het vertrouwen dat ze daaraan hadden ontleend leidde tot succes, dat ten koste ging van de SDAP. De verkiezing van een drietal vrije socialisten in de gemeenteraad maakte een einde aan de gezapigheid van de plaatselijke politiek.[1107]

De gekozen vrije socialisten pakten meteen flink uit met hun zogeheten Millioenplan, dat de sociaaleconomische ontwikkeling van de gemeente beoogde. Het ambitieuze plan omvatte onder meer de cultivering van grote stukken heide in Jubbega, het afbreken van krotten en het bouwen van 124 kleine boerderijen op het ontgonnen land. Het ambitieuze plan haalde het niet, na een zeven uur durende tumultueus verlopen raadszitting op donderdag 26 april 1928. Ook de SDAP steunde het niet. Het plan zou onpraktisch en te duur zijn. De verkozen Brinksma en Bosma verweten SDAP-wethouder De Vos vooral dat hij geen enkele poging deed om zich serieus in hun plan te verdiepen, wat hij als socialist toch aan zijn stand verplicht was. Het college van B&W stelde voor de verdere economische ontwikkeling van de gemeente meer vertrouwen in de Heide-Maatschappij en de N.V.

‘De Drie Provinciën: De vrije socialisten waren sceptisch. Cees Bosma was bovendien verbolgen over een schrijven van het college waarin het stelde dat de verpauperde heidebewoners van Jubbega moesten worden ‘gereclasseerd: Nadat bleek dat er voor het plan van de vrije socialisten onvoldoende steun was, trokken ze hun voorstel in.

Het Nooit Meer Oorlog-spandoek van Lolke Bos, zijn partner Maria de Raaf en hun acht kinderen uit Emmer-Compascuum.

Siemen Brinksma lokte verhitte discussies uit en schrok er niet voor terug zijn aanhangers te laten demonstreren in het gemeentehuis om zo zijn argumenten kracht bij te zetten.’

Voorafgaand aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1927 gingen stemmen op in de beweging om deel te nemen met protestkandidaten. De inmiddels in Blaricum woonachtige Cees Bonnet toonde zich daar met zijn pleidooi voor anarchistische kiesverenigingen een voorstander van. In Leeuwarden besloten de vrije socialisten tot deelname aan de Statenverkiezingen. Als vrij-socialistische Statenleden verkozen zouden worden, zouden zij de beweging een financiële impuls kunnen geven door hun presentiegelden te doneren. In Emmer-Compascuum zag Lolke Bos het om deze reden wel zitten om met dergelijke kandidaten te werken. Hij was niet de enige.[1109]

In Leeuwarden kregen aspirant-raadsleden van de AntiStemdwang Partij aanvankelijk ruzie over de vraag wie de lijst moest aanvoeren. De avond dat ze zich presenteerden werd drukbezocht, mede vanwege de aanwezigheid van Bertus Zuurbier, het Amsterdamse raadslid van de Rapaljepartij.

Hun presentatie was een parodie op de gebruikelijke gang van zaken rond de verkiezingen en hoe het er in de vertegenwoordigende lichamen aan toeging. Het leidde tot een vrolijke stemming.

Lijsttrekker Kees van Egten wekte als aspirant-edelachtbare met hoge hoed op de lachspieren, terwijl een andere kandidaat zittend op het podium voortdurend jacht maakte op zekere beestjes op zijn lijf. Na het doornemen van het partijprogramma (men zou niet deelnemen aan beraadslagingen en stemmingen en de verdiensten afdragen) presenteerden de kandidaten zich. De lijstrekker hield zijn mond, zoals hij dat na een eventuele verkiezing in de Staten ook zou doen. Een ander kreeg de lachers op zijn hand met zijn aankondiging dat hij obstructie zou plegen terwijl hij klompen droeg en met een harmonica onder zijn arm liep. De avond verliep in een humoristische sfeer, waaraan Zuurbier het nodige bijdroeg. Met het scanderen van de leuze ‘Kees mot erin!’ besloot men de avond.[1110]

Voor veel vrije socialisten bleef deelname aan verkiezingen een onverkwikkelijke zaak. Het parlementaire systeem was in strijd met het revolutionaire ideaal, het algemeen kiesrecht was niet meer dan een zoethoudertje voor de arbeidersklasse. De Mokergroepen propageerden in hun strijd tegen de staat het in brand steken van stembussen.[1111]

Jo de Haas ging met het kersverse gemeenteraadslid Brinksma in diens café in Jubbega voor een volle zaal in debat over het onderwerp ‘De bevrijding van de arbeiders moet het werk van henzelf zijn.’ De Haas maakte duidelijk dat men de socialistische idealen niet via de parlementaire weg kon realiseren; revolutionaire zelf-actie was noodzakelijk. De praktijk wees volgens hem uit dat wanneer de arbeiders het beter kregen dit remmend werkte op de sociale bewustwording van hun geest. Ze konden wel strijden voor directe verbetering van hun situatie, maar ook dit kon en moest plaatsvinden door een revolutionaire strijdwijze te hanteren. Brinksma was van mening dat het theoretisch allemaal wel klopte wat De Haas vertelde, maar hij wilde op korte termijn lotsverbetering voor de arbeiders zien en niet pas over enkele generaties. Daarmee sloot hij aan bij de Friese traditie die de socialisten al vanaf 1888 succesvol deed deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. In het debat wisten beide partijen elkaar niet te overtuigen. De avond werd afgesloten met een collecte voor in gevangenschap verkerende dienstweigeraars.[1112]

Het feit dat nu in het armste en meest achtergebleven gebied van Friesland vrije socialisten waren verkozen in de gemeenteraad spoorde de overheid aan te investeren in de bevolking. In het kader van volksopvoeding en volksontwikkeling maakte ze geld vrij voor voorzieningen als buurten dorpshuizen, om zo de bevolking minder vatbaar te maken voor de denkbeelden van de vrije socialisten. Sociaal en cultureel werk moest de voedingsbodem voor het vrije socialisme wegnemen.[1113]

Overtuigde vrije socialisten bleven principieel niet stemmen en zij werden voor de kantonrechter gedaagd. Een groep niet-stemmers uit Opsterland liet zijn zaak voor het kantongerecht van Beetsterzwaag waarnemen door Anton Constandse. Rechter baron Van Harinxma thoe Slooten vroeg hem bars of hij jurist of advocaat was. Constandse gaf aan dat dit niet het geval was en daarom mocht hij niet spreken. Constandse beriep zich vervolgens op de wet die het meenemen van een zaakwaarnemer toestond, waarop de baron in grote woede ontstak en de zaal liet ontruimen. De betrokkenen werden bij verstek veroordeeld.[1114]

2. De heroprichting van het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV)

Eind 1927 stelde de Vrije Groep uit Enschede voor met Pasen 1928 een conferentie te houden om opnieuw de oprichting van een landelijke organisatie te bespreken. De groepen opereerden te los van elkaar, wat een verlammende uitwerking had op de slagvaardigheid van de beweging. De behoefte aan een landelijk blad binnen de beweging zou groeiende zijn.[1115]

De oproep vond zoveel weerklank dat al in januari 1928 een conferentie plaatsvond in Amsterdam, met zo’n zestig deelnemers. Onder de aanwezigen waren vooral jongeren. De vergadering stelde een commissie aan om een landelijk congres voor de maand april voor te bereiden. Naast een landelijke organisatie en een landelijk blad moest ook het vraagstuk van de ‘economische organisatie’ op de agenda staan. Albert Zandstra uit Drachten nam namens het Fries Propaganda Comité (FPC) zitting in deze commissie.[1116]

De voorbereidingscommissie stelde een beginselverklaring op voor de nieuwe organisatie. Op het in april 1928 gehouden congres, met ruim tweehonderd deelnemers, ontstond het nieuwe Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV). Men stelde dat de beweging geen maatschappelijk invloed meer had en teerde op haar successen van twintig jaar daarvoor. Waar de beweging eerder wel invloed had, zoals op het terrein van het antimilitarisme, was ze deze kwijtgeraakt. Het terugwinnen van maatschappelijke invloed was belangrijker dan het stichten van een nieuwe organisatie of een nieuw orgaan.[1117]

De gewenste economische oriëntatie van het Verbond leverde de meeste discussie op. De deelnemers aan het congres aanvaardden het standpunt van de klassenstrijd met dien verstande dat de arbeiders zich moesten voorbereiden op de overname van de productie en op bedrijfsbezettingen.

Een meer anarchosyndicalistische oriëntatie, waarin lotsverbetering onder de bestaande kapitalistische verhoudingen een plaats zou krijgen, wees men in meerderheid af. Dit betekende een nederlaag voor de op het congres aanwezige anarchosyndicalisten, van wie Arthur Lehning de belangrijkste woordvoerder was.

Hij pleitte juist voor het aanvaarden van de loonstrijd ‘als een noodzakelijk kwaad onder het kapitalisme! Lehning wees op de samenhang tussen loonstrijd en socialistische strijd. Nu was weliswaar de klassenstrijd aanvaard, maar het werd niet duidelijk hoe deze moest worden gevoerd.

Gelaten constateerde Lehning in De Arbeider dat van dit nieuwe SAV niet de gewenste vernieuwing uitging: ‘Wie de opvattingen in de anarchistische beweging kende, zal dit resultaat niet zoo verrassen. (…) Daarvoor wortelt deze beweging niet meer voldoende in de reële arbeidersbeweging daarvoor heeft zij teveel het contact met de massa verloren. (…) Vernieuwing zal ons inziens ook niet anders tot stand kunnen worden gebracht, dan door de libertaire arbeidersbeweging die niet in de eerste plaats een ideologische, maar een economische strijdorganisatie is, gebaseerd op de realiteit van de kapitalistische maatschappij.’[1118]

Arthur Lehning en ook Albert de Jong stonden in deze periode het zogeheten anarchosyndicalisme voor, zoals dat met name in Spanje vorm kreeg. Naast een grote anarchistisch getinte vakcentrale stond een veel kleinere politieke organisatie van overtuigde anarchisten. Zij waren tevens kaderleden van de vakcentrale. Zo vervulden zij de rol van ideologische waakhond. Beide mannen reorganiseerden nadien in deze richting het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV), een proces dat omstreeks 1930 was voltooid.

3. Discussie over één landelijk blad

De noordelijke groepen liepen niet bepaald warm voor het nieuwe SAV Ze waren het debacle met het oude SAV nog niet vergeten. De noordelijke groepen bleven destijds met een flinke financiële schuld zitten. Van de zes groepen (en de ruim honderd individuele leden) die zich in de eerste weken na de oprichting aansloten bij het nieuwe SAV was de Vrije Groep Tijnje de enige uit het Noorden.[1119]

Met de totstandkoming van het nieuwe SAV laaide de discussie over een landelijk blad opnieuw op.

Wolter Wolters stelde op het congres namens de exploitatiecommissie van De Arbeider geen toezegging te kunnen doen over het afstaan van ruimte in het blad, al stond het blad uiteraard open voor berichten van het Verbond. Aangezien het SAV niet over geld beschikte voor een eigen blad maakte het voorlopig gebruik van de gastvrijheid van De Arbeider. Later nam men het besluit samen te werken met het door Anton Constandse geredigeerde Opstand (de opvolger van Alarm).

De Haagse afdeling van het SAV nam dit tweewekelijks verschijnende blad over. Het uitgeven van Opstand zou worden gestaakt als het SAV zelf een orgaan op de markt zou brengen.[1120]

In januari 1929 stond opnieuw een congres gepland, waar de discussie over een nieuw landelijk blad prominent op de agenda stond. Het SAV had een fonds ingesteld om geld te werven voor dit doel, maar het benodigde bedrag van 1000 gulden was bij lange na nog niet gehaald. Vandaar dat men aansluitend op het congres een bijeenkomst belegde met de groepen rond de twee belangrijkste vrij-socialistische bladen in ons land, De Vrije Socialisten De Arbeider. De beide bijeenkomsten leverden een commissie op die de mogelijkheden van samenwerking tussen De Vrije Socialisten De Arbeider moest onderzoeken, meldde Jan Bijlstra in De Arbeider. Over het congres was hij niet tevreden. De deelnemers uitten kritiek, maar droegen weinig oplossingen aan. Velen van hen lieten nadien niets meer van zich horen.[1121]

Ondertussen zat Gerhard Rijnders, redacteur van De Vrije Socialist, niet stil. In de aanloop naar de heroprichting van het SAV formeerde hij een Landelijk Verbond van Groepen rond De Vrije Socialist.21 Vervolgens weigerde hij artikelen op te nemen van de initiatiefnemers van het SAV. Bij de heroprichting van het SAV liet hij zich kritisch uit over de plannen van de groep rond Constandse: ‘Dat wij twee bladen hebben, waarvan één nog tweemaal per week verschijnt, dat wij een landelijke organisatie van anarchisten hebben: dat die organisatie met Paschen een congres houdt, dat alles wordt door deze vrienden straal genegeerd.’ Daarmee volgde Rijnders dezelfde tactiek als in 1923 bij de oprichting van het oorspronkelijke SAV. Ook toen trachtte hij vanuit een zogenaamde bestaande landelijke organisatie zowel zijn eigen positie als die van De Vrije Socialist binnen de beweging te versterken.[1123]

Het lukte Rijnders opnieuw de beweging flink in beroering te brengen. In februari 1929 stelde hij voor De Vrije Socialist, De Arbeider, De Syndicalist (het blad van de NSV) en De Fakkel (het orgaan van het syndicalistisch overheidspersoneel) samen te voegen tot één blad. Hij hield de beweging een flinke worst voor door de bewering dat dit nieuwe blad tweemaal per week zou kunnen verschijnen in een hoge oplage van maar liefst vijfduizend exemplaren. Op deze wijze plaatste Rijnders zichzelf centraal in de discussie.[1124]

Bijlstra liet meteen weten dat hij er voor de beweging weinig goeds van verwachtte. De redactie van De Arbeiderwees het plan van Rijnders af gezien de eerdere ervaringen met hem. Wolter Wolters meende: ‘Als ’t belang van de propaganda het eischt, geven we ‘De Arbeider’ prijs, maar zoolang we dat niet inzien blijft het blad in onze handen.’24 De Vrije Groep Emmer-Compascuum vond echter dat de exploitatiecommissie van De Arbeider haar volle medewerking moest verlenen aan het streven de vrij-socialistische bladen samen te laten gaan. Bijlstra meende dat het fusieplan alweer van de baan was nadat Rijnders in De Vrije Socialist opnieuw zijn pijlen had gericht op De Arbeider. Rijnders stelde dat Bijlstra een persoonlijk belang had bij het noordelijk weekblad, omdat hij het blad drukte bij drukkerij Volharding.

Bovendien zou de overname van andere bladen in de loop der tijd door De Arbeider (het land-arbeidersblad De Landman, De Vrije Samenleving en het Twentse Recht door Zee) het werk van Bijlstra zijn geweest. De Arbeider veroordeelde deze uitspraak van Rijnders als ‘schunnig! Rijnders wist dat de uitgave van het blad berustte bij een exploitatiecommissie waarin verschillende Vrije Groepen vertegenwoordigd waren. Volgens Bijlstra diende Rijnders zich af te vragen: ‘Hoe komt het toch dat ik met zo vele kameraden in de anarchistische beweging overhoop ben komen te liggen?’[1126]

Bijlstra vond dat de karakters van de vier bladen die voor de fusie in aanmerking kwamen te ver uiteen lagen. Hij kreeg hierin steun van Wolter Wolters, die als voorzitter een voorname rol vervulde in de exploitatiecommissie van De Arbeider. Wolters meende dat De Arbeider reeds een landelijk blad was geworden na de fusie met De Vrije Samenleving. De nieuwsvoorziening uit de regio’s Twente en Noord-Holland getuigde daarvan. Een fusie met De Vrije Socialist achtte hij onverantwoord gezien de stijl-en sfeerverschillen tussen beide bladen. Waar De Arbeider betiteld werd als bezadigd en kalm, achtte hij De Vrije Socialist een smakelijk maar oppervlakkig blad waarin politieke tegenstanders consequent werden afgemaakt. Dit laatste was voor De Arbeider onacceptabel. Bovendien wees Wolters erop dat de fusies waarbij De Arbeider betrokken was steeds voor een verlies aan abonnees hadden gezorgd, terwijl de samenwerking doorgaans moeizaam verliep. Hij stelde voor een nieuw landelijk blad te starten dat moest trachten nieuwe lezersgroepen aan zich te binden. Wolters benadrukte dat het belang van de vrij-socialistische propaganda uiteindelijk uitsteeg boven dat van De Arbeider, maar dat dit punt tot dusver niet was bereikt. De Arbeider bleef dus in handen van de noordelijke groepen.[1127]

Anton Constandse betreurde deze stellingname van De Arbeider, maar toonde gezien het optreden van Rijnders eveneens begrip voor de noorderlingen. Rijnders stelde zich op als feitelijke eigenaar van De Vrije Socialist. Verdere besprekingen zouden slechts leiden tot haarkloverij. ‘Laten we eindelijk de knoop doorhakken en ons allen achter De Arbeider scharen. (…) De beweging in Holland heeft een krant noodig - de eenige die onze inzichten kan verbreiden is thans De Arbeider (…).‘[1128]

Het fusieplan was daarmee van de baan. Bé Meijer verklaarde dat het congres van het syndicalistisch overheidspersoneel (uitgever van De Fakkel) niettemin had ingestemd met het fusieplan. Dit was mede ingegeven door de aantrekkelijkheid van zo’n blad, dat in vergroot formaat tweemaal per week zou verschijnen tegen een lagere abonneeprijs. Meijer was voorstander van één landelijk blad, maar moest erkennen dat de tijd daar nog niet rijp voor was. Het congres van het NSV wees de fusie van De Syndicalist met de vrij-socialistische bladen met bijna algemene stemmen van de hand omdat die bladen te weinig aandacht besteedden aan de vakbondsstrijd en de vakbeweging. Fusie zou ook het samengaan van de betrokken organisaties noodzakelijk maken.[1129]

Bart Haan constateerde nuchter dat de houding van Rijnders toch als bekend kon worden verondersteld. De kameraden uit Holland vonden De Arbeider nu eenmaal te provinciaal. Volgens hem was er dus maar één mogelijkheid en dat was toetreden tot de exploitatiecommissie van De Arbeider. ‘SAV-groepen, sluit u aan en u hebt een landelijk blad.’ Dit gebeurde echter niet Het SAV

kwam maar moeizaam van de grond. In Veendam kwam een kleine afdeling tot stand, maar een maand later werd de Groep Haarlem alweer opgeheven aangezien het doel, een betere organisatie van de beweging, op geen enkele manier was bereikt.[1130]

4. De landarbeidersstaking van 1929

De invloed van het vrije socialisme binnen de arbeidersbeweging was aan het einde van de jaren twintig gering geworden. De beweging was ook in deze periode verdeeld over de kwestie van de vakbeweging. Die werd vereenzelvigd met loonstrijd, en dat kon voor velen niet door de revolutionaire beugel. Loonstrijd deed men af als reformistisch. Het nauw aan het vrije socialisme verwante NSV bleef binnen de beweging omstreden en kalfde zelf als organisatie steeds verder af.

Het revolutionaire elan was eind jaren twintig grotendeels weggeëbd. Stakingen die moesten uitmonden in een algemene werkstaking die uit kon groeien tot een sociale revolutie leken verder weg dan ooit. De arbeidsverhoudingen werden meer en meer gereguleerd door een overlegmodel tussen overheid, werkgevers en werknemers. De vrije socialisten wensten hierin geen rol te spelen en ook de anarchosyndicalisten waren slechts in beperkte mate bereid hieraan deel te nemen, als ze al als gesprekspartner werden erkend.

In het Noorden domineerde de moderne vakbeweging de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden. Dit bleek in het voorjaar van 1929 toen het in OostGroningen opnieuw tot een massale staking in de landbouw kwam. Het zou de grootste en langdurigste landarbeidersstaking worden die ons land ooit heeft gekend. De landarbeiders verdienden in het Oldambt met ongeveer twaalf gulden al een aantal jaren een erg laag, zo niet het laagste weekloon in de Nederlandse landbouw. De armoede vertoonde er een negentiende-eeuws karakter en maakte het noodzakelijk dat zowel mannen als vrouwen op het land werkten. De kinderen bleven geregeld weg van school om mee te werken op het land.

Daartegenover stond een kaste van rijke herenboeren die erop vertrouwde dat haar kapitaal ervoor zorgde dat ze over de langste adem zou beschikken wanneer het tot arbeidsconflicten zou komen.

De boeren beschouwden de arbeiders als minderwaardig en vernederden ze zelfs. Er waren boeren die er niet voor terugschrokken hun arbeiders een schop onder de kont te geven wanneer zij het werk niet naar hun zin verrichtten.”

Na een aantal jaren van relatieve rust trachtte het NW in 1929 een loonsverhoging van 15 procent af te dwingen. De boeren gaven geen cent toe. Zij beantwoordden deze looneis met collectief ontslag voor alle arbeiders die aangesloten waren bij de moderne landarbeidersbond. Daarop riep het NW

per 1 mei een staking uit, waarvoor het de weerstandskassen opende. De strijd zou met ‘de handen in de zakken’ gevoerd moeten worden. In De Syndicalist liet Henk de Groot sr. zich kritisch uit over dit voorspel van de staking. De Groot was voorman van de syndicalistische landarbeiders in Woldendorp, de enige groep landarbeiders die was aangesloten bij het NSV Hoewel hij de loonactie als zodanig steunde, vond hij het bezwaarlijk dat deze niet was uitgegaan van de arbeiders zelf. Hij vreesde dat dit zijn weerslag zou hebben op de benodigde strijdlust Daarnaast vond hij het ‘bedenkelijk’ dat de stakingsoproep was uitgegaan van de leiding van de moderne NW-bond én een aantal communisten. De communisten maakten de modernen voorheen uit voor ‘gele verraders,’

maar zetten zich nu in om een eenheidsfront ‘in elkaar te knutselen! Met behulp van intimidatie en leugentjes won men leden voor de moderne bond, die hierdoor flink was gegroeid. Het tijdstip waarop de staking werd uitgeroepen, achtte De Groot ongunstig. Het was niet de eerste maal dat hij hierop wees. Begin mei was het land doorgaans bezaaid ‘en het koren kan trots de strijd der arbeiders best groeien! Daarmee was de schade voor de boeren dus kleiner dan op een ander tijdstip mogelijk zou zijn geweest, zoals in de oogstmaand augustus’ 31

De staking ging vlot van start, maar zonder steun van de christelijke bonden. Zij veroordeelden de actie. Veel ongeorganiseerden gaven wel gehoor aan de oproep en legden het werk neer, waardoor binnen drie weken al 3700 landarbeiders (waaronder elfhonderd vrouwen) in staking waren. De niet-aangesloten stakers kregen een uitkering van de moderne bond, maar deze bedroeg de helft van de steun die voor NW-leden gold. Op deze wijze probeerde het vakbondsbestuur de ongeorganiseerden alsnog tot aansluiting bij de moderne bond te bewegen. Tegelijkertijd maakte de voorzitter van de bond, Jan Hilgenga, de ongeorganiseerden uit voor verraders die altijd de werkgevers steunden.

Dit terwijl ruim een derde van de uiteindelijke vijfduizend stakers uit ongeorganiseerden bestond?32

De boeren beschouwden de staking als een machtsstrijd. De kapitaalkrachtigen onder h^n grepen de staking aan om over te gaan tot versnelde mechanisering. De overheid reageerde met een beproefd middel, namelijk versterking van de marechaussee in OostGroningen op een schaal die nog niet eerder was vertoond bij stakingen van landarbeiders. Verschillende gemeenten trachtten de staking al in de kiem te smoren. Diverse bestuurders waren zelf afkomstig uit het boerenbedrijf, zoals burgemeester Roelofs van Finsterwolde. Hij bezat ter plaatse een boerderij waar ook werd gestaakt In de dorpen waar het werk was neergelegd, riepen burgemeesters prompt een verbod uit op demonstraties en op het posten van stakers tegen geronselde onderkruipers. Deze verdienden fabelachtige lonen van soms wel 6 gulden per dag, naast kost en inwoning. Het waren niet alleen arbeiders van christelijke huize (voorzien van oranje strikjes en het Wilhelmus zingend) die optraden als stakingsbrekers, maar ook veel Duitsers. Onder deze Duitse vrijwilligers bevonden zich veel studenten en leden van paramilitaire fascistische groepen als de Stahlhelm. Voor hen ging het om de strijd tegen het socialisme.[1134]

De staking verhardde snel, vooral door toedoen van het brute optreden van de marechaussee, die te paard de stakers opjoeg alsof het wilde dieren waren. Boeren bewapenden hun onderkruipers om postende stakers te verjagen, wat de autoriteiten oogluikend toestonden. Op 28 mei liep een klopjacht van de marechaussee in Finsterwolde compleet uit de hand, ‘s Avonds ontstond bij hotel De Unie een volksoploop toen twee onderkruipers arriveerden onder begeleiding van twee marechaussees. Zij kregen het nodige toegeschreeuwd, maar dit leidde toen nog niet tot schermutselingen. Later op de avond gebeurde dit wel. Een groep stakers uit het naburige Beerta kwam naar het dorp vanwege het bericht dat in Finsterwolde onderkruipers waren gearriveerd. Een wachtmeester van de marechaussee die in de deuropening van het hotel stond, kreeg een stuk hout of een steen in z’n gezicht en gelastte de menigte uiteen te gaan. Daar gaf men geen gehoor aan en nadat enige ruiten van het hotel waren gesneuveld, greep de politie in. Zes man te paard en acht te voet trokken de sabels uit de schede en de revolvers uit de holsters. Slaand en schietend baanden zij zich een weg door de menigte en joegen deze alle richtingen op. De oudste dochter van vrije socialist Hendrik Meidenkamp, Geertruida (Truutje of Trui), kwam net van haar avondclub op de lagere school, waar ze leerde handwerken: ‘Ik wandelde van school naar huis toen ik langs De Unie kwam, schuin tegenover het gemeentehuis. Het was allemaal politie. Mijn vader heeft me toen onmiddellijk naar huis gestuurd, we woonden toen aan de Meijerslaan in Finsterwolde. We waren allemaal verschrikkelijk bang. Later zei hij nog tegen me: ‘Ze hebben die agenten eerst dronken gevoerd.’ Het was een verschrikkelijke tijd. De landarbeiders werden gewoon vernederd door ‘de dikke boeren.’ Meidenkamp meldde in De Arbeider dat het verschrikkelijk was hoe de politie had huisgehouden. Ze ontzagen niemand.[1135]

De marechaussee schoot die avond willekeurig op stakers en omstanders. De 31-jarige groenteventer Eltjo Siemens, die zich in het tumult in een winkel had verscholen, werd in zijn buik geraakt. De dag erna overleed hij aan zijn verwonding in het ziekenhuis van Winschoten.

Ongeveer duizend landarbeiders woonden zijn begrafenis bij. De burgemeester verleende hiervoor een ontheffing op het samenscholingsverbod. Op zijn graf kwam later een monument met de volgende tekst:

Het smart’lijk offer hier gebracht,

zal als een bitt’re naklank kliffen

Aan ‘t loongeding als droeve klacht,

Ten allen tijd geboekstaafd blijven.

Terwijl wij streden met zijn allen,

Voor iets meer gezinsgeluk

En daarbij hielden voet bij stuk

Is hij door doode’lijk schot gevallen.[1136]

Men kondigde een kleine staat van beleg af waarbij samenscholingsverboden en uitgaansverboden van kracht werden. Toch breidde de staking zich nog verder uit. Op grond van Kamervragen van J.H. Schaper (SDAP) kwam er een gerechtelijk vooronderzoek naar de toedracht van het overlijden van Siemens. De districtscommandant van de marechaussee liet de commissaris van de Koningin weten: ‘(…) Wanneer men uit donkere nauwe lanen met stenen wordt bekogeld, kan ik mij begrijpen, dat men in bepaalde gevallen voor zijn eigen veiligheid gebruik maakt van de vuurwapens vooral als men alleen is en men weet, dat men een communistische c.q. anarchistische bevolking tegenover zich heeft, die tot alle wreedheden in staat is. (,..)Als de stakers en c.s. zich ook dien avond gehouden hadden aan het bevel van hun leiders de strijd te voeren met de handen in den zak, dan hadden de onaangename gebeurtenissen niet plaatsgevonden.’[1137]

De marechaussee wees alle verantwoordelijkheid van de hand. Het onderzoek was zeer omstreden, aangezien alleen lokale hoogwaardigheidsbekleders werden ondervraagd. Onder hen bevond zich burgemeester Roelofs, die hoogstpersoonlijk opdracht had gegeven het oproer bij hotel De Unie uiteen te slaan. Van de ooggetuigen werd niemand gehoord. Verschillenden van hen wisten te vertellen dat Siemens van korte afstand bewust was neergeschoten door een marechaussee die was doorgedraaid. Ook twee anderen liepen schotwonden op. Het verhaal deed de ronde dat de wetsdienaren gedronken hadden. De vrije socialisten spraken van ‘wettelijk gesanctioneerde terreur’

De marechaussees traden voortdurend hardhandig en provocerend op. ‘Wanneer je met een paar man metje fiets aan de kant van de weg stond te praten, kwamen ze te paard op je af en deden niets anders dan de paarden steeds meer naar je toe dringen. Op het laatst moest je wel maken datje weg kwam om te voorkomen datje fiets in elkaar werd getrapt. Ze deden dat natuurlijk met de bedoeling dat je een grote bek zou geven. Dan was er aanleiding om er op los te slaan.’[1138]

De uitkomst van het onderzoek stond al bij voorbaat vast. De procureur-generaal bij het gerechtshof in Leeuwarden concludeerde in zijn omvangrijke rapport dat de marechaussee geen blaam trof en haar zeer zware taak naar behoren had vervuld. De minister nam deze conclusie na ‘ernstige bestudering’ over, op grond waarvan De Syndicalist zich afvroeg welke beul zijn eigen schuld vaststelde. Ook De Arbeider keurde het optreden van de marechaussee op cynische wijze af.[1139]

Het blad besteedde de nodige aandacht aan de staking. Hendrik Meulenkamp uit Finsterwolde meende dat de vrije socialisten zich solidair dienden te verklaren met de stakers. Dit (en niet de loonsverhoging) was ook de reden dat de ongeorganiseerde landarbeiders in Finsterwolde zich aansloten bij de staking. De vrije socialisten dienden zo nodig de strijdlust hoog te houden. Nu de landarbeiders in staking waren, moesten de vrije socialisten hen vertrouwd maken met hun inzichten. Er diende gestreden te worden tegen de loondienst zelf. Het land behoorde aan de landarbeiders! Jan Bijlstra moedigde deze opstelling aan in De Arbeider.[1140]

Meulenkamp zelf trad in Finsterwolde op als leider van het Stakingscomité namens de ongeorganiseerde stakers, maar hij was de enige uit de vrij-socialistische beweging die als zodanig actief was. Uiteraard staakten er vrije socialisten mee. Was het niet om enige verbetering af te dwingen, dan wel uit solidariteit met hun medelandarbeiders. Om deze reden staakten ook de syndicalisten uit Woldendorp mee, hoewel zij door de stellingname van De Groot sceptisch waren over het welslagen van de strijd. In de stakingsleiding waren zij niet vertegenwoordigd, ook omdat de modernen van de NW hen niet voor vol aanzagen.[1141]

Havenarbeider Remco Tamminga liet weten niets in de staking te zien en deed de stakingsleiding af als ‘bondsbureaucratie! Hij verkocht zijn arbeidskracht zo duur mogelijk en als hij vakantie wilde dan werkte hij gewoon niet (en dan hoefde hij ook geen loon). Hij verwoordde het aloude individueel-anarchistische standpunt. Jan Bijlstra deelde zijn opvatting niet. Wie kon zich een dergelijke houding nog veroorloven zonder ontslagen te worden? Het kwam juist aan op het voeren van gezamenlijke strijd. Daar hoefde men niet op neer te kijken. Vertrouwen in de arbeiders was van belang. En juist dit vertrouwen was Tamminga kwijtgeraakt.[1142]

Anderen bekritiseerden de ‘moderne’ wijze van strijd voeren, namelijk met de handen in de zakken, terwijl de leiders vergaderden met de boeren. Dit was niet de wijze waarop vrije socialisten de strijd wensten aan te gaan. Waar waren de verantwoordelijkheid, het initiatief, de moed, de durf en het inzicht van de arbeiders zelf in deze staking? Ze gedroegen zich als leeuwen in een kooi.[1143]

Anton Constandse schreef een hoofdartikel voor De Arbeider waarin hij de achtergronden van de strijd analyseerde. Hij constateerde dat het platteland niet in staat bleek de qua omvang groeiende bevolking een bestaan te verschaffen, waardoor de trek naar de steden zou blijven bestaan. De toenemende mechanisering in de landbouw zou steeds meer arbeidskrachten overbodig maken. Het perspectief van de landarbeider was dus gering. Als landarbeiders ai opklommen tot pachter of kleine boer, dan kregen ze te maken met hoge huren en hypotheken. Het zou slechts een minimaal inkomen opleveren. Constandse meende dat men de landarbeiders moest oproepen de grond te onteigenen om deze vervolgens in gemeenschappelijk bezit te bewerken. Zo’n strijd zou op steun moeten kunnen rekenen van de arbeiders in de steden.[1144]

Bijlstra meende dat de zienswijze van Constandse niet kon inhouden dat landarbeiders af zouden moeten zien van elke strijd die niet de vernietiging van het kapitalisme beoogde. Het voorkómen van ergere uitbuiting was een afdoende reden om in actie te komen. Zo verwierven de arbeiders de eigenschappen die nodig waren voor de grote strijd om tot het socialisme te komen.

Met deze boodschap colporteerden de noordelijke vrije socialisten halverwege augustus 1929, met een speciaal aan de staking gewijde editie van De Arbeider. Daarin stond ook het artikel van Constandse. Voor deze grote tocht van het NPC was een reisschema opgesteld dat de deelnemers langs een aantal dorpen voerde met als doel ervoor te zorgen dat plaatselijke vrije socialisten zich aansloten. De opkomst viel met slechts twaalf deelnemers tegen. Wel verkochten ze in Finsterwolde en Beerta alle vierhonderd bladen.[1145]

Aan het begin van de oogsttijd willigden 140 boeren met veelal kleinere bedrijven de eisen van de stakers in. Daar bleef het bij. Pas begin oktober 1929 accepteerden de overige boeren een loonsverhoging van 10 procent, maar die werd pas van kracht in 1930. De NVV drong er meteen op aan dit bod te aanvaarden en maande de stakers het werk te hervatten. Dit bod hadden de stakers echter in augustus al massaal afgewezen! Met 1886 tegen 336 stemmen kozen zij er toen voor om door te staken. Ze bleven vasthouden aan de eis van 15 procent loonsverhoging, en wel vanaf 1929.

Een staker uit Finsterwolde (waarschijnlijk Meidenkamp) stond volledig achter dit besluit. Hij had gehoopt dat de overige leden van het NVV de staking niet alleen financieel zouden steunen, maar ook zelf tot staking zouden overgaan. Dat deden zij echter niet. De staker sprak ook de verwachting uit dat bij een volgende staking radicalere eisen zouden worden gesteld: ‘Wij vragen geen paar centen loonsverhoging, maar we willen de volle opbrengst van ons werk. Daar hebben we recht op.

Dus arbeiders, strijdt met ons voor een mooiere en betere maatschappij, waarin ieder de middelen bezit om als mensch te kunnen leven. De handen aan de ploeg en meegewerkt aan de anarchie.‘[1146]

Ondanks de uitkomst van de stemming onder de stakers besloot het landelijk hoofdbestuur van de NVV-Landarbeidersbond de staking in oktober te beëindigen. De bond stopte de steunuitkeringen.

Dit besluit verdedigde het bestuur op een drietal vergaderingen, maar er werd niet opnieuw over gestemd. Voorzitter Hiemstra kreeg de wind van voren omdat de stakers het nieuws van de opheffing van de staking in de krant hadden moeten lezen. De laatste vergadering, voor de leden uit Noordbroek, Finsterwolde, Nieuwolda en Midwolda, eindigde in een bestorming van het podium door woedende arbeiders. Slechts één afdeling steunde het besluit van het NW-bestuur, maar de staking was gebroken. Zo’n tweeduizend onderkruipers hadden inmiddels de oogst voor de rijke herenboeren binnengehaald.[1147]

Jan Bijlstra sprak in De Arbeider zijn verbijstering uit over deze gang van zaken: ‘Dit overtreft de bestuurdersoppermacht en leiderswillekeur van de moderne vakbeweging tot dusver.’ Een dergelijk optreden maakte de arbeider volslagen onmondig, meende het blad. Het vergeleek de stakingsleiding met een stel dictators die de wet aan de landarbeiders voorschreven. Constandse beschuldigde het NW ervan met de belangen van de stakers te hebben gesold. Met hun steungelden stonden zij machteloos tegenover het grootkapitaal: ‘Mijns inziens is het onverantwoordelijk, zulke zware offers van arbeiders te vragen voor loonacties, die hun algemene toestand niet verbeteren, en is het nutteloos het bestaan van de bonden te rekken. De revolutionaire strijd maakt van het bedrijf zelve de ware organisatie; ze heeft geen onderhandelaars en zaakwaarnemers noodig.’

Constandse roerde hiermee een teer punt aan, waarmee ook de vrij-socialistische beweging zelf worstelde tijdens deze staking. De beweging was nauwelijks in staat gebleken enige activiteit in het stakingsgebied te ontplooien, laat staan dat zij enige invloed had kunnen uitoefenen op het verloop van de staking. Het NPC had in eerste instantie wel toestemming gekregen voor een openluchtbijeenkomst in Finsterwolde, waar Constandse zou spreken, maar de bijeenkomst werd uiteindelijk verboden. Bijlstra klaagde in De Arbeider dat hij enige weken geen berichten van geestverwanten uit het stakingsgebied had ontvangen. De staking maakte duidelijk dat het de modernen waren die een aanzienlijk deel van de landarbeiders wisten te organiseren, al was dit in OostGroningen vooral gelukt doordat communisten zich inspanden om honderden leden voor de bond te werven.[1148]

5. Onenigheid bij de voormannen

De propagandatocht van het NPC door het stakingsgebied vormde aanleiding voor ontstemming bij enkele Groningse voormannen uit de beweging. Dat slechts twaalf personen aan deze tocht aan OostGroningen hadden deelgenomen, veroordeelde Bijlstra al meteen als ‘niets anders dan eigen laksheid verbergend De geringe deelname zat ook Binne Herder hoog. Herder gold in deze jaren als ‘de ziel van het NPC aangezien hij een sterke voortrekkersrol speelde in deze organisatie.

In De Arbeider luchtte hij zijn hart over de vele afwezige kameraden. Zij waren ‘kleinzieligen die hun laksheid willen verbergen achter schijnargumenten.’ Het nummer van De Arbeider waarmee zij colporteerden, bevatte het al gememoreerde artikel van Anton Constandse waarin deze pleitte voor het voeren van revolutionaire strijd. De bijdrage van Constandse ging vergezeld van een redactionele toevoeging van Jan Bijlstra, die de loonstrijd van de landarbeiders wel positief waardeerde. Van Constandse was bekend dat hij van loonstrijd en vakbonden niets moest hebben.

Bijlstra weersprak deze opvatting niet, maar toonde wel begrip voor de loonstrijd van de landarbeiders.[1149]

Dat men in dit colportagenummer twee opvattingen verkondigde, was voor een aantal vrije socialisten reden geweest niet deel te nemen aan de tocht. Onder hen bevond zich Sam Nijveen, die al twintig jaar actief was in de Vrije Groep Sappemeer. Nijeveen, die met zijn broer Moos een vishandel dreef en ook op kermissen stond, maakte deel uit van de exploitatiecommissie van De Arbeider. De broers waren van Joodse afkomst. In De Arbeider bekende hij openhartig dat hem de laatste tijd de lust ontbrak om met lectuur op pad te gaan. Hij wees op de chaotische toestand in de beweging en de grote interne verdeeldheid. ‘Het omverhalen en neerhalen door de één wat met veel moeite door een ander wordt getracht op te bouwen, dit schijnt een ongeneeslijk ziekteverschijnsel te zijn in onze beweging.’ Nijveen haalde het bewuste nummer van De Arbeider aan om de door hem bedoelde tegenstrijdigheden te illustreren: Constandse stelde dat verbeteringen binnen het kapitalisme niet mogelijk waren, terwijl Bijlstra het tegenovergestelde standpunt innam. ‘Zoolang het niet mogelijk is in de vrij-socialistische beweging een eenigszins omlijnde zienswijze, een algemeen platform te verkrijgen waarop onze algemene propagandastrijd is gebaseerd, behouden wij het recht voor ons afzijdig te houden, waar het betreft werken tegen onze zienswijze in.’ Nijveen vroeg zich af of hij onder deze omstandigheden wel actief kon blijven.[1150]

Ook Drewes Poelstra wees in het blad op de tweedracht. Net als zijn vriend Nijveen was hij een oudgediende in de Vrije Groep Sappemeer en lid van de exploitatiecommissie van De Arbeider. Hij dreef de winkel GB (Gemeenschappelijk Bezit) in Sappemeer, die aangesloten was bij de GGB. Hij meende dat het plaatsen van redactionele onderschriften bij artikelen in De Arbeider weliswaar lijn gaf aan de inhoud van het blad, maar dat daar niets van terechtkwam als in het bewuste colportagenummer voor-en tegenstanders van de vakbeweging aan het woord kwamen. ‘En dat dus de boerenarbeiders van Finsterwolde en omstreken daar al hun vertrouwen op moeten stellen zonder pogingen in ’t werk te stellen om ook direct wat meer levensgenot te krijgen,’ ging er bij hem niet in. Poelstra meende dat van dergelijke tegengestelde opvattingen geen propagandistische waarde uitging. De stakende landarbeiders waren er niet bij gebaat.[1151]

Bijlstra merkte naar aanleiding van deze twee bijdragen op dat De Arbeider nu eenmaal verschillende inzichten over de te voeren strijd bevatte. Dit verschil van inzicht bestond steeds in de beweging, ook in de Vrije Groep Sappemeer. Het uitgangspunt van het blad was dat allen zoveel mogelijk aan het woord dienden te komen. ‘Aan geen enkele anarchist, die op redelijke wijze voor zijn inzicht wil getuigen, wenschen wij daartoe de gelegenheid te onthouden. Al sluit dit natuurlijk niet uit, dat wij, waar ons zulks wenschelijk voorkomt, onze meening daar tegenover plaatsen. Wil men dat De Arbeider niet langer aldus wordt geredigeerd, dat men het zegge. Geen ogenblik zullen we in dat geval aarzelen, onze ‘junctie’ aan anderen over te dragen?’

Bijlstra meende dat moedeloosheid Nijveen onbillijk maakte. Hoewel de onderlinge verstandhouding beter kon, was het beslist niet zo dat men elkaar bestreed op leven en dood. Als voorbeeld haalde Bijlstra het prachtige werk aan van het NPC, waaruit eensgezindheid en kameraadschap bleek, “n Klein beetje meer waardering voor het werk van degenen, die nog wel lust gevoelen voor de anarchistische propaganda werkzaam te zijn, lijkt me bij jou heusch niet overbodig, Sam.‘[1153]

Binne Herder sloot zich aan bij Bijlstra en vond de redenen van Nijveen en Poelstra om thuis te blijven niet overtuigend. Hij verdacht beide heren ervan geen zin te hebben gehad in een urenlange fietstocht om daarna ook nog te moeten colporteren. Als dezelfde bladen bij hen thuis verkrijgbaar zouden zijn geweest voor belangstellenden, dan hadden beiden er vast geen punt van gemaakt.

Herder bevestigde dat in het verleden meningsverschillen ook in De Arbeider aan de orde kwamen.

‘Maar beste Nijveen, ‘t is goed dat ik het beter weet, anders zou ik denken dat jij nog een groene was,’ sneerde Herder. Juist kameraadschap kenmerkte de bewegingsactiviteiten van de laatste jaren, meende Herder. Toch stonden ook hem de gewraakte uitspraken in het colportagenummer van De Arbeider tegen. Er stak echter geen kwaad in zolang verschil van mening niet ontaardde in hatelijkheden en de betrokkenen bereid waren elkaar iets toe te geven. Het belangrijkste was ‘als de menschen maar lezen willen besloot de nuchtere Herder zijn bijdrage.[1154]

Poelstra kwam nogmaals op de zaak terug. Hoofdzaak was dat er in de beweging meer eenheid van optreden en kameraadschap zou komen. Herder kreeg de vraag of hij wel voldoende zijn oor te luisteren legde bij geestverwanten die de beweging hadden verlaten en of hij wel stilstond bij de vraag hoever de invloed van het vrije socialisme nog reikte in de vakbeweging en daarbuiten. In hetzelfde kader stelde Poelstra het dalende lezerstal van de vrij-socialistische bladen aan de orde en het gegeven dat de moderne vakbeweging ook vrije socialisten opslokte. Dit alles zou Herder toch ook tot nadenken moeten stemmen, meende Poelstra.[1155]

Herder ging niet in op deze vragen. Hij herhaalde zijn standpunt dat verschil in opvatting geen gevaar voor het propagandistische werk hoefde op te leveren zolang dit gebeurde in een kameraadschappelijke sfeer. Het was niet de bedoeling onbewuste volgelingen te kweken.

In de strijd voor een vrije samenleving moesten individuen vrijgelaten worden en samenwerken zonder afbreuk te doen aan eikaars overtuiging. En daarmee was voor Herder de kous af.[1156]

De Vlaamse medewerker van De Arbeider, Adamas, toonde begrip voor de opvattingen van Nijveen en Poelstra. Wat moest er terechtkomen van het propageren van het vrije socialisme als de bladen talrijke tegenstrijdigheden bevatten? De arbeiders werden er niet wijzer van en keerden zich af van de beweging. Vandaar dat er weinig grip was op de ‘massa.’ Als voorbeeld noemde Adamas het standpunt van Tamminga over de landarbeidersstaking, dat behoorde tot de categorie ‘arbeiders niet langer door dikke woorden tot domme daden verlokken! De beweging kenmerkte zich door haat, nijd en afgunst, meende Adamas. Hij wees op de fusieperikelen tussen De Arbeider en De Vrije Socialist, die waren ontaard in hatelijke scheldpartijen en onderling gekrakeel.[1157]

Bijlstra meende in zijn redactionele toevoeging bij Adamas’ artikel dat hij hiermee de verdeeldheid alleen maar aanwakkerde. Opnieuw benadrukte hij dat het met de genoemde tegenstellingen wel meeviel. ‘Wat schieten we d’r mee op met al dat gezanik dat het zoo’n gesukkel is, onze bladen in stand te houden? Dacht men soms, dat alles op rolletjes zou gaan, wanneer er maar één blad was?’

Deze terechte constatering liet hij volgen door de verzuchting dat het publiceren van deze onenigheid voor de redacteur van De Arbeider geen prettige taak was: ‘Plezierig is dat werk niet.

Integendeel! Vaak is ‘t om mistroostig te worden, telkens weer je tijd en de ruimte van ‘t blad te moeten besteden aan en voor stukken als bovenstaande.’[1158]

Bijlstra onderschreef de noodzaak van meer homogeniteit en kameraadschap in de beweging. Om te beginnen in de bestaande groepen. Deze groepen zouden vervolgens samengebracht moeten worden in provinciale verbanden om vervolgens te bekijken wat landelijk aangepakt kon worden. Bijlstra besloot zijn commentaar met een pleidooi voor onderling respect binnen de beweging: ‘Door elkaar als geestverwanten tegemoet te treden, wordt de mogelijkheid geschapen, dat er een betere verstandhouding komt en onze invloed naar buiten wordt vergroot. Maar boven alles: laat ons tonen zóóveel anarchist te zijn, dat we ook het werken van andere kameraden, zij het dan dat dezen omtrent een of ander punt een ietwat andere opvatting koesteren dan wij, weten te waarderen.‘[1159]

6. Perikelen bij De Arbeider

Binnen De Arbeider was al voor de landarbeidersstaking sprake van ontevredenheid. Tijdens een vergadering van de exploitatiecommissie van het blad begin 1928 in Veendam was de kritiek niet van de lucht.

De redactiecommissie van De Arbeider tijdens het jubileum van het blad in 1931 in Groningen. V.l.n.r. oud-redacteur Hendrik Kaspers (met voor hem een verzameling oude nummers van het blad die hij aan de commissie schonk), Johan Smit, Drewes Poelstra, redacteur Jan Bijlstra, Wolter Wolters, Zweis Mulder, Bé Meijer, Balster Jan Ploeger, Heiman Aptroot en Sam Nijveen. (bron: Groninger Archieven) De meningsverschillen liepen zo hoog op dat de onderlinge verstandhoudingen beschadigd raakten en de sfeer vertroebelde. Dit deed het colportagewerk geen goed. Vooral het redactionele beleid moest het ontgelden. De klachten betroffen bepaalde advertenties die waren opgenomen, zekere artikelen die werden geplaatst en voetnoten bij artikelen door redacteur Jan Bijlstra.[1160]

Pieter Potjegort kwam met de zware beschuldiging dat van vijf inzenders de artikelen niet waren geplaatst. Twee auteurs die op de vergadering aanwezig waren, verklaarden dat hun bijdragen verkort waren gepubliceerd. Een derde aanwezige stelde dat Potjegort het bij het verkeerde eind had. Zijn stuk was wel opgenomen in het blad. De bijdragen van de overige twee waren geweigerd wegens een gebrek aan kwaliteit. De kameraden maakten elkaar onderling af. Een van de geweigerde bijdragen betrof een artikel van Potjegort zelf. Hij moest het herschrijven in een ‘minder onkameraadschappelijke sfeer’ als het voor plaatsing in aanmerking wilde komen.

De exploitatiecommissie hamerde erop dat het blad een zeker niveau moest handhaven. Bijlstra rechtvaardigde de plaatsing van commentaren bij artikelen met het argument dat die de eenzijdigheid qua standpunten nuanceerden. Dat hij soms ‘de schaaf’ hanteerde, waardoor artikelen werden ingekort, had te maken met het voortdurende ruimtegebrek in het blad. De kritiek dat zowel voorals tegenstanders van de vakbeweging in het blad aan het woord kwamen, deelden de meeste aanwezigen niet. Voor de pauze werden op deze wijze heel wat misverstanden uit de weg geruimd![1161]

Daarna ging men over naar de vraag hoe De Arbeider vooruit te helpen. Het aantal lezers moest groter worden. De exploitatie van het blad leverde opnieuw een tekort op, dat gedragen werd door de uitgevers, de Vrije Groepen van Groningen en Sappemeer. Van prijsverlaging, zoals sommigen wensten, kon geen sprake zijn. De verlaging van de posttarieven zou samen met de coulante houding van drukkerij Volharding De Arbeider in staat moeten stellen zichzelf te bedruipen. De vraag of het blad goedkoper kon worden gedrukt, beantwoordde Wolters ontkennend. Hij had hiernaar onderzoek gedaan.[1162]

Ondanks het meer landelijke karakter van De Arbeider bleef het blad hoofdzakelijk een noordelijk initiatief. De exploitatie bleef vooralsnog berusten bij de noordelijke groepen, die alle zeilen moesten bijzetten om het weekblad in stand te houden. Nieuwe lezersgroepen wist het blad niet aan zich te binden.

7. Toenemende regionale samenwerking

Regionaal zocht men in toenemende mate samenwerking. De noordelijke beweging ontleende haar kracht voor een groot deel aan de vele activiteiten die hieruit ontsproten. De gehele zomercampagne van 1927 stond in het teken van de solidariteitsactie om de executie van de Amerikaanse geestverwanten Sacco en Vanzetti te voorkomen. Beiden (twee Italiaanse immigranten) werden in 1921 ten onrechte ter dood veroordeeld op beschuldiging van roofmoord. Het proces had een politiek karakter en verliep buitengewoon partijdig. Dit leidde internationaal tot commotie. Ook nadat duidelijk werd wie een van de werkelijke daders was, weigerde de betreffende gouverneur revisie van het proces of gratie.[1163]

Met het naderen van de uitvoering van het doodvonnis richtte men begin mei 1927 in Amsterdam een Landelijk Comité van Actie voor Sacco en Vanzetti op. Het Comité bestond uit alle organisaties die gerekend konden worden tot de vrij-socialistische beweging. Het doel was een bijdrage te leveren aan de internationale actie die ten gunste van het tweetal werd gevoerd.

Ansichtkaart van de onschuldig ter dood gebrachte Amerikaanse geestverwanten Sacco en Vanzetti en de gouverneur Fulier, die verantwoordelijk werd gehouden voor hun dood in 1927.

Bij de totstandkoming van het Comité verzond het een telegram aan de president van de Verenigde Staten waarin geprotesteerd werd tegen het doodvonnis en men de vrijlating van de beide anarchisten eiste. Het Comité zamelde geld in om de proces-en advocaatkosten te kunnen betalen die een mogelijke revisie met zich mee zou brengen. In het voorjaar van 1927 werden meer dan twintig openbare bijeenkomsten belegd en honderdduizend manifesten verspreid. Er verscheen een speciale Sacco en Vanzetti-krant. Op 10 juli 1927 vond een landelijke demonstratie plaats, waaraan ook het NAS en de CPH hun medewerking verleenden.[1164]

De noordelijke vrij-socialistische beweging getrooste zich grote inspanningen om het protest tegen deze justitiële dwaling te organiseren. De Arbeider publiceerde eind april een vlugschrift van het NPC, getiteld Verhindert een gerechtelijke moord; feiten omtrent de zaak Sacco en Vanzetti. Dit manifest werd in een oplage van 35.000 exemplaren verspreid in het Noorden. In de stad Groningen vond een propagandatocht op de fiets plaats, maar de opkomst viel met slechts zestien deelnemers tegen. Op Hemelvaartsdag vond een protestmanifestatie plaats waaraan vijfhonderd mensen deelnamen.[1165]

In Tijnje was een protestbijeenkomst tegen het doodvonnis op het plaatselijke voetbalterrein. De politie verwijderde protestborden die men voor deze actie had gemaakt. In Heerenveen vond ook een openluchtbijeenkomst plaats. De Antimilitaristische Federatie Opsterland stuurde een brief aan de president van de Verenigde Staten waarin ze voor vrijlating van de twee pleitte. De protestmanifestatie in Emmer-Compascuum was de eerste van de plaatselijke beweging sinds twee jaar. De openluchtbijeenkomsten van het NPC stonden dat seizoen voor een belangrijk deel in het teken van de dreigende executie van Sacco en Vanzetti. Op de bijeenkomst in Ter Apel sprak Jan Bijlstra over de vraag waarom dit tweetal werd vervolgd. Een week later, op een provinciale bijeenkomst in Veendam, noemde men hen slachtoffers van de ‘internationale reactie! De meeting van het lokale Sacco en Vanzetti Comité in Sappemeer trok maar liefst bijna duizend belangstellenden.[1166]

Ondanks wereldwijde protesten werden Sacco en Vanzetti op 23 augustus 1927 op de elektrische stoel geëxecuteerd. De Arbeider opende het eerstvolgende nummer met een herdenkingsartikel waarin de redactie haar afschuw uitsprak over deze ‘justitiële moord! Het levensverhaal van Vanzetti (‘Het leven van een Proletariër’) publiceerde De Arbeider in meerdere afleveringen. Het blad gaf ook een fotokaart uit waarop de beide martelaren stonden afgebeeld. De Revolutionaire Antimilitaristische Landdagen in Appelscha besteedden ook aandacht aan beide slachtoffers.

Assenaar Roel Frankot droeg gedichten van Vanzetti voor en Bijlstra sprak voor vierhonderd bezoekers over de twee ter dood gebrachte kameraden. Hij eerde ook andere ter dood veroordeelde geestverwanten, zoals de Spaanse onderwijshervormer Francisco Ferrer.[1167]

Opvallend was dat de campagne voor Sacco en Vanzetti in het Noorden ook na hun executie met onverminderde kracht doorging. De Arbeider volhardde in de ruime aandacht voor deze onverkwikkelijke zaak en publiceerde onder meer uit de laatste brieven van het tweetal. Enkele dagen na hun dood trad Jan Bijlstra op als spreker tijdens een openbare vergadering in Groningen rond Sacco en Vanzetti, maar deze keer was de opkomst minimaal. Opvallend was de aanwezigheid van de Groninger politie, die kennelijk moeilijkheden verwachtte. Elders duurde de campagne eveneens voort. Met name redenaars als Cees Bosma (Heerenveen) en Jan Bijlstra reisden ook de maanden hierna door het Noorden en ze trokken volle zalen met titels als ‘Hier met de beulen van Sacco en Vanzetti![1168]

Een jaar na de executie van Sacco en Vanzetti herdacht men deze zaak met een openbare bijeenkomst in het PAS-gebouw in Groningen, waaraan verschillende organisaties meewerkten en waarbij Jan Bijlstra optrad als spreker. In De Arbeider was daarvoor al de laatste verklaring van de twee anarchisten verschenen.

Twee jaar na de dood van de twee besteedde De Arbeider opnieuw ruim aandacht aan deze zaak.

Jan Bijlstra schreef een herdenkingsartikel. De Vrije Groep Groningen gaf een pamflet uit over de moord op de twee.[1169]

De campagne rond Sacco en Vanzetti bracht de gehele vrij-socialistische beweging in beroering, waarbij ze alle registers opentrok. Ook de beweging in het Noorden liet zich niet onbetuigd. Het was de laatste keer dat zij in deze omvang landelijk van zich deed spreken en in staat was op zo’n grote schaal te opereren.

Het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) hervatte eind 1928 de campagne voor de vrijlating van twee andere Amerikaanse anarchisten, Mooney en Billings. Beiden zaten inmiddels twaalf en een half jaar vast. Hun zaak was vergelijkbaar met die van Sacco en Vanzetti. Ze werden ervan beschuldigd tijdens een demonstratie een bomaanslag te hebben gepleegd. Er was echter bewijs dat de twee zich op het moment van de aanslag ergens anders bevonden. Meerdere getuigen bevestigden dit. Er was echter één getuige die naar het tweetal wees. Uitsluitend op grond van deze ene verklaring werden beiden veroordeeld. Dit politieke proces leidde tot internationale protesten.[1170]

Nadat bekend werd dat de aanklager deze getuige had omgekocht, verzocht de behandelend rechter de gouverneur het proces te herzien. Dit verzoek werd afgewezen. In 1925 biechtte de werkelijke dader zijn daad op en ook dat was voor de gouverneur geen aanleiding de zaak te heropenen. In 1928 kwam de zaak voor bij een commissie die belast was met gratieverlening en dat was aanleiding voor een nieuwe internationale solidariteitsactie. Bekende Amerikaanse anarchisten als Alexander Berkman en Emma Goldman zetten zich hiervoor in.

Het gehele najaar van 1928 besteedde De Arbeider aandacht aan deze zaak. De wintercampagne van het NPC stond in het teken van de actie voor de vrijlating van Mooney en Billings. Ter ondersteuning van deze campagne liet het NPC manifesten (en affiches) drukken bij drukkerij Volharding, die onder meer werden verspreid door Mokerjongeren.[1171]

Bijeenkomsten vonden aanvankelijk uitsluitend plaats in de Drentse veenstreken, met Gé Nabrink als spreker. De opkomst was mager, wat men weet aan het vroege tijdstip in het seizoen. Veel arbeiders werkten op dat moment nog in de aardappel-campagne en de werkverschaffingsprojecten, waardoor het hen aan tijd of de energie ontbrak om deze vergaderingen te bezoeken.[1172]

In januari 1929 kwam Nabrink opnieuw naar het Noorden om te pleiten voor Mooney en Billings.

In Delfzijl ontstond tumult nadat vrije socialisten luidruchtig door deze plaats trokken om de bevolking op te roepen de bijeenkomst te bezoeken. De politie verbood ze op deze wijze op te treden. Dit veroorzaakte een volksoploop waartegen de politie optrad.

Een deel van de bezoekers van de vrij-socialistische openluchtbijeenkomst in Assen in 1927.

Nergens trok Nabrink zo’n talrijk publiek als in Delfzijl. In Appingedam verleende men geen vergunning voor het houden van een bijeenkomst. De politie was de hele dag op de been om de vrije socialisten het ageren onmogelijk te maken. Uiteindelijk joeg de politie hen weg. In de stad Groningen kwam een breed opgezet Comité voor de bevrijding van Mooney en Billings tot stand waarin de Vrije Groep samenwerkte met de lAMV-afdeling, het PAS, de GGB-groep en De Dageraad. Voorafgaand aan de bijeenkomst met Nabrink werden tienduizend manifesten verspreid.

Hoewel de campagne in het Noorden goed op gang kwam, bestelden de groepen onvoldoende exemplaren van de door het NPC uitgegeven (en door Nabrink geschreven) brochure over Mooney en Billings. Secretaris Bart Haan dreigde de aangesloten groepen ongevraagd een partij op te sturen om zo van het drukwerk af te komen! Elders in het land kwam deze campagne nauwelijks van de grond.[1173]

De zomercampagne van het NPC in 1929 startte met geslaagde Pinksterlanddagen. Ze waren opnieuw georganiseerd in samenwerking met de Noordelijke Mokerjongeren en wederom in Emmen. Het NPC organiseerde voorts openluchtbijeenkomsten in Delfzijl, Stadskanaal, Vlagtwedde, Nieuw-Weerdinge en Assen (in samenwerking met het Fries Propaganda Comité).

Ondanks het slechte weer in Delfzijl en Assen was men tevreden over het verloop.

Verder verspreidde het NPC antiverkiezingsmateriaal en plakmateriaal voor de ondersteuning van dienstweigeraars. Het NPC kon terugkijken op een geslaagd jaar. Begin oktober moesten de leden al fietsend storm en regen trotseren om in Veendam de vergadering van het Comité bij te wonen. Daar evalueerde men de zomercampagne en bereidde men de komende wintercampagne voor. Het NPC

bleek niet in staat zijn werkterrein uit te breiden richting het Hogeland (Noord-Groningen), naar dorpen als Usquert en Uithuizen, waar sprake was van een actieve socialistische landarbeidersbeweging. Het plan om er tijdens de wintercampagne vergaderingen te beleggen, ging niet door. In deze streek domineerden de sociaaldemocraten de socialistische arbeidersbeweging en beschikten de vrije socialisten van oudsher over onvoldoende steunpunten.[1174]

Het Fries Propaganda Comité (FPC) ondervond nog meer problemen. Zijn ledenvergadering in april 1929 trok weinig belangstellenden. Volgens secretaris Gerben van Houten ontbrak het de Friezen zowel aan financiële steun als aan medewerking vanuit de groepen. Het zomerprogramma omvatte bijeenkomsten in Heerenveen, Boelenslaan en Noordwolde. Op initiatief van het NPC vond een gezamenlijke bijeenkomst plaats in Assen, waar driehonderd bezoekers hevige regen en wind trotseerden. Het barre weer overstemde de zang en de declamatie. In de aanloop naar dit gezamenlijke optreden spoorde Van Houten de Friese vrije socialisten aan tot meer activiteit ‘opdat wij tegenover de Groningse geestverwanten geen slecht figuur zullen slaan: In Heerenveen organiseerde het FPC

begin augustus de jaarlijkse ‘Nooit meer oorlog’-manifestatie. Op het voorstel dit gezamenlijk met de antimilitaristische organisatie Kerk en Vrede te doen, kwam geen reactie.[1175]

Op de ledenvergadering van eind oktober in hotel De Klok in Heerenveen deed het FPC een poging de wintercampagne anders aan te pakken. Men trachtte met moderne middelen als film en de projectielantaam (de voorloper van de diaprojector) een propagandatoumee op te zetten. Anton Constandse zou spreken, waarbij zijn redevoeringen zouden worden geïllustreerd. Daarnaast zou de antimilitaristische film Geheimen van het dertiende regiment worden vertoond. De tournee voerde door negen plaatsen in de Friese Zuidoosthoek en leverde 750 betalende bezoekers op. Het FPC was tevreden, maar Constandse niet. Hij klaagde over de slechte organisatie in de vorm van elkaar tegensprekende advertenties, veranderingen in data en aanvangsuren en slechte routebeschrijvingen.[1176]

De Vrije Groep Tijnje besloot een eigen filmprojector aan te schaffen. Voor de te vertonen films legde men contact met een bedrijf dat Russische films distribueerde. Ondanks de te verwachten communistische propaganda waardeerden de vrije socialisten de artistieke kwaliteit van Russische filmers als Sergej Eisenstein, die met zijn film Potemkin diepe indruk maakte.[1177]

Het FPC organiseerde in 1930 een Dienstweigeringscongres in de grote zaal van het Posthuis in Heerenveen. De sprekers waren een afspiegeling van de organisaties die de dienstweigering een warm hart toedroegen. De persoonlijke dienstweigering zou hierdoor van alle kanten worden belicht. Zoals gebruikelijk was er ruimte voor declamatie en muziek. Voor het congres was veel belangstelling. Vanuit Appelscha, Franeker en Groningen werden busreizen naar het Congres georganiseerd, wat bijdroeg aan een hoge opkomst.[1178]

Het NPC waagde zich eveneens aan het medium film. Eind december 1929 wijdde het Comité er in Veendam bij Bart Haan zelfs een speciale vergadering aan, waar de vraag centraal stond ‘hoe film kan bijdragen aan propaganda! Besloten werd een tournee met een antimilitaristische film te organiseren. Een filmtournee was een kostbare zaak. Ze kon slechts doorgang vinden indien geestverwanten bereid waren vooraf kaarten te kopen. Zo wilden de organisatoren het NPC

behoeden voor een financieel fiasco. Secretaris Binne Herder was nog niet erg goed ingevoerd in deze nieuwe materie, getuige de volgende oproep in De Arbeider. ‘Kan men mij ook aan titels en adressen helpen van verschillende films?’[1179]

De belangstelling voor een filmtournee was voldoende om in februari 1930 vijf voorstellingen te verzorgen. Deze vonden plaats in Emmer-Compascuum, Veendam, Nieuwe Pekela, Woldendorp en Nieuw-Weerdinge. Er werd een niet nader omschreven antimilitaristische film vertoond waarin de afschuwelijkheid van oorlog werd benadrukt. Binnen het NPC was sprake van opluchting dat de tour geen financiële strop opleverde. Johan Smit meende dat film een vorm van ‘aanschouwelijk onderwijs’ kon zijn. Hij bepleitte om binnen het NPC te praten over het laten vervaardigen van een film die liet zien waarvoor het anarchisme in positieve zin stond.[1180]

Dit bleek te hoog gegrepen, maar aan het einde van dat jaar organiseerde het NPC wel weer een filmtournee. Het hoofdnummer was de arbeidersfilm De Wevers, die vertoond werd in kleinere plaatsen als Emmer-Compascuum, Vlagtwedde, Zuidbroek en Nieuwe Pekela. De opkomst was teleurstellend. Alleen in Emmer-Compascuum was ze naar behoren. Terecht bleef men ervan overtuigd dat door middel van het medium film ‘reusachtige propaganda’ kon worden gemaakt. De vergaderingen van Constandse met ‘lichtbeelden’ deden dat najaar ook Groningen aan.[1181]

8. De commotie rond IJje Wijkstra

In 1929 keerde de publieke opinie in Nederland zich met een eerder zelden vertoonde heftigheid tegen het anarchisme. De aanleiding hiervoor was de zaak IJje Wijkstra. In januari van dat jaar werd Nederland opgeschrikt door de dood van vier politiemannen in de gemeente Grootegast in het Groningse Westerkwartier. De 33-jarige IJje Wijkstra schoot ze neer, sneed ze vervolgens de keel door en stak zijn woning in brand. De autoriteiten, de pers en de publieke opinie in Nederland waren in rep en roer. Zo’n gruwelijke daad kon alleen gepleegd zijn door een beestmens. En dat beestmens was een anarchist!

Dit vreselijke drama was het gevolg van het arriveren van de politiemannen bij de woning van Wijkstra waar zij een vrouw kwamen halen die bij hem verbleef. Deze vrouw, Aaltje Wobbes-van der Tuin, moest voor de rechter-commissaris in Groningen verschijnen. De vrouw was ingetrokken bij Wijkstra en had een strafbaar feit gepleegd door haar zes kinderen alleen achter te laten in het ouderlijk huis. Ze deed dit omdat ze niet in staat was haar kinderen te onderhouden van de armzalige uitkering die ze kreeg nadat haar man in de gevangenis was beland. Haar stap om de kinderen zonder verzorging achter te laten was destijds een niet ongebruikelijk pressiemiddel om de gemeentelijke autoriteiten te dwingen de steunuitkering te verhogen of de zorg voor de kinderen over te nemen. Verschillende keren ondernam zij vergeefse pogingen om meer financiële steun te krijgen. Het werd Wijkstra zwart voor de ogen toen ‘s ochtends vroeg de politie bij hem verscheen.

Zo kwam hij tot zijn daad, die leidde tot de meest geruchtmakende strafzaak in ons land voor de Tweede Wereldoorlog. Het verhaal rond Wijkstra werd een ware volkslegende, die in de noordelijke provincies voortduurt tot op de dag van vandaag. IJje Wijkstra was een vrijbuiter, zoals er in die jaren velen waren in het Noorden. Hij moet een begaafd man zijn geweest, met een gevoelig karakter. Hij groeide op in trieste gezinsomstandigheden. Zijn vader was ontevreden en sloeg zijn moeder, die strenggelovig was. Het was armoe en verpaupering troef in deze Fries-Groningse grensstreek. Wijkstra ontwikkelde zich tot een eigenzinnig man die onder meer de kost verdiende als voeger en klompenmaker en uitblonk als accordeonist. Hij las veel, waardoor hij qua kennis en belangstelling uitstak boven zijn omgeving. Romans, wetenschappelijke boeken, maar ook metafysische werken hadden zijn belangstelling. Wijkstra hechtte grote waarde aan bijgeloof (‘spoken’) en leed aan depressies en waanvoorstellingen. In 1918 had een Groninger zenuwarts hem hiervoor een halfjaar behandeld.[1182]

Net als zijn vader hield hij van het vrije veld en de jacht. Hij stroopte graag en beschikte daarvoor over de nodige vuurwapens. Op een van zijn strooptochten leerde hij Hendrik Wubbes kennen.

Wijkstra kwam nadien wel bij hem thuis. Wubbes werd eind mei 1928 op heterdaad betrapt bij het plegen van een diefstal.

Hij kreeg hiervoor vijftien maanden celstraf, mede vanwege de geladen revolver die hij bij zich droeg. Wijkstra meed hierna huize Wubbes, maar zwichtte voor de toenadering van Aaltje, de vrouw van Wubbes. Wijkstra woonde na het overlijden van zijn vader samen met zijn moeder. Eind december werd zij echter ziek, waarop zij voor verpleging naar een van haar andere kinderen verhuisde. Vervolgens trok Aaltje begin januari 1929 bij IJje in.

Al de dag erna volgde in huize Wijkstra een gesprek met drie veldwachters. Zij verzochten haar terug te keren naar haar zes kinderen, die inmiddels in het armenhuis in Opende verbleven. Dit deed ze niet, omdat zij zichzelf niet in staat achtte om van 7,50 gulden per week haar gezin te onderhouden. Daarop kreeg ze een procesverbaal wegens het in de steek laten van haar kinderen.

Nadat Aaltje Wubbes geen gehoor gaf aan de eerste oproep om in Groningen voor de rechter-commissaris te verschijnen, stuurde men op 18 januari de gehele politiemacht van Grootegast op pad om haar te halen. Met de hierboven beschreven fatale afloop als gevolg.

De gehele Nederlandse pers dook meteen bovenop deze geruchtmakende zaak. De journalisten zetten Wijkstra neer als een beestmens. Het neerschieten van vier agenten moest wel het werk zijn van een anarchist of communist. Die haatten immers de politie en kenden god noch gebod. Zijn omgeving beschouwde Wijkstra ook als anarchist, omdat hij weigerde te stemmen. Evenmin bezocht hij de kerk. In 1921 trad hij uit de kerk. Vervolgens werd hij lid van vrijdenkersvereniging De Dageraad. Minder bekend was dat Wijkstra het anarchistische jongerenblad De Moker las, waarop hij een abonnement had. De Mokerjongeren beschouwden hem als een anarchistisch kameraad, bij wie ze wel bij op bezoek kwamen, al voldeed de sigaren rokende, vlees etende en jenever drinkende Wijkstra bepaald niet aan hun ideaalbeeld.[1183]

Tijdens verhoren verklaarde Wijkstra geen communist te zijn, waardoor de nadruk in de pers op zijn anarchisme kwam te liggen. In tendentieuze berichten beweerde men dat in Hoogkerk anarchisten met behulp van een megafoon de politie beledigden en Wijkstra verheerlijkten. In dit dorp had een vergadering plaatsgevonden waar een spreker uit Den Haag een rede hield over misdaden die de politie zelf bedreef. De autoriteiten grepen niet in. In werkelijkheid sprak Hagenaar Gé Nabrink voor 45 toehoorders in Hoogkerk op een bijeenkomst in het kader van de campagne voor de vrijlating van Mooney en Biliings.[1184]

Het betrekken van de anarchistische beweging bij dit drama riep heftig verzet op in verschillende vrij-socialistische bladen. Jan Bijlstra liet in De Arbeider weten Wijkstra niet te kennen. Een Friese kameraad die hem wel kende, had tegenover Bijlstra verklaard dat Wijkstra had beweerd zich niet meer met de anarchisten te kunnen verenigen. Zodoende meende Bijlstra dat sprake was van een tactiek van de pers om het anarchisme in een kwaad daglicht te stellen. Als voor de daad van een enkeling het beginsel aansprakelijk was, wat zou er dan van de beginselen van anderen overblijven, zo vroeg hij zich af. Bijlstra hekelde de pers, die opeens een opvallende eerbied voor het leven betoonde.

Dit mededogen was er niet voor de duizenden werklozen die gespeend waren van de allernoodzakelijkste levensbehoeften. De kapitalistische loonarbeid eiste dagelijks tientallen slachtoffers, en daarover schreven dezelfde kranten nooit. Bijlstra achtte de pers hier evenzeer voor verantwoordelijk, aangezien ze elke poging tegenwerkte hierin verandering te brengen. De agenten waren het slachtoffer van het risico dat hun werk met zich meebracht. De pers had niet het zedelijk recht zich op deze wijze uit te spreken terwijl heel het maatschappelijk leven op geweld steunde. De militaire dienst bracht jongens het geweld per slot van rekening bij. Niet het anarchisme leidde tot geweld, maar de maatschappij zelf berustte daarop, zo besloot Bijlstra. Het anarchisme trachtte juist een einde te maken aan deze geweldsstructuur. Dit artikel van Bijlstra werd verspreid als manifest84

Ook geestverwante bladen stelden zich teweer tegen de geuite beschuldigingen over het anarchisme. Rijnders sprak in De Vrije Socialist zijn ergernis hierover uit. Er was immers geen bewijs dat Wijkstra anarchist was. Toch stelde hij dat Wijkstra enige tijd abonnee van De Vrije Socialist was geweest en geschriften had besteld. Hij vond echter niet wat hij zocht. Rijnders omschreef Wijkstra als een mens waarvan ‘woedende wanhoop’ zich meester had gemaakt en die het uiteindelijk niets meer kon ‘verdommen.’ Dat had met anarchisme niets van doen.[1186]

De Ploeger betoogde dat het zelden voorkwam dat een burger beestachtig optrad tegen de sterke arm van het gezag. Meestal gebeurde dit andersom. Het blad beschouwde Wijkstra als een ongelukkig man die ‘het loeien van zijn boze instincten’ niet meer te boven kon komen, ‘een arbeider, ja, maar iemand in wien het kwade zaad het goede zaad verstikte?86

De vrije socialisten bekritiseerden de verontwaardiging die doorklonk in de pers. Oog voor de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen en de maatschappelijke achtergronden van dit drama was er niet. Rijnders geloofde niet dat Aaltje Wubbes haar kinderen zomaar in de steek had gelaten. Vanwege de te geringe financiële steun wilde ze de verantwoordelijke autoriteiten voor voldongen feiten stellen. Die lieten zich echter niks vertellen. Met behulp van de politie wilden ze de moeder ertoe dwingen voor haar kinderen te zorgen zonder haar daarbij van voldoende middelen te voorzien.[1188]

De Ploeger stelde dat men terughoudender had moeten optreden. De werkelijke schuldigen waren het gemeentebestuur en het Armenbestuur van Grootegast, die de vrouw tot wanhoop hadden gedreven; zij die ‘dom, bruut en gierig’ hadden opgetreden. Bijlstra wees op de maatschappelijke achtergronden van dit drama en stelde dat bij het volk over het algemeen een natuurlijke aversie tegen de politie bestond. De botte wijze waarop de sterke arm doorgaans optrad, droeg hier sterk aan bij. Voortdurend waren er incidenten waarbij politieoptreden tot dodelijke slachtoffers leidde.

Algemeen werd gesteld dat sinds de Eerste Wereldoorlog de mentaliteit van het volk er niet op vooruit was gegaan. Bijlstra beaamde dit, en benadrukte: ‘Onze remedie is: Werk aan de morele verheffing van de grote massa, maar zorg tevens door de omvorming van de maatschappelijke verhoudingen dat de mensen omhoog kunnen komen.‘[1189]

Naar aanleiding van de rechtszaak tegen Wijkstra in 1929 in Groningen hielden het PAS, de Vrije Groep en de lAMV-afdeling in de stad een grote openbare vergadering over deze kwestie. Als spreker zou Cees Bonnet optreden. De organisatoren kondigden aan dat hij ook andere zaken te berde zou brengen waarbij het optreden van politie en justitie omstreden was. Dit betrof de zaak van Jacob Pantjes (de Groningse houtbewerker die tijdens een staking overleed nadat een werkwillige hem neerstak) en die van de dienstweigeraars Roos en Jurriaans, die beiden in de gevangenis overleden. Voorafgaand aan de bijeenkomst werden tienduizend pamfletten verspreid. Het Nieuwsblad van het Noorden schreef: ‘Gisteren liepen hier de gehele dag een paar anarchisten van elders rond en toeterden door middel van een spreekbuis op verschillende plaatsen op de straat de menigte bij elkaar. Dan schreeuwden ze rond, verschillende gevallen van overtredingen hier te lande en elders door politiemannen begaan, om een blaam op de politie te werpen en de moordenaar van Grootegast te verheerlijken.’’[1190]

Op de dag zelf weigerde de zaalhouder van het Concerthuis opeens de vergadering aldaar door te laten gaan. Hij zei bang te zijn voor relletjes, maar het vermoeden bestond dat hij was gezwicht voor de druk van de politie. Daarop vond de vergadering plaats in het veel kleinere PAS-gebouw, waar tweehonderd bezoekers bijeenkwamen. Bonnet betoogde dat de door hem besproken misstanden voortvloeiden uit de bestaande maatschappelijke orde en niets te maken hadden met het propageren van anarchisme of socialisme.”

Van de rechtszaak tegen Wijkstra deed De Arbeider uitgebreid verslag. Tijdens de zitting kwam het volledige verhaal rond zijn persoon niet boven tafel. Tijdens het proces zou jegens Wijkstra geen greintje menselijkheid zijn getoond, maar enkel wraakgevoelens. De verdediging drong vergeefs aan op een onderzoek naar zijn (on) toerekeningsvatbaarheid. De indruk bestond dat Wijkstra er psychisch zo slecht aan toe was dat hij thuishoorde in een inrichting. Desondanks was de eis levenslang, een ‘barbaarse en gruwelijke’ straf volgens De Arbeider?’

Begin mei luidde de uitspraak levenslang, waarna hoger beroep volgde. Dit diende in juni 1929 in Leeuwarden, waar de advocaat van Wijkstra, mr. Max Levie, opnieuw aandrong op psychiatrisch onderzoek. Nu stonden de rechters dit wel toe. De zaak werd geschorst en begin mei 1930 hervat.

Tijdens de zitting bleek dat de psychologische en psychiatrische onderzoeken elkaar tegenspraken.

Eind mei volgde de veroordeling: twintig jaar onvoorwaardelijke celstraf.

De Ploeger vond dat Wijkstra ontoerekeningsvatbaar was en sprak de hoop uit dat hij eerder als geesteszieke dan als misdadiger zou worden behandeld. Na de veroordeling was het blad van mening dat het vonnis van het hof vernietigd moest worden. In plaats van in de gevangenis hoorde Wijkstra thuis in een psychiatrische inrichting. Uiteindelijk kwam Wijkstra, die moeilijk aan het gevangenisleven kon wennen en zelfs een zelfmoordpoging ondernam, daar ook terecht Drie weken na de opname daar, in juni 1941, overleed hij aan de gevolgen van tbc.[1193]

De autoriteiten beschouwden de moord op de vier politiemannen als een ernstige aantasting van het openbaar gezag. Uit de talloze reacties sprak een zekere crisisstemming. Er vond een uitgebreid onderzoek plaats naar verboden wapenbezit in de Fries-Groningse grensstreek op grond van aanhoudende geruchten dat daarvan in deze regio in grote mate sprake zou zijn. In de vriendenkring van Wijkstra leverde dit onderzoek niets op, maar daarbuiten wel. De moorden leidden tot de overtuiging dat de politie te weinig bevoegdheden had. Bovendien was er sprake van een te slappe houding van de autoriteiten ten opzichte van criminelen en revolutionairen. De overheid diende strenger tegen hen op te treden en meer gezag naar de bevolking uit te stralen. Het aantal vervolgingen tegen vrij-socialistische en andere revolutionaire propagandisten nam beduidend toe.

Vanuit gereformeerde hoek pleitte men voor herinvoering van de doodstraf.

Vanaf 1929 trad inderdaad een verharding op in het strafrechtklimaat. De politie kreeg meer bevoegdheden en de opstelling van justitie verhardde. Justitie kreeg meer greep op de politie. In het strafrecht kwam de opvatting op dat van straffen in de eerste plaats een afschrikwekkende werking moest uitgaan, waarvoor het belang van veroordeelden moest wijken. De overheid haalde na 1929

de teugels aan, wat ook een manier was om de maatschappelijke gevolgen van de economische crisis het hoofd te kunnen bieden.

9. Versteviging van de samenwerking in het Noorden

De noordelijke vrije socialisten concentreerden zich op het verstevigen van de onderlinge samenwerking. Vanaf de winter van 1930 zocht het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) steeds meer toenadering tot het Fries Propaganda Comité (FPC). De Arbeider trachtte de beperkte Friese inbreng te vergroten en de verspreiding van het blad in deze provincie uit te breiden.

De exploitatiecommissie van De Arbeider voerde een inhoudelijke discussie over de problemen rond het vrije socialisme. De onenigheid tussen de voormannen vroeg om een duidelijk signaal en een heldere koers. De gezaghebbende Wolter Wolters bereidde deze discussie voor. In Veendam wist hij de aanwezigen ervan te overtuigen dat voortzetting van de sociaal-anarchistische propaganda dringend gewenst was. In dezelfde periode verzorgde Jan Bijlstra voor de Vrije Groep in Groningen een scholingsbijeenkomst over anarchisme, antimilitarisme en vakbeweging, waar hij tot dezelfde conclusie kwam. Deze boodschap verkondigde Jan Bijlstra tevens op een ‘zeer geslaagde’ vergadering van het FPC.[1194]

De Arbeider was net een nieuwe campagne gestart om nieuwe lezers te winnen. Bijlstra slaagde erin de steun van de Friese groepen te verwerven. Als gevolg verspreidde men in vijf plaatsen proefnummers. Gedurende vier weken werden gericht gratis nummers verspreid in de verwachting dat deze lezers zich zouden aanmelden als nieuwe abonnees. Het NPC organiseerde geregeld grote colportagetochten, waarbij de deelnemers in meerdere groepen een hele regio bestreken. De groepen uit Groningen en Sappemeer opereerden in het gebied tussen Sappemeer en Winschoten. In OostGroningen colporteerde men vanuit Woldendorp in het Oldambt, terwijl het Groningse veengebied werd bewerkt vanuit Musselkanaal en Nieuwe Pekela.”

In de stad Groningen intensiveerde De Arbeider de colportage op zaterdag. Regelmatig trokken de deelnemers naar omliggende plaatsen als Eelde en Hoogkerk. De zeventig verkochte exemplaren in Hoogkerk beschouwde men als een ‘behoorlijk resultaat! In diezelfde winter van 1930 kwam er een verbod op het colporteren in de stad. Het plan ontstond een tent aan te schaffen om van daaruit met een vaste groep colporteurs De Arbeider te verkopen. Er vormde zich een groep van negen personen die vanaf februari op zaterdagavond het blad verkocht vanuit een stalletje (‘boeken-tent’) op de Vismarkt, nabij de Korenbeurs. De verkoop liep behoorlijk en aan belangstelling van het publiek was geen gebrek![1196]

Het belang van uitbreiding van het lezersbestand van De Arbeider benadrukte de redactie sterk in het blad zelf, nadat in het laatste kwartaal van 1929 het aantal abonnees iets was afgenomen.

Colportagetochten, verkoopresultaten en abonneewervingsactiviteiten kregen vaker dan voorheen ruimte in het blad. De bedoeling was lezers aan te moedigen zich in te zetten voor het blad. In Sappemeer namen de vrije socialisten de verspreiding van de krant in het voorjaar van 1930

steviger ter hand, waarbij ze wekelijks zo’n honderd nummers aan de man brachten. De verspreiding van proefnummers leverde in de eerste helft van 1930 inderdaad het gehoopte resultaat op. Gedurende het eerste kwartaal werden bijna elfhonderd gratis nummers verspreid. In tal van plaatsen in heel Nederland, maar vooral in Friesland, maakte men trouw melding van nieuwe abonnees als gevolg van deze campagne. Succesvol was de campagne met name in die streken waar het vrije socialisme van oudsher aanhang had. Nieuwe regio’s won het weekblad er niet mee, getuige de opbrengst van de verspreiding in Warffum (Hogeland, Groningen), die slechts twee abonnees bedroeg.

Speciale vermelding kregen de succesverhalen, zoals in Vledderveen, waar van de twintig proefabonnees elf daadwerkelijk een abonnement namen. Wie veel nieuwe abonnees won, kreeg een pluim. De Arbeider loofde een ‘prachtig boek’ uit aan degene die binnen een bepaalde periode de meeste abonnees zou aanbrengen![1197]

Deze campagne voor De Arbeider kostte weliswaar geld, maar zorgde voor dusdanige resultaten dat vanaf april 1930 af en toe nummers met bijbladen (twee extra pagina’s) verschenen. Daarin was ruimte voor langere achtergrondartikelen, waarvoor in de reguliere editie vaak geen ruimte was. Dit betekende niet dat de problemen voor De Arbeider voorbij waren. Het ongenoegen was uiteindelijk zo groot dat diverse aanwezigen tijdens de in mei 1930 gehouden vergadering van de exploitatiecommissie van het blad verklaarden ‘dat het gewoon schandelijk is, zoo onverantwoordelijk er door diverse ‘kameraden’ met de belangen van de krant wordt omgesprongen! Dit betrof adverteerders die niet betaalden en colporteurs die de opbrengst van de verkochte nummers niet afdroegen.[1198]

Wie wel geld in het laatje bracht, was de boekhandel die aan het blad was gekoppeld. In het voorjaar van 1930 beschikte Boekhandel De Arbeider naast agenten in de stad Groningen over vertegenwoordigers in Appelscha, Hoogkerk, Hoomsterzwaag en Emmer-Compascuum. De boekhandel was uitgegroeid tot een zaak die alle boeken kon leveren tegen de gebruikelijke prijzen.

Een overeenkomst met een bevriend boekhandelaar maakte dit mogelijk. Drijvende kracht achter deze activiteit was de zeer actieve anarchosyndicalist Bé Meijer. Hij begon in 1924 als agent in het Noorden voor de Nederlandse editie van het bekende antioorlogsboek Krieg dem Kriege van de Duitser Ernst Friedrich, een uitgave van de Roode Bibliotheek van Rijnders. Waarschijnlijk wekte dit zijn belangstelling voor het boekenvak, want in maart 1925 startte hij in zijn huis Boekhandel De Arbeider. Hij leverde alle vrij-socialistische boeken en brochures tegen de gebruikelijke winkelprijzen. De opbrengst van de verkoop was bestemd voor het blad. Begin 1928 werd gespreide betaling van de boeken mogelijk, met een afbetalingssysteem. Vervolgens werden in het Noorden agenten geworven, waardoor de boekhandel een regionaal karakter kreeg.[1199]

Aan de boekhandel koppelde men een uitgeverij die een aantal boeken en brochures uitgaf. De eerste uitgave in april 1928 betrof een flinke brochure, getiteld De steunpilaren onzer samenleving, geschreven door ene Multacognovi. Wie schuilging achter dit pseudoniem, dat staat voor ‘ik heb veel gelezen, veel onderzocht! is nooit duidelijk geworden. De brochure is typerend voor de wijze waarop men in vrij-socialistische kring naar de positie van de arbeider keek. Een twaalftal verwerpelijke types (van rechter tot kroegbaas) werd terechtgewezen als vertegenwoordigers van de toenmalige decadente samenleving. Hiertegenover stond de ploeterende arbeider, die zich kapot moest werken om op een eerlijke en zuivere wijze zijn karig brood te verdienen.”

Pamflet voor de Pinksterlanddagen in Appelscha in 1934

Rond 1933 nam Derk Ploeger de boekhandel over van Bé Meijer. Ook hij dreef de zaak vanuit zijn woonhuis, wat hij tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleef doen. Vanaf het einde van de jaren dertig stonden in De Arbeider grote advertenties waaruit blijkt dat deze boekhandel veel werkte met aanbiedingen.

De samenwerking tussen het NPC en het FPC nam vastere vormen aan. In 1930 nodigden de Friezen het NPC uit om deel te nemen aan de jaarlijkse ‘Nooit Meer Oorlog’-manifestatie. De bundeling van krachten werd structureel tijdens de organisatie van de Pinksterlanddagen (PL).

Begin 1931 maakten het NPC en het FPC op een gezamenlijke vergadering het programma voor de PL, die voortaan zouden plaatsvinden in Appelscha. Deze eerste PL in Appelscha, gehouden aan de rand van het dorp in de zandduinen, verliepen succesvol. Het weer was goed en de opkomst groot.

Binne Herder sprak namens beide comités het openingswoord, waarna Siert Tillema een inleiding hield over ‘Anarchie en Geweld,’ een kwestie die de beweging de jaren daarna danig zou beroeren.

De kern van zijn betoog was dat anarchisme de ontkenning inhield van iedere vorm van geweld, dwang en gezag. In de gebruikelijke discussie die daarop volgde, bleek dat Tillema ook verzet door middel van sabotage afwees, zelfs tijdens oorlogshandelingen. Ook in dat geval bleef de machtigste de overwinnaar en duurde het gezag voort. Veel aanwezigen stemden in met het betoog van Tillema, wat een duidelijke aanwijzing was voor een groeiende afkeer van geweld in de beweging. Vooral in de antimilitaristische beweging pleitte men in toenemende mate voor geweldloze, directe actie, aangezien de gebruikte middelen in overeenstemming dienden te zijn met het doel van de beweging. Vooral de populaire Bart de Ligt verkondigde dergelijke opvattingen.[1201]

Een Kunstavond ontbrak niet in het program. Jo de Haas besprak diverse kunstvormen door de eeuwen heen, waarna zangkoor Kunst na den Arbeid uit Emmer-Com- pascuum een aantal liederen ten gehore bracht. Hinke Herder, dochter van Binne, zong eveneens, waarna Henk Geerssinga het publiek in vervoering bracht met zijn prachtige vioolspel. De avond werd besloten met declamatie.

De volgende dag was er aandacht voor het uitgeven van het Anarchistisch Jaarboekje 1932. Dit moest een gezamenlijk project van het NPC en het FPC worden. Dit jaarboekje bevatte een soort jaaragenda, aangevuld met adressenlijsten van alle vrij-socialistische organisaties. Er stonden tevens korte propagandistische teksten in die handelden over de belangrijkste thema’s van de beweging. Het NPC was in 1930 opnieuw begonnen met het uitgeven hiervan, omdat de aloude Socialistische Almanakken na het midden van de jaren twintig niet langer verschenen.[1202]

In deze periode ondernam men nogmaals een poging om De Vrije Socialist en De Arbeider te laten opgaan in één landelijk blad. Het Landelijk Verbond van Groepen rond De Vrije Socialist veranderde in 1931 zijn naam in het Landelijk Verbond van Sociaal Anarchisten (LVSA), waarvan De Vrije Socialist het officiële orgaan werd. Deze nieuwe organisatie drong er bij de groepen rond De Arbeider op aan tot een fusie tussen beide bladen te komen. Tijdens een bijeenkomst in Groningen bleek de meerderheid van de aanwezigen voorstander van zo’n fusie te zijn. Meer dan ooit was eenheid nu geboden. Binne Herder meende dat voor zo’n fusie ook één organisatie nodig was, die dit blad moest uitgeven. Als uitvloeisel hiervan kwamen in juni 1932 in Zwolle elf Vrije Groepen bijeen, samen met de exploitatiecommissies van zowel De Vrije Socialist als De Arbeider.

De Hollandse groepen drongen aan op één landelijke organisatie van sociaal-anarchisten die één landelijk blad zou exploiteren, waarin de beide bestaande bladen op moesten gaan. De meerderheid van de aanwezigen steunde dit standpunt Jan Bijlstra stond een ander organisatiemodel voor.

Vanuit de Vrije Groepen moesten Provinciale Comités worden gevormd. Vanuit deze comités kon vervolgens een landelijk comité worden samengesteld. Hij wees erop dat met het verdwijnen van De Arbeider ook een deel van zijn lezerspubliek zou afhaken. Het blad was ondanks zijn gedeeltelijk landelijke karakter nog altijd een belangrijke schakel tussen de geestverwanten en de activiteiten van de beweging in het Noorden. De aanwezigen vormden een commissie om de organisatie en een eventuele fusie verder te onderzoeken.[1203]

In De Arbeider werkte Bijstra zijn organisatiemodel voor landelijke samenwerking verder uit. Bij de Provinciale Comités konden zich ook de geestverwanten uit de kleinere plaatsen aansluiten. Zij waren vaak met te weinig om een zelfstandige lokale Vrije Groep te vormen, maar ze propageerden wel actief het vrije socialisme. Bijlstra had een duidelijke reden om juist vanuit deze Provinciale Comités de landelijke samenwerking vorm te geven: op landelijke bijeenkomsten waren vaak alleen groepen uit de grotere plaatsen aanwezig en dan vooral afkomstig uit de regio waar de vergadering plaatsvond. Groepen uit kleinere en verder weg gelegen plaatsen namen er nauwelijks aan deel. Dit kwam hun betrokkenheid niet ten goede. In het organisatiemodel van Bijlstra zouden zij via de Provinciale Comités op directe wijze betrokken worden bij de landelijke samenwerking. Hij zag ook concrete taken voor zo’n Landelijk Comité, zoals het uitgeven van het Anarchistisch Jaarboekje, het uitgeven van anarchistische boeken en het propageren van het sociaalanarchisme in regio’s waar de beweging niet vertegenwoordigd was.[1204]

De samenwerking liep vertraging op door acute financiële nood bij De Vrije Socialist in de zomer van 1932. Een machtsstrijd tussen het LVSA en redacteur Rijnders leidde ertoe dat de laatste de administratie en de exploitatie van De Vrije Socialist uit voorzorg overbracht naar zijn woonplaats Zandvoort. Hij plaatste daarmee het Verbond voor een voldongen feit. Het blad werd aldus in april 1933 (opnieuw) persoonlijk eigendom van Rijnders. De LVSA zette de besprekingen met De Arbeider succesvol voort en per 1 juli 1933 gaf het Verbond het blad uit. De groepen rond De Arbeider traden toe tot dit Verbond, maar de samenwerking was van korte duur. In september kwam er al een einde aan de gezamenlijke exploitatie van De Arbeider. De aanleiding tot deze breuk waren de persoonlijke aanvallen van bepaalde Amsterdammers uit het Verbond op Jo de Haas, die namens De Arbeider de handelingen had gevoerd.[1205]

10. Eigen gebouwen in Sappemeer en Nieuwe-Pekela

Van oudsher streefde de (vrij-)socialistische beweging naar het verkrijgen van eigen ruimtes, om niet afhankelijk te zijn van derden. Vanaf 1926 ondernam de Vrije Groep in Hoogezand-Sappemeer pogingen een eigen gebouw te verkrijgen om daarin diverse bewegingsactiviteiten te kunnen huisvesten. Men richtte de Vereeniging het Voiksgebouw op, die zich ten doel stelde een alcoholvrij volksgebouw te stichten en te exploiteren. De bestuursleden waren oudgedienden uit de plaatselijke beweging. De jongere vrije socialisten hielden zich afzijdig. Zij waren van mening dat het project niet haalbaar was. Het was te groot van opzet.[1206]

De groep vergaarde, geholpen door een kleine loterij en een bazaaravond, een beginkapitaal. Ze schreef een renteloze obligatielening uit om het kapitaal te vergroten. Het geld kwam grotendeels van lokale vrij-socialistische groepen. Met dit startkapitaal organiseerde men verlotingen om nog meer geld bijeen te brengen. Feestelijke benefietavonden brachten ook geld in het laatje. In 1927

kreeg de Vrije Groep toestemming de eerste grote verloting te organiseren, waarbij vijftienduizend loten moesten worden verkocht. De hoofdprijs was een auto, die het publiek diverse malen te zien kreeg! 106

Soortgelijke loterijen organiseerde men ook in de jaren daarna. De hoofdprijs bestond uit twee paarden. Opnieuw vonden succesvolle bazaars plaats. Vrouwelijke geestverwanten kregen de aansporing een ‘mooi haakwerkje’ te maken voor de prijzenpot. De plaatselijke bloemist zorgde voor prachtige bloemen en grote planten in de bazaarruimte. De Pionier stelde gratis koffie en thee beschikbaar. Er waren diverse firma’s met verkoopstalletjes. Er waren attracties en op beide avonden trad een gezellig strijkje op. Op zaterdagavond maakte muziekkorps Geluk door Vrijheid zijn opwachting en op zondagavond was mandolineclub Kunst en Strijd aan de beurt.

Hoewel men naar de buitenwereld de schijn ophield dat de verlotingen goed verliepen, bleek de werkelijkheid weerbarstiger. De vereniging verkocht namelijk niet genoeg loten. Ook wanbetalers en onvoorziene kosten zorgden voor financiële tegenvallers. De eerste verloting kostte de vereniging bijna 1300 gulden, de tweede leverde een verlies op van 400 gulden. Het startkapitaal was verdampt. Het bestuur had zich hoofdelijk verantwoordelijk gesteld voor het beginkapitaal.

Door gebrek aan juridische kennis wist men niet zeker of het startkapitaal wel in z’n geheel gebruikt had mogen worden voor de verlotingen. Het basisbedrag werd aangezuiverd uit eigen zak, en een fictieve boeking naar drukkerij Volharding in Groningen moest de misser verhullen.[1208]

De verloting van 1929 heette in De Arbeider uitstekend geslaagd, aangezien alle vijftienduizend loten voor een gulden per stuk waren verkocht. Toch leverde ook deze verloting verlies op, dat men ditmaal wegwerkte door niet-afgehaalde prijzen te verkopen en door gefingeerde kwitanties op te voeren om de boekhouding kloppend te krijgen. De vereniging moest de opbrengst van de loterijen namelijk verantwoorden aan de burgemeester, die de vergunningen verstrekte.[1209]

Er ontstond een verdenking van valsheid in geschrifte. Op 7 januari 1930 vonden op last van de officier van justitie invallen plaats bij leden van de vereniging. De huiszoekingen leverden volgens de officier voldoende bewijs op om tot vervolging van het bestuur over te gaan. Voorzitter Sam Nijveen en secretaris Drewes Poelstra werden verhoord over de fictieve overboeking naar drukkerij Volharding. Het Openbaar Ministerie ging ervan uit dat er geknoeid was om bevriende organisaties te kunnen steunen. Valsheid in geschrifte kon echter niet bewezen worden en de beide bestuursleden werden niet vervolgd. Vervolgens werden Poelstra en Nijveen verdacht van overtreding van de Loterijwet. Gezien de waarde van de prijzen die de vereniging uitkeerde, waren de eisen van de Loterijwet van toepassing. Daar voldeed men niet aan, wat opnieuw de nodige kunstgrepen vereiste.

Dit wekte opnieuw de argwaan van de officier van justitie. Opnieuw bleef vervolging uit, ook omdat de bewijsvoering niet geheel en al overtuigend was. De zaak werd geschikt.[1210]

Toch wist de vereniging met leningen en het verstrekken van rentevrije obligaties voldoende geld te vergaren. Ze bracht een kapitaal van ƒ 26.000,- bijeen. In januari 1931 kocht ze een groot herenhuis aan de Slochterstraat. De noodzakelijke verbouwing bracht de totale kosten op 37.000 gulden. Voor het resterende bedrag sloot men een hypotheek af.

Het volksgebouw van

Sappemeer (bron: Groninger

Archieven)

Op I november 1931 vond de feestelijke opening van het Volksgebouw plaats. Het gebouw had een grote zaal voor vijfhonderd mensen met daaromheen enkele kleinere ruimtes, waaronder een geheelonthouderscafé. Juist aan een grote zaal was behoefte in het dorp. Veel bestaande zalen hadden een te klein toneel, wat de opvoering van toneelstukken bemoeilijkte. Kosten noch moeite werden gespaard. Het toneel was 13 meter breed en 12 meter hoog en voorzien van een kap waarmee achterdoeken en dergelijke automatisch omhooggehesen konden worden. Het geheel was rijkelijk voorzien van passende verlichting en centrale verwarming. Het werd de modernste toneelzaal in de ganse omgeving. Het gebouw werd volgens de statuten van de vereniging alcoholvrij geëxploiteerd. Beheerder werd geestverwant Sietze Mulder uit Appelscha.[1211]

Sappemeerster autoriteiten, waarvan de vereniging veel steun had ondervonden, woonden de feestelijke opening bij. Er waren toespraken en er vonden optredens plaats van alle vrij-socialistische culturele verenigingen uit het dorp. Een week later organiseerde het Volksgebouw een herdenkingsvergadering voor Domela Nieuwenhuis, waarbij de Leeuwarder vrije socialist Willem Giezen optrad als spreker. Zijn redevoering werd omlijst door diverse optredens. De grote zaal was maar matig bezet. Gedurende de winterperiode vonden op zondag ontwikkelingsochtenden plaats.

Er waren films te zien, die muzikaal werden begeleid door moderne geluidsapparatuur, zoals tijdens de oprichtingsvergadering van een afdeling van vrijdenkersvereniging De Dageraad. Op Eerste Kerstdag zat de zaal bomvol tijdens de opvoering van het toneelstuk ‘Allerzielen’ (van Herman Heijermans) door het Groningse gezelschap Nut en Genoegen.[1212]

Burgemeester Bartels van Hoogezand (SDAP) kreeg op een zondagmorgen gelegenheid te spreken over de SDAP en de maatschappelijke stand van zaken. Anton Constandse trok met zijn bijeenkomsten vaak veel publiek. Bij zijn spreekbeurt over ‘Wat gebeurt er in Rusland en het Roode Leger?’ waren driehonderd toehoorders. Twee communisten trokken zijn integriteit in twijfel door hem te bestempelen als ‘contrarevolutionair’ en ‘vijand van de arbeidersbeweging?12

Het gebouw deed werkelijk dienst als Volksgebouw. Tal van verenigingen en organisaties maakten gebruik van het ultramoderne pand. Er vonden veel toneelvoorstellingen en -wedstrijden plaats, waaronder die van de rederijkers, maar ook professionele gezelschappen maakten gebruik van de nieuwe voorziening. Er waren ook tal van muzikale uitvoeringen. Alle socialistische groepen en de geheelonthouders maakten er gebruik van. Allerlei maatschappelijke organisaties (Groene Kruis, Radio Centrale, buurtverenigingen) vonden er ook hun plek.

Gaandeweg verliep de exploitatie van het Volksgebouw steeds moeilijken De inkomsten liepen terug en men kreeg te kampen met concurrentie nadat een hotelhouder een grotere, luxueuzere zaal bouwde die werd geëxploiteerd met een drank-vergunning. Om de oplopende exploitatiekosten te dekken, hield men bazaars en verlotingen waarvoor toestemming van de burgemeester nodig was.

Het verlenen van deze toestemming leidde tot protesten van zowel de procureur-generaal als de rijksrechercheur, die beiden verwezen naar de eerdere gebeurtenissen. Het bleek dat de burgemeester van Sappemeer, Jonkeren, al ruim een jaar in een kuuroord in Zwitserland verbleef en dat locoburgemeester G. Boer hem verving. Hoewel hijzelf geen vrije socialist was, stond hij sympathiek tegenover het Volksgebouw. Volgens de rijksrechercheur was deze locoburgemeester een veelgevraagd jurylid bij de reciteerwedstrijden die er plaatsvonden.[1214]

Het Volksgebouw bleek niet langer rendabel te kunnen draaien, het was te groot van opzet. De schulden stapelden zich op. In augustus 1934 moest het worden verkocht. Na de verkoop kreeg de Vereeniging Volksgebouw de resterende gelden. Eind 1935 bezat de vereniging nog bijna 700

gulden. Dit geld werd beschikbaar gesteld voor andere activiteiten van de vrij-socialistische beweging.[1215]

De opzet voor een eigen gebouw in Nieuwe Pekela was juist heel bescheiden. Men kocht daar rond 1930 een stuk grond en metselde daarop eigenhandig vier muren waarop een dak van golfplaten kwam. Zo verrees in 1931 in Boven Pekela aan de Hoofdweg 142a, vlakbij de brug naar de Wildeplaats, een klein, eigen gebouw dat de naam Libereco kreeg. In het Esperanto betekent dit vrijheid. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog deed dit onderkomen dienst als vergaderlokaal voor de beweging en voor het houden van openbare bijeenkomsten met bekende vrij-socialistische sprekers.

Er was plaats voor ruim honderd mensen. Het zangkoor en toneelclub Excelsior uit het dorp repeteerden er. Nadat er enige grond kon worden bijgekocht, werd het pand in 1933 uitgebreid.

Voortaan konden de uitvoeringen van Excelsior daardoor plaatsvinden in Libereco. Het gebouw bood plaats voor menige genoeglijke avond, ter verlichting van het harde dagelijkse bestaan. 115

Van enige formele organisatie rond dit initiatief was geen sprake. In het notulenboek stond niets.

Het geld voor de bouw kwam in de vorm van een renteloze lening van Evert Vos, de anarchistische onderwijzer uit het dorp (Wijk I). Vos was afkomstig uit een streng christelijk gezin uit de buurt van Loppersum en was voorbestemd om kleermaker te worden. Dit zittende werk beviel hem echter niet, waarna hij lessen ging volgen op de normaalschool van Oude Pekela. Op zeventienjarige leeftijd werd hij zodoende onderwijzer. Al vroeg twijfelde hij over het geloof. De geschriften van Ferdinand Domela Nieuwenhuis waren van doorslaggevende invloed op zijn ontwikkeling van christen tot anarchist, zoals Nieuwenhuis die ook had doorgemaakt.[1217]

Libereco werd een begrip in Nieuwe Pekela (dat ook bekend stond als Boven Pekela) vanwege de genoeglijke culturele activiteiten die de beweging er organiseerde. Evert Vos was de drijvende kracht.[1218]

Slot

De vrije socialisten zagen in de tweede helft van de jaren twintig nadrukkelijk hun eigen beperkingen onder ogen. Binnen de eigen gelederen heerste verdeeldheid over tal van belangrijke zaken. De agitatie tegen de ‘stemdwang’ verloor gaandeweg haar propagandistische waarde, mede doordat de vele niet-stemmers niet meer streng werden vervolgd. De houding bij verkiezingen veranderde daardoor en leidde soms tot deelname aan lokale of provinciale verkiezingen met serieuze én protestkandidaten. Ernstiger was dat de beweging niet in staat bleek tot samenwerking in de richting van een vruchtbare landelijke organisatie. Het heropgerichte Sociaal - Anarchisüsch Verbond (SAV) kwam nauwelijks tot activiteiten. De pogingen te komen tot een gezamenlijk landelijk blad leden schipbreuk doordat draagvlak en vertrouwen in de levensvatbaarheid van een dergelijk blad ontbraken.

De invloed op de arbeidersbeweging was grotendeels verloren gegaan. De landarbeidersstaking in 1929 maakte dit pijnlijk duidelijk. De vrije socialisten speelden bij deze staking nauwelijks een rol.

De lokale landarbeidersorganisaties waarin de vrije socialisten vaak een leidende rol vervulden, waren overvleugeld en vervangen door afdelingen van de moderne NW-bond. De vrijwilligers legden het af tegen de betaalde professionals. De sociaaldemocratische strijdwijze van vergaderen en overleggen stond ver af van de directe actiemethode van de vrije socialisten, waarin ver-trouwenspersonen uit de rangen van de actievoerende arbeiders zelf optraden als gesprekspartner van de werkgevers.

Dit leidde er mede toe dat de jongere generatie vrije socialisten weinig moest hebben van de vakbeweging. Hun revolutionaire opvattingen over bedrijfsbezit en overname van de productie gaven de nieuwe weg aan naar een sociale revolutie en uiteindelijk een betere samenleving. Deze opvattingen sloten niet aan bij de praktijk van de toenmalige actieve arbeidersbeweging. Wat ontbrak was de pragmatische instelling waarvoor Jan Bijlstra, redacteur van De Arbeider, zo vurig pleitte: aansluiting zoeken bij die arbeiders die actie voeren voor betere levensomstandigheden en van daaruit verder werken aan bewustwording en socialistische vorming.

Deze verdeeldheid stuitte ook de actieve vrije socialisten meer en meer tegen de borst. In De Arbeider lieten prominente vrije socialisten zich kritisch uit over de beperkingen van de beweging en ze vochten meningsverschillen over haar koers publiekelijk uit. De betrokkenen maakten deel uit van de as Groningen-Sappemeer, die grote invloed had op de gehele noordelijke beweging van vrije socialisten. Het leidde tot twijfel over de wijze waarop het vrije socialisme werd gepropageerd, tegen de achtergrond van de toch al tanende aantrekkingskracht van de beweging. Dit proces werd versterkt door het veranderende politiek-juridische klimaat, dat zich meer en meer keerde tegen revolutionaire krachten als de vrije socialisten.

De sociaaldemocratie stelde inmiddels de norm in de socialistische arbeidersbeweging in het zich verzuilende Nederland. In het sociaaleconomisch zwakke Noorden bleef echter een voedingsbodem aanwezig voor het vrije socialisme. Dat bleek uit het gemak waarmee nieuwe groepen ontstonden en men nieuwe activiteiten ontplooide. De provinciale samenwerkingsverbanden (het Drents-Groningse NPC en het Friese FPC) bleven zeer actief het vrije socialisme propageren, met bijeenkomsten en publicaties. Zij steunden op actieve groepen en kernen die in grote eensgezindheid hun activiteiten ontplooiden. Ook het weekblad De Arbeider bleef een belangrijk bindmiddel en de motor van de noordelijke beweging.

NOTEN

H11 OVERGELEVERD AAN DE ZWARTSTE ELLENDE

De jaren dertig waren voor de vrij-socialistische beweging een kommervolle tijd. De maatschappelijke omstandigheden verslechterden in een hoog tempo. De economische crisis bracht opnieuw omvangrijke werkloosheid en bittere armoede. De opkomst van het fascisme leidde in Nederland tot een repressief maatschappelijk klimaat, dat ongunstig was voor de vrij-socialistische beweging.

1. Economische crisis

De ineenstorting van de beurs van New York in oktober 1929 leidde tot een wereldwijde economische crisis, waarvan de gevolgen ook in Nederland zichtbaar werden. In ons land ontstond een werkloosheid van een omvang die nooit eerder was vertoond. Het aantal werklozen liep in vijfjaar tijd op van ruim honderdduizend tot een half miljoen aan het einde van 1935. Een jaar later was van de (niet-zelfstandige) beroepsbevolking bijna 30 procent werkloos. Hoewel dit aantal daarna afnam, duurde de malaise voort. In het Noorden was de nood bijzonder hoog doordat de landbouw zwaar werd getroffen.’

Veel werklozen bleven langdurig zonder werk; er was niet het geringste zicht op. In veel gezinnen steeg de nood tot grote hoogte omdat de steunuitkeringen te laag waren om redelijkerwijs van te kunnen leven. Voor de kinderen scheen geen toekomst weggelegd te zijn. Werklozen werden vernederd. Ze moesten een of twee keer per dag naar de stempellokalen om hun kaart te laten stempelen. Deze maatregel had als doel het zwartwerken tegen te gaan. In deze lokalen golden strenge regels. Politieke kwesties waren taboe en ‘wangedrag’ leidde tot stopzetting van de uitkering. In het Noorden moesten de werklozen in weer en wind soms lange afstanden afleggen om bij de stempellokalen te komen.

De controle op de werklozen ging ver. Controleurs onderzochten bij hen thuis of ze

‘onverantwoorde uitgaven’ deden of luxe goederen bezaten. Ze keken ook in kasten. Werklozen kregen een gratis fietsplaatje, dat in die tijd verplicht was. In dit plaatje zat echter een gat, wat stigmatiserend werkte. De politie controleerde op misbruik. Het was streng verboden ’s zondags op deze fietsen te rijden, zodat de werklozen op deze wijze gedwongen werden de zondagsrust te respecteren.

De langdurige crisis leidde anders dan in de jaren negentig van de negentiende eeuw niet tot grootschalige sociale onrust, maar eerder tot berusting. Stakingsactiviteiten namen af en de ledentallen van de vakbonden daalden tussen 1932 en 1937. Veel arbeiders konden de contributie van allerhande verenigingen niet meer betalen. De eerste levensbehoeften gingen voor. In de landbouw daalden de weeklonen voor de landarbeiders tot minder dan tien gulden per week. In Friesland, waar 70 procent van de boeren land pachtte of huurde, kwamen velen die een klein bedrijf hadden in zware problemen. Terwijl de prijzen voor hun producten daalden, bleven de pachten en huren op hetzelfde niveau.[1220]

De sociale verhoudingen veranderden als gevolg van de opkomende verzuiling. De invloed van de overheid op het maatschappelijke leven nam toe en het sociaaleconomisch overleg tussen de overheid en de sociale partners werd een belangrijke factor in besluitvormingsprocessen. Nederland ontwikkelde zich tot een moderne natiestaat waarin men steeds meer beslissingen nam op landelijk niveau. Dergelijke ontwikkelingen verkleinden het speelveld van het vrije socialisme, dat lokaal en regionaal geworteld was en wantrouwend stond tegenover structureel overleg met werkgevers en de overheid. Meer en meer werd het vrije socialisme als sociale beweging een maatschappelijk randverschijnsel.

Tegen de achtergrond van economische crisis en groeiende werkloosheid enerzijds en de voortdurende spanningen in de beweging anderzijds trachtte redacteur Jan Bijlstra in De Arbeider de moed erin te houden. Lichtpunten waren de succesvolle campagnes voor het behoud van het weekblad, de activiteiten van het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) en de groeiende samenwerking met de Friese geestverwanten. In zijn hoofdartikelen sloeg Bijlstra een positieve en strijdbare toon aan. Betreffende 1 mei stelde hij dat deze dag door toedoen van de sociaaldemocraten weliswaar een feestdag was geworden maar dat er nog genoeg te strijden viel. In mei 1930 nam hij onder de titel ‘Houdt goeden moed’ stelling ‘tegen de doemdenkerij omtrent de zin van anarchistische propaganda’ De Amsterdamse afdeling van de Nederlandsche Typografenbond van het NW had zich namelijk uitgesproken voor industriële dienstweigering in het geval het leger zou worden gemobiliseerd. Deze stellingname kwam overeen met die van de antimilitaristische vrije socialisten.

De gezamenlijke vrij-socialistische zangkoren zingen samen het feestnummer ter gelegenheid van het veertig jarig jubileum van De Arbeider in Groningen.

Bijlstra meende dat vrij-socialistische inzichten ook in de SDAP zichtbaar werden nadat diverse afdelingen in deze partij zich hadden uitgesproken tegen een eventuele mobilisatie in het geval van oorlogsdreiging.[1221]

Het veertigjarig jubileum van De Arbeider in 1931 werd in Groningen groots gevierd, ’s Middags kwamen de bezoekers al per bus en fiets naar de feestlocatie voor de generale repetitie van het Feestlied. Het was een gezellige drukte en nadat het lied voldoende was ingestudeerd, trokken de aanwezigen naar het PAS-gebouw waar De Pionier uit Sappemeer gratis koffie en thee schonk, ’s Avonds waren zeshonderd bezoekers uit de noordelijke provincies aanwezig. Alle leeftijden waren vertegenwoordigd, er waren ook zeer oude geestverwanten. De grote zaal van Ons Huis zat bomvol, waardoor velen teleurgesteld moesten worden. De avond startte met het gezamenlijk zingen van De Internationale. De twee muziekkorpsen die de noordelijke beweging rijk was, zetten het lied in.

Wolter Wolters sprak het openingswoord. Na de nodige felicitaties volgde een uitgebreid cultuur programma. Eerst zong men het Feesdied, dat speciaal voor deze gelegenheid was ingestudeerd door vier vrij-socialistische zangkoren. Daarna traden vrijwel alle culturele verenigingen van de noordelijke vrije socialisten op.

De avond zorgde voor lust, energie en kameraadschap en stimuleerde om te blijven werken voor de sociaal-anarchistische idealen!’ De Arbeider opende bij voorkeur met positieve berichten over de beweging, bijvoorbeeld naar aanleiding van een ‘mooie vergadering’ in Stadskanaal begin februari 1931 waar werd gepleit ‘voor meer krachtige propaganda.’ Jongeren, alsmede oude getrouwen uit OostGroningen, die bereid waren opnieuw de mouwen op te stropen, waren in groten getale opgekomen. De aanwezigen meenden dat de beweging het vrije socialisme als vanouds moest propageren door het uitgeven van manifesten, het houden van cursusvergaderingen en publiciteit via De Arbeider. In dezelfde maand richtte men voor dit doel een gezamenlijke Vrije Groep op voor Beerta en Finsterwolde.[1223]

Deze toename van activiteiten was precies wat Bijlstra beoogde als antwoord van de beweging op de groeiende maatschappelijke malaise. De kritiek op het crisisbeleid van de overheid nam toe. Ze hekelde ook de rol van de SDAP, die in het Noorden inmiddels was vertegenwoordigd in tal van gemeentebesturen. Zo verweten de vrije socialisten de sociaaldemocraten medeverantwoordelijkheid voor de door hen zo verfoeide werkverschaffing, die arbeiders blootstelde aan mensonterende toestanden. Nadat een aantal arbeiders uit de werkverschaffing in Jipsinghuizen (‘de hel van het Noorden’) in oktober 1930 na aftrek van het verschuldigde kostgeld slechts 60 cent tot 1 gulden per dag overhield, trokken zij naar SDAP-burgemeester Bartels van Hoogezand en eisten een toeslag. Bartels gaf aan dat ze de volgende keer maar harder moesten werken. Daarmee was voor de vrije socialisten aangetoond dat ook een rode burgemeester de arbeiders niets te bieden had. Het socialisme haalde geen voordeel uit het innemen van bestuurlijke posities door sociaaldemocraten. Ondertussen genoten tal van sociaaldemocratische voormannen een ‘rijk bezoldigd baantje terwijl de groote massa van de werklozen overgeleverd was aan de zwartste ellende!6 De vrije socialisten bekritiseerden de houding van de arbeiders die niet betrokken waren bij de socialistische arbeidersbeweging. Zij meenden een redelijk bestaan te hebben opgebouwd. Voor hen was de sociale kwestie opgelost. De crisis bood ook deze arbeiders echter geen bestaanszekerheid. Als gevolg van de talloze faillissementen waren ontslagen aan de orde van de dag, zo meende De Arbeider.[1225]

De talloze klachten over de werkverschaffing waren voor het Groningse PAS aanleiding deel te nemen aan het overleg tussen de gemeente en de vakcentrales over werkverschaffing en werklozensteun. Het voorstel een permanente commissie in te stellen om de problematiek van de werkverschaffing te bespreken met de vakcentrales kon rekenen op de steun van het PAS. Het NW

pleitte voor ontspanning en afleiding voor werklozen, naast het verzorgen van vakopleidingen voor jongeren. Het PAS stelde dat opleidingen geen prioriteit hadden omdat de werkloosheid niet het gevolg was van een gebrek aan vakbekwaamheid. De werklozen verlangden werk en brood in plaats van onderwijs en een bioscoopvoorstelling.

Men gaf de vertegenwoordiger van het PAS, Gerard Haan, te verstaan dat het slechts ging om de vraag wat men kon doen voor de werklozen. Het was niet de bedoeling ‘economische kwesties’ aan de orde te stellen.[1226]

Het NSV nam een zes-puntenplan aan tegen de groeiende werkloosheid, een kwaal van het kapitalisme. De belangrijkste eis was een werkdag van zes uur met behoud van loon. Verder pleitte het NSV voor het invoeren van een premievrij pensioen voor arbeiders ouder dan zestig jaar, het verhogen van de leerplichtige leeftijd tot zestien jaar, opleidingen voor ongeschoolde arbeiders, volwaardige werkloosheidsuitkeringen en publieke werkgelegenheidsprojecten.[1227]

2. Stakingen in de werkverschaffing

Door de enorme werkloosheid in het Noorden moest een deel van de werklozen opnieuw naar de werkverschaffingsprojecten. De werkzaamheden betroffen het ontginnen van natuurgebieden (‘woeste gronden’), het construeren van afwateringswerken, het aanleggen van bebossingen en het uitvoeren van grondverbeteringsprojecten. De omstandigheden bij deze projecten leidden opnieuw tot grote ontevredenheid. In januari 1932 legden tewerkgestelden in de Groningse werkverschaffingsprojecten van Jipsinghuizen, Laudermarke, Sellingen en Rhederveld het werk neer. Bij deze algemene staking waren zo’n tweeduizend werklozen betrokken. Schrijnende toestanden werkten al geruime tijd een enorme verbittering in de hand. De belangrijkste grief betrof de zeer lage lonen. Keurtroepen verdienden wel tot 20 gulden per week, maar het gemiddelde weekloon was lager dan 12 gulden. Weeklonen tussen de 3 en 8 gulden waren geen uitzondering.

Door het gebrek aan ervaring met het verrichten van zwaar grondwerk waren veel tewerkgestelden niet in staat een fatsoenlijk weekloon te verdienen. Op dergelijke lage lonen, waar niet van te leven viel, verstrekten de autoriteiten geen toeslagen.[1228]

Het vaststellen van lonen gebeurde met een grote willekeur. Veel hing af van het humeur en het karakter van de opzichters die vaststelden hoeveel werk de arbeiders verrichtten. De omstandigheden voor tewerkgestelden in de werkkampen waren doorgaans abominabel. De huisvesting in de tochtige keten was ronduit slecht, de hoeveelheid verstrekte voeding bleek onvoldoende en het was van een magere kwaliteit. Een deel van de verdiensten hield men in als ‘kostgeld: Voorts was er sprake van rechteloosheid. Er was geen recht op vrije meningsuiting en er was een verbod op aaneensluiting ter behartiging van gemeenschappelijke belangen. Het brutale en tartende optreden van bazen en inspecteurs was berucht, soms op het sadistische af.

Het resulteerde voortdurend in conflicten en leidde tot opstootjes. Aanleiding voor een staking was het niet-uitbetalen van de Ionen voor de periode tussen kerst en Nieuwjaar. De loonstaten waren niet op tijd klaar. De arbeiders kregen vanwege de feestdagen een bedrag van 10 gulden, dat ze echter moesten terugbetalen. Dit riep protesten op. Het slechte weer dat op komst was, zou ervoor zorgen dat de arbeiders in de eerste week van januari onmogelijk 10 gulden konden verdienen.

Rijksinspecteur Buiskool (bijgenaamd ‘de Groningse Mussolini’) gooide olie op het vuur met de aankondiging dat het voorschot inééns op het loon zou worden ingehouden. De onvrede bereikte een kookpunt toen Buiskool geen overleg toestond. Hij stelde de arbeiders voor de keuze te gaan werken of geschorst te worden. De arbeiders restte geen andere keuze dan te staken: ‘Zij voelen zich net als slaven, die als honden behandeld kunnen worden.’

De belangrijkste eisen van de stakers waren naast het niet-terugbetalen van de uitkering voor de feestdagen een garantieloon van 15 gulden per week, doorbetaling bij slecht weer, betere voeding en een huurtoeslag van 2,50 gulden per week. De acties van de stakers verplaatsten zich naar hun woonplaatsen. In Veendam, Hoogezand en Sappemeer vonden demonstraties plaats met vier-tot vijfhonderd deelnemers. Het gemeentebestuur van Veendam gaf te kennen niet bij machte te zijn aan de redelijke eisen van de stakers tegemoet te komen en bracht de verantwoordelijke minister op de hoogte van de grieven. In Groningen stelden de communisten in de raad verbeteringen voor in de arbeidsomstandigheden in de kampen maar die werden verworpen, ook door de sociaaldemocraten.

De raadsleden van de SDAP noemden de staking ‘krankzinnig! Een aantal van hen moest onder politiebegeleiding naar huis. De bij het stadhuis demonstrerende werklozen gooiden na afloop van de zitting bij twintig winkels de etalageruiten in. De politie deelde rake klappen uit, waarbij ook omstanders het moesten ontgelden. De Grote Markt werd afgezet. De dagen erna bleefhet onrustig in de stad. In Hoogezand drongen actievoerders levensmiddelenwinkels binnen en namen zonder te betalen etenswaren mee. In diverse gemeenten werden samenscholingsverboden van kracht. Dat gold ook voor Hoogezand, waar SDAP-burgemeester Bartels aan het roer stond. De politie kreeg versterking en maakte gebruik maakte van revolver, sabel en wapenstok. Colporteurs van De Wapens Ateder werden gearresteerd, maar desondanks beweerde burgemeester Bartels in Het Volk dat er niet aan grondrechten werd getornd. Hij spoorde de ‘modem’ georganiseerde stakers vergeefs aan het werk te hervatten. Daarna zou hij zien wat hij kon doen. Het NSV besloot op voorspraak van de leden uit Veendam de stakers een uitkering voor de feestdagen te verstrekken.[1229]

Uit solidariteit met de Groningers legden in Friesland de arbeiders in de werkverschaffing eveneens het werk neer. Op 8 januari 1932 arresteerde men zestien arbeiders bij een werkverschaffingsproject nabij Hoomsterzwaag, waar zo’n 250 werklozen tewerk waren gesteld. De aanleiding was een loongeschil met een opzichter. De arbeiders omsingelden hem, waarna enig duw-en trekwerk volgde. De zaak werd ter plekke beslecht, maar de dag erna verschenen er veertig politiemannen om de betrokken arbeiders alsnog te arresteren. Zij werden wegens mishandeling van opzichter Spanjer overgebracht naar het huis van bewaring in Leeuwarden. De overige arbeiders werden uitgesloten van de werkverschaffing. Eén arrestant kwam al snel weer vrij, maar de anderen verbleven geruime tijd in voorarrest. Hen werd opzettelijke geweldpleging en afpersing ten laste gelegd, op grond waarvan ze tot drie maanden gevangenis veroordeeld konden worden. Dit optreden van de autoriteiten riep kritiek op, temeer omdat de ‘mishandelde’ opzichter de dag na het incident onge-havend door de straten van Gorredijk wandelde.[1230]

Als reactie op deze gebeurtenissen vonden in de Friese Zuidoosthoek massaal bezochte protestbijeenkomsten plaats. In Gorredijk kwam een Comité van Actie dat opriep tot solidariteitsstakingen. Anton Constandse trad op als spreker tijdens de oprichtingsvergadering en wees de achthonderd stakers erop dat er niets zou veranderen door uitsluitend eisen te stellen. De vrees voor oproer zou tot een aantal concessies leiden, maar velen zouden in deze crisis permanent werkloos blijven. Wat hen restte, was een hongerbestaan. De enige oplossing voor dit vraagstuk was het omvormen van de stakingscomités tot dorpscommunes. Om uithongering te voorkomen, moesten de gemeenschappen zelf de gehele economische keten van productie en distributie overnemen. Er moest een nieuwe sociale orde worden voorbereid die los moest staan van partijen en vakbonden. Constandse meende dat de staking anders zou ontaarden in hongerrellen en nutteloze krachtsverspilling.[1231]

In Gorredijk kwamen samenscholingsverboden, en in enkele andere plaatsen werd de staat van beleg afgekondigd. De staking breidde zich uit. In De Rijpen onder Beets brak een omvangrijke staking uit waarbij honderden arbeiders het werk neerlegden. In diverse gemeenten gold ‘s avonds en ‘s nachts een uitgaansverbod. De politie sloeg een protestoptocht naar de gevangenis in Leeuwarden uiteen.[1232]

De strijd was venijnig vanwege de verbittering over de arrestatie van de tewerkgestelden. De stakers betrokken kleine boeren en winkeliers bij de actie. Winkeliers die producten leverden aan de politie en andere betrokken autoriteiten werden geboycot, waardoor ze in hun woonplaatsen geen boodschappen meer konden doen. In Appelscha probeerde men ook een algemene staking uit te roepen. De lokale vrije socialisten vonden dat de staking breder gedragen moest worden om de tewerkgestelden in de werkverschaffing daadwerkelijk te kunnen steunen. In dit dorp was zowel een samenscholings-als een uitgaansverbod van kracht. Een grote militaire politiemacht trok het gebied in.

De leiding van de staking berustte bij vrije socialisten en communisten. Siemen Brinksma uit Jubbega was een van hen. De communisten schakelden hun solidariteitsfonds in (de Internationale Arbeiders Hulp) om de gearresteerden te steunen, wat weerstand opriep bij de vrije socialisten. Zij stelden daar het Fonds Internationale Solidariteit (FIS) tegenover. Het NSV had dit Fonds in 1927 in Nederland in het leven geroepen.[1233]

Het bedrag dat was bijeengebracht op de talrijke vergaderingen waar Anton Constandse sprak, werd namens het FIS ter beschikking gesteld aan de gezinnen van de gearresteerden. Het FIS startte een speciale inzamelingsactie om de gearresteerden te ondersteunen; het Groningse bestuurslid Bé Meijer pleitte voor deze actie in De Syndicalist. In enkele weken tijd zamelde men bijna 250 gulden in, ondanks het feit dat de campagne alleen in Groningen goed van de grond kwam. In Veendam werd openlijk met steunlijsten gewerkt, wat leidde tot een oproep van de burgemeester hieraan geen medewerking te verlenen. Luite Wisman uit Heerenveen stelde het geld ter beschikking aan de gezinnen van de vervolgde arbeiders.[1234]

Op 18 januari stelde de overheid de werkverschaffing weer open. Tot verrassing van de vrije socialisten ging bijna iedereen weer aan het werk in de ‘verbanningsoorden! De tijd was rijp voor de sociale revolutie, maar de mensen nog niet, meende Tinus Veenstra. De autoriteiten hadden een ultimatum gesteld: men kon het werk hervatten of uitgesloten worden van de werkverschaffing. De stakers waren uitgehongerd. De financiële steun was ontoereikend en ze beschikten nauwelijks over financiële reserves. De overheid liet de stakers weer toe. Slechts een enkeling bleef uitgesloten van de werkverschaffing. De stakingsactie had niets opgeleverd.[1235]

De verbittering bij de stakers was groot, vooral jegens de SDAP. Deze partij drong aan op werkhervatting en deed de staking af als een communistische rel. De meeste stakers waren echter lid van het NW. De werklozen die waren tewerkgesteld in de werkverschaffing waren voor de sociaaldemocraten politiek gezien niet interessant. Partij en moderne vakbeweging hechtten geen waarde aan acties van werklozen. Ze maakten acties in de werkverschaffing zelfs verdacht. Het sociaaldemocratische dagblad Het Volk liet arbeiders in de werkverschaffing aan het woord die verklaarden dat het eten daar beter was dan thuis en dat zij behoorlijke lonen verdienden, zelfs meer dan het geëiste garantieloon van 15 gulden per week. Daarmee trokken de sociaaldemocraten de legitimiteit van de staking in twijfel. De vrije socialisten waren laaiend over deze opstelling van de modernen. De sterk bij de staking betrokken Bé Meijer noemde deze tactiek ‘vuil![1236]

De acties om de gevangen arbeiders uit Friesland vrij te krijgen, gingen door. Begin februari zaten twaalf van hen nog steeds vast. Ze werden beschuldigd van zware mishandeling, poging tot doodslag, en samenspanning en afpersing, aantijgingen die konden leiden tot langdurige gevangenisstraffen. In het oostelijk deel van de Friese gemeente Schoterland kondigde men uit solidariteit een schoolstaking af. Richting de politie gold een boycotactie. De gevangenen mochten geen contact met hun familieleden hebben. Een door de communisten ingeschakeld advocaat kreeg evenmin toegang. De gevangenen moesten tekenen voor rechtskundige bijstand door een andere advocaat. In Groningen hielden het PAS, de Vrije Groep en de GGB-afdeling een openbare protestvergadering waarbij de aanwezigen solidariteit betuigden met de gevangengenomen Friese kameraden. Aan de Nederlandse regering stuurde men protesten. Het besluit viel om acht vergaderingen over deze kwestie te organiseren. Het PAS trok zich echter terug uit de organisatie van deze bijeenkomsten omdat de sprekerslijst twee vrije socialisten vermeldde die gekant waren tegen de vakbeweging. Begin maart hield het PAS zelf in Groningen een groots opgezette bijeenkomst in De Beurs.[1237]

De rechtszaak tegen de vijftien verdachten diende eind februari 1932. Hoewel hogere straffen waren geëist, kregen de meesten van hen tot drie maanden onvoorwaardelijke celstraf met aftrek van voorarrest.[1238]

2. Opkomend fascisme

Er was sprake van politieke veranderingen die onmiskenbaar het gevolg waren van de sterke opkomst van het fascisme, eerst in Italië en later in Duitsland. De Nederlandse vrije socialisten bekritiseerden vanaf het begin de opmars van de bruinhemden. Zij waarschuwden voor de sociale gevolgen als dergelijke partijen politieke macht zouden verwerven. Henk Eikeboom karakteriseerde het fascisme in 1924 kernachtig als ‘niets anders dan de geest van het kapitalisme, echter ontdaan van alle versiering, schoonen schijn, frasen en leugens. Het is de ongecamoufleerde geweldzucht.

De openlijke diktatuur der enkelen (ondernemers, bankiers, enz) over de massa.’[1239]

Eikeboom weet het succes van het fascisme in Italië aan de ontwrichtende gevolgen van de oorlog en het onvermogen van zowel het kapitalistisch systeem als de socialistische beweging hierin verandering te brengen. Mussolini beloofde de gewenste orde, rust, vrede en welvaart: ‘Geen oorlog, geen revolutie, maar ‘vredig’ produceerenf22 Ondertussen manifesteerde het fascisme openlijk zijn gewelddadige karakter. Politieke tegenstanders, bijvoorbeeld socialisten, werden vervolgd, gemarteld of gedwongen het land te verlaten. De nationale eenheid die het fascisme wilde scheppen in het kader van het nationale belang beschouwde Eikeboom gezien de tegenstellingen tussen kapitaalbezitters en arbeiders als fictie.

Vanaf de machtsovername door Mussolini besteedde De Arbeider regelmatig aandacht aan het fascisme. Veelal gebeurde dit naar aanleiding van regeringsmaatregelen die een aantasting inhielden van grondrechten of wanneer de fascisten Italiaanse geestverwanten onderdrukten. Begin 1926

noemde men Mussolini in het blad ronduit een ‘moordenaar! De dictatoriale wijze waarop bestaande vakbonden werden verboden en arbeiders gedwongen werden lid te worden van de fascistische vakbond kreeg veel kritiek. In Groningen zette men steunacties voor de vervolgde beweging op touw, zoals die in 1929 voor een groep Italiaanse kinderen.[1241]

Het aantreden van Hitler als Rijkskanselier in Duitsland eind januari 1933 ervoer de internationale arbeidersbeweging als een geweldige schok. Vanaf dat moment sloeg De Arbeider een zeer bezorgde toon aan. Het blad stelde vast dat sprake was van een onderdrukking van de gehele Duitse arbeidersbeweging die haar weerga niet kende. Arbeidersorganisaties waren ontbonden, volkshuizen en vakbondsgebouwen gesloten, de gehele arbeiderspers kreeg een publicatieverbod, en tienduizenden arbeiders werden gevangengenomen en afgevoerd naar onbekende concentratiekampen waar ze stelselmatig mishandeld, gefolterd en vermoord werden. Deze vervolging richtte zich op alle tegenstanders van het fascisme. ‘Alle vooruitstrevende cultureele organisaties, alle instellingen der arbeidersklasse zijn ten offer gevallen aan den uitroeiings-veldtocht van het fascistische barbarendom.‘[1242]

Jo de Haas stelde enigszins cynisch vast dat de triomf van het fascisme in Duitsland plaats kon vinden door het ontbreken van verzet. Hij rekende dit vooral de sociaaldemocraten en de communisten aan, die ieder over een miljoenenaanhang beschikten maar niet in actie waren gekomen. De sociaaldemocraten vertrouwden op de macht van het stembiljet, terwijl de communisten zich veilig voelden door hun ‘rode front! In werkelijkheid waren ze afhankelijk van de Sovjet-Unie, dat ondanks de fascistische machtsovername diplomatieke en handelsbetrekkingen met Duitsland bleef onderhouden. Voor de vrije socialisten vormde dit het bewijs dat de methoden van de partijpolitiek volkomen bankroet waren. De Haas was van mening dat de geschiedenis de vrije socialisten in het gelijk had gesteld. Een volk dat zich niet verzette met economische middelen was weerloos. Zowel sociaaldemocraten als communisten hadden zich nooit bekommerd om directe acties van de arbeiders zelf. Veelzeggend was zijn toevoeging: ‘Voor wie zich nog groote voorstellingen maakt is het een kleine les geweest, hoe het zal gaan als straks de oorlog uitbreekt.‘[1243]

De Arbeider besteedde na de machtsovername in Duitsland veel aandacht aan het fascisme. Een lezing van Bart de Ligt, met de titel ‘Waarop het fascisme stuit,’ werd in afleveringen in het blad geplaatst voordat ze verscheen als brochure. De Ligt verbond het fascisme aan het messianisme; de belofte dat nieuwe leidersfiguren voor een nieuw glorieus tijdperk zouden zorgen. Verpauperde middenstanders en teleurgestelde arbeiders wisten zich geen raad met de maatschappelijke ontwrichting na de Eerste Wereldoorlog.

Ze vestigden hun hoop op een leidersfiguur die beter dan zijzelf de maatschappelijke omstandigheden doorgrondde. De heersende klasse hielp zo’n Messias in het zadel en gebruikte deze voor haar eigen belangen, hoewel zij hem verachtte. De Messias kreeg de taak het verdeelde land te verenigen en op te stoten in de vaart der volkeren, wat een enorme bewapening noodzakelijk maakte. Nieuwe wapentechnieken brachten een ongekende wapenwedloop met andere landen teweeg.[1244]

Voor Duitsland voegde De Ligt eraan toe dat vooral de sociaaldemocratie en het communisme hadden bijgedragen aan de geestelijke voorbereiding op het fascisme. Het Duitse socialisme was van oudsher nationalistisch georiënteerd. Door de afwijzing van de Russische Revolutie en het repressieve optreden tegen revolutionaire woelingen in eigen land verschoof het accent steeds meer van socialisme naar nationalisme. Zowel sociaaldemocraten als communisten cultiveerden de leiders-en de partijideologie. Dat waren ook de redenen waardoor het fascisme volgens De Ligt zo eenvoudig kon doordringen in de arbeidersbeweging; het nam voor de arbeiders vertrouwde vormen aan.[1245]

3. Toenemende overheidsrepressie

Hoewel in Nederland de fascistische beweging beperkt in omvang bleef, veranderde het politieke klimaat in ons land wel degelijk. In de jaren dertig won het nationalisme terrein, mede als gevolg van de sociaaleconomische problemen en de toenemende buitenlandse dreiging. Dit nationalisme was in vergelijking met het fascisme minder agressief van aard. Het bracht een roep om versterking van orde en gezag met zich mee. Deze roep werd sterker door het drama rond de muiterij op De Zeven Provinciën. 28

De oorzaak van de muiterij op dit Nederlands marineschip was een nieuwe ronde van loonsverlagingen. De Ionen van de matrozen waren al tweemaal met 5 procent verlaagd. Dit leidde bij het marinepersoneel dat gelegerd was in de haven van Soerabaja in Nederlands-Indië tot massale werkweigering. Velen werden gearresteerd. De Zeven Provinciën was op rondreis, maar zijn thuisbasis was Soerabaja. Veel bemanningsleden waren het oneens met de arrestatie van hun collega’s. Op 4 februari 1933 besloot een groot gedeelte van de manschappen het schip over te nemen; op het moment vierden de meeste officieren en de commandant feest aan de wal. De actie slaagde zonder dat er een schot viel. De muiters besloten een demonstratieve vaartocht naar Soerabaja te maken met als doel dat de gevangengenomen mannen vrijgelaten zouden worden; op deze wijze wilden ze de publieke opinie mobiliseren.

De muiters, zowel van inlandse als Nederlandse afkomst, meldden hun actie telegrafisch bij de militaire autoriteiten van Soerabaja zodat de regering van de aard van het protest op de hoogte was.

De muiters werden achtervolgd en kregen te horen dat ze zich moesten overgeven. Zij weigerden dit. Ze verklaarden dat zij op weg waren naar Soerabaja, geen geweld beoogden en protesteerden tegen de salariskorting en de arrestaties van hun metgezellen in Soerabaja. Ze waren bereid 24 uur voordat ze zouden aankomen in Soerabaja aan boord de commandant en de officieren te ontvangen.

De regering Colijn beantwoordde dit geweldloze protest met een luchtaanval vanaf vliegboten, waarbij een afgeworpen bom negentien doden tot gevolg had. Later overleden ook nog vier van de elf zwaargewonden.[1247]

De gevestigde orde in Nederland reageerde zeer ontzet op deze muiterij. De vloot was kennelijk niet geheel te vertrouwen en dat vormde een directe bedreiging voor het Nederlandse imperium. Om maar te zwijgen van het gezichtsverlies tegenover landen die het mogelijk op Nederlands-Indië hadden gemunt. Dat blanken solidair en eensgezind waren opgetrokken met ‘inlanders’ verhoogde de ergernis ook nog een keer. De ruim 180 muiters bracht men over naar het eiland Onrust, dat onder militair commando werd gesteld. Hun behandeling was op het beestachtige af. Voor het minste of geringste mochten de bewakers schieten op de gevangenen. De gevangenis van de vermeende leider van de opstand, korporaal Maud Boshart, was een met krijt op de vloer getekende kring in een enorme zaal. Als hij hierbuiten kwam, moest men op hem schieten. Datzelfde gold wanneer hij praatte. Na het afdwingen van bekentenissen bedroegen de uiteindelijke straffen voor de deelnemers aan de muiterij twee tot achttien jaar. Er werden eveneens direct maatregelen afgekondigd tegen de mariniers in Nederlands-Indië. Voortaan was het hen verboden politieke en vakbondsvergade-ringen te bezoeken. Het deelnemen aan demonstraties werd strafbaar. Vakbonden voor marinepersoneel werden verboden.[1248]

In Nederland organiseerde de vrij-socialistische beweging in een groot aantal steden, vaak in samenwerking met andere groepen, solidariteitsbijeenkomsten voor de muiters. Op een marinewerf in Den Helder werden manifesten verspreid, onder meer door een vijftal uit het Noorden afkomstige vrije socialisten. Naast een oproep om solidariteit te betuigen met de bemanning van de Zeven Provinciën hielden ze marinepersoneel het volgende voor: ‘Weigert thans om misdadiger te zijn, door op uwlotgenooten te schieten.’ Dit leidde tot arrestaties op verdenking van opruiing.[1249]

De betrokken vrije socialisten werden vervolgd. Tijdens het proces tegen twee van hen (Roel Drent en Ludzerd Bos) verklaarden twee getuigen dat Roel Drent hen een manifest had gegeven. Hij had echter geen manifesten bij zich. Deze waren uitgedeeld door Piet Laros, die dit ook toegaf.

Protestvergadering van het Groningse ANTIFO op maandag 20 februari 1933 in Groningen. (bron: Archief drukkerij Volharding)

De rechter memoreerde dat de verdachten eerder waren veroordeeld wegens dienstweigering, wat volgens hem het zwaarst denkbaar vergrijp tegen de maatschappelijke orde was. Hij meende dat de strafmaat als voorbeeld moest fungeren voor oproerkraaiers. Roel Drent kreeg drie maanden gevangenisstraf zonder aftrek van voorarrest. Drent en twee andere voor deze actie veroordeelde vrije socialisten reageerden op deze uitspraak met een hongerstaking. Na drie weken beëindigden de drie hun hongerstaking, zonder resultaat. Piet Laros kreeg een jaar gevangenisstraf vanwege zijn verklaring dat hij de bewuste pamfletten had uitgedeeld. Nadat hij de rechtszaal was binnengebracht, wierpen toeschouwers vanaf de tribune tulpen naar beneden. Voor de politie was dit aanleiding de publieke tribune schoon te vegen.[1250]

In totaal arresteerde men 25 activisten wegens agitatie. De IAMV trachtte vergeefs in Den Helder een openbare bijeenkomst te organiseren. In dit marinebolwerk golden inmiddels tal van beperkende maatregelen. De antimilitaristen gaven naar aanleiding van deze gebeurtenissen een manifest uit waarvan 84.000 stuks werden verspreid.[1251]

De muiterij op De Zeven Provinciën was voor de overheid het startsein om scherper dan ooit op te treden tegen de politieke organisaties ter linkerzijde van de SDAP. Een van de belangrijkste en verstrekkendste maatregelen betrof het zogeheten Ambtenarenverbod. Bij Koninklijk Besluit van 22

mei 1933 werd aan het Algemeen Rijks Ambtenaren Reglement een lijst toegevoegd met voor ambtenaren verboden verenigingen. Ambtenaren die lid bleven van dergelijke organisaties kregen ontslag. Op de lijst, die gaandeweg langer werd, stonden vrijwel alle met het vrije socialisme verbonden organisaties, zoals de IAMV, het NSV De Dageraad en de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS), zoals de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC) vanaf 1932 heette. Deze maatregel tastte het verenigingsrecht van ambtenaren aan en maakte een deel van hen politiek monddood. Voor een aantal op de lijst voorkomende organisaties was dit funest. Het betekende een terugval in ledental, vermindering van contributie-inkomsten en verlies van actieve leden. Ter rechterzijde kwamen slechts vier kleine fascistische groepen op de lijst. De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) werd voordat het tot publicatie kwam van deze lijst gehaald, na een persoonlijke interventie van minister-president Colijn. Hij wilde een bevriend staatshoofd als Hitler niet voor het hoofd stoten. Enkele maanden later voegde men de NSB alsnog toe aan de lijst.[1252]

Naast het Ambtenarenverbod kwam er ook een andere maatregel, die verstrekkende gevolgen had.

Op 19 september 1933 kwam het Uniformverbod tot stand. Er kwam een verbod om in het openbaar kledingstukken te dragen of opzichtige onderscheidingstekens te voeren die getuigden van een bepaalde politieke opvatting. Het Uniformverbod had in de praktijk vooral betrekking op het dragen van insignes en speldjes. Voortaan was het dragen van ‘het gebroken geweertje’ verdacht. Ijverige politiemannen verbaliseerden diverse dragers van dit insigne. Het kwam tot proefprocessen, die tot vrijspraak leidden. Niettemin verboden verschillende maatschappelijke organisaties het dragen van dit antimilitaristische symbool. Het Uniformverbod hield ook in dat het meedragen van vlaggen bij demonstraties en betogingen verboden werd. Het gezamenlijk zingen viel eveneens onder het verbod, omdat men hiermee politieke opvattingen verkondigde.[1253]

Deze wet werd vaak verdedigd als een maatregel tegen geüniformeerde, paramilitaire fascistische weerkorpsen, maar dit is onjuist. Voor deze groepen kwam pas drie jaar later de Wet op de particuliere weerbaarheidsorganisaties tot stand, speciaal gericht tegen de WA van de NSB, de grootste en bekendste fascistische partij in Nederland.

De Uniformwet was in eerste instantie gericht tegen linkse groepen. Toen Anton Mussert in 1937 in volledig NSB-uniform door de stad Groningen paradeerde, was dat volgens de dienstdoende wachtcommandant van de gemeentepolitie géén overtreding van de Uniformwet, terwijl in dezelfde periode iemand die een rood strikje droeg op grond van deze wet wel werd opgebracht.36 Op de jaarlijkse vergadering in 1933 van de Centrale Inlichtingendienst (CID) met haar verbindingslieden verklaarde men dat de wens van de regering was: ‘Onverbiddelijk optreden tegen alle uitwassen en wel in de eerste en voornaamste plaats die van de linker zijde.’[1255]

Op 23 oktober 1933 kwam er een algemeen verbod op iedere vorm van actievoeren tegen ‘de overheid en haar beleid: Het Wetboek van Strafrecht kreeg een aanpassing om opruiende geschriften te kunnen onderwerpen aan uitgebreide controles en repressieve bepalingen. Rode vlaggen waren voortaan verboden op gebouwen en colporteurs waren verplicht weggeworpen pamfletten weer op te rapen. Er kwam een ministerieel schrijven waarin burgemeesters de oproep kregen demonstraties zoveel mogelijk tegen te gaan. Radio-uitzendingen kregen te maken met een scherpere censuur door de radiocontroledienst en er kwam een verbod op het uitzenden van het lied de Internationale?38

De onderdrukking door de overheid werd in de loop van de jaren dertig steeds sterker en de lijsten van echte en vermeende revolutionairen, die de Centrale Inlichtingendienst bijhield vanaf de jaren twintig, werd almaar langer. In totaal werden ongeveer honderdduizend mensen als zodanig geïdentificeerd. De Centrale Inlichtingendienst liet het volgende weten: ‘Het ernstigste feit dat een revolutionair gezinde kan worden aangewreven is lidmaatschap, contributiebetaling aan een radicale groep; abonnement op een courant of tijdschrift; bezoek van één of meer vergaderingen.’

Zelfs mogelijke interesse voor revolutionaire politiek werd hiermee verdacht en soms was dat al voldoende aanleiding voor een beroepsverbod. Het bedrijfsleven kreeg, gevraagd en ongevraagd, het advies om bekende revolutionairen te ontslaan. Al deze maatregelen voerde men in zonder dat in ons land sprake was van serieus maatschappelijk protest.[1257]

De Wet-Goseling zorgde begin 1939 voor een verdere beperking van het grondrecht op vereniging en vergadering. De politie kreeg voortaan toegang tot alle openbare vergaderingen en tot alle niet-openbare vergaderingen waarbij tien of meer mensen of buitenlanders aanwezig waren. In alle grote steden moesten organisatoren voortaan toestemming vragen om openbare bijeenkomsten te mogen houden. De herdenking bij het monument van Domela Nieuwenhuis in Amsterdam kon op grond hiervan niet doorgaan. Bovengenoemde wettelijke maatregelen leidden ertoe dat Nederland aan het einde van de jaren dertig niet langer zonder meer tot de democratische West-Europese staten werd gerekend.[1258]

5. De beweging komt onder druk te staan

De vrij-socialistische beweging keerde zich weliswaar tegen deze overheidsmaatregelen en bestempelde ze als ‘bedekt fascisme’ en ‘reactionair,’ maar ze bleek net als de rest van de linkse oppositie niet in staat te zijn dit optreden een halt toe te roepen. Integendeel, de beweging kwam steeds meer onder druk te staan en raakte naarmate de jaren dertig vorderden steeds verder in het defensief. Het vervolgen van vrij-socialistische groepen en personen nam zienderogen toe.

Vooral de antimilitaristische beweging moest het ontgelden. Kennelijk was de vrees bij de overheid groot, na de muiterij op De Zeven Provinciën, dat het moreel van de strijdkrachten nog meer zou worden ondermijnd. In februari 1933 werd het blad van de IAMV, De Wapens Neder, in beslag genomen. Dit nummer bevatte het artikel ‘Oorlog aan den oorlog’ van Bart de Ligt, waarin hij actiemiddelen benoemde om het uitbreken van een nieuwe oorlog te voorkomen. Dit lot trof ook het septembernummer van dat jaar. Een oproep daarin van een aantal bekende oud-dienstweigeraars aan de lichting van 1934 om de militaire dienstplicht te weigeren, tolereerde men niet In diverse steden vonden huiszoekingen plaats, waaronder in Hoogezand-Sappemeer. Toch verspreidde de IAMV ruim tienduizend exemplaren van dit nummer.[1259]

Sprekers en woordvoerders van de beweging werden vervolgd. Nieuwkomer Jacques Rees kreeg wegens majesteitsschennis in het blad Naar de Vrijheid een gevangenisstraf van twee maanden. De eis was vier maanden celstraf. In mei 1934 werd hij opgepakt in Bolsward, zodat hij zijn straf uit kon zitten. Eind augustus van dat jaar volgde na afloop van een openbare bijeenkomst in Witmarsum opnieuw een arrestatie, wegens belediging van het ‘openbaar gezag: Rees werd overgebracht naar Leeuwarden en zat daar enige tijd vast.[1260]

De toenmalige voorzitter van de IAMV, Gé Nabrink, werd eind juli 1934 gearresteerd. Men vond dat een door hem uitgesproken rede op een lAMV-bijeenkomst in Emmer-Compascuum een opruiend karakter had. Na een aantal weken voorarrest volgde een eis van zes maanden. Naar aanleiding van het Jordaanoproer in Amsterdam eerder dat jaar zou Nabrink hebben beweerd dat de lichte barricaden die daar waren opgeworpen onvoldoende waren geweest. Als er weer een opstand zou komen, dan diende men andere middelen te gebruiken en binnenskamers de plannen eerst zeer goed uit te stippelen. De officier van justitie voegde daaraan toe dat Nabrink in 1929 de moorden van IJje Wijkstra op vier agenten had verheerlijkt.

Nabrink nam een geweldloos standpunt in en ontkende dat hij op de bewuste vergadering in Hoogkerk zwaardere geweldmiddelen had gepropageerd. Hij verklaarde juist gesproken te hebben over geweldloze directe actie en dat hij de daad van Wijkstra niet had verheerlijkt. Hij had er wel op gewezen dat de grote politiemacht die aanwezig was bij het huis van Wijkstra hem mede tot zijn daad gedreven had. Nabrink kreeg zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In dezelfde periode arresteerde de politie op een meeting van de IAMV in Leeuwarden de twintigjarige tuinder Jan Zwagerman. Hij kreeg vier maanden celstraf wegens opruiing.[1261]

Antimilitaristische bijeenkomsten kregen te maken met verboden. In het Noorden was dit vooral het geval in de Friese Zuidoosthoek. In maart 1934 was er een verbod op antimilitaristische avonden in Nijehorne. In Tijnje weigerde de burgemeester tot tweemaal toe toestemming te verlenen voor antimilitaristische openluchtbijeenkomsten van de vrije socialisten. De eerste keer weken ze uit naar een plaatselijk café. Een maand later gebeurde dit opnieuw. Wederom werd een vergunning voor een antimilitaristische meeting geweigerd. Uiteindelijk vond de bijeenkomst plaats in een tent, zodat de deelnemers niet te horen of te zien waren vanaf de openbare weg. Colporteurs van antimilitaristische bladen en het anti-oorlogsnummer van De Syndicalist kregen een procesverbaal en werden vervolgd. In Groningen kregen zaalhouders die ruimte ter beschikking stelden voor welkomstvergaderingen van dienstweigeraars van de politie te horen dat ze daarmee moesten stoppen. Zo niet, dan kon de eigenaar in de toekomst problemen verwachten bij het aanvragen van vergunningen.[1262]

In Tijnje weigerde de burgemeester de Vrije Groep een vergunning voor een antimilitaristische openluchtbijeenkomst. Zodoende besloten de organisatoren er een antimilitaristische tentbijeenkomst van te maken. Deze bijeenkomst, in augustus 1934, trok slechts 25 bezoekers.

Spreker Lie Heynen stelde daarom voor de bijeenkomst in besloten kring thuis bij organisator Hendrik van den Berg voort te zetten. De meeste aanwezigen stemden hiermee in. De burgemeester, die telefonisch van dit voornemen op de hoogte was gesteld, begaf zich met de politie naar de woning van Van den Berg. De bijeenkomst vond plaats in diens schilderwerkplaats, de toegangsdeuren waren gesloten. De burgemeester gelastte Van den Berg de deuren te openen. Bij weigering zou de politie geweld gebruiken. Op deze wijze verschaften de autoriteiten zich toegang tot de besloten antimilitaristische bijeenkomst, die meteen werd afgebroken. Lie Heynen zette de middag voort met de behandeling van het onderwerp Esperanto.[1263]

De activiteiten van de IAMV kwamen door deze repressieve maatregelen onder druk te staan.

Leden met een overheidsfunctie kwamen door de dreiging met ontslag voor het dilemma te staan of ze wel of niet lid zouden blijven. Indien zij lezers van De Wapens Neder waren, moesten zij hun abonnement opzeggen of ze kregen het blad voortaan heimelijk toegespeeld door een colporteur.

In 1935 werd duidelijk dat abonnees op bladen van organisaties die op de verboden lijst stonden vermeld en die een overheidsfunctie bekleedden niet bang hoefden te zijn hun baan kwijt te raken.

Deze overheidsmaatregelen creëerden een klimaat van angst. Er was een drempel opgeworpen om actief te zijn in of betrokken te zijn bij de beweging. Na 1933 vond minder colportage met De Wapens Neder plaats.[1264]

De overheid vervolgde eveneens in Nederland verblijvende buitenlanders. De bekende anarchiste Emma Goldman uit de Verenigde Staten werd tijdens een tournee door ons land in november 1934 uitgewezen. Het Fries Propaganda Comité had in Gorredijk een optreden met haar georganiseerd.

Andere noordelijke groepen hadden geen interesse in deze anarchistische voorvechtster van vrouwenrechten. Taalproblemen lagen waarschijnlijk hieraan ten grondslag. Haar tournee, waaraan ook de IAMV meewerkte, ging gepaard met grote problemen. Er kwam een verbod op een bijeenkomst in Rotterdam. Op een vergadering in Hilversum kreeg ze te horen dat ze niet mocht spreken over binnenlandse politiek en buitenlandse regeringen niet mocht beledigen. Hoewel de autoriteiten haar niets ten laste konden leggen, werd zij tijdens haar optreden in Apeldoorn opgepakt en de grens overgezet naar België.[1265]

In 1935 kregen buitenlanders het verbod actief deel te nemen aan de Nederlandse politiek. De voorzitter van het NSV, de Belg August Rosseau, die al twintig jaar in Nederland woonde en voor de onafhankelijke vakbeweging werkte, werd hierdoor monddood gemaakt. Hij keerde terug naar België. Arthur Lehning, van geboorte Duitser, overkwam hetzelfde. Hij trad terug uit zijn publieke functies, maar bleef achter de schermen wel actief voor het NSV en de antimilitaristische beweging.

Grote landelijke beroering ontstond naar aanleiding van een internationale conferentie van de Socialistische jongeren Organisatie in Laren. Op last van burgemeester Van Nispen arresteerde de politie alle aanwezige Duitse socialisten en leverde ze uit aan de Gestapo. Protesten en Kamervragen volgden. Minister van Justitie Van Schaik antwoordde: ‘De voor Nederland passende opvatting van rechtsbescherming en menschelijkheid brengt naar mijn oordeel mede, vreemde ongewenschte elementen, waaronder zeker vallen vreemdelingen, die hier komen voor revolutionaire congressen, in het belang van de Nederlandsche gemeenschap, te weren en te verwijderen, en daardoor de verhindering te bevorderen van de verwerkelijking van revolutionaire denkbeelden, welke, in practijk gebracht, met de Nederlandsche opvattingen van menschelijkheid volkomen in strijd zijn.’ Een van de vier uitgeleverde jongeren overleed nog hetzelfde jaar in een Duits concentratiekamp. Later dat jaar kregen buitenlandse deelnemers geen toestemming deel te nemen aan de Internationale Conferentie van de War Resisters International (WRI, de antimilitaristische Internationale van geweldloze activisten) in Bentveld. Deze bijeenkomst werd verplaatst naar Londen.[1266]

Toen de Roemeense deserteur Stefan Fankas onderdook in Groningen kreeg hij steun van diverse vrij-socialistische en antimilitaristische groepen. Fankas werd echter na verloop van tijd gearresteerd en opgesloten in de gevangenis van Groningen. Ter gelegenheid van zijn verjaardag stelde de syndicalistische beweging een felicitatieschrijven op dat ze naar verschillende afdelingen in het land stuurde om het mede te ondertekenen. Deze felicitaties werden naar Fankas verstuurd.

De Centrale Inlichtingendienst (CID) fotografeerde alle post die binnenkwam. De verantwoordelijke procureurs generaal kregen het verzoek naspeuringen te verrichten naar de ondertekenaars uit hun gebied.[1267]

Naast de IAMV kregen ook andere organisaties die bij de vrij-socialistische beweging hoorden klappen te verduren. Vrijdenkersvereniging De Dageraad bleef omstreden. Ze werd geacht in strijd met de goede zeden te handelen omdat zij ‘de in God haar oorsprong vindende normen voor het leven’ terzijde schoof. Dit had aanvankelijk nauwelijks invloed op het functioneren van deze atheïstische vereniging. Integendeel, in 1932 was juist sprake van een grote opleving binnen de afdelingen. Het plaatsen van De Dageraad op de lijst van verboden verenigingen kostte haar niettemin ettelijke leden en abonnees.[1268]

De atheïsten hadden al eerder te maken gehad met tegenwerking van de overheid. De vereniging kreeg in 1929 te maken met een verbod op het opvoeren van het toneelstuk ‘Huwelijken worden in de hemel gesloten’ van Hasenclever, omdat hij God ten tonele voerde. Op het moment dat voormalig priester Jos van Veen in Ons Huis dit verbod aan de orde wilde stellen, dreigden de Groninger autoriteiten deze bijeenkomst te verbieden als ze vooraf geen inzage zouden krijgen in de inhoud van de rede van deze spreker.[1269]

De overheid volgde met argusogen de Vrijdenkers Radio Omroep (VRO). Deze was opgericht in 1930 en mocht een uur per maand uitzenden. Tijdens de eerste uitzending draaide de Radio Controledienst al direct de knop om. Men achtte de inhoud beledigend voor de premier van een bevriende mogendheid. Jan Hoving sprak namelijk over ‘Mussolini als vrijdenker en als onderdrukker der vrije gedachte! De Groningse afdeling schreef in een pamflet: ‘Nu is algemeen bekend dat Mussolini vroeger was: Vrijdenker, links socialist, antimilitarist, antiklerikaal. Dat nu in een opsomming van deze feiten, zoals Hoving deed, nooit iets beleedigends kan zitten, snapt ieder met een beetje gezond verstand.’ Hoving hield nadien zijn omstreden rede in verschillende plaatsen en voor volle zalen. De toon was gezet. De Radio Controledienst verbood nadien op voorhand vier uitzendingen en censureerde er negen. In 1936 raakte de VRO zijn zendtijd kwijt. Dit gebeurde na een felle campagne van de NSB waarbij zich relletjes voordeden en zelfs sprake was van een bomaanslag tegen een vrijdenkersbijeenkomst. Verantwoordelijk minister De Wilde gaf toe aan het geweld van de nationaalsocialisten en trok de zendmachtiging van de VRO in.[1270]

Noordelijke vrije socialisten poseren bij het PAS-gebouw in Groningen in de jaren dertig.

Voor het NSV, dat eveneens stond vermeld op de lijst van verboden verenigingen, leverde het ambtenarenverbod eveneens de nodige moeilijkheden op. Na de grootse viering, met de gehele plaatselijke beweging, van het 35-jarig bestaan van het PAS-Groningen in februari 1933 kwam aan de feeststemming snel een einde. De bij het NSV aangesloten Nederlandsche Syndicalistische Federatie van Overheidspersoneel (NSFvO) kwam daardoor op deze lijst van verboden organisaties te staan en kreeg als gevolg daarvan zware klappen te verduren. Ze moest het uitgeven van haar blad De Fakkel staken. De teloorgang van deze vakbond kostte het NSV bijna 20 procent van zijn leden. Drie hoofdbestuursleden traden noodgedwongen af en verschillende vooraanstaande NSV’ers verloren hun staatsbetrekking. Niet alleen ambtenaren hadden te maken met de dreiging van ontslag; ook arbeiders kregen te horen dat zij beter geen lid konden blijven van een anarchosyndicalistische vakbond als ze hun baan wilden houden. Een NSV-lid dat bij het waterleidingsbedrijf in het Drentse De Punt werkte, kreeg te horen dat hij zou worden ontslagen als hij zich niet zou aansluiten bij een moderne of christelijke vakbond. Een soortgelijke ontslagdrei-ging ging uit naar arbeiders die waren aangesloten bij het NAS.[1271]

De onderdrukking van politiezijde nam toe. Ze viel regelmatig colporteurs van De Syndicalist lastig, waarbij ze soms de gehele oplage in beslag nam. Met trots meldde men dat acht colporteurs in de stad Groningen binnen enkele uren ruim driehonderd exemplaren hadden verkocht. En dat zonder noemenswaardige problemen. De marechaussee hield na afloop van hun colportagetocht in de Groningse veenstreken vijf vrij-socialistische jongeren aan op verdenking van het verspreiden van opruiende manifesten. Ze kregen te horen dat ze een ‘bruine boon’ in hun ribben konden krijgen als ze probeerden te vluchten. De jongste deelnemer, die minderjarig was, zat twee dagen vast. Een dag later deed de politie, die op zoek was naar de manifesten, een inval bij een ander groepslid.[1273]

Ook organisaties die zich niet expliciet politiek uitspraken, zoals de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB), kregen te maken met verscherpt overheidstoezicht. De burgemeester van Wonseradeel verbood een vergadering in Witmarsum met lichtbeelden ten behoeve van het onderwerp seksuele voorlichting. Hij vond dat de inwoners van Witmarsum geen voorlichting nodig hadden. Een godsdienstig inwoner van de gemeente had bij hem geklaagd.[1273]

De toenemende controle van staatswege nam soms absurde vormen aan, zoals blijkt uit het verhaal van een jongetje uit een arm gezin in de omgeving van Heerenveen. Het gezin had al weken geen aardappelen gegeten. Het kereltje vroeg een boer die op dat moment zijn aardappelen aan het rooien was om een maaltje, dat hij inderdaad meekreeg. Opgewekt toog de knaap huiswaarts. Onderweg kwam hij een man tegen die hem vroeg wat er in zijn zak zat. Enthousiast vertelde de jongen het verhaal over die aardige boer. De man bleek een controleur te zijn van de Aardappel-centrale. Hij nam de aardappelen in beslag en maakte vervolgens tegen de landbouwer procesverbaal op wegens het ongedekt vervoeren van aardappelen.[1274]

6. De Alarmisten

In deze crisisjaren ontstond een nieuwe formatie van anarchisten die zich verenigden onder de naam Alarmisten, verwijzend naar het voormalige blad Alarm van Anton Constandse. Zij stonden een militant anarchisme voor en schroomden niet om geestverwanten stevig te bekritiseren. Een van de centrale figuren uit deze groep was Piet Kooijman. In de aanloop naar de Hollandse Pinkstermobilisatie van 1931 schreef hij voor De Arbeider een artikel waarin hij de voormannen van het NSV, Albert de Jong en Arthur Lehnlng, beschuldigde van fraseologie. Jan Bijlstra gaf in een redactionele voetnoot aan dat dergelijke uitlatingen geen pas gaven.

Ook de terugblik van Anton Constandse op deze Pinkstermobilisatie voorzag hij van een redactioneel nawoord. Bijlstra pleitte ervoor dat voor-en tegenstanders van vakorganisaties wél konden samenwerken op punten waarover overeenstemming bestond: “r Komt er ons inziens slechts op aan dat we die punten willen zien en benutten en we ze niet verdoezelen door de strijd om inzichten betreffende een bepaald punt te verlagen tot een persoonlijke strijd.’[1275]

Kooijman trok stevig van leer en was van mening dat de strijd met de anarchosyndicalisten van het NSV radicaal uitgevochten diende te worden. Hij achtte ze net zo gevaarlijk als de communistische partijbonzen. Kooijman vond dat de vrij-socialistische beweging op apegapen lag door de strijd die ze voerde voor of tegen de vakbeweging. ‘De voorstanders en instandhouden van die aangetaste beweging worden onder andere het best vertegenwoordigd door mensen als Rijnders en Bijlstra; voor hen is het noodzakelijk dat personen als Albert de Jong en ondergetekende elkaar verdragen en als kameraden behandelen. Elk die de werkelijkheid ziet (…) zal dit als onmogelijk moeten erkennen.’

Bijlstra betoogde dat samenwerking tussen anarchisten en syndicalisten mogelijk was. ‘Laat men toch vooral in het huidig tijdsgewricht bedenken, hoe spoedig de dag er kan zijn, dat we op elkaar zijn aangewezen.’ Ondanks deze scherpe en persoonlijke kritiek plaatste de redactie de bijdrage van Kooijman in het blad. De koers van De Arbeider bleef onveranderd. Ook Bijlstra vond dat overeenkomstig het vrijsocialistisch beginsel elke stroming binnen de beweging in het blad aan het woord moest kunnen komen.[1276]

De groep Alarmisten rond Kooijman bleef een onverzoenlijke toon aanslaan. Met Pasen 1928 was Kooijman vrijgelaten nadat hij zijn straf had uitgezeten voor zijn aandeel in de bomaanslag van 1921. Hij propageerde ‘bedrijfsorganisatie’ (de vereniging van alle arbeiders binnen hetzelfde bedrijf) en keerde zich tegen ‘de partijen, de vakbonden en de bonzen! Kooijman verloor het vertrouwen in de arbeidersklasse en de socialistische beweging. De revolutie kon slechts in gang worden gezet door de ‘gedeclasseerden,’ degenen die buiten het productieproces stonden. Hij propageerde het neem-en eetrecht en bracht dit ook in de praktijk. Daarnaast verwierf hij bekendheid door in februari 1933 twee manifesten te publiceren. Daarin stond de oproep magazijnen te bestormen, naar behoefte spullen mee te nemen en de bezitters te onteigenen. Hiervoor belandde Kooyman opnieuw in de gevangenis, ditmaal voor tien maanden.[1277]

De groep rond Kooijman bestond met name uit antivakbondsgezinde jongeren die voorheen deel uitmaakten van De Moker. In juli 1931 richtten zij het Landelijk Verbond van Alarmgroepen op.

Dat stelde zich ten doel ‘bedrijfskernen’ te vormen waarin voorstanders van bedrijfsbezetting zich aaneen konden sluiten.

Deze Alarmgroepen stelden zich op het standpunt dat elke partij of vakbeweging, ongeacht haar opstelling, per definitie reformistisch en contrarevolutionair was. Tegen deze groepen moest men in woord en geschrift een onverzoenlijke strijd voeren. Het Verbond brak dus met de ‘oude beweging!

De Alarmgroepen hervatten de uitgave van het blad Alarm.[1278]

De Alarmisten richtten hun pijlen ook op De Arbeider, als een van de ‘officiële vertegenwoordigers’

van de beweging die ‘in het slop van de oude anarchistische dogma’s zijn doodgelopen!61 Zo gaf de groep tijdens de onthulling van het monument van Domela Nieuwenhuis in het najaar van 1931 een pamflet uitwaarin ze onder meer sprak over de ‘walgelijke comedie’ die in De Arbeider werd opgevoerd. De groep bedoelde de ijdeltuiterij waarmee de oprichting van dit monument gepaard ging. Het blad deed trouw verslag van de vorderingen van het creëren van het standbeeld.[1280]

De Noordelijke Mokerjongeren voegden zich bij de Alarmisten. Het noordelijk secretariaat kwam in handen van Berend Blauw uit Oude Pekela en in acht plaatsen in het Noorden kreeg de groep contactpersonen. De Groningse veenstreken waren het sterkst vertegenwoordigd. Bart Haan trad toe tot de voorbereidingsgroep voor de Pinkstermobilisatie, die jaarlijks plaatsvond in Holland en die de Alarmisten nu organiseerden. Antje Stevens werd namens de Noordelijke groepen gekozen in het Landelijk Comité van de groep.[1281]

Het eerste nummer van Alarm, dat verscheen rond de Pinkstermobilisatie van 1932, maakte duidelijk waar het Verbond voor stond: ‘Werkenden en werkloozen te zamen, er is slechts één belang voor het proletariaat, onteigent de ondernemers; bezet de voorraadschuren; de bedrijven; havens enfabrieken; slaat neer de machtsorganen van het kapitalisme, den staat en haar trawanten. Alarm tegen partijen en vakorganisaties, voor de zelfstandige organisatie van de arbeidersklasse. Los van de leiders; zelf doen. Op voor de sociale revolutie, NU!!’ De Alarmisten bleven gering in aantal.

Hun aanhang concentreerde zich in Amsterdam. Hoewel de groep hoog opgaf van de grote belangstelling voor haar ideeën was dit in de praktijk nauwelijks het geval. Het ging om slechts enkele tientallen leden in een zeer los georganiseerd verband, terwijl het blad maar enkele honderden lezers trok. In 1933 moest men de uitgave staken.[1282]

De Alarmisten verenigden de meest radicale oud-(Moker)jongeren. Bart Haan verdedigde in De Arbeider de noodzaak in bepaalde situaties geweld te gebruiken. Hij kreeg weerwoord van Siert Tillema, eveneens een voormalig Mokerjongere, die elke vorm van geweld afwees. Dit was volgens hem strijdig met het anarchistisch ideaal. Roel Drent verwoordde in zijn bijdrage aan de discussie een sentiment dat de opvattingen van de Alarmisten typeerde: ‘Of wij zullen het uiterste proberen of wij laten toe met alles onder te gaan.’[1283]

De Alarmisten gaven dit opruiend manifest, geschreven door Bart Haan, uit in februari 1933.

De wijze waarop de Alarmisten optraden in discussies riep weerstand op. Ze waren zeer overtuigd van hun eigen gelijk en verketterden afwijkende meningen. In het Noorden waren zij aanvankelijk nauwelijks actief. Dit veranderde in de zomer van 1932, nadat Bart Haan uit Holland terugkeerde naar Veendam. Hij was een van de felste en fanatiekste Alarmisten. Wanneer hij colporteerde, trok hij steevast de aandacht van het publiek met een luidkeelse en langgerekte vloek. Hij behoorde tot de ondertekenaars van het eerste Alarmmanifest, waarvoor hij net als Kooijman tien maanden cel kreeg. Tegenover de rechter stelde hij: ‘Is het een misdaad tegen de arbeiders te zeggen, dat ze niet langer van de levensmiddelen moeten afblijven als ze bijna sterven van de honger?’[1284]

Haan organiseerde vergaderingen en regelde het colporteren met het blad Alarm. Hij gaf een door hemzelf geschreven manifest uit waarin hij de onmacht van politieke partijen en vakbeweging aan de kaak stelde. Het reformisme in de anarchistische beweging wees hij af. Stakingen waren zinloos in deze crisistijd, de bedrijven moesten worden bezet. De Noordelijke Alarmisten spraken af colportagegroepen te vormen om het aantal abonnees voor Alarm te vergroten. Zij bezochten meerdere malen dezelfde plaats of streek met het blad.[1285]

In het eigen onderkomen Libereco in Nieuwe Pekela hield Haan een inleiding over het reformisme in de vrij-socialistische beweging. De beweging hanteerde volgens hem verouderde strijdvormen, zoals deelname aan stakingscomités. De eisen die dergelijke comités stelden, waren in wezen sociaaldemocratisch van aard. Thans waren andere strijdmiddelen nodig, zoals bedrijfsbezetting. De opkomst voor deze bijeenkomst was niet groot. Cursusvergaderingen van de Alarmisten werden nauwelijks bezocht. In Beerta bevonden zich onder de vijftien aanwezigen ook communisten, in Sappemeer kwamen slechts tien mensen opdagen. De uitgenodigde leden van de plaatselijke Vrije Groep bleven weg. In Nieuwe Pekela was de opkomst beter. Dat de scherpe kritiek op de beweging die tijdens deze bijeenkomsten werd geuit weinig tegenspraak uitlokte, was voor de Alarmisten voldoende reden te concluderen dat zij aan invloed wonnen.[1286]

Het eerste nummer van Alarm vermeldde dat De Arbeider ontoegankelijk was geworden voor zuiver anarchistische denkbeelden. In het blad zou geen ruimte meer zijn voor een duidelijk antivakbondstandpunt. Artikelen zouden niet worden geplaatst of verschenen pas laat of‘verminkt’

in het blad. Bijlstra ontkende deze aantijgingen; de bijdragen van de Alarmisten kwamen wél in het blad. Alle richtingen binnen de beweging kwamen aan bod. Juist het anarchisme moest dogmatisme en sektarisme afwijzen. Pas na herhaaldelijk aandringen van Bijlstra kwam men in Alarm terug op deze kwestie. Op suggestieve wijze werd redacteur Bijlstra beticht van ‘zeer verdachte neigingen!

Van de door Bart Haan geuite kritiek op het redactiebeleid van De Arbeider bleef weinig overeind.

Het bleek dat een bijdrage van Haan zelf inderdaad was geweigerd. Dit vanwege het gebrek aan niveau. Deze bestond uit persoonlijke grieven en stuitend taalgebruik richting geestverwanten.

Niettemin bleef Haan beweren dat De Arbeider het syndicalisme verdedigde en de Alarmisten tegenwerkte. Haan bood vervolgens zijn diensten aan als vaste medewerker van De Arbeider.

Bijlstra zag geen reden dit te weigeren. Haan schreef de rubriek ‘Gedachten en indrukken’ waarin hij Bijlstra meermalen sarcastisch toesprak. Hij eiste dat zijn bijdragen onverkort zouden worden geplaatst. Na overleg met de redactiecommissie van De Arbeider verwijderde Bijlstra een aantal zinnen uit Haans bijdragen vanwege de wijze waarop hij over geestverwanten sprak. Haan zocht in zijn polemieken voortdurend de confrontatie, op een toon die voorheen steeds was geweerd uit het blad.[1287]

Tijdens een vergadering van de Alarmisten in Nieuwe Pekela was opnieuw sprake van scherpe kritiek op De Arbeider. Alle Alarmisten dreigden hun abonnement op te zeggen. Ze zetten een handtekeningenactie op touw om zo het ongenoegen over het blad kenbaar te maken. In zijn commentaar bij het verslag van deze bijeenkomst stelde Bijlstra dat hij zich graag wilde verdedigen tijdens een door de Alarmisten georganiseerde vergadering. Deze zou eind oktober 1932 plaatsvinden. Naar aanleiding van deze kritiek van de Alarmisten nodigde de exploitatiecommissie van De Arbeider de lezers uit hun mening over het blad schriftelijk kenbaar te maken.[1288]

Jo de Haas was van mening dat de Alarmisten met hun idee van bedrijfsbezetting eigenlijk niets nieuws verkondigden. Het socialisme had steeds betoogd dat grond en productiemiddelen gemeenschappelijk bezit moesten worden. Bedrijfsbezetting was slechts een andere term voor hetzelfde punt. De Haas vond dat de Alarmisten de zaak onnodig op scherp zetten, want de arbeiders waren er niet klaar voor om bedrijven over te nemen. Deze interne frictie leverde de beweging niets goeds op. Ze zou op deze wijze worden vernield voordat het eerste bedrijf bezet zou zijn, was de ironische conclusie van De Haas.[1289]

6. De dood van jan Bijlstra

De felle campagne van de Alarmisten miste zijn uitwerking niet op de integere Bijlstra. De verslechterende maatschappelijke omstandigheden en het jarenlange harde werken als drukker en redacteur van De Arbeider, zijn optreden als belangrijkste spreker van de beweging in het Noorden, het vervullen van een aantal andere functies in dezelfde beweging en zijn rol als vader van een gezin met kleine kinderen eisten in november 1932 hun tol. Bijlstra raakte zwaar overspannen.

Wolter Wolters, die de redactie waarnam, deelde in het blad mee dat Bijlstra onder behandeling was van een arts.

De redacteur van De Arbeider, Jan Bijlstra. (foto Lux) Deze had hem alle arbeid verboden. De Alarmisten konden tevreden zijn, stelde Wolters. ‘De schijnvrienden doen goed met mij het spelletje niet te spelen wat ze met Bijlstra hebben kunnen doen, want dat gelukt hen bij mij toch niet.’ Ook Jo de Haas sprong bij om ervoor te zorgen dat het blad bleef verschijnen.[1290]

Niettemin bleven de Alarmisten De Arbeider bestoken met hun bijdragen. Wolters herhaalde de bovenstaande woorden, maar de stapel brieven met ongewenste kopij bleef groeien. Hij liet zich er niet door beïnvloeden. Bijlstra had als redacteur van De Arbeider jarenlang kritiek gekregen. Het beleid van de krant om alle stromingen binnen de beweging aan het woord te laten, kwam hem soms op persoonlijke verwijten te staan. Bijlstra stond bekend als een verstandig, bedaard en beminnelijk mens; hij speelde een samenbindende rol en volhardde daarin tot het bittere einde. Hij was altijd bezig en op pad voor de beweging. Tot het hem te veel werd. Op 8 juni 1933 beroofde hij zichzelf van het leven door zich te verhangen in drukkerij Volharding. Zijn kompaan Balster Jan Ploeger vond hem.[1291]

De ontzetting in zijn directe omgeving en de beweging was groot. Er verscheen een speciaal herdenkingsnummer van De Arbeider. In dit nummer stelde men Bijlstra’s criticasters rechtstreeks verantwoordelijk voor zijn dood: ‘De sloopers kunnen nu tevreden op hun werk terug zien, ‘t Is voltooid. De vlag hangt halfstok.’ Zijn collega’s van de drukkerij schreven: ‘Na 16 Jaren valt het scheiden zwaar. Je was zoo samengegroeid met je krant, je drukkerij, je werk, dat de scheiding haast niet denkbaar is. ‘t Wil bijna niet tot ons doordringen, dat je plaats leeg zal blijven. Op ons rust nu de zware taak je werk voort te zetten en te zorgen voor hetgeen je zoo dierbaar was.‘[1292]

Wolter Wolters gaf te kennen dat hij al eerder vreesde voor het leven van Bijlstra. Kennelijk was hij niet bij machte geweest iets aan de gemoedstoestand van de redacteur van De Arbeider of diens omstandigheden te veranderen. Arbeider-medewerker A. Huizinga roemde de kwaliteiten van de redacteur: ‘Dankzij de gaafheid van zijn karakter en de hooge opvattingen zijner idealen, is De Arbeider mede door zijn tactische leiding gespaard gebleven voor de worm der corruptie en der kettingjagerij, die aan het leven van elke vrije groepsvorming en haar organen knaagt en hun bestaan en arbeid bedreigt en ondermijnt. 75

In geestverwante bladen verschenen meelevende herdenkingsartikelen. Bram Storm, vakgenoot van de Utrechtse UTA die hem persoonlijk kende uit de GGB, noemde hem in Bevrijding een eerlijk en toegewijd redacteur, een mens met karakter en gevoelig, maar uiterlijk onbewogen. ‘Bijlstra behoorde tot de menschen die het gebeuren van hun tijd zoo hevig persoonlijk beleven en zoo nauw verbonden zijn met de opgang van het ideaal dat zij vertegenwoordigen, dat zij min of meer staan of vallen naarmate zij de verwerkelijking zien van de idee waarvan zij de dragers zijn. Zij leven reeds voor zulk een groot deel in en vanuit die nieuwe werkelijkheid, dat zij er niet meer buiten kunnen.’

Volgens Storm zag Bijlstra de beweging van binnen aangetast worden door het optreden van negatieve, eenzijdig op de vernietiging van het kapitalisme gerichte krachten. Storm doelde op de Alarmisten, maar sprak van een gruwelijk eenzijdige Mokerfilosofie. Dit terwijl Bijlstra als redacteur van De Arbeider deze jongeren ruimte had gegeven in het blad. Storm was helder in zijn oordeel over de doodsoorzaak van Bijlstra. Zijn persoonlijke motieven waren besmeurd en verdacht gemaakt. Daaraan was hij bezweken. Lichamelijk zou hij reeds lange tijd ziek zijn geweest, waarop hij in een geestelijke crisis raakte, het geloof in zichzelf verloor en ten slotte in het leven zelf. ‘Waar de zin van het leven ontbrak, was de dood hier een bittere verlossing.’[1294]

De redacteur van De Vrijdenker, Jan Hoving, nam geen blad voor de mond. Hij herinnerde aan de woorden die hij schreef naar aanleiding van de ziekte en het terugtreden van Jan Bijlstra eind 1932:

‘De gruwelijkste misdaad is de misdaad tegen het karakter, het bezoedelen van iemands motieven, het bespuwen van iemands bedoelingen. De foltering van het lichaam alleen is daarbij vergeleken niemendal. De misdadiger, die zich daaraan schuldig maakt, rukt aan het hart dat aan de zaak zit vastgegroeid, hij breekt iets in dit hart en als het een gevoelig hart is, dan is hij zelfs in staat dit te doden. Het is een lichamelijk-psychische foltering. Men kan op een ziel inderdaad zoolang trappen dat het lichaam sterft. Voor ieder die lezen kon, lichtte uit elke kolom

De uitvaart van Jan Bijlstra in Groningen in 1933. Voorop loopt Koen Hagen (met hoed), achter hem loopt Binne Herder (zonder hoed). Daarachter lopen zijn dochters Hinke en Sien, samen met Dien Aptroot. (foto L Houttuin) van De Arbeider de integriteit van den volkomen eerlijken Bijlstra. En daarom is het voor de zaak die zijn blad voorstaat een geluk, dat men ditmaal nog niet zoo hard op dit menschenhart getrapt heeft, dat het onherstelbare geschied zou zijn. Intusschen is ook wat inderdaad verwoest is, te bejammeren. Men heeft in eiken bloeddroppel van dezen fijngevoeligen en innerlijk beschaafden man iets indefenieersbaar doen sterven. Of het ooit weer herleven kan? Laat ons hopen, dat zijn vrienden dit krachtig genoeg zullen kunnen willen om het te doen zijn ,..‘[1295]

De uitvaart van Bijlstra werd een waarachtig eerbetoon aan deze vrij-socialistische voorman. Bij zijn woonadres aan de Baanstraat in Groningen formeerde zich de stoet die zijn lichaam naar het centraal station zou begeleiden. Voorop liep een jonge vrije socialist met een grote, rode vlag.

Diverse verenigingen volgden hem met hun vaandels en banieren. Deze waren niet, zoals gebruikelijk, halfverborgen, maar men droeg ze openlijk, zoals Bijlstra dat had gewenst. Deze lange stoet werd gevolgd door vijftien vrouwen en meisjes die ieder een groot bloemstuk droegen.

Daarachter reed de lijkauto; de kist was afgedekt met een rood doek. Verschillende volgauto’s com-pleteerden de begrafenisstoet.

Oproep van Groningse vrije socialisten en GGB’ers voor de ondersteuning van de weduwe van Jan Bijlstra uit 1938.

Bij het centraal station stond het zangkoor van De Pionier. De stoet splitste zich op in twee rijen waarna na enige ogenblikken van stilte op ontroerende wijze het lied Onze Dooden weerklonk.

Tussen de vaandels door droeg men de kist naar de trein die hem naar het crematorium in Westerveld zou brengen. De overledene werd vergezeld door zijn familie en een veertigtal vrienden, alsook vertegenwoordigers van de diverse verenigingen.

Bij het crematorium voegden vrije socialisten uit Amsterdam en Haarlem zich bij dit gezelschap.

Enkele honderden geestverwanten woonden de crematie bij. Meerdere sprekers voerden het woord en onder zang met orgelbegeleiding verdween de kist uit het zicht. Jo de Haas schreef: ‘Onderwijl zonk plechtig, heel, heel langzaam de kist.

Dit grootsche moment was zoo ontroerend, dat niemand het verdragen kon. Mannen en vrouwen huilden als kinderen, velen raakten buiten kennis en dieper, al dieper zonk de kostbare last.‘[1296]

Bijlstra liet een vrouw en drie jonge kinderen achter. Zijn vrouw, Maaike Kramer, kreeg steun van de Groningse beweging en vanuit de GGB-bedrijven. Ze vormden een commissie die een fonds in het leven riep om de weduwe financieel te ondersteunen. Met hulp vanuit Volharding, de coöperatieve manufacturenhandel Aurora uit Velzen en De Ploeg uit Bergeijk startte ze een kleine kledingzaak aan huis om een inkomen te genereren. Deze zaak noemde ze Labor.[1297]

De steun die Kramer uit vrij-socialistische kringen kreeg, kwam voort uit een groot verantwoordelijkheidsbesef jegens het gezin van een van de voornaamste voormannen van de noordelijke beweging. De voortdurende aandacht hiervoor in De Arbeider en de vereniging GGB door de jaren heen onderstreepte de belangrijke rol die Jan Bijlstra in zowel de noordelijke als de landelijke beweging had vervuld.[1298]

8. De Arbeider onder een nieuwe redactie

Kort voor de dood van Bijlstra voerde De Arbeider een aantal wijzigingen door in de opmaak en de rubrieken om het blad een meer eigentijds karakter te geven. De groep Leeuwarden, die opnieuw deel uitmaakte van de exploitatiecommissie, drong hierop aan. Jo de Haas werd vaste medewerker van de rubriek ‘Binnenlands Overzicht! Eind juni 1933 vond de vergadering plaats van de exploitatiecommissie van De Arbeider waarin men besprak wie Bijlstra moest opvolgen. Tot deze commissie waren kort daarvoor drie vertegenwoordigers van het Landelijk Verbond van Sociaal Anarchisten (LVSA) toegetreden waarmee de groepen rond De Arbeider in een fusieproces waren verwikkeld. Voorts maakten de Vrije Groepen uit Groningen, Leeuwarden en Beerta deel uit van deze commissie. Leeuwarden stelde Jo de Haas voor als opvolger. Hij was al waarnemend redacteur en voerde ook de fusiebesprekingen met de LVSA. Beerta schoof Anton Constandse naar voren en Groningen stelde Lily Post voor. Zij verzorgde de kinderrubriek in het blad. Derk Ploeger, die in de tussentijd ook de redactie waarnam, had geen trek in het redacteurschap. Het gebrek aan organisatie in de beweging en de heersende dogmatiek, die mede tot de dood van Jan Bijlstra hadden geleid, stonden hem tegen. Ploeger verzorgde vanaf 1932 de administratie van het blad (nadat Zweis Mulder deze taak 25 jaar had verricht!) vanwege het belang dat drukkerij Volharding had bij De Arbeider. Deze rol vervulde hij tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.[1299]

Jo de Haas leek de beste papieren te hebben, maar zijn benoeming stuitte op onverwacht verzet van ‘de Hollanders’ binnen de exploitatiecommissie. Namens de groep Leeuwarden woonde Fedde Weidema de vergadering bij. In plaats van de kandidatuur van Jo de Haas te verdedigen, stelde hij zichzelf plotsklaps kandidaat. Met steun van de Hollanders resulteerde dit in een voor hem gunstige uitslag van 4-2. De twee andere noordelijke groepen wilde het niet tot een beslissing laten komen voordat deze merkwaardige verandering qua opstelling in Leeuwarden intern besproken was. De afgevaardigde van Groningen, Binne Herder, stelde de Vrije Groep Leeuwarden daarvan op de hoogte. Dit dwong Weidema ertoe zijn kandidatuur in te trekken ten gunste van Jo de Haas.

Weidema riep echter opnieuw een vergadering bijeen, waarin hij de aanwezigen ervan wist te overtuigen dat de samenwerking met ‘de Hollanders’ er hoe dan ook moest komen. Jo de Haas bleek nu dusdanig veel ‘karakterfouten’ te bezitten dat Leeuwarden zijn kandidatuur alsnog introk. De Haas zelf ontbrak bij deze vergadering.[1300]

Diens kansen slonken danig door zijn eigen optreden. De Haas had zware kritiek op het door Weidema geredigeerde jongerennummer van De Arbeider. Weidema zou onvoldoende ruimte ter beschikking hebben gesteld aan bijdragen van jongeren zelf, terwijl hij wel artikelen die hij zelf had geschreven opnam. De Haas kwalificeerde Weidema als een ‘streber’ die de jongeren op een ‘misselijke schoolmeesterachtige’ manier de les had gelezen. Bovendien maakte De Haas de fout Binne Herder in zijn spel te betrekken door hem te citeren. Herder zou gezegd hebben dat de beweging weinig op had met Weidema.[1301]

Jo de Haas had kunnen weten dat men hem een dergelijk optreden niet in dank zou afnemen. Hij toonde er zijn karakterologische ongeschiktheid voor het redacteurschap mee aan, en dat terwijl hij had bezworen de nalatenschap van Bijlstra hoog te zullen houden. De Haas riep in Wijnjeterp een vergadering bijeen voor lezers, colporteurs en geestverwanten van De Arbeider om de situatie te bespreken en misverstanden op te helderen. Op deze drukbezochte vergadering maakte hij korte metten met de argumenten van zijn ‘geestverwanten’ uit Leeuwarden.

Uit Amsterdam waren echter tegenstanders van De Haas gekomen, onder wie voormalige Mokerjongeren. Zij vonden zijn kandidatuur onaanvaardbaar. Zij vonden Jo de Haas onbetrouwbaar, zelfs een verrader, aangezien zijn rol bij de bomaanslag van 1921 nooit was opgehelderd. De Haas sprak en schreef nimmer over wat hij destijds de politie had verteld, namelijk de namen van de andere betrokkenen. De voorzitter van het LFSA, Jo Priem, had om deze reden De Haas in 1931 het spreken op antimilitaristische bijeenkomsten in Amsterdam en Schoorl onmogelijk gemaakt. De Haas trok zijn kandidatuur in.[1302]

De Groningse groep beëindigde de samenwerking met de LVSA vanwege de persoonlijke aanvallen van Priem op Jo de Haas. De Groningers organiseerden een vergadering bij een van de noordelijke groepen waarop ze dit besluit bespraken. Afgevaardigden uit Emmer-Compascuum, Wijnjeterp, Tijnje en Beets stemden ermee in. De afgevaardigden van Leeuwarden en Beerta beschuldigden de Groningers vervolgens van ‘fascistisch optreden’ en traden verontwaardigd uit de exploitatiecommissie. De groepen die de breuk met het LVSA steunden, maakten namelijk geen deel uit van de exploitatiecommissie. Vervolgens trok Anton Constandse zich terug als kandidaat-redacteur vanwege het gerucht dat hij een salaris van vijftien gulden per week zou hebben geëist, terwijl het redacteurschap van oudsher onbezoldigd was. Lily Post bleek bij nader inzien de functie niet te kunnen vervullen.[1303]

Er verscheen een nieuwe kandidaat op het toneel die min of meer de goedkeuring van alle groepen verkreeg. Per 1 oktober 1933 benoemde de exploitatiecommissie van De Arbeider de Amsterdammer Henk Eikeboom tot nieuwe redacteur. Eikeboom was een kundig organisator en een gewaardeerd propagandist die met de noorderlingen had samengewerkt in het eerste Sociaal-Anarchistisch Verbond.[1304]

Henk Eikeboom had weliswaar een staat van dienst in de beweging als dienstweigeraar, dichter, uitgever, spreker en organisator, maar voldeed absoluut niet aan het ideaalbeeld van een vrije socialist! Hij rookte en dronk, en hield er naast zijn wettelijke en vrije huwelijken voortdurend een schare vriendinnen op na met wie hij het bed deelde.

Zijn uitgeverij De Fakkel gaf dichtbundels, boekjes en brochures uit, naast allerlei propagandistisch materiaal voor de vrij-socialistische beweging. Daarnaast verdiende de bevlogen dichter Henk Eikeboom zijn geld in de jaren dertig met het schrijven en verkopen van pikante verhalen van onder de toonbank in zijn boekhandel; lectuur die destijds gold als pornografie, wat verboden was. Het verschafte hem ondanks de crisistijd een royaal inkomen waarmee hij zich een even royale villa kon veroorloven.[1305]

Midden jaren twintig kwam het tot een breuk tussen de beweging en hem omdat hij het veld had moeten ruimen bij de IAMV vanwege een financiële kwestie met een geestverwant. Daarna raakte hij in opspraak vanwege zijn aandeel in de beroving van een geldloper in Amsterdam. De noordelijke geestverwanten vergaven hem kennelijk zijn aandeel in deze ‘zonden’. Vanaf het begin van de jaren dertig stortte Eikeboom zich vanwege de verslechterende maatschappelijke verhoudingen opnieuw volop in de beweging. Hij werkte weer regelmatig mee aan De Arbeider en was met Jo de Haas een van de ondertekenaars van het manifest Aan de jongeren van lichting 1934, dat op 30 september 1933 in De Arbeider werd geplaatst. Daarin stelden vier oud-dienstweigeraars uit de Eerste Wereldoorlog: ‘Weigert overal massaal soldaat te zijn.’ Door deze oproep tot dienstweigering en een artikel van Eikeboom met dezelfde strekking in De Arbeider kreeg drukkerij Volharding op maandag 30 oktober 1933 opnieuw te maken met een inval van de politie. Ditmaal volgde zelfs een ontmanteling van de drukkerij. De snelpers werd onklaar gemaakt en van de zetmachine verwijderde men de gehele kop, met matrijs en al. De specialistische kennis die dit optreden vereiste, verkreeg de politie van de chef van de machinezetterij van uitgeverij Wolters, de drukker van Nieuwsblad van het Noorden, die dezelfde machine gebruikte.[1306]

De volgende dag toog Derk Ploeger naar Amsterdam voor overleg met Henk Eikeboom. Deze kende een drukker, Mulder genaamd, die een rotatiepers bezat en een extra opdracht goed kon gebruiken. Voor het vrijsocialistisch karakter van het blad schrok deze man niet terug. Voor hem volstond de vermelding van de naam van de redacteur en het adres in het colofon, zodat duidelijk was wie verantwoordelijk was voor het blad. Hierdoor kon De Arbeider de zaterdag na de inval alweer verschijnen. Voor drukkerij Volharding betekende dit een gevoelige klap, want vanwege de lagere kosten liet men het blad ook daarna drukken bij de firma Mulder & Zoon. Door deze overgang naar een rotatiepers kreeg het blad een hogere oplage. Deze bedroeg al jaren twee-tot drieduizend exemplaren en kon nu stijgen naar vier-tot vijfduizend stuks. Het blad kende in het midden van de jaren dertig achttienhonderd abonnees.[1307]

De administratie en verzending bleven wel in Groningen. Dit gold ook voor het dagelijks bestuur van de exploitatiecommissie van het blad. Door de negatieve berichtgeving over de inval in Nieuwsblad van hel Noorden kampte de drukkerij met een terugloop in het aantal opdrachten. Heel geleidelijk zou het weer beter gaan met Volharding. De in beslag genomen apparatuur kreeg de drukkerij terug nadat Eikeboom als eerste ondertekenaar van het gewraakte stuk daarvoor de verantwoordelijkheid had genomen.[1308]

De vrij-socialistische groepen in het Noorden reageerden op de actie van Justitie tegen De Arbeider met een Demonstratief Congres tegen Fascisme en Terreur dat in december 1933 plaatsvond in Groningen. Het geringe aantal van tweehonderd deelnemers - vooral uit de stad zelf liet men het afweten - weet men aan de angst die zich inmiddels van velen meester had gemaakt. Tijdens het ochtendgedeelte spraken Lie Heijnen en Henk Eikeboom. Heijnen memoreerde het feit dat de aanval op De Arbeider ondanks de aantasting van de persvrijheid niet voor een storm van protest had gezorgd. Ze weet dit aan de gewenning die was opgetreden ten aanzien van de ‘overheidsterreur,’ zoals ze het overheidsoptreden noemde. Ze wees op de heersende angst en de moeite die veel mensen hadden om zich staande te houden. Strijdbaar stelde ze: ‘Geen terreur zal ons kunnen weerhouden te strijden voor een betere maatschappij en tot zoolang zullen wij blijven doorvechten.’ Zelf zou ze zich blijvend inzetten tegen het fascisme.[1309]

Henk Eikeboom sprak over ‘Fascisme als noodsprong van het kapitalisme! Gezien de verkiezingsresultaten in diverse Europese landen waren het de arbeiders zelf die verantwoordelijk waren voor het succes van de fascistische partijen. Het fascisme vernietigde stap voor stap het revolutionaire verzet. Daartegen dienden de vrije socialisten zich te verzetten, meende Eikeboom.

Verrassend was zijn opvatting dat deze strijd vooral op het platteland moest worden geleverd. Het belang van de steden nam af nu de industriële sector inboette aan betekenis. De staat steunde vooral op het platteland, en daar moest men de boeren winnen voor het vrije socialisme. Op het platteland moesten communes komen die op economisch gebied onafhankelijk van de overheid konden opereren.[1310]

’s Middags sprak Jo de Haas, die net was teruggekeerd van een reis uit Antwerpen. Hij verklaarde dat de aanval op De Arbeider aantoonde dat de strijd die het blad voerde juist was. De democratie en het parlementarisme werden door het kapitalisme alleen maar getolereerd zolang de belangen van dit economisch stelsel niet in het geding kwamen. Hij meende dat de actie van Justitie moest worden aangegrepen om het blad verder te versterken. Brede lagen van de bevolking moesten zich daarvan bewust worden en hun verantwoordelijkheidsgevoel moest worden aangewakkerd.[1311]

Vanwege zijn aandeel in het Dienstweigeraarsmanifest kreeg Henk Eikeboom een vervolging aan zijn broek wegens opruiing in geschrifte. Ook werd hij vervolgd vanwege een in De Arbeider gepubliceerd artikel met daarin de volgende passage: ‘De oorlog bedreigt niet enkelen, doch ieder.

Daarom is het de taak van ieder, om deze misdaad te helpen verhinderen, door individueel en massaal elke oorlogsdienst te verhinderen.’ Op 11 januari 1934 moest hij vanwege dit feit voor de rechtbank in Groningen verschijnen. De verdedigingsrede die Eikeboom daarbij ten gehore bracht, verscheen als brochure. Het betrof een antimilitaristisch betoog dat dieper inging op de door justitie gewraakte passages. Eikeboom legde tijdens het proces een persoonlijke getuigenis af hoe hij tijdens de Eerste Wereldoorlog tot zijn dienstweigering was gekomen. ‘Van het eerste kleppen van den oorlogsdoodsklok van 1914 af heeft in mij rotsvast gestaan de zekerheid: maar daaraan doe ik niet mee.’ Want: ‘Alles stortte ineen en bleek voos en hol.’ Niet dat de dienstweigeraars de illusie koesterden de oorlogsmachine te kunnen stoppen. Eens zou de massa begrijpen dat het met oorlogen gedaan was, indien degenen die ze moesten voeren, zouden weigeren dat te doen.

Eikeboom toonde zich verheugd dat jongens ook na de oorlog bereid bleven dienst te weigeren.

Daardoor werd dit in brede lagen van de bevolking een bekend en ook een geaccepteerd en gerespecteerd verschijnsel.[1312]

Eikeboom hekelde staten en regeringen die beweerden vrede te willen, maar zich juist voorbereidden op oorlog. Dienstweigeraars die wel de daad bij het woord voegden, sloot men op in gevangenissen. Eikeboom waarschuwde voor een volgende wereldoorlog, waarin het lot van complete volken in de waagschaal zou worden gesteld. Gevestigde instituties als regering, kerk, partij en vakbond, waarin de massa vertrouwen stelde, bleken niet in staat veranderingen aan te brengen in de bestaande maatschappelijke situatie van oorlogsvoorbereiding, opkomend fascisme en economische malaise. ‘En dan kan het niet anders meer, dan moeten wij getuigen, dan moeten wij redden, u, onszelf, de geheele menschheid, dan pogen wij wakker te maken en we roepen het uit: Weiger toch dien oorlogsdienst!’[1313]

Tot slot stelde Eikeboom de retorische vraag wie nu eigenlijk ‘misdadiger’ was. De dienstweigeraar die besloot tot welbewust verzet tegen oorlog, of de staat die zijn bevolking blootstelde aan oorlog?

Hij bestreed dat hij zich schuldig had gemaakt aan opruiing. Het ging er niet om mensen aan te zetten tot handelingen die ze eigenlijk niet wilden, maar om ze aan te moedigen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Uitspraken als de zijne waren al honderden malen geuit zonder dat er sprake was geweest van strafvervolging, stelde Eikeboom. Zijn rede mocht niet baten. De tijden waren veranderd, zoals de agent opmerkte die Eikeboom had verhoord. Met een maand gevangenisstraf (geëist was drie maanden) kwam hij er nog genadig vanaf.

Na afloop van het proces vond ’s avonds in het Concerthuis opnieuw een vergadering plaats, ditmaal gericht tegen terreur en onderdrukking. Onder de 250 aanwezigen bevonden zich nu wel veel syndicalisten uit de stad zelf. Eikeboom memoreerde de gang van zaken tijdens het proces tegen zijn persoon en hekelde het feit dat de rechtszaak besloten was geweest. Niet hij, maar de regering en de politieke partijen maakten zich schuldig aan opruiing. Stilaan veranderde de samenleving in een dictatuur, vond Eikeboom. Hij ging vervolgens in op zijn verdedigingsrede, waarna hij de gang van zaken rond Marinus van der Lubbe bekritiseerde. De brandstichter van de Rijksdag in Duitsland was diezelfde dag onthoofd.[1314]

Met Henk Eikeboom als redacteur waaide er een frisse wind door De Arbeider. De door hem in december 1933 heropgerichte Sociaal Anarchistische Actie uit Amsterdam werd een belangrijke steunpilaar voor het blad. In juli 1935 veranderde de ondertitel van Sociaal Anarchistisch Weekblad in Vrij Socialistisch Weekblad. Voortaan werd er zakelijker en op meer journalistieke wijze geschreven en lag de nadruk meer op nieuws, beschouwingen, analyses en (boek)recensies. De ruimte voor plaatselijk nieuws en bijdragen van bepaalde geestverwanten nam drastisch af, waardoor het aantal berichten over de vrij-socialistische beweging in het Noorden beduidend verminderde. Eikeboom trachtte van De Arbeider een modem strijdblad te maken, waarmee de beweging in het gehele land voor de dag kon komen.[1315]

Sterker dan voorheen traden de denkbeelden van het anarchisme voor het voetlicht. Deze

‘beginnende zelfvernieuwing van het anarchisme’ betrof vooral het promoten van directe actiemethoden. Dit ‘zelf doen’ moest beter doordringen in de gehele socialistische arbeidersbeweging en dan met name bij de vakbeweging. Daar lag de economische strijdmacht van de beweging. Deze koers kreeg in de loop van 1934 een nadere invulling door het verwerpen van sabotage en geweld als aanvaardbare strijdmiddelen. Op een conferentie van medewerkers van De Arbeider eind augustus 1934 in Utrecht stelde men vast dat het propageren van geweld in de klassenstrijd niet gerekend kon worden tot het anarchistische strijdrepertoire. Benadrukt werd dat het aanvaarden van geweldloze strijdmiddelen een tactische en geen principiële kwestie was.[1317]

Deze discussie volgde op het Jordaanoproer in Amsterdam begin juli 1934. Deze opstand was een reactie op een aanzienlijke verlaging door de regering van de bepaald niet toereikende steunuitkeringen aan de 350.000 werklozen. Enkele dagen na de invoering van deze maatregel braken in de Jordaan straatrellen uit die uitmondden in barricadegevechten met politie en marechaussee. Het oproer duurde anderhalve dag, met zeven doden en ruim tweehonderd gewonden tot gevolg, zonder dat de verlaging werd teruggedraaid. De politie schoot met scherp. De communisten claimden dit volksoproer en moedigden het aan, terwijl de sociaaldemocraten zich ervan distantieerden. Zij meenden dat de verlaging van de uitkeringen onafwendbaar was.

In De Arbeider wijdde Jo de Haas een serie artikelen aan deze tragedie in Amsterdam. Hij stelde dat de tijd van de barricaderomantiek nu definitief voorbij was. Een dergelijke geweldsstrategie was in deze tijd gedoemd te mislukken; ze leidde tot een gruwelijke slachting van de ‘hongerigen! Hij noemde de opstelling van de sociaaldemocraten ‘schunnig’ en verwees spottend naar hun partij als ‘Sla De Arbeiders Plat: De Haas bepleitte geweldloze, directe actie. Gebruik van geweld leidde tot een ongezonde mentaliteit. Aangezien verlaging van de uitkeringen leidde tot langzame ver-hongering zouden de werklozen er verstandig aan gedaan hebben juist dit gegeven in hun acties te benadrukken. De Haas opperde de mogelijkheid van een collectieve hongerstaking door met vrouw en kinderen langs de openbare weg te gaan liggen. Zo kon rustig, waardig en zelfbewust duidelijk worden gemaakt dat er honger heerste.”

Ondanks deze turbulente periode constateerde Wolter Wolters halverwege 1934 tevreden dat hij zich weliswaar ernstig zorgen had gemaakt over het voortbestaan van De Arbeider, maar dat op dat moment de positie van het blad sterker was dan ooit Dit was beslist de verdienste van Henk Eikeboom.[1318]

9. De noordelijke beweging tegen de verdrukking in

De machtsovername van Hitler in Duitsland liet de noordelijke vrij-socialistische beweging niet onberoerd. Binnen een week na deze gebeurtenis organiseerde ze in samenwerking met onder andere de CPN een grote protestdemonstratie tegen ‘Hitler, oorlog en fascisme’ op de Ossenmarkt in Groningen. Hieraan namen bijna tweeduizend mensen deel. Uit angst dat het bevriende staatshoofd Hitler aanstoot zou kunnen nemen aan deze demonstratie stelde de Groninger politie zich uiterst provocatief op. De demonstratie werd ter plekke verboden.[1319]

De vrij-socialistische beweging concentreerde haar inspanningen op een groots opgezette paasmanifestatie in Leeuwarden. Jo de Haas riep in De Arbeider wekenlang de noordelijke vrije socialisten op hieraan deel te nemen. De bijeenkomst stond in het teken van de verkiezingen, maar diende vooral om aan te tonen dat de vrije socialisten voldoende kracht bezaten om massaal te protesteren tegen de drukkende maatschappelijke omstandigheden van crisis, fascisme en oorlogsdreiging. De Friese vrije socialisten waren uitgedaagd door de sociaaldemocratische voorman Paul Kiès. Die had in de verkiezingscampagne laten weten dat radicaal een einde moest worden gemaakt aan de invloed van de ‘antiparlementaire antimilitaristen’ in Friesland.[1320]

Deze demonstratieve bijeenkomst in Leeuwarden werd voor de vrij-socialistische beweging een overweldigend succes. De grote zaal van De Groene Weide zat stampvol. Ruim duizend mensen gaven gehoor aan de oproep te komen en luisterden naar Anton Constandse en Jo de Haas. Zij spraken over reformisme, vakbeweging en de machteloosheid van het stembiljet tegenover het fascisme. In een korte voorstelling stelde een groepje (‘agit-propgroep’) ‘vrije spelers’ de vraag wat er nu eigenlijk overleden was, de vrij-socialistische beweging of de invloed van het parlement.[1321]

De dood van Jan Bijlstra, de inval in drukkerij Volharding, de vervolging van De Arbeider en zijn redacteur Henk Eikeboom, dat alles zorgde vanaf de zomer van 1933 voor een opleving van de beweging. Wolter Wolters maakte melding van een zeer grote steun en van een steeds groter wordend aantal medewerkers, waardoor het blad representatiever voor de beweging werd. Hij wees er wel op dat het merendeel van de lezers slechts de lagere school had gevolgd. Lange artikelen waren daarom niet gewenst. Deze konden beter in meerdere delen verschijnen die afzonderlijk goed te begrijpen waren voor ‘de eenvoudigen van geest! De auteurs hadden dan de zekerheid én de voldoening dat hun bijdragen gelezen werden.[1322]

De Anarchistische-Federatie Friesland organiseerde met Pasen 1933 een manifestatie tegen de verkiezingen in Leeuwarden. Spreekbeurten van Jo de Haas in 1935, een van zijn vele tournees door Friesland in de jaren dertig. (bron: drukkerij Volharding, Groningen)

Eind 1933 kondigde men mobilisatievergaderingen rond het blad aan, die zouden plaatsvinden in diverse plaatsen in het land. Er werd een tournee aangekondigd met Jacques Rees, die zou spreken op twintig vergaderingen in Friesland en Groningen. Men pakte de verspreiding van het blad energiek op. Inzet van de campagne was het vergroten van het aantal abonnees met enkele honderden en het verhogen van de betaalde oplage tot drieduizend exemplaren. De in Amsterdam zeer actieve Sociaal Anarchistische Actie (SAA), die deel uitmaakte van de exploitatiecommissie van het blad, droeg beslist bij aan dit hernieuwde elan. Eikeboom ging ook zelf op tournee om het blad te promoten.[1323]

Jo de Haas ging in januari en februari 1934 ‘geheel bezet’ op tournee door Groningen, Friesland en Drenthe om campagne voor het vrije socialisme te voeren. Hij was volop actief voor zowel blad als beweging. De noordelijke beweging bleef hem trouw. Hij gold als een van de beste en belangrijkste propagandisten en dat bleef zo. De Haas speelde eveneens een prominente rol in het bepalen van de koers van de noordelijke beweging. De opkomst van het fascisme bracht een herleving teweeg van de discussie over de middelen die in de strijd tegen die ideologie geoorloofd waren. Deze discussie bewoog zich steeds verder in de richting van geweldloze, directe actie.

In zijn artikelenreeks ‘Geweld of Weerbaarheid’ constateerde De Haas dat in de fascistische en bolsjewistische arbeidersbewegingen een angstwekkende geest van gewelddadigheid was gegroeid.

Beide stromingen speculeerden ‘op de liederlijkste wijze op de banale, bijna dierlijke, instincten zooals die in de massa’s nu eenmaal leven! Tegenover deze geweldswaanzin zou zich een ‘nieuwe edele gezindheid’ moeten ontwikkelen. Het doel van de arbeidersklasse, namelijk opheffing van de uitbuiting, vrijwillige samenwerking, geluk en vrijheid, zou niet gerealiseerd worden door het toepassen van gewelddadige strijdmiddelen. Daarbij zou ‘arbeiderswapening’ het steeds afleggen tegen de bewapening van de tegenstander. Daarom pleitte De Haas voor ‘bovengewelddadige strijdmiddelen’ die voor iedereen toegankelijk waren. Hij bedoelde middelen als diensten werkweigering, burgerlijke ongehoorzaamheid, lijdelijk verzet, sabotage en zo nodig vernietiging van zaken die noodzakelijk waren voor het oorlogsbedrijf. Net als de meeste andere vooraanstaande vrije socialisten in Nederland meende De Haas dat een dergelijke strijdwijze op een moreel hoger plan stond dan het loze ‘Rood Frontgebaar’ van de communisten. ‘Want de krankzinnigheid in deze wereld is al wel zo groot, dat onzen waanzin daaraan niet nog eens behoeft te worden toegevoegd!’

besloot De Haas zijn betoog in De Arbeider, dat als brochure bij drukkerij Volharding verscheen.[1325]

Het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) riep naar aanleiding van de fascistische machtsovername in Duitsland op om de activiteiten tot het uiterste op te voeren. In april 1933 kwam men bijeen om de zomercampagne voor te bereiden. In de voorafgaande winterperiode was vanwege geldgebrek minder ondernomen dan gebruikelijk. Te weinig groepen en individuen waren bereid zich financieel garant te stellen voor de zomercampagne. Plannen waren er voldoende, waaronder het ondernemen van colportagetochten in een vrachtwagen waarop reclame voor De Arbeider zou worden gemaakt.

In vier plaatsen vonden openluchtbijeenkomsten plaats. In Finsterwolde organiseerden de lokale vrije socialisten zelf zo’n bijeenkomst. In de winterperiode werd opnieuw om financiële steun gevraagd. Het NPC had een verloting georganiseerd om uit de schulden te komen, maar na een jaar was nog geen derde van de loten verkocht. Geen enkele verkoper rekende af.[1326]

Het Fries Propaganda Comité (FPC) verkeerde eveneens in financiële problemen. Op een goed bezochte vergadering bleek dat de wintercampagne te veel geld had gekost. Men organiseerde een verloting en benaderde geestverwanten voor financiële steun. Het resultaat was al even teleurstellend als bij het NPC; na een half jaar waren nog niet alle loten verkocht en de opbrengst van wat wel was verkocht werd niet afgedragen. Niettemin bracht men deze verloting tot een goed einde. Door de nodige bestuurswisselingen kwamen de activiteiten op een laag pitje te staan. Het bleek moeilijk in Friesland bijeenkomsten te organiseren, en als die er wel waren, kwamen steeds dezelfde mensen op de vergaderingen af. Zelden waren er nieuwe gezichten te zien.[1327]

Andere groepen sprongen in dit gat. In de Westhoek deed het Comité der Vrije Revolutionaire Socialisten enige tijd van zich spreken. Het organiseerde een lezingenreeks met Jo de Haas, maar dit initiatief was van korte duur. In de Zuidoosthoek ontstond in 1934 de Federatie Zuidoost Friesland.

Het initiatief kwam van de Anarchistische Vereniging Oosterwolde, die een jaar eerder was opgericht.

Provinciale bijeenkomst van De Dageraad en

het Fries Propaganda Comité (FPC) in

Heerenveen in 1931. (bron: IISC)

Pamflet voor het

Dienstweigeringscongres in

het Friese Oosterwolde in

1934. (bron: drukkerij Volharding, Groningen)

De bedoeling was om naast het FPC een organisatie te vormen die de onderlinge contacten moest verbeteren en het vrije socialisme kon propageren met colportagetochten en cursusvergaderingen.

Elke groep koos een afgevaardigde in het bestuur en elk bestuurslid kreeg een specifieke taak. De federatie zette in op grote, openbare bijeenkomsten, waarbij optredens van culturele verenigingen niet mochten ontbreken. Het oprichten van jongerengroepen kreeg bijzondere aandacht. In Nijehorne ontstond zodoende een Vrije Jeugdgroep. Opgemerkt werd dat er een angstpsychose heerste onder de arbeiders en een deel van de vrije socialisten. De drukkende maatschappelijke omstandigheden waren het gevolg van een wanhoopspoging om het kapitalistische stelsel te redden.

‘We moeten niet op de vlucht slaan, nu ervoor onze beweging de meeste kans van slagen is.’[1328]

Noordelijke dienstweigeraars die veelal samen in 1932/1935 vastzaten, poseren met het weekblad De Arbeider en het maandblad De Wapens Neder tijdens het Dienstweigeringscongres in Oosterwolde in 1934. Staand v.l.n.r.: Cerrit de Haan (Jubbega), Klaas Bosma (Oudehorne), Hendrik Siebrink (Nieuw-Weerdinge), Jaap Pietens (Groningen), Sietse Aardema (Nijehorne) en Feiko Oldenburger (Emmer-Compascuum). Zittend v.l.n.r.: Arie Smit (Leeuwarden), Henk Schepers (Klazienaveen), Joop Aptroot (Groningen) en Derk Senechal (Groningen), (foto Klaas Helfferich) Ook lokaal was er de nodige beweging. In Jubbega kwam vrijwel de hele bevolking (zes-tot zevenhonderd mensen) bijeen uit protest tegen ‘verdere uitmergeling,’ zoals voorzitter Piet Dijkstra het verwoordde. Een antimilitaristische ‘getuigenisavond’ in Leeuwarden, waaraan vrije socialisten als Albert de Jong en Lie Heijnen meewerkten, trok twaalfhonderd bezoekers.[1329]

Dit tweetal trad ook op tijdens het Dienstweigeraarscongres in 1934 in Oosterwolde, georganiseerd door het FPC, de IAMV en het NPC. Onder de vijfhonderd deelnemers bevonden zich veel jongeren. Ook andere voorstanders van dienstweigering kwamen aan het woord. In de zaal waar het congres plaatsvond, hingen verschillende doeken met leuzen die inmiddels waren verboden, waaronder de populaire leus ‘Arbeiders en soldaten staakt!

De aanwezige politie sommeerde deze spandoeken te verwijderen op straffe van ontbinding van de bijeenkomst. Bij de voorcensuur op het programma was deze leus reeds geschrapt uit een van de gedichten die het spreekkoor uit Groningen zou opvoeren. Nadat de verboden woorden toch klonken, kwam een wachtmeester van de politie meteen in actie. Indien de verboden leus nogmaals zou klinken, zou de zaal worden ontruimd. De sprekers die nadien het woord voerden, ridiculiseerden op ironische wijze dit verbod (en de politie) zonder het te overtreden. Telkens klonk dan een daverend applaus. Er kwam kritiek op de bijeenkomst omdat bepaalde voorstanders van dienstweigering afwezig waren. Het bleek dat actieve pacifisten waren gezwicht voor het repressieve klimaat in Nederland. 112

Minister van Justitie Van Schaik had beweerd dat dienstweigering erger was dan diefstal. Jo de Haas, die optrad als eerste spreker, haalde deze uitspraak aan om aan te tonen hoe bang de overheid was voor dienstweigering. ‘Dienstweigering is doorbraak eener waarlik nieuwe cultuur. Politie, Justitie, kapitalisme, militairisme, alles vecht tegen die dienstweigering. De grondslag van de dienstweigering is het opzeggen der cadaver discipline.’[1331]

6. Het terrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha

De autoriteiten trachtten de noordelijke vrij-socialistische beweging ook dwars te zitten met de jaarlijkse Pinksterlanddagen. Deze dagen groeiden in de loop van de jaren dertig uit tot de belangrijkste bijeenkomst van de noordelijke vrije socialisten. Vanaf 1931 vond deze meerdaagse bijeenkomst plaats in Appelscha en was de organisatie in handen van het FPC en het NPC. Voor dit doel huurden ze ieder jaar een terrein van Staatsbosbeheer. Deze plek stond bekend als ‘de kuil! Het betrof een dal in de duinen van de Staatsbossen, nabij het dorp. Het bevond zich op de plek waar tegenwoordig het openluchttheater is gevestigd. Met Pinksteren naar Appelscha gaan werd een vaste gewoonte van de vrije socialisten uit het Noorden. Naast een inhoudelijk gedeelte, waarin diverse sprekers hun licht lieten schijnen over brandende kwesties, bood het programma een cultureel gedeelte met zang, muziek, toneel en declamatie. Daarnaast was de bijeenkomst een trefpunt voor oude bekenden, die er de te voeren activiteiten bespraken. Bijzonder was het gezamenlijk kamperen in het bos.

Het motto van de Pinksterlanddagen van 1932 luidde toepasselijk ‘Tegen oorlog en fascisme! In 1933 huurde men het terrein in de Staatsbossen opnieuw. Drie dagen voor Pinksteren kreeg Sietze Mulder van de Vrije Groep Appelscha botweg te horen dat de vergunning werd ingetrokken. De toenmalig secretaris van het NPC, Siert Tillema, nam meteen contact op met Tinus Veenstra in Appelscha om de ontstane situatie te bespreken.

De bij de Landdagen betrokken vrije socialisten uit Appelscha en omgeving hadden dit probleem echter voorzien. Door de toenemende tegenwerking beseften ze dat het weldra wel eens afgelopen kon zijn met de bijeenkomsten in het bos. Tinus Veenstra was zodoende op het idee gekomen om in Appelscha een ‘eigen terrein’ te regelen waar de Landdagen ongestoord doorgang konden vinden.

Veenstra besprak zijn idee eerst in de Vrije Groep Appelscha en vond steun voor zijn plan bij twee geestverwanten uit Leeuwarden, Jan de Haan en sigarenmaker Andries de Vries. Beiden togen per fiets naar Appelscha om met Veenstra twee geschikte locaties te bekijken.

De eerste lag wat verder van Appelscha en bevond zich naast de boswachterswoning. Ze was aan twee kanten omgeven door staatsbossen. Op het riante perceel bevonden zich twee woningen. Het bedrag wat hiervoor op tafel moest komen was echter te hoog. Boswachter Van Ernst signaleerde de bezichtiging door de drie vrije socialisten. Hij moest niets hebben van vrije socialisten. Aangezien Veenstra geen onbekende was voor de boswachter hield hij de drie voortdurend in de gaten. Van Ernst vond hun aanwezigheid kennelijk verdacht en bleef gedurende de bezichtiging van de vrije socialisten heen en weer rijden met zijn auto.

Het tweede terrein dat Tinus Veenstra op het oog had was een stuk bouwland aan de rand van de Staatsbossen ten zuiden van de Aekingaweg in Oud-Appelscha. De eigenaar was keuterboer Andries Baas, de overbuurman van Veenstra. Deze wilde wel af van dit stuk grond. Het was namelijk niet recht maar scheef aangelegd, wat voor de bewerking weinig praktisch was. Baas werkte uit financiële noodzaak ook voor Staatsbosbeheer en was daardoor afhankelijk van boswachter Van Ernst. Zodoende konden de vrije socialisten dit stuk land niet rechtstreeks van Baas kopen. Als Van Ernst er lucht van zou krijgen, dan kon Baas verdere opdrachten van Staatsbosbeheer wel vergeten. Ze spraken met niemand over dit plan. Wanneer het plaatselijk bekend zou worden, maakte de aankoop geen schijn van kans.

De vrije socialisten verzonnen een list. Ze namen contact op met geestverwant Binne Rooks, een oomzegger van de eigenaar. Deze kocht vervolgens het terrein. Hij liet zijn oom in de waan dat het belang dat hij had bij dit stuk land van persoonlijke aard was. Rooks fungeerde echter als stroman en verkocht het land weer door aan de in het leven geroepen Stichting Tot Vrijheidsbezinning.

Hiermee was een bedrag gemoeid van 500 gulden, dat de vrije socialisten renteloos konden lenen van drie geestverwanten. Het duurde lang voordat dit terugbetaald kon worden. De beweging was immers ‘zo arm als de mieren?1,1

Dat het eigendom van het terrein in de vorm van een stichting werd gegoten, was het idee van mr.

S.K. de Waard uit Groningen. Deze advocaat was een geestverwant die de noordelijke vrij-socialistische beweging voortdurend terzijde stond als juridisch adviseur of raadsman, bijvoorbeeld van vervolgde dienstweigeraars.

Publiek luistert tijdens de Pinksterlanddagen in Appelscha in 1934 naar een spreker.

Gezien het onderlinge geharrewar dat de beweging voortdurend kenmerkte, ried hij de rechtsvorm van een vereniging af. Het terrein zou in dat geval een speelbal van elkaar bestrijdende groepen kunnen worden. Tijdens de landdagen van de IAMV in Heerenveen was juist afgesproken te komen tot een ‘coöperatieve vereniging tot exploitatie van een meeting-en kampeerterrein te Appelscha![1333]

De Waard stelde een stichtingsakte op die passeerde bij notaris Bakker in Oosterwolde. Contributies van geestverwanten, die contribuanten werden genoemd, moesten het terrein financieel draaiende houden. De vergadering van deze contribuanten werd het belangrijkste besluitvormingsorgaan, waardoor er toch sprake was van een democratisch verenigingselement. Hoofddoel van de stichting was ‘het geven van gelegenheid tot kampeeren en het houden van bijeenkomsten, een en ander ten dienste en tot bevordering van de vrijheidslievende socialistische beweging in den ruimsten zin![1334]

Met de aankoop van het terrein door Rooks in het voorjaar van 1933 waren de Pinksterlanddagen van dat jaar nog niet gered. Het stuk bouwland kwam niet bijtijds gereed om als (kampeer)terrein te fungeren. Gelukkig konden de deelnemers uitwijken naar een heideveldje ten zuiden van het huidige zwembad in Appelscha.werd met veel enthousiasme omgebouwd tot kampeerterrein.

Een marechaussee ligt in

de bosjes aantekeningen te

maken van het gesprokene

tijdens de Pinksterlanddagen

van 1934 en werd daarbij betrapt. (foto Harm Kleinhuis)

Enkele leden van de Vrije Groep Appelscha regelden dit via een toevallige kennis. Het plan van de autoriteiten om de Pinksterlanddagen te verhinderen, slaagde niet. Op de dagen zelf stond bij de ingang een haag van gewapende marechaussees en de burgemeester hield van veilige afstand het gebeuren met een verrekijker in de gaten. Op de dagen zelf was steeds een agent aanwezig die aantekeningen maakte, maar dit gebeurde bij alle openbare bijeenkomsten van de beweging.“7

Ook in 1934 moest men een alternatief terrein zoeken. De autoriteiten weigerden een vergunning af te geven voor het terrein dat de organisatoren voorstelden, zodat ze opnieuw naar een andere plek moesten zoeken. Dit lukte, maar nu kregen ze geen vergunning voor culturele activiteiten.

Zodoende vonden de eerste Pinksterlanddagen op het terrein Tot Vrijheidsbezinning zelf pas plaats in 1935. Boswachter Van Ernst was zo verbolgen over de aankoop van het terrein dat hij op de scheiding van het terrein met de staatsbossen meteen prikkeldraad liet aanbrengen. Het bouwland werd met veel enthousiasme omgebouwd tot kampeerterrein.

Voor de drinkwatervoorziening sloeg men een put en er kwamen primitieve sanitaire voorzieningen.

Op het kale stuk land kwamen jonge bomen, geschonken door meerdere betrokkenen. Stro moest het opwaaiende zand tegenhouden, wat maar gedeeltelijk lukte. Geld voor graszaad was er niet. Met zaad geoogst uit hooiland van de uit Appelscha afkomstige geestverwant Jan van Zanden kreeg het terrein echter toch een grasbodem. Voor de bijeenkomsten tijdens de Landdagen maakte men een tent van palen, steigerplanken en zeilen. Zo bleven de kosten binnen de perken. Het hout, geleend van timmerlui, werd wel gemerkt, want een timmerman die goed hout had geleverd, wilde geen rotte planken terug. Voor het vervoer stelde Jan van Zanden zijn paard en wagen ter beschikking.

Kampeerders op het terrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha tijdens de bouwvakvakantie van 1936.

Linksboven zit Hein Wachter. Bovenaan op de schouders van twee mannen (de rechter is Nathan van Arend) zit Sien Herder, rechts van haar haar partner Derk Senechal. Jacob Cornelis zit rechts vooraan (met bril). Links zit Binne Herder (in wit hemd met kind op schoot), links van hem Elle Kruizenga. Rechts van hem (met haarband) Dien Aptroot. In de rij vrouwen rechtsboven haar zitten Rika de Jong en Hillie Potjegort. (foto Sietze Mulder) De tentzeilen werden gehuurd in Groningen. In 1934 trof fotograaf Harm Kleinhuis uit Hoogezand tijdens de bijeenkomst een marechaussee aan die aantekeningen maakte in de bosjes achter de tent.[1336]

De Pinksterlanddagen werden in de jaren tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gehouden op ‘ons eigen terrein’ in Appelscha. In de zomerperiode fungeerde het als kampeerterrein om de vakantie door te brengen. In 1936 ontstonden tijdens de Pinksterlanddagen plannen om een gebouw op het terrein te plaatsen. In juni van dat jaar vond de eerste vergadering over dit idee plaats in Assen. Er kwamen bouwtekeningen en een begroting. Algemeen was de opvatting dat een dergelijk gebouw werkelijk in een behoefte zou voorzien. Sommigen waren sceptisch gestemd over de financiële haalbaarheid. Tinus Veenstra propageerde dit plan onder meer tijdens het Dienstweigeraarscongres in 1937 in Gorredijk. Het gebouw en het terrein moesten geschikt worden gemaakt als vakantieoord, want daaraan was behoefte. Om de kosten te dekken, gaf de stichting in juli 1936 aandelen uit.’[1337]

Het terrein diende in de zomer als betaalbaar kampeerterrein. Dat gaf velen uit de beweging de mogelijkheid er een paar dagen tussenuit te gaan. Vooral tijdens de bouwvakvakantie was het er druk. Veel bezoekers kampeerden in zelfgemaakte tenten, bijvoorbeeld in de vorm van aan elkaar genaaide lakens. Deze haalden de kampeerders na de vakantie weer uit elkaar. Bij de geestverwante boer Wobbe Witvoet konden ze hooi halen waarmee ze zakken vulden om warm te kunnen slapen.

Deelnemers aan de Pinksterlanddagen konden ook bij hem in het hooi slapen, van welke mogelijkheid ze volop gebruik maakten.[1338]

Tussen de vaste bezoekers van het kampeerterrein ontstond een hechte band, die sterker werd door het gezamenlijk beheer van het terrein. Elke kampeerder werd geacht een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden die verricht moesten worden om het terrein te onderhouden. Het graven van de waterputten was een grote klus. De putten boden of te weinig water of de kwaliteit van het drinkwater liet te wensen over. Midden op het terrein groeven ze een kuil die als openluchttheater moest dienen. De grond voerden de werkers met paard en wipkar af naar het achterste gedeelte van het terrein. De kuil was drie jaar in gebruik, maar hij bleek niet groot genoeg te zijn. Schep voor schep gooide men de kuil weer dicht.[1339]

11. Antifascistische samenwerking

De groeiende dreiging van het fascisme in Europa leidde binnen de internationale socialistische arbeidersbeweging tot pleidooien voor een bundeling van krachten tegen dit ‘bruine gevaar! De vrije socialisten in Nederland stonden over het algemeen sceptisch tegenover het streven naar zo’n

‘eenheidsfront! Ze stonden open voor samenwerking mits die plaatsvond op basis van gelijkwaardigheid. Precies daar wrong de schoen; de deelnemende socialistische en communistische partijen misbruikten dergelijke samenwerkingsverbanden voor politiek gewin, meenden de vrije socialisten.

In juli 1932 kwam het Revolutionair Comité Anti Fascisme en Oorlog (Antifo) tot stand. Het was een poging om de verschillende socialistische organisaties te verenigen tegen de gemeenschappelijke tegenstander en diens terreur in Duitsland. In Nederland maakten onder andere de nieuw opgerichte Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP, een linkse afsplitsing van de SDAP), de Revolutionair Socialistische Partij (RSP, een trotskistische afsplitsing van de CPH) en het NAS deel uit van deze antifascistische organisatie.

Hoewel het NSV wel vertegenwoordigd was op de oprichtingsvergadering, traden de anarchosyndicalisten niet toe tot dit samenwerkingsverband. Als antiparlementaire beweging voelde het NSV er met de verkiezingen van 1933 in het vooruitzicht niets voor politieke partijen in het zadel te helpen. De IAMV trad net als de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS) wel toe tot het Antifo. Gé Nabrink van de IAMV werd voorzitter. Nadat de leden zich daartegen hadden uitgesproken, zegde het IAMV de samenwerking al snel op.[1340]

Eind 1932 waren er in 25 plaatsen, waarvan zich slechts drie in het Noorden bevonden, afdelingen van het Antifo te weten in Assen, Leeuwarden en Groningen. Hoewel het landelijke NSV zich niet aansloot, deed het PAS-Groningen dat wel, bij de plaatselijke afdeling van het Antifo in de stad Groningen. Dat deden ook de Vrije Groep en de GGB-afdeling. Jan Bijlstra trad eind oktober op voor de Groningse afdeling tijdens een openbare bijeenkomst met vierhonderd bezoekers. In februari 1933 sneuvelde de samenwerking al. De OSP stapte eruit om de handen vrij te hebben voor de verkiezingen, terwijl de vertegenwoordiger van het NAS het Antifo juist gebruikte om verkiezingspropaganda te maken voor de RSP.[1341]

In Groningen bleven confrontaties met fascisten niet uit. Tijdens een vergadering in gebouw Sint-Maarten in de Poststraat bleek dat zich twee fascisten onder de bezoekers bevonden. Ze colporteerden provocerend bij de uitgang met hun blad De Fascist. Ze werden meteen onder de voet gelopen. De stad Groningen kende in de jaren 1933/1934 een actieve groep fascisten die over een eigen pand beschikte, het zogenoemde Zwarte Huis. Fascistische winkeliers in de stad kregen een boycot aan hun broek. De Vrije Groep in Groningen riep op tot een boycot van Albert Heijn omdat het personeel van de winkel tijdens de jaarlijkse Sint-Maartenoptocht op 11 november voortdurend Joodse kinderen wegjoeg.12,1

Een belangrijke activiteit van de antifascisten was de hulp aan Duitse vluchtelingen die illegaal de grenzen met Groningen en Drenthe overstaken. Verschillende vrije socialisten uit de grensstreek waren hierbij betrokken, zoals Lolke Bos uit Emmer-Compascuum. De meeste vluchtelingen waren socialisten en communisten die uit concentratiekampen waren gevlucht. In de grensstreek lagen maar liefst vijftien van dergelijke kampen. Deze Emslandkampen waren werkkampen die de gevangenen al direct na de machtsovername door de nazi’s in rap tempo zelf moesten bouwen. Na ruim een half jaar waren drie kampen gereed, waar vierduizend veelal politieke gevangenen verbleven. Zij moesten als dwangarbeiders het veen ontginnen. Er vielen grote aantallen slachtoffers door zware arbeid, ondervoeding, epidemieën, lijfstraffen, mishandeling en moord.

Voor de nazi’s was de ontginning een prestigeproject. Binnen tien jaar moest 50.000 ha veengebied ontgonnen zijn en moesten 2300 nieuwe boerderijen zijn gerealiseerd. De nazi’s stelden de bewakers zo’n boerderij in het vooruitzicht. Deze doelstellingen werden bij lange na niet gehaald. In 1941 stopte het project omdat de gevangenen nodig waren voor oorlogswerkzaamheden.[1343]

Al in 1935 schreef oud-gevangene en toneelspeler Wolfgang Langhoff het boek Die Moorsoldaten.

Daarin beschrijft hij de op volkomen willekeur gebaseerde terreur die vanaf het begin in Emslandkamp Börgermoor heerste, en hij roemt de solidariteit waarmee de gevangenen elkaar ondersteunden. Het boek werd vlot vertaald in tien talen. De Nederlandse editie (getiteld De veensoldaten) beleefde voor het einde van 1935 al drie drukken. Het blad van de IAMV De Wapens Neder, adverteerde ermee. In dit blad verscheen een voorpublicatie.[1344]

Regelmatig poogden gevangenen uit de kampen te ontsnappen. Nederland was daarbij een aantrekkelijke bestemming. Meestal schoten de nazi’s op vluchtende gevangenen. Sommige kampen bevonden zich op slechts anderhalve kilometer van de grens. Het kwam voor dat Groningse en Drentse landarbeiders dekking moesten zoeken voor de kogelregen die op Nederlandse bodem landde. Dit gebeurde bijvoorbeeld in mei 1935 nadat vier gevangenen erin waren geslaagd onder toeziend oog van landarbeiders de grens te bereiken. De Duitse bewaarders bleven op afstand, maar de Nederlandse politie pakte de vier meteen op. Nieuwsblad van het Noorden schreef: ‘De vier misdadigers die uit een concentratiekamp zijn gevlucht, zijn in het Huis van Bewaring ingesloten in afwachting van hun uitlevering naar Duitsland. De politie had bijzondere maatregelen getroffen tegenover deze ‘heren’ aangezien ze als zeer gevaarlijke inbrekers worden beschouwd.’ De Duitsers deden voorkomen dat de gevangenen in deze kampen notoire criminelen waren. Zo verhulden ze dat het om politieke gevangenen ging. Door Nederland uitgeleverde gevangenen werden vaak al op de terugweg naar de kampen doodgeslagen of - geschoten.[1345]

De gruweldaden van de nazi’s raakten door de verhalen van naar Nederland gevluchte geestverwanten al vroeg bekend in vrij-socialistische kring. De Arbeider publiceerde regelmatig over het beestachtige optreden van de nazi’s aan de hand van de ervaringen van deze vluchtelingen.

Enkele van deze authentieke verhalen werden gepubliceerd in de brochure Uit de klauwen der nazi’s ontsnapt, die begin 1934 uitkwam. Deze goedkope brochure was gedrukt in een flinke oplage om zo veel mogelijk ruchtbaarheid te geven aan de misdaden van de nazi’s.[1346]

De Nederlandse autoriteiten bleven beweren dat zich slechts criminelen en geen politieke gevangenen in de concentratiekampen bevonden, ook nadat diverse publicaties aantoonden dat dit pertinent onjuist was. De burgemeester van Vlagtwedde ging zo ver dat hij een advertentie plaatste in de Vlagtwedder Courant waarin hij inwoners van zijn gemeente opriep vluchtelingen uit het nabijgelegen kamp Papenburg die ze ontdekten direct aan te geven bij de politie. Als dreigement voegde hij eraan toe dat nalatigheid tot ‘ernstige onaangenaamheden’ kon leiden. De vrij-socialistische pers sprak hier schande van, aangezien duidelijk was dat in de kampen afgerekend werd met politieke tegenstanders van de nazi’s.

In januari 1935 zond het Internationaal Antimilitaristisch Bureau (IAMB) een protesttelegram naar Hitler waarin het de ‘voortgezette schande der concentratiekampen’ en ‘de met alle menselijkheid in strijd zijnde behandeling van gevangen socialisten en antimilitaristen’ hekelde. Het telegram werd door de telegraafdienst na overleg met het hoofdbestuur van de PTT echter geweigerd ‘als bevattende beledigingen van een bevriend staatshoofd! Het vrijsocialistisch blad Bevrijding vroeg zich af hoe het vaststellen van algemeen bekende feiten beledigend kon zijn, om vervolgens cynisch vast te stellen: ‘Wij missen diplomatiek inzicht.’[1347]

12. Het Fonds Internationale Solidariteit

De Duitse geestverwanten die na de machtsovername van de nationaalsocialisten naar Nederland vluchtten, kregen steun van het Fonds Internationale Solidariteit (FIS). Dit Fonds was in 1927

opgericht in Groningen na een pleidooi van de Internationale van de anarchosyndicalistische vakcentrales, de IAA, om werk te maken van de internationale solidariteit voor vervolgde geestverwanten. De Groningse anarchosyndicalisten namen het initiatief en vormden het bestuur.

Het Fonds kreeg al meteen steun van de gehele noordelijke vrij-socialistische beweging. Het Groningse bestuur bepleitte in 1930 een landelijk opererend FIS, wat leidde tot de oprichting van enkele nieuwe afdelingen. Het FIS kreeg uit het hele land geld binnen.[1348]

Naast het steunen van de Duitse vluchtelingen zamelde het FIS ook geld in voor hulpbehoevende activisten in binnen-en buitenland. In Nederland steunde het FIS vrije socialisten die financieel in de knel kwamen. Vanaf 1933 werd steeds vaker een beroep gedaan op het FIS. Zo betaalde het Fonds de proceskosten van de vier Alarmisten die eind februari 1933 waren gearresteerd en tot tien maanden cel waren veroordeeld wegens het verspreiden van hun eerste opruiende manifest. Daarin verdedigden ze het neem-en eetrecht door op te roepen magazijnen van winkels te bestormen en te nemen wat ze nodig hadden. Ook de vrije socialisten die ten tijde van de muiterij op De Zeven Provinciën vanuit Wieringen manifesten verspreidden in Den Helder kregen steun.[1349]

De Duitse vluchtelingen deden steeds vaker een beroep op het FIS. Al snel kon het Fonds niet meer voldoen aan al deze verzoeken om ondersteuning. In juli 1933 zond het Groningse bestuur bij monde van Harm Schuiten en Bé Meijer een ‘noodkreet om hulp! De kas was leeg. Het bestuur gaf aan dat steeds meer kameraden werden vervolgd. De nood was hoger dan ooit nu er sprake was van concentratiekampen, martelingen en geestverwanten die een gruwelijke dood stierven. Zij moesten hun gezinnen noodgedwongen in de steek laten.

‘Velen van deze als honden vervolgde makkers komen naar ons land, in de hoop daar hulp te krijgen om verder te kunnen reizen of zoo mogelijk hier te blijven.’ De week voorafgaand aan deze oproep deden vijf geestverwante Duitse vluchtelingen een beroep op het FIS. Uit voorzorg bleven hun namen en verblijfplaatsen onvermeld. De meesten van hen verbleven in Amsterdam, maar ze kregen ook wel onderdak in Groningen. In de noodkreet drong men aan op het werken met steunlijsten en steunbonnen van het FIS onder het motto: ‘Tegen de Hitler-terreur onze solidariteit met onze makkers.’[1350]

Door de economische crisis gingen veel afdelingen van het FIS die rond 1930 waren ontstaan na een campagne ter ziele. Dit gold met name voor afdelingen in het Noorden. Alleen afdelingen in grotere plaatsen als Groningen, Leeuwarden, Sneek en Veendam overleefden deze moeilijke jaren.

Het FIS kreeg wel voet aan de grond in steden als Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Arnhem. Het beleid van de organisatie was steun aan buitenlandse geestverwanten stop te zetten wanneer er onvoldoende geld binnenkwam. Alleen de behoeftige Nestor Machno, de oud-guerrillaleider uit de Oekraïne ten tijde van de Russische Revolutie, ontving in het voorjaar van 1934 20 gulden steun.

Naast het ondersteunen van Nederlandse activisten besteedde het FIS vooral geld aan Duitse vluchtelingen.[1351]

Het NSV besloot in 1931, na een referendum onder zijn leden, toe te treden tot het FIS als

‘medewerkende organisatie! Het kreeg een vertegenwoordiger in het landelijk bestuur. Na de

‘noodkreet’ besloot het congres van het NSV in september 1933 het FIS te hulp te schieten. Voortaan zou de vakcentrale per week, per lid, één cent afdragen aan de hulporganisatie. De IAMV drong aan op het verruimen van de basis van het FIS, dat een zelfstandige organisatie was gebleven met plaatselijke afdelingen. De antimilitaristen wilden zoveel mogelijk vrij-socialistische organisaties betrekken bij het werk van het Fonds. Hoewel een dergelijke opzet in goede aarde viel bij het bestuur van het FIS slaagde het Fonds er niet in deze organisaties aan tafel te krijgen. De IAMV

nam ten slotte zelf het initiatief tot een gezamenlijke bijeenkomst die pas eind oktober 1934

plaatsvond. Naast de IAMV en het FIS waren ook SAA, BAS en NSV vertegenwoordigd. Men kwam overeen de bestaande structuur te handhaven en namens iedere organisatie een bestuurslid aan te wijzen. Deze bestuursleden vormden samen met het dagelijks bestuur uit Groningen het algemeen bestuur van het FIS. Het dagelijks bestuur bleef bestaan uit vijf leden, afkomstig uit de plaats waar het FIS gevestigd was. Vooralsnog bleef dit Groningen.[1352]

Ondanks de vele bijzondere activiteiten die verschillende afdelingen organiseerden om geld bijeen te brengen, bleef de financiële positie van het FIS te wankel om de groeiende stroom aanvragen te kunnen honoreren. Na jarenlange inzet werd Bé Meijer in 1934 opgevolgd door Gerard Haan (eveneens een bestuurder van het PAS-Groningen) als secretaris/penningmeester van het FIS. Haan meldde begin 1935 dat sprake was van een inzinking in de opbrengsten voor de steun. Er gingen weken voorbij zonder dat er een cent binnenkwam. Op dat moment had het FIS 70 gulden per week nodig om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.‘[1253]

Het ondersteunen van illegale vluchtelingen was niet zonder risico. Niet alleen traden de Nederlandse autoriteiten ertegen op, er waren ook Duitse geheime diensten actief in Nederland.

Eind 1933 waarschuwde het FIS voor een in Dülken gevestigde geheime dienst die zich bezighield met het opsporen van gevluchte Duitse revolutionairen. Hiervoor waren voormalige communisten gerekruteerd die overgestapt waren naar de nationaalsocialisten. In Nederland waren deze premiejagers met name actief in Amsterdam. Zij ontvingen voor iedere opgespoorde vluchteling die aan de Gestapo werd uitgeleverd, al dan niet met medewerking van Justitie in Nederland, een bedrag van 50 gulden. Het FIS riep op tot voorzichtigheid indien vluchtelingen zich zouden melden.

‘Wij dringen er op aan van alle zich meldende vluchtelingen, de papieren op te vragen, tevens een foto van hen te nemen en dit alles op te zenden naar ons secretariaat.’ Het FIS zou dan inlichtingen inwinnen binnen zijn netwerk. Tot die tijd drong het FIS aan op het verschaffen van onderdak aan de vluchteling in kwestie.[1354]

Het solidariteitswerk trok ook geraffineerde oplichters aan, die schaamteloos profiteerden van de goedhartigheid van de vrije socialisten. Zo waarschuwde het FIS voor ene Luis Dubin, die een Oostenrijkse pas bezat maar ook over twee andere, valse, identiteitspapieren beschikte waarop andere namen en nationaliteiten stonden. Het waarschuwde ook voor een Duitse vluchteling, Leo Sanderson genaamd, die gratis voedsel en onderdak kreeg maar er ’s nachts vandoor ging met 200

gulden spaargeld dat bedoeld was om een studieschuld af te lossen. Vrij-socialistische bladen verspreidden een signalement van de man en verstrekten de nodige informatie. ‘Maakt over het geheel een prettige indruk en weet zich uitstekend als kameraad te gedragen,’ wist Gerard Haan te melden.[1355]

Slot

Gedurende de jaren dertig raakte de vrij-socialistische beweging in de verdrukking. De economische crisis zorgde voor grote werkloosheid die gevolgen had voor de financiële draagkracht van de beweging. Er was minder geld beschikbaar, wat de mogelijkheden van de Vrije Groepen en de provinciale samenwerkingsverbanden beperkte. De opkomst van het fascisme, de machtsovername in Duitsland door de nationaalsocialisten en de gebeurtenissen rond marineschip De Zeven Provinciën leidden ook in Nederland tot een guur politiek klimaat, waarin grondrechten en mensenrechten werden aangetast en terzijde geschoven om het overheidsgezag en de maatschappelijke orde veilig te stellen.

De (socialistische) groepen en organisaties ter linkerzijde van de SDAP werden streng vervolgd wegens activiteiten die in de periode daarvoor ongestraft konden plaatsvinden. Er ontstond vrees voor repercussies. De uitzichtloosheid van de crisis en de intimiderende werking die uitging van de wettelijke restricties leidden bij velen tot maatschappelijke berusting. Er was een drempel opgeworpen om deel te nemen aan en betrokken te zijn bij activiteiten van de vrije socialisten. Men werd huiverig om openbare bijeenkomsten te bezoeken. Door de toenemende repressie van over-heidszijde werd het steeds moeilijker om het vrijsocialistisch gedachtegoed te propageren. Klaas Heifferich herinnerde zich een meeting in Wijnjeterp waarvoor nauwelijks een spreker te vinden was. ‘De mensen die het normaal deden durfden niet meer, want er kwam evenveel politie als bezoekers. Zij noteerden wie er kwamen en wat er gezegd werd. Men was bang.’ leder onvertogen woord kon leiden tot een beroepsverbod of arrestatie.[1356]

De vrij-socialistische beweging raakte hierdoor meer en meer in een maatschappelijk isolement.

Ook het proces van verzuiling, de groeiende maatschappelijke invloed van de overheid en het toenemende gewicht van het sociaaleconomisch overleg tussen de overheid en de sociale partners (en tussen de sociale partners onderling) droegen ertoe bij dat het vrije socialisme als sociale beweging flink aan kracht inboette.

De vrij-socialistische beweging trachtte weliswaar een groot aantal activiteiten te ontplooien, maar zij bleek niet in staat te zijn om naast de traditionele aanhang grotere groepen mensen aan te spreken. Voor haar strategie om bedrijven te bezetten, waren de arbeiders niet toegerust en was haar slagkracht veel te beperkt. De politieke en culturele hegemonie van de vrije socialisten in zekere regio’s in het Noorden was verdwenen, ook in de meeste traditionele bolwerken. Een aantal voorzieningen ging verloren, zoals het PAS-gebouw in Groningen en het Volksgebouw in Sappemeer, koffie-en theehandel De Pionier en de gemeenschappelijke kruidenierszaak GB.

De meerderheid van de arbeiders zag zich gedwongen in het gareel van de moderne samenleving te lopen. Voor zover zij zich niet maatschappelijk afzijdig hielden, lieten ze zich veilig verzuilen onder de hoede van respectabele leiders die hun belangen behartigden. Voor het vrijsocialistisch streven naar een leven dat zoveel mogelijk naar eigen inzicht werd ingericht, was weinig ruimte in een maatschappij die steeds meer gereguleerd werd door de overheid. Voor het sociaaleconomische zwakke Noorden gold bovendien dat de nodige actieve vrije socialisten wegtrokken naar andere regio’s in Nederland. Logischerwijs verzwakte de beweging hierdoor.

Ondanks de neergaande spiraal waarin de vrij-socialistische beweging terechtkwam, trachtte zij haar invloed als vanouds uit te oefenen met een grote kern van activisten die de beweging trouw bleef. De Arbeider bleef een belangrijk middel voor de verspreiding van het vrij-socialistische gedachtegoed. Nu het blad in een modem jasje was gestoken en onder een nieuwe redactie een waarlijk landelijk blad was geworden, leek het voortbestaan van De Arbeider verzekerd.

NOTEN

H12 DE VERSPLINTERING VAN DE BEWEGING

De opkomst van het fascisme in landen als Duitsland en Italië bracht internationale politieke spanningen voort die in de meeste Europese landen leidden tot verhoging van de defensie-uitgaven.

Duitsland liep voorop in deze wapenwedloop. De vrije socialisten in Nederland zagen in deze toenemende bewapening een opmaat tot oorlog. In overeenstemming met haar antimilitaristische karakter wees de vrij-socialistische beweging al vanaf de jaren twintig voortdurend op de gevaren die een nieuwe wapenwedloop met zich mee zou brengen. Het blad van de Internationale Antimilitaristische Vereeniging (IAMV), De Wapens Neder, hield ontwikkelingen als de stijgende defensie-uitgaven, het onderzoek naar bacteriologische en biologische wapens, militaire verdedigingsstrategieën en de totstandkoming van nieuwe wapentechnologieën scherp in de gaten.

De overtuiging groeide dat in een nieuwe oorlogssituatie de burgerbevolking onderdeel zou worden van het oorlogsgeweld.[1357]

Door de militarisering in Europa gedurende de jaren dertig dreigde een nieuwe wereldoorlog. Deze overtuiging zorgde na 1933 binnen de beweging voor een opleving van het antimilitarisme. De vrije socialisten bleven consequent vasthouden aan hun eis van algehele ontwapening en militaire dienstweigering. Bart de Ligt ontwikkelde plannen om oorlogen te voorkomen. Hij schetste hoe beroepsgroepen en individuen concreet konden bijdragen aan het tegengaan van oorlogen door middel van geweldloze, directe actiemethoden als werkweigering, boycots en non-coöperatie. Het door De Ligt ontwikkelde alternatief voor de militaire verdediging van landsgrenzen valt tegenwoordig onder de noemer ‘sociale verdediging! Het scala aan actiemethoden dat het werk van De Ligt opleverde, werd pas vanaf de jaren zestig ten volle benut door actiegroepen en sociale bewegingen. De Ligts ideeën bleven zo ook na zijn dood van grote invloed op de vrij-socialistische beweging in Nederland. In bredere kring was de overtuiging gegroeid dat gewelddadig optreden van de arbeidersbeweging gedoemd was in bloed te smoren.[1358]

Het vrijsocialistisch antimilitarisme in de jaren dertig omvat naast dienstweigering en zelfbestemming ook het actiepunt ‘verantwoord produceren’

Andere progressieve partijen en groepen die na de Eerste Wereldoorlog het ‘Nooit meer Oorlog’-streven omarmden, lieten deze gedachte gaandeweg los. Onder druk van de internationale dreiging van fascisme en politieke instabiliteit spraken zij uiteindelijk hun steun uit voor een beleid van herbewapening. Alleen de kleine politieke partij Christelijk-Democratische Unie, verschillende geheelonthouders-bonden en protestants-christelijke organisaties als de Jongeren Vredes Actie (JVA) en Kerk en Vrede bleven ook in de jaren dertig dienstweigering en eenzijdige ontwapening propageren.

1. Luchtbeschermingsoefeningen

Een nieuw fenomeen in de oorlogvoering waren de bombardementen door militaire vliegtuigen. De overheid beraadde zich op maatregelen om deze dreiging in te perken. Luchtbescherming werd rond het midden van de jaren dertig een brandende kwestie die ook de antimilitaristische beweging bezighield.

De overheid beweerde dat bescherming mogelijk was, maar de vrije socialisten ontkenden dit en stelden dat een nieuwe wereldoorlog zou uitmonden in grote aantallen burgerslachtoffers. Zij achtten bescherming van de burgerbevolking tegen luchtaanvallen onmogelijk. De Arbeider sprak in dit verband over ‘luchtbeschermingszwendell Dit lugubere spel diende er slechts toe de angst van de bevolking voor oorlog te beteugelen.[1359]

Naarmate de oorlogsdreiging toenam, nam de overheid maatregelen. Om te voorkomen dat vijandelijke vliegtuigen ’s nachts aan de hand van straatverlichting en lichtschijnsels vanuit huizen hun weg boven Nederland zouden weten te vinden, hield men verduisteringsoefeningen. Eind 1935

kwam een wettelijk kader tot stand dat gemeenten dwong oefeningen te organiseren en burgers verplichtte tot medewerking. Overtreding van de bepaling was een misdrijf. Uit angst voor mogelijke bombardementen moest de burgerbevolking ook oefenen met het gebruik van gasmaskers. Deze waren inmiddels in de grote steden te koop in tal van winkels. Schoolboekjes wijdden naar Duits nationaalsocialistisch voorbeeld de jeugd in in het onderwerp luchtbescherming.[1360]

Dat de bevolking op deze wijze werd ingezet, bekritiseerden meerdere antimilitaristische groepen.

Zij vatten dit op als een vorm van oorlogsvoorbereiding. In het voorjaar van 1935 richtten vijftien groepen het Comité tegen Luchtbescherming op, waaraan ook de IAMV en het NSV deelnamen. In veertien plaatsen kwamen afdelingen tot stand, waaronder in Leeuwarden. Het Comité beoogde voorlichting te geven en actie te voeren tegen de luchtbeschermingscampagne en de oefeningen die in dit kader op stapel stonden. Het kwalificeerde deze campagne als misleidend omdat werkelijke bescherming tegen luchtaanvallen onmogelijk zou zijn. Dominee Josef Cohen uit Dokkum kreeg een procesverbaal omdat hij zich in een preek uitsprak tegen de luchtbeschermingsoefeningen. De dominee gaf zijn preek uit als geschrift. Nog dezelfde dag volgden inbeslagname van alle exemplaren en van het zetsel. Dezelfde avond vond colportage plaats met de preek, nadat snel een andere drukker was gevonden. In Veendam beval een fabrieksdirecteur, tevens voorzitter van de plaatselijke Luchtbescherming, zijn arbeiders op straffe van ontslag deel te nemen aan de oefeningen.[1361]

Vooral in Friesland, waar de vrij-socialistische beweging een sterk antimilitaristisch karakter had, nam men stelling tegen de luchtbescherming. Het FPC kende vanaf het einde van 1935 een sterke opleving, als reactie op de toenemende internationale spanningen. Tijdens de ledenvergadering in januari 1936 waren op een na alle groepen aanwezig. De leden stelden een actieplan tegen de luchtbescherming op. Het initiatief daartoe lag bij de plaatselijke groepen, die in samenwerking met andere vredesorganisaties lokaal actie zouden voeren.

In vijftien plaatsen waren bijeenkomsten. Op voorlichtingsbijeenkomsten deelde men pamfletten uit. Het FPC was van mening dat de autoriteiten bezig waren ‘het volk met deze zwendel te vergiftigen?

Het bleef niet bij protest alleen; luchtbeschermingsoefeningen werden ook gesaboteerd. Tijdens dergelijke oefeningen diende alle straatverlichting gedoofd te zijn en was elke vorm van lichtschijnsel vanuit huizen en andere gebouwen verboden. Het gebruik van verduisteringspapier was verplicht. Bij het verlaten van een gebouw mocht vanuit de deuropening geen licht naar buiten schijnen. Vanzelfsprekend was tijdens nachtelijke oefeningen het gebruik van fakkels en lantaarns uit den boze. Er was sprake van grondige controle. Niet alleen was de politie in staat van paraatheid, men zette ook vliegtuigen in om de verduistering te controleren.

Een proef met de verduistering in Heerenveen eind januari 1936, waar zowel de SDAP als de CPH

de luchtbeschermingsplannen steunden, nam de bevolking niet overal even serieus. Na afloop van de provinciale oefening op 12 maart 1936 in Friesland moest de commissaris van de Koningin constateren dat in diverse gemeenten sprake was geweest van sabotage. Burgers hadden demonstratief hun gordijnen opengelaten waardoor de oefening mislukte. Van de drie in Oosterwolde werkzame artsen weigerden twee medewerking te verlenen aan nachtelijke oefeningen door gevallen slachtoffers niet te willen behandelen. In dit dorp werden de radiocentrale en diverse telegraafmasten vernield, ging een hooimijt in vlammen op en werden straatlantaarns vernield. Jan Veenstra en Johannes Hankel van de Vrije Groep Appelscha en het FPC werden hiervoor gearresteerd maar wegens gebrek aan bewijs kwamen ze weer vrij. Zij ontkenden iedere betrokkenheid. De minister van Justitie loofde vergeefs een beloning van 100 gulden uit voor degene die de daders aanbracht.[1363]

Dat men de daders in vrij-socialistische kring zocht, was waarschijnlijk het gevolg van de openbare bijeenkomsten die de Vrije Groep Appelscha in Oosterwolde en Appelscha had belegd voorafgaand aan de oefening. Ze keerde zich daar tegen de schijn van veiligheid die de overheid bood met de oefening, terwijl van effectieve bescherming geen sprake was. Na het mislukken van deze oefening bepaalde de overheid dat iedere overtreding voortaan zou worden bestraft met maximaal één jaar gevangenisstraf. Tijdens de oefening op 30 oktober 1936 moest echter worden gerapporteerd dat die nacht met name in Friesland op verschillende plaatsen opvallend veel fietsers waren gesignaleerd met niet-afgeschermd licht. In april 1937 voerde de beweging opnieuw actie tegen de luchtbeschermingsoefeningen.

De vrije socialisten in Appelscha en Oosterwolde plaatsten een advertentie in een regionale krant waarin ze de luchtbescherming ‘volksmisleiding’ noemden. Werkelijke bescherming was onmogelijk, zoals ook militaire deskundigen beweerden. Meedoen aan de oefeningen betekende deelname aan oorlogsvoorbereiding. Bijna zestig mensen ondertekenden de advertentie.[1364]

De grote groep weigeraars bracht de Friese autoriteiten in verlegenheid. De commissaris van de Koningin, mr. P.A.V. baron van Harinxma thoe Slooten, besloot de burgemeesters in de provincie te belasten met een geheim onderzoek naar alle mogelijke subversieve elementen binnen Friesland. Ze moesten voortaan in de gaten worden gehouden en in geval van mobilisatie desnoods worden opgepakt. In januari 1937 kon de commissaris een lijst met enkele duizenden staatsgevaarlijke Friezen versturen naar het ministerie van Defensie. De uitkomsten van de plaatselijke onderzoeken waren heel divers. Twaalf gemeenten signaleerden geen revolutionairen, maar de Zuidoosthoek leverde lange lijsten. Heerenveen en Ooststellingwerf stuurden respectievelijk meer dan tweehonderd en honderdvijftig namen op. Opsterland stelde zelfs een lijst met meer dan zeshonderd politiek onbetrouwbare inwoners van de gemeente op. Niet alleen stonden hun namen op de lijst, de chef-veldwachter gaf tevens aan waarom ze op de lijst stonden. De kwalificaties liepen uiteen van ‘anarchist’ tot ‘gevaarlijk opruier,’ ‘ziekelijk ophitser’ en ‘ontaard mens![1365]

De betrouwbaarheid van dergelijke kwalificaties was twijfelachtig, maar het onderzoek toonde wel een dwarsdoorsnede van het revolutionaire Opsterland. Op de lijsten stonden vele actieve vrije socialisten en antimilitaristen, zoals felle Beenen (Langezwaag). Bij een volgende oefening arresteerde de politie Beenen omdat hij weigerde te verduisteren. In 1940 leidde dit tot een veroordeling. Siemen Brinksma, de caféhouder uit Jubbega, stond bovenaan op de lijst van de gemeente Heerenveen. Bekend was dat hij dienstweigeraars uit Jubbega na het uitzitten van hun straf met muziek van het station in Heerenveen liet halen en vervolgens huldigde in zijn café. Bij mensen in overheidsdienst werd nadrukkelijk hun functie vermeld om hen zo snel te kunnen ontslaan, zoals hulppostbesteller Leffert Blauw uit Wijnjeterp overkwam. Overheidsposten die van strategisch belang waren, werden steevast bezet door gezagsgetrouwe ambtenaren, maar in Baarderadeel stonden niet minder dan drie postkantoorhouders op de lijst van revolutionaire personen. Verder kwamen op de lijsten diverse medewerkers van de spoorwegen en waterleidingbedrijven voor, en ook onderwijzers. De commissaris van de Koningin meende: ‘Het komt mij voor dat er naar gestreefd moet worden deze functionarissen reeds voor een eventuele mobilisatie onschadelijk te maken, hetzij door ontslag, hetzij door hun betrekkingen te geven waarin zij geen kwaad kunnen doen.’ Hij zag echter af van een ‘zuiveringsactie; om de regering niet in moeilijkheden te brengen.

Opmerkelijk is dat alleen in Workum twee NSB’ers op de lijst stonden. Aanhangers van deze partij beschouwde men elders in Friesland niet als een bedreiging voor het staatsgezag.[1366]

Ondanks de gestage toename van het aantal controleurs overtraden vrije socialisten tot het begin van de oorlog stelselmatig de Wet op de Luchtbescherming. Van hun processen, waarbij zij zich eens te meer uitspraken tegen het militarisme, deed De Arbeider regelmatig verslag. Via tienduizenden vlugschriften benadrukten de vrije socialisten bij iedere oefening de nutteloosheid daarvan en de wreedheid van de militarisering. Tijdens oefeningen in Groningen verspreidden ze in de stad dergelijke pamfletten huis aan huis in het ‘rode’ bolwerk Plan-Oost, de huidige Oosterparkwijk. Veel jongeren gingen de verduisterde straten op en zorgden voor onlusten en relletjes in de Groninger binnenstad en Plan-Oost.[1367]

2. De Protestmars

Oud-dienstweigeraars lieten in de loop van de jaren dertig nadrukkelijker van zich horen om te waarschuwen tegen de sterker wordende oorlogsdreiging. Zij schreven manifesten en organiseerden jaarlijks dienstweigeraarscongressen. In 1936 vond zo’n congres plaats in Amsterdam. Ruim duizend mensen bezochten het, waaronder tweehonderd oud-dienstweigeraars. Veel vrije socialisten uit het Noorden namen hieraan deel. Een nieuwe uitgave van het manifest Mobiliseren lag aan dit congres ten grondslag. Een gelijknamig Comité uit de vrij-socialistische beweging gaf dit manifest uit vanaf de jaren twintig. De drijvende kracht achter deze actie was oud-redacteur van De Arbeider Hendrik Kaspers. Achter de nieuwe uitgave van het manifest schaarde zich een Comité van oud-dienstweigeraars.[1368]

Het manifest Mobiliseren, dat midden jaren dertig verscheen, stelde zich op het aloude standpunt van militaire dienstweigering. Deelname aan luchtbeschermingsoefeningen en het verlenen van medewerking aan het Rode Kruis golden als vormen van oorlogsvoorbereiding. De gevangenisstraffen voor dienstweigeraars werden in de zomer van 1936 verhoogd van tien naar twaalf maanden en stegen uiteindelijk naar vijftien maanden celstraf. De eerste dienstweigeraar die hiermee te maken kreeg, was Jan Raspe uit Hoogezand. Hoewel de eis tegen hem vijftien maanden was, volgde uiteindelijk een veroordeling tot twaalf maanden cel. De Arbeider sprak van zuivere willekeur en een ongehoord schandaal. De volgende dienstweigeraars werden wel veroordeeld tot vijftien maanden.[1369]

Eind november 1936 stond in De Arbeider een oproep tot een demonstratieve antimilitaristische mars om de strafverzwaring voor de dienstweigeraars aan de kaak te stellen en de dienstweigering onder de aandacht van het grote publiek te brengen.

De mars beoogde het verzet aan te wakkeren tegen de toenemende oorlogsdreiging en de militarisering van de samenleving. De drie wekende durende wandeltocht vertrok uit Amsterdam en voerde via de Afsluitdijk naar Veenhuizen, waar de dienstweigeraars hun straf uitzaten. Vervolgens wandelden ze terug naar Amsterdam. De grote inspirator van deze actie was Henk Eikeboom. Hij vond dat de tocht waardig en rustig moest verlopen om daarmee het respect van de autoriteiten en de waardering van het publiek te krijgen.1”

Tijdens deze Protestmars deelden de deelnemers pamfletten uit aan voorbijgangers. In de rustplaatsen vonden openbare bijeenkomsten plaats. De autoriteiten waren op de hoogte van zowel de route als de vergaderingen, aangezien deze meerdere malen stonden aangekondigd in De Arbeider. Er meldden zich zo’n twintig deelnemers, die ieder een sjerp droegen met teksten als ‘Voor gewetensvrijheid’ en ‘Dienstweigeraars vrij![1371]

De stoet vertrok op 10 januari 1937, midden in de winter, vanaf het Nassauplein in Amsterdam, uitgezwaaid door enkele honderden geestverwanten en andere belangstellenden. Al bij het monument van Domela Nieuwenhuis trok de in groten getale aanwezige politie de wapenstok en sloeg de groep uit elkaar. Hiervoor was geen enkele aanleiding. De deelnemers zongen niet, scandeerden geen leuzen en droegen geen vlaggen mee. Bij de stadsgrens aan de Hemweg trok de Amsterdamse politie zich terug en kon de stoet zich opnieuw formeren. Bij Zaandam stond echter opnieuw een politiemacht klaar. De politie dwong de deelnemers hun sjerpen af te doen en escorteerde de wandelaars tot voorbij de gemeentegrens. Daar stond alweer de volgende politiemacht klaar en zo trok de Protestmars van plaats naar plaats.

De publieke belangstelling voor de tocht was groot en de groep verspreidde onderweg veel lectuur (waaronder een Protestmarskaart), al verbood de politie in veel plaatsen de verkoop daarvan. De ontvangst van de geestverwanten in de diverse plaatsen was hartverwarmend. De sfeer bij de wandelaars was goed en er waren geen uitvallers. De openbare bijeenkomsten trokken niet al te veel bezoekers, maar er heerste wel een sfeer van enthousiasme. Na drie dagen bereikte de groep de Afsluitdijk, waar ze de bus namen naar Friesland. In Pingjum en Witmarsum trok de stoet veel belangstelling en de intocht in Bolsward was glorieus; de deelnemers kregen er een verfrissend bad in het gemeentebadhuis aangeboden waarna ze in optocht met zang en muziek door de stad trokken op weg naar het vergaderlokaal. In Heerenveen hielden marechaussees aanvankelijk de deelnemers tegen. Een talrijk toegestroomd publiek, toegesproken door Eikeboom die in een boom was geklommen, voorkwam ingrijpen. ‘Met de hand aan de sabel werd ons verhinderd te zingen, met de fietsen werd ons de weg versperd. En drie aan drie moesten wij lopen.‘[1372]

In Appelscha woonden de deelnemers de welkomstbijeenkomst bij voor de kort daarvoor vrijgelaten dienstweigeraar Fokke Veenstra, die de slechte omstandigheden waarin de dienstweigeraars zich in Veenhuizen bevonden, onderstreepte. Op 20 januari bereikten de deelnemers van de Protestmars hun doel Veenhuizen. In de sneeuw wachtte een grote groep politieagenten en marechaussees met honden de zesentwintig deelnemers op en ze bejegenden hen alsof ze gekomen waren om de gevangenen te bevrijden. In drietallen, die onderling zo’n tien meter van elkaar verwijderd liepen, liep de stoet in de richting van de politie. Deze stelde zich op naast de actievoerders en begeleidde hen langs het drie kilometer tellende gedeelte van het kanaal dat voor de gevangenis lag.[1373]

Vanaf Veenhuizen liepen ze verder naar Assen, waar ze een rustdag hielden. De volgende dag troffen ze daar de kort daarvoor vrijgelaten dienstweigeraar Geert de Groot, die net als Fokke Veenstra vertelde over de toestand in Veenhuizen. Die avond hielden ze een vergadering die ondanks het feit dat het Asser gemeentebestuur juist die avond voor de bevolking een gratis filmvoorstelling had georganiseerd veel belangstelling trok. Een autobus met Groningers en een tiental fietsers uit Emmer-Compascuum kwamen speciaal voor de vergadering naar Assen. Daarna keerde de stoet terug naar Appelscha en vervolgens vertrokken de wandelaars onder de gebruikelijke politiebegeleiding naar Steenwijk. Onder het zingen van strijdliederen colporteerden ze met De Arbeider en De Dienstweigeraar. Op het moment dat het colporteren werd verboden (er was doorgaans ook een verbod op zingen), hadden de deelnemers net de laatste exemplaren verkocht aan de menigte die de groep, nieuwsgierig als ze waren, begeleidde. De plaatselijke politie verhinderde een bezoek aan Meppel. Via het vrijwel uitgestorven Staphorst wandelden ze verder naar Zwolle en daarvandaan keerden ze langs onder meer Ede, Amersfoort en Hilversum terug naar Amsterdam. Ook nu moesten de deelnemers zich verspreiden en ze liepen net als in Veenhuizen in drietallen verder. Onder luid applaus werden de veelal uitgeputte deelnemers verwelkomd in zaal Bellevue.[1374]

3. Antimilitaristische schrijfclubs

De dienstweigeraars kregen ondersteuning van de zogeheten antimilitaristische schrijfclubs, die ontstonden vanaf 1932. Deze clubs stuurden brieven en kaarten naar alle dienstweigeraars die gevangenzaten om hen in hun eenzame strijd een hart onder de riem te steken; dienstweigeraars klaagden regelmatig dat ze weinig van de buitenwereld hoorden.

Deze schrijfclubs ontstonden vooral in die plaatsen waar de vrij-socialistische beweging sterk vertegenwoordigd was. In het Noorden was dit het geval in Emmer-Compascuum, Hoogezand-Sappemeer, Jubbega, Nieuw-Weerdinge, Nijehorne en Schoonoord. De meeste deelnemers aan deze schrijfclubs waren jongeren die zelf dienst hadden geweigerd of van plan waren dit te doen. Vrijwel alle betrokkenen waren vrije socialisten.[1375]

De eerste schrijfclub die van zich liet horen was die in Hoogezand-Sappemeer. Het initiatief daartoe kwam van twee oud-dienstweigeraars, namelijk Egbert Bijlstra (de jongste broer van Jan) en Jan Postema. Na drie maanden had de groep honderd brieven en honderdzeventig kaarten verstuurd.

Gaandeweg breidde de doelgroep zich uit tot jongens die zich niet wilden laten keuren (en ook gevangen werden gezet) en dienstweigeraars in België. Het was echter onzeker of de brieven en kaarten wel aankwamen bij de buitenlandse dienstweigeraars. Dit leidde tot terughoudendheid bij het versturen, omdat de financiële middelen van de club beperkt waren. Desondanks verstuurde de club maandelijks zo’n honderd brieven of kaarten naar dienstweigeraars in binnen-en buitenland.[1376]

De schrijfclub in Emmer-Compascuum schreef iedere week elke Nederlandse dienstweigeraar een brief. De leden schreven over allerlei onderwerpen, variërend van persoonlijke belevenissen, favoriete liedjes en films tot politieke onderwerpen als de linkse partijen, Pinkstermobilisaties, fascisme, dienstweigeren, politieke literatuur en natuurlijk het vrije socialisme. Ieder lid van de club kreeg van de secretaris een vel papier met daarop de naam van een dienstweigeraar. Een stem-pelafdruk op het briefpapier vermeldde de naam van de schrijfclub. Zo verstuurde deze schrijfclub maandelijks gemiddeld rond de honderd brieven en kaarten. Het is niet verwonderlijk dat het de schrijvers soms ontbrak aan inspiratie, wat zij in hun brieven ook eerlijk opbiechtten. Na verloop van tijd correspondeerde deze club ook met dienstweigeraars in het buitenland.[1377]

Het verwerven van inkomsten werd voor de schrijfclubs gaandeweg een probleem. In Sappemeer colporteerde de club in 1936 met pamfletten om geld binnen te halen. De leden verkochten steunbonnen, wat andere schrijfclubs overnamen. Men vroeg oud-dienstweigeraars om een financiële bijdrage en in De Arbeider verscheen een steunoproep. De waardering van de dienstweigeraars was groot. ‘Jelui brieven brachten sterkte in uren van zwakmakende somberheid, kracht gegeven waar twijfel was, kortom jelui hebt ons veel verlichting gebracht!’[1378]

De groep in Hoogezand-Sappemeer viel grotendeels uiteen, maar het aantal maandelijks verstuurde kaarten en brieven verminderde nauwelijks. Een van de schrijvers, Luit Pekelder, werd door het bestuur van het burgerlijk armenhuis waar hij noodgedwongen verbleef opgedragen te stoppen met zijn werkzaamheden voor de antimilitaristische en vrij-socialistische beweging![1379]

Nadat in april 1939 de uit Zuidbroek afkomstige Jurrie Zuidema was veroordeeld, richtte diens vader kort daarop de schrijfclub Zuid-en Noordbroek op. Eind jaren dertig was de strafmaat opgelopen tot tweeënhalf jaar in een poging het dienstweigeren nog onaantrekkelijker te maken.

De autoriteiten legden het solidariteitswerk van de schrijfclubs aan banden. Aan dienstweigeraars gerichte brieven mochten niet langer zichtbaar afkomstig zijn van een schrijfclub.

Gevangenisdirecties vernietigden post aan dienstweigeraars onder het mom van ‘propaganda’

wanneer een brief door meerderen was ondertekend en als er vrij-socialistische bijeenkomsten in vermeld stonden.[1380]

4. De revolutie in Spanje

Spanje was het Europese land bij uitstek waar de anarchistische beweging numeriek sterk was vertegenwoordigd en een sociaal-politieke machtsfactor vormde De beweging in dit land dreef op een grote vakcentrale, de Confederación National de Trabajadores (CNT), die in 1910 was opgericht. Anarchisten speelden een belangrijke rol in deze vakbeweging en na het ontstaan van de Federación Anarquista Ibérica (FAI) in 1927 werden zij daarin de dominante stroming. De FAI werd een organisatie van militante anarchisten die binnen de CNT veelal kaderfuncties vervulden en de vakcentrale op het ‘juiste’ spoor hielden. Het was de FAI die binnen de CNT aandrong op een antiparlementaire koers en het boycotten van verkiezingen.

Na 1934 polariseerden de maatschappelijke verhoudingen in Spanje in een hoog tempo. Spanje was in veel opzichten een feodaal land gebleven waarin de macht geconcentreerd was bij een kaste van grootgrondbezitters en de katholieke geestelijkheid. Politie en leger hielden de arbeiders door keiharde repressie in het gareel. Zij kregen hulp van gewapende bendes die opereerden voor de werkgevers. Het politieke klimaat was van oudsher zeer gewelddadig. Opstanden, politieke moorden, stakingen en vuurgevechten behoorden haast vanzelfsprekend tot de dagelijkse politieke cultuur. De verkiezingen van 1934, die werden geboycot door de anarchisten, mondden uit in een overwinning van rechts. Een grote arbeidersopstand in Asturië en Catalonië werd neergeslagen, waarbij dertigduizend arbeiders in de gevangenis verdwenen. In 1936 kwam een Volksfront van linkse partijen tot stand dat een gematigd programma hanteerde en amnestie voor de gevangen arbeiders in het vooruitzicht stelde.

Deze amnestie deed de anarchisten afzien van een verkiezingsboycot. Anderhalf miljoen mogelijke stemweigeraars hielpen daarop het Volksfront in februari 1936 aan een verkiezingsoverwinning.

Deze alliantie steunde de nieuwe republikeinse regering. Henk Eikeboom hekelde in De Arbeider de houding van de CNT af te zien van een verkiezingsboycot en de verkiezingen te steunen. Hij interpreteerde deze stap als een keuze voor de parlementaire weg en tegen de directe revolutionaire actie. Uit de onteigeningen van grote landgoederen en het opzetten van voedselcöoperaties en kleine scholen door de landarbeiders in met name Catalonië en Andalusië bleek het tegendeel.[1381]

De Spaanse Burgeroorlog werd een feit nadat op 19 juli 1936 een groep generaals onder leiding van Francisco Franco een greep naar de macht deed. De generaals kregen steun van de bovenlaag van de Spaanse samenleving. Hun voornaamste streven was de totstandkoming van een burgerlijke democratie naar West-Euro- pees voorbeeld te verhinderen, een ontwikkeling waarbij alle betrokken groepen iets te verliezen hadden: de grootgrondbezitters vreesden landhervormingen, de katholieke kerk inperking van haar macht, de generaals het ondergeschikt zijn aan een burgerlijk bewind en de industriëlen sociale hervormingen. Ook de fascistische Falange-partij steunde de opstand van de generaals.[1382]

De opstand leidde ertoe dat vrijwel het gehele noordwesten van Spanje in handen viel van de generaals, waaronder de belangrijke arbeidersstad Zaragoza. In het zuidwesten kregen de opstandelingen het in Andalusië, de bakermat van het Spaanse anarchisme, en in het arbeidersbolwerk Sevilla voor het zeggen. De republiek behield de hoofdstad Madrid en het rijke Catalonië, de regio in het noordoosten waar zich ook het industriële centrum Barcelona bevond.

Catalonië gold als bolwerk van de anarchisten. De CNT/FAI organiseerde meteen het verzet tegen de generaals. Na de afkondiging van een algemene werkstaking trok men massaal ten strijde.

Hiertoe werden milities opgezet, maar zonder de gebruikelijke militaire hiërarchie en discipline.

Daarnaast voltrok zich een sociale revolutie. Landgoederen en fabrieken werden onteigend en in gemeenschappelijk beheer verder geëxploiteerd.[1383]

5. De reactie van de Nederlandse beweging

De Spaanse Burgeroorlog beschouwde men in Nederland als een voor de internationale arbeidersbeweging uiterst belangrijke gebeurtenis. De vrij-socialistische beweging prees zowel het verzet tegen de fascistische staatsgreep als de pogingen om revolutionaire sociaaleconomische veranderingen door te voeren. Zowel tegenstanders van de vakbondsstrijd (Anton Constandse) als anarchosyndicalisten (Arthur Lehning) bepleitten geestdriftig de vorming van een revolutionair eenheidsfront in Spanje.

Henk Eikeboom beschouwde de syndicalisten van de CNT vanaf het moment dat de opstand uitbrak als de betrouwbaarste revolutionairen van Spanje, al bleef hij voorstander van het omverwerpen van het parlementarisme.[1384]

Het Internationaal AntiMilitaristisch Bureau (IAMB) deed samen met het NSV meteen een oproep om de geestverwanten in Spanje te steunen, zonder in te gaan op de vraag waaraan de steungelden besteed zouden moeten worden. Het Landelijk Comité van de IAMV maakte een voorbehoud op het leveren van wapens aan de revolutionairen. Het Comité besloot de steunactie voor Spanje zelfstandig te voeren om daarmee genees-en levensmiddelen en slachtofferhulp te bekostigen. De inzameling van het lAMB/het NSV had mogelijk wel de bedoeling wapens te leveren aan de geestverwanten in Spanje. Eind augustus plaatste NSV-blad De Syndicalist een verzoek van de CNT/FAI om geld voor wapens in te zamelen. Het Landelijk Comité van de IAMV wees dit niet alleen af, maar waarschuwde dat de gewapende strijd tegen het fascisme zelf een gevaar vormde voor het welslagen van de revolutie. De moderne oorlogvoering vereiste gedisciplineerde legers, terwijl de militaire strijdmethode een verkeerde mentaliteit kweekte die schadelijk was voor de opbouw van een nieuwe samenleving. Wel erkende het Comité dat de Spaanse geestverwanten geen gedisciplineerd leger nastreefden en zich ook bewust waren van de gevaren die kleefden aan hun militair optreden. De morele kracht van het verzet gaf de doorslag in de strijd tegen het fascisme en niet de macht van de wapens, stelde het Landelijk Comité van de IAMV29

Niet alle leden van dit Landelijk Comité waren echter aanwezig geweest bij de besprekingen waar tot deze stellingname was besloten. Een van de afwezigen, Lud Madlener (tevens prominent lid van het NSV), nam een dissidente positie in door erop te wijzen dat de IAMV nooit een bindende uitspraak had gedaan over de kwestie of geweld al dan niet aanvaardbaar was. Voor hem was de strijd in Spanje duidelijk gericht tegen militarisme en fascisme. Het voorbehoud van het Landelijk Comité was twijfelachtig, terwijl tegelijkertijd was bepaald dat hulp met genees-en levensmiddelen wel door de beugel kon. De IAMV bestreed namelijk ook de humanitaire hulp van het Rode Kruis in gewapende conflictsituaties. Het beschouwde dit als een uiting van betrokkenheid bij de oorlog.

Al snel leidde de vraag of er geld moest worden ingezameld voor wapenleveranties niet alleen in de antimilitaristische maar in de gehele vrij-socialistische beweging in Nederland tot de principiële discussie of het gebruik van geweld aanvaardbaar was in de strijd voor een betere samenleving.[1386]

In De Arbeider meende redacteur en oud-dienstweigeraar Henk Eikeboom dat wapenhulp aan Spanje niet mogelijk was omdat dat haaks stond op het propageren van dienstweigering en antimilitarisme. Het zou echter van misplaatste arrogantie getuigen indien de beweging in Nederland de geestverwanten in Spanje haar mening zou opdringen. Dat humanitaire steun aan Spanje het land de ruimte bood voor hogere militaire uitgaven vond Eikeboom van ondergeschikt belang. Het ging om ‘de geest van waaruit wij hier hulp voor Spanje vragen! Hoewel Eikeboom de voorkeur gaf aan geweldloze directe actie ging het hem niet om de principiële vraag of geweld in de strijd gerechtvaardigd was. Dit bleef voor hem een kwestie van tactiek. Belangrijker dan de keus van de Spaanse kameraden voor de gewapende strijd was de druk die de Europese landen wisten uit te oefenen om een algeheel wapenembargo voor Spanje af te dwingen.[1387]

Eikeboom vatte zijn analyse samen in enkele conclusies: de anarchisten hadden de burgeroorlog niet gewild en evenmin de gewapende strijd gewenst, maar ze konden niet anders dan die aanvaarden. Elke andere opstelling zou zelfmoord hebben betekend. De strijd van het Spaanse volk diende onvoorwaardelijk te worden gesteund, met uitzondering van wapenleveranties. Wel moest de Nederlandse beweging geweldloze directe actiemethoden sterker benadrukken in de antimilitaristische strijd. In feite baseerde Eikeboom (en de SAA) zich op het standpunt dat De Arbeider in 1934 door zijn toedoen had aanvaard en dat in 1936 werd bevestigd. Daarin gold geweldloze directe actie als een betere methode, maar geweld om tactische redenen verwierp men niet. Geweldloosheid beschouwde Eikeboom eerder als een persoonlijke overtuiging dan als een principieel middel in de politieke strijd.[1388]

Binnen de kring van De Arbeider dacht niet iedereen net zo tactisch (en pragmatisch) als Henk Eikeboom. Administrateur Derk Ploeger stond volledig achter de anarchisten in Spanje. Hij was niet de enige antimilitarist die vond dat de Spaanse kameraden met de rug tegen de muur stonden. Het verst in hun solidariteit gingen de anarchosyndicalisten van het NSV (dat net als het CNT lid was van de IAA), waarvan Albert de Jong en Arthur Lehning de belangrijkste woordvoerders waren.

Hoewel beiden eerder hadden gepleit voor geweldloze directe actiemethoden (vooral voor economische strijdmiddelen als staking, boycot, werkweigering en non-coöperatie) verdedigden zij nu het optreden van de Spaanse anarchisten. Albert de Jong verweet het Landelijk Comité van de LAMV gebrek aan realiteitszin. Hijzelf stelde voldoende vertrouwen in het optreden van de geestverwanten in Spanje. De Jong was geen tegenstander van het sturen van wapens maar achtte het IAMB ongeschikt om die taak op zich te nemen. De opbrengst van de gezamenlijke inzameling met het NSV was bestemd voor humanitaire hulp. Ook De Jong wees op het feit dat de IAMV zich nimmer op een geweldloos standpunt had gesteld.[1389]

De Jong kreeg bijval van Anton Constandse, die op dat moment in De Vrije Socialist de rubriek

‘Sociaal-Politieke Kroniek’ verzorgde. Constandse achtte gebruik van geweld in Spanje onvermijdelijk als de arbeiders niet medeplichtig wilden worden aan het fascisme. Desondanks wilde hij geweld niet rechtvaardigen. Integendeel, hij drong er juist op aan in Nederland de strijd voor antimilitarisme en geweldloze directe actie voort te zetten.34 In De Wapens Neder verdedigde Gé Nabrink het standpunt van het Landelijk Comité van de IAMV. In tegenstelling tot Albert de Jong vond hij het afwijzen van wapenleveranties aan Spanje wel consequent. Hij meende dat de consequenties van de keuze voor gewapende strijd wel moesten worden besproken, gezien de vrees voor ‘rood fascisme! De redacteur van De Wapens Neder, Han Kuijsten, stelde dat het gebruik van geweld leidde tot militarisering van de revolutie. In een verklaring stelde de BAS zich op een soortgelijk standpunt. Wapenleveranties aan Spanje werden afgewezen.[1391]

Niet alle vrije socialisten waren solidair met de strijd van de Spaanse geestverwanten. Jo de Haas en Leo Hornstra plaatsten in De Arbeider diverse artikelen waarin ze stelden dat de burgeroorlog onherroepelijk moest leiden tot ‘rood-militarisme! Beiden keurden de gewapende strijd in Spanje daarom categorisch af. Het standpunt van de IAMV ervoeren ze als dubbelzinnig omdat ze zich wel solidair had verklaard met de Spaanse strijd maar geen ondersteuning wenste te verlenen in de vorm van wapenleveranties. De Haas betreurde dat de internationale arbeidersbeweging zich zo weinig antimilitaristisch had georiënteerd. De arbeiders werden nu verslagen met de wapens die ze zelf hadden geproduceerd.[1392]

Bart de Ligt was wel bereid de strijd in Spanje financieel te ondersteunen, ook al zouden met de bijdragen wapens worden gekocht. In De Arbeider benaderde hij de geweldsdiscussie vanuit verschillende gezichtspunten, die allemaal hun sterke en zwakke punten kenden. Principes konden dogmatisch worden, meende hij, terwijl een tactische benadering tot opportunisme kon leiden. Hij benadrukte de juistheid van de stelling ‘hoe meer revolutie, hoe minder geweld’ en andersom: ‘hoe meer geweld, hoe minder revolutie![1393]

Albert de Jong vond deze benadering van De Ligt teleurstellend. Die kritiek gold zijns inziens voor de gehele beweging. Deze richtte zich .’.. op de zuivere theorie en niet op de practische strijd.

Wanneer ieder voor de volle honderd procent vasthoudt aan persoonlijk inzicht, zelfs op het punt van tactiek, dan is elk gemeenschappelijk optreden bij voorbaat uitgesloten, maar krijgt men de toestand dat ieder kopstuk een stukje beweging om zich heen vormt, waarvan hij het geestelijk middelpunt is.’’[1394]

De vrij-socialistische beweging in Nederland was ernstig verdeeld over de vraag of en hoe ze de strijd van de Spaanse geestverwanten moest steunen. Wat begon met een dispuut over wapenleveranties, die overigens nooit plaatsgevonden lijken te hebben, eindigde in een principiële discussie over de vraag of geweld in de revolutionaire strijd aanvaardbaar was. De IAMV diende zich uit te spreken over deze kwestie. Voor Han Kuijsten gold dat de antimilitaristische vereniging voor de keus werd geplaatst zichzelf op te heffen of elke gewapende strijd te verwerpen. Tijdens het kerstcongres van de IAMV in 1936 maakte men de voorlopige balans op. Het overgrote deel van de aanwezigen, een dwarsdoorsnede van de Nederlandse vrije socialisten, wees iedere vorm van georganiseerd geweld af. De IAMV verklaarde zich tegenstander van elke nationale, imperialistische of antifascistische oorlog, inclusief de burgeroorlog. Iedere vorm van geweld leidde tot militarisme. In het buitenland bekritiseerde men deze stellingname sterk. Internationaal vooraanstaande anarchisten keurden deze pacifistische houding af.[1395]

De leden van de IAMV spraken zich via een referendum in april 1937 uit vóór deze geweldloze stellingname, maar wilden wel de steunactie voortzetten. Daarop traden degenen die de gewapende strijd in Spanje wel aanvaardden uit de IAMV. Dezelfde tweedeling manifesteerde zich in het IAMB. Ook hier stapten degenen op die het gebruik van geweld in de Spaanse Revolutie niet verwierpen. Buitenlandse organisaties die hetzelfde standpunt innamen, verlieten eveneens de organisatie.[1396]

Hiermee kwam het tot een splitsing in de antimilitaristische beweging en de IAMV. Juist in het onomstreden antimilitarisme zag de vrij-socialistische beweging steeds haar eenheid gesymboliseerd. Deze controverse leidde tot een verdeeldheid die een verlammende uitwerking had op de gehele beweging, ook in het Noorden.[1397]

6. De positie van De Arbeider rond Spanje

Het tactische standpunt dat De Arbeider innam bij monde van redacteur Henk Eikeboom hield in dat over geweld en geweldloosheid geen principestrijd moest worden gevoerd. De solidariteit met de Spanjaarden stond niet ter discussie. Hij vond het van arrogantie getuigen indien de Nederlandse geestverwanten hun inzichten zouden opdringen. De hulp aan Spanje mocht echter niet de zaak van de dienstweigeraars in diskrediet brengen. Directe steun aan de gewapende strijd van de Spaanse geestverwanten was dus uit den boze. Zo nam het blad een tussenpositie in tussen de anarchosyndicalisten van het NSVj die onvoorwaardelijk de strijd van de Spaanse kameraden steunden, en de geweldloze geestverwanten zoals Jo de Haas, die elke betrokkenheid bij de strijd in Spanje afwezen.[1398]

Weliswaar werd de stap van het IAMV naar een geweldloos standpunt toegejuicht, maar Eikeboom bleef geweldloosheid zien als een tactiek en niet als een anarchistisch principe. ‘We hebben het geweld niet als integrerend deel van ons beginsel geaccepteerd, maar we hebben het als strijdmiddel ook nooit verworpen,’ schreef hij als reactie op Jo de Haas. Ook anderen meenden Eikeboom in De Arbeider van het geweldloze standpunt te moeten overtuigen, of bepleitten een andere strategie.

Eikeboom betreurde dat het binnen de IAMV tot een splitsing was gekomen: ‘Tot een scheidende beginselkwestie opblazen wat een tactische kwestie van later is, schijnt ons echter een politiek, die solidariteit en kameraadschap schendt.’[1399]

De Spaanse strijd vond een enthousiaste verdediger in de in Groningen geboren Maup Stevens, die correspondent voor De Arbeider in Spanje was. Deze oud-Mokerjongere was net als Eikeboom afkomstig uit Amsterdam en lid van de SAA. Hij vertrok in januari 1937 naar Barcelona om te werken als medisch assistent. Aanvankelijk was hij uiterst geestdriftig over de sociale revolutie en de strijd van de Spaanse anarchisten, maar na verloop van tijd begon er twijfel in zijn bijdragen door te klinken. De communisten kregen door de steun van de Sovjet-Unie een steeds grotere stem in het antifascistische verzet. Vooral na de communistische hetze tegen de concurrerende marxistische POUM (Partido Obrero de Unificación Marxista) en de CNT waarschuwde Stevens voor een communistische coup. De sociale revolutie dreigde teloor te gaan. De partijcommunisten verkregen een sterke positie door de wapenleveranties van Rusland en werkten in opdracht van Moskou de sociale revolutie tegen. Stevens leverde ook kritiek op de houding van de CNT/FAI, die te passief was richting de communistische leiders.[1400]

Het lukte Stevens niet om tewerkgesteld te worden op een ambulance. Daarom werd hij naast zijn correspondentschap voor De Arbeider verantwoordelijk voor de Hollandse Persdienst van de CNT/FAI. Stevens vervaardigde de Nederlandstalige editie van de Boletin de Information, een taak die de CNT/FAI hem had opgedragen. Ook droeg hij bij aan de Engelstalige versie. Stevens schreef: ‘De berichtgeving in ons bulletin is geheel authentiek, berustend op eigen ervaring en rapportages van andere betrouwbare kameraden.’ In het bulletin werden steevast De Syndicalist en De Arbeider genoemd als verwante bladen.[1401]

In mei 1937 ontstond in Barcelona een crisis nadat communistische leiders zich sterk genoeg waanden om de onder anarchistische controle staande telefooncentrale aan te vallen. In de uitgestrekte arbeiderswijken werden barricades opgeworpen waarop de anarchistische jeugdbeweging, de POUM, en de syndicalisten de revolutie en de republiek probeerden te verdedigen tegen deze communistische aanvallen. De regering van de Republiek, die haar zetel had verplaatst van Madrid naar Valencia, intervenieerde en maakte een eind aan de gevechten, maar in de onderhandelingen maakte ze een knieval voor de partijcommunisten.

Bijeenkomst van het NPC in Groningen op maandag n oktober 1937 met Maup Stevens over de burgeroorlog in Spanje.

Ze zwakte de eis van regionale autonomie af en oppositionele groeperingen werden monddood gemaakt. Er kwamen speciale gevangenissen en rechtbanken onder leiding van Russische sovjet-functionarissen zonder dat de Spaanse republikeinse overheid daarop enige controle kon uitoefenen.

Naar beproefd Russisch voorbeeld werden linkse revolutionairen die niet naar de orders uit Moskou luisterden beschuldigd van verraad en collaboratie met Franco.‘[1402]

Stevens was inmiddels zwaar teleurgesteld in de CNT/FAI. In september 1936 was de CNT

toegetreden tot de regionale Catalaanse regering, terwijl twee maanden later vier anarchisten toetraden tot de centrale regering van de Republiek. Stevens oordeelde dat deze deelname aan het parlementaire stelsel een fatale stap was geweest. Daardoor kon de regering zich handhaven, haar gezag nam toe, terwijl de Spaanse anarchisten erdoor werden gecorrumpeerd. ‘De tien maanden van politieke en parlementaire medewerking hebben de leiders der CNT zodanig doen ontaarden, dat ze een revolutionaire oplossing van de machtskwestie niet meer in overweging konden nemen, deze integendeel met verontwaardiging van de hand wezen.’

De Hollandse Persdienst stopte na de gebeurtenissen in Barcelona. De onder communistische controle staande politie van Barcelona arresteerde Stevens en wees hem na enkele maanden, in augustus 1937, uit. Samen met zijn Schotse vriendin Ethel MacDonald arriveerde hij volkomen berooid in Amsterdam.[1403]

Stevens was niet de enige Nederlander in Barcelona. Arthur Lehning werkte er voor de berichtgeving buiten Spanje. Constandse verzorgde radio-uitzendingen voor de CNT, die ook in Nederland te beluisteren waren. Aan de kant van de Spaanse republiek waren ongeveer 50 buitenlanders actief, waarvan zo’n 35.000 militaire functies bekleedden. De schrijver Jef Last, die meevocht in Spanje, schreef: ‘Overal heb ik ze gevonden, mijn landgenooten,- als dokters of verplegers in de hospitalen, - als ziekendragers in de vuurlinie, als matrozen bij marine en koopvaardijvloot, als hooggeschatte mecaniciens in fabrieken en garages, achter het stuur van ambulance-auto’s, in de administratie en de keuken, als instructeurs op de officiersschool, - bij artillerie en luchtafweerkanonnen en, last but not least, als eenvoudige infanteristen in de voorste loopgraaf.’ Last kreeg na terugkeer in Nederland een spreekverbod. Zodoende kon hij op 6 januari 1937 niet spreken op een bijeenkomst in Leeuwarden, die mede door de plaatselijke afdeling van De Dageraad was georganiseerd. Hij mocht zelfs het vergaderlokaal niet betreden.[1404]

De meeste Nederlanders in Spanje waren betrokken bij de overwegend communistische Internationale Brigades, die waren gevormd nadat de opstandelingen van Franco in november 1936

de buitenwijken van Madrid waren binnengetrokken. De Nederlandse brigadisten hadden een achthonderd man sterke Nederlandse compagnie, De Zeven Provinciën genaamd. Deze stond onder aanvoering van voormalig anarchist Piet Laros, die betrokken was geweest bij de Alarmisten en de Vrije Groep Wieringen. De schatting is dat in totaal rond de drieduizend anarchistische vrijwilligers toetraden tot de milities van de CNT/FAI. Het aantal Nederlanders daarbij zal niet meer dan enkele tientallen zijn geweest, gezien het antimilitaristische standpunt en de praktijk van dienstweigering in de Nederlandse vrij-socialistische beweging. De Spaanse geestverwanten hechtten meer belang aan voedsel en wapens dan aan buitenlandse vrijwilligers. In hun ogen waren er voldoende Spaanse vrijwilligers om de revolutie te verdedigen.[1405]

Wapens en voedsel waren van belang vanwege de internationale blokkade tegen de Republiek. De Spaanse opstandelingen kregen ruimhartig steun uit het Italië van Mussolini en uit Hitler-Duitsland.

Onder aanvoering van Engeland en Frankrijk blokkeerde men de republikeinse havens echter effectief met oorlogsschepen. Nederland sloot zich aan bij dit beleid van non-interventie. De republiek kreeg slechts mondjesmaat steun van Mexico en de Sovjet-Unie, waarbij het laatste land voor zijn hulp veel concessies eiste en die ook kreeg.

De Nederlandse overheid beroofde de terugkerende republikeinse vrijwilligers onmiddellijk van hun burgerrechten en verklaarde ze stateloos omdat zij in vreemde krijgsdienst waren getreden.

Voor de vrijwilligers had dit verstrekkende gevolgen. Anarchist M. Z., die terugkeerde uit Spanje, moest daardoor bij aankomst in Nederland zijn paspoort inleveren. Door zijn stateloosheid kwam hij niet in aanmerking voor een steunuitkering. Het betekende eveneens dat hij pas werk mocht zoeken na toestemming van de politie.

En welke baas wilde nu een werknemer waarvoor om de paar dagen de vreemdelingenpolitie over de vloer kwam? Toen deze M.Z. geen geld meer had, werd hij wegens landloperij veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf in Veenhuizen.50 De teruggekeerde fascistische vrijwilligers kenden dit probleem niet. Franco was ten tijde van de burgeroorlog geen erkend staatshoofd en zodoende waren deze vrijwilligers juridisch gesproken niet in vreemde krijgsdienst geweest.

7. Het Comité ‘Helpt Spanje’

Vanwege interne strubbelingen in de beweging besloot het NSV zelfstandig geld in te zamelen voor Spanje. Binnen twee maanden was de opbrengst al 1150 gulden. De anarchosyndicalisten voerden een intensieve solidariteitscampagne voor de Spaanse geestverwanten. In Groningen werkte het PAS actief met steunlijsten. In het Noorden kreeg deze campagne ook buiten de kring van het NSV

steun. Een bijeenkomst met Albert de Jong werd interessant en geslaagd genoemd. Enig minpunt was dat niet alle leden met hun vrouwen waren verschenen. Het NSV hamerde erop vrouwen te betrekken bij de beweging. In april 1936 kwam een landelijke Syndicalistische Vrouwenbeweging met vijf afdelingen tot stand, waaronder een in de stad Groningen, waarvan Jantje Harmke Arends-Jans secretaris werd. Zij speelde een actieve rol in de lokale geldinzameling.[1407]

In november 1936 sloot het NSV zich aan bij het Comité Rood Spanje, waarbij ook het NAS en de RSAP (Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, de fusie-partij van de OSP en de RSP) betrokken waren. Ook in de stad Groningen kwam een afdeling tot stand. Dit Comité zamelde niet alleen geld in maar ook levensmiddelen en kleding. Daarbij waren de wensen uit Spanje maatgevend. Het land vroeg vooral om melkpoeder, kindermeel, suiker, cacao en chocolade. Binnen dit verband waren Vrouwen-werkcomités actief die breiwerk verrichtten. De aankoop van wol werd centraal verzorgd, maar nieuwe voorraad kreeg men pas als het breiwerk dat klaar was werd ingeleverd! Rood Spanje verzorgde regelmatig transporten met ingezamelde goederen. In februari 1937 gingen er honderdvijftig kisten kindermeel en drie kisten kleding naar Spanje.[1408]

Na de communistische coup in Barcelona in mei 1937 wilden de andere betrokken partijen zich exclusief gaan inzetten voor de vervolgde leden van de marxistische POUM. Daarop stapte het NSV uit het Comité, omdat dat juist de syndicalistische CNT wilde steunen. Samen met de pas opgerichte Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN) werd nu het Comité Helpt Spanje opgericht, dat de Nederlandse afdeling van het hulpfonds van de IAA werd. De steunactie ging voort op de ingeslagen weg en bleef zowel geld als levensmiddelen inzamelen. Het Comité werkte met steunlijsten, bonboekjes en Spanje-busjes. Het uitgeven van het Span-je-Bulletin zorgde voor nieuwe contacten.

Gedurende de eerste helft van 1938 liep de opbrengst van de inzamelingen terug. Het Comité besloot daarop zich voortaan op de gehele vrij-socialistische beweging te richten. De bijdragen aan de campagne stegen vervolgens tot een respectabel niveau. Opnieuw bleek dat in het Noorden ook van buiten de kring van het NSV geld binnenkwam. De keuze voor thema’s bij de inzamelingen en een maandelijkse doelstelling, zoals duizend stukken zeep en duizend pakken kindermeel in november 1937, bleek een goede prikkel te zijn om de opbrengsten te verhogen. De doelstellingen werden steevast overtroffen, want de offerbereidheid voor Spanje was zeer groot. Het merendeel van de steun was afkomstig van mensen die het eigenlijk niet konden missen.[1409]

In veel steden opereerden plaatselijke ophaaldiensten die de inzameling verzorgden. In de stad Groningen was de syndicalistische vrouwenorganisatie hiervoor verantwoordelijk. Jantje Arends-Jans zamelde levensmiddelen in, terwijl Esderdina Schouten-Garrelds het breiwerk coördineerde en de wol verstrekte. Onder het motto ‘probeert u het ook eens’ bestelde Cathrien Eimers-Ploeger in haar kruideniersboekje twee pond bruine bonen voor Spanje. Dat was in die week de thema voor de inzameling voor Spanje in de Groningse buurt waar zij woonde. Bij aflevering ontving ze echter acht pond bonen. De drie personeelsleden van haar kruidenier hadden er voor eigen rekening zes pond aan toegevoegd. Het PAS in Groningen constateerde wel dat sommige leden verzuimden wekelijks een offer te brengen. Wie echt niets kon missen, kon met steunlijsten werken, hield het PAS deze leden voor.[1407]

De Nederlandse inzamelingscampagne voor Spanje was succesvol. De eerste anderhalf jaar zamelde het Comité bijna 11.000 gulden in. Na de val van Barcelona in 1939 doopte men Helpt Spanje om in het Steunfonds voor Spaanse vluchtelingen. Dit fonds gaf solidariteitszegels uit die te verkrijgen waren voor een cent zodat ook degenen met weinig geld ze aan konden schaffen. In september 1939

volgde na de overwinning van de Falangisten de opheffing van het Steunfonds. Het FIS nam deze ondersteuning over en kreeg zodoende ook de verantwoordelijkheid voor in Nederland verblijvende Spaanse vluchtelingen.[1411]

8. De Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN)

De strijd in Spanje beroerde de gehele Nederlandse vrij-socialistische beweging en dwong eenieder stelling te nemen in het conflict. Het standpunt van sommige betrokkenen nam een verrassende wending, zoals bij Anton Constandse. Hij bleef binnen de beweging lange tijd vasthouden aan de opvattingen van de radicale anarchistische jongerenbeweging zoals hij die had gepropageerd als redacteur van Alarm (1922-1926). Zijn anarchisme kenmerkte zich door bedrijfsbezettingen en bedrijfsorganisatie en op grond daarvan moest hij niets hebben van vakbonden (inclusief het anarchosyndicalisme van het NSV). Loonstrijd op zich was niet voldoende, zoals hij duidelijk maakte tijdens de veenstaking in Drenthe (1921), de landarbeidersstaking in OostGroningen (1929) en tijdens de werkverschaffingsacties in Friesland (1932). Het ging hem om strijd voor de sociale revolutie, die zelf de organisaties zou scheppen die nodig waren om de samenleving draaiende te houden.

Constandse stelde zijn opvattingen bij naar aanleiding van zijn verblijf in Barcelona tijdens de mei-onlusten van mei 1937. Zijn staatloos anarchisme raakte nu ondergeschikt aan het algemenere antifascistisch verzet.56 In Spanje ging het er ook om de opmars van het fascisme een halt toe te roepen. Net als het NSV vertrouwde hij de Spaanse geestverwanten en hij verdedigde het beleid van de CNT/FAI. Onenigheid in de antifascistische strijd betekende een verzwakking van deze strijd.

Hij droeg deze opvatting uit in zijn bijdragen als medewerker van De Vrije Socialist en tijdens zijn spreekbeurten. De redacteur van De Vrije Socialist, Gerhard Rijnders, ontnam hem zijn rubriek

‘Sociaal-Politieke Kroniek’ omdat hij van mening was dat de gewapende strijd in Spanje gedoemd was te mislukken. Rijnders meende simpelweg dat de arbeiders lijdzaam verzet hadden moeten plegen in de bedrijven.

Het standpunt van de in het Noorden geliefde Constandse leverde verhitte discussies op, zoals tijdens een bijeenkomst in Gorredijk. Constandse wenste geweld niet te propageren en gaf de voorkeur aan geweldloze strijdmiddelen, maar hij meende dat de Spaanse arbeiders geen andere keus hadden; als zij de wapens niet hadden opgenomen tegen de fascistische hordes zouden ze zijn afgeslacht. Zij verweerden zich uit lijfsbehoud en om een socialistische samenleving te vestigen, zo betoogde hij. Vanwege het late tijdstip kreeg alleen Jochum Klaren de mogelijkheid tegen Constandse in te gaan. Daarna zette de discussie zich voort bij Eilardus Rudolphy thuis, waar Constandse zou slapen. De Friezen meenden dat wanneer geweld in de strijd tegen het fascisme werd aanvaard dienstweigering niet meer gepropageerd kon worden. Daar kon uiteraard geen sprake van zijn. De Spaanse kameraden hadden hun economische strijdmiddelen moeten gebruiken in plaats van de wapens op te nemen, zo luidde de opinie in Gorredijk.”

In Emmer-Compascuum waren de meningen verdeeld over het pleidooi van Constandse voor het aanvaarden van de gewapende strijd. Harm Poelman sprak in zijn verslag in De Arbeider schande van het feit dat Constandse zich liet lijmen voor een oorlog. De opvatting van Jo de Haas over Spanje deelde men in Emmer-Compascuum evenmin. ‘Hij had er een heel andere kijk op dan de meesten hier hadden,’ schreef Cornelis Vos naar aanleiding van een meeting van de Vrije Groep met De Haas in de zomer van 1936.[1414]

Constandse stond niet alleen in zijn opvatting. Ook anderen vonden dat het merendeel van de Nederlandse anarchisten en vrije socialisten de verkeerde weg was ingeslagen. Harmen van Houten, die als Rijnschipper veel in Duitsland had gevaren, schreef: ‘Ik had de gebeurtenissen in Duitsland van 1928-1936 meegemaakt en eindeloos gediscussieerd over de te voeren tactiek, onze houding tegenover het fascisme van iedere dag, dat steeds een stap dichterbij kwam: eerst bekende socialisten molesteren, ruiten ingooien, slaan, soms vrouwen en kinderen mishandelen. Ik kon daarbij zo weinig aanvangen met het anarchisme en de geweldloosheid. Het was of praten over medemenselijkheid, liefde en verdraagzaamheid niets anders was dan preken. Toen ik dan ook in 1936 weer in Emmer-Compascuum kwam wonen en weer contact zocht met de geestverwanten van voorheen, bleek al gauw dat er tussen ons veel veranderd was. Als ik over de toestanden in Duitsland ging vertellen, geloofden ze het eenvoudig niet. Ze deden het af met: ‘Hij wil interessant doen.[1415]

De Nederlandse anarchisten die in navolging van Constandse de strijd in Spanje wel volledig wensten te ondersteunen, hielden in juni 1937 een werkconferentie. Vijftien groepen richtten er de Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN) op, met in totaal ongeveer tweehonderd leden. Vijf van deze groepen kwamen uit het Noorden. In het bestuur werden zij vertegenwoordigd door Gerben van Houten uit Sneek, die jarenlang secretaris was geweest van het FPC. Anton Constandse zelf trad op als secretaris van het bestuur. In de voorlopige beginselverklaring viel te lezen dat de FAN het weigeren van militaire dienst toejuichte maar niet het wapen-gebruik ter verdediging van de sociale revolutie wilde veroordelen. Iedere militie moest echter op vrijwillige basis tot stand komen en onder controle staan van de bedrijfs-en verbruikersraden van de arbeiders.[1416]

De FAN stelde zich op het standpunt dat in noodgevallen geweld aanvaardbaar was, maar dat het niet gepropageerd mocht worden. Contrarevolutie en burgeroorlog moest men zien te voorkomen, maar als dit niet slaagde en het fascisme zou zegevieren, dan wees men een gewelddadige verdediging niet af. Degenen die onder het mom van geweldloosheid de Spaanse Revolutie afwezen, hadden slechts bewezen dat zij de klassensolidariteit hadden verloochend, zo meende de FAN. Tijdens het oprichtingscongres van de FAN spraken de deelnemers over de mogelijkheid van een eigen orgaan. Totdat dit blad zou verschijnen, vroeg de Federatie of zij gebruik mocht maken van plaatsruimte in De Vrije Socialist en De Arbeider.[1417]

Eikeboom was van mening dat de FAN uit de grond was gestampt zonder gedegen voorbereiding.

De beginselverklaring was in een dermate laat stadium gereedgekomen dat de groepen niet de mogelijkheid hadden deze grondig te bespreken. De FAN draaide in zijn ogen vooral om één persoon, namelijk Anton Constandse. Wat Eikeboom stak, was dat de SAA en De Arbeider in het geheel niet betrokken waren geweest bij de oprichting van de FAN, terwijl zij zich juist sterk maakten vóór organisatorisch optreden. Een jaar eerder had de SAA zich hard gemaakt voor een landelijke organisatie van vrije socialisten, maar daar was op dat moment onvoldoende draagvlak voor. Eikeboom bepleitte een gereserveerde houding tegenover de FAN. Door nadrukkelijk samenwerking met het NSV te zoeken, kopieerde de FAN het Spaanse model van de FAI/CNT.[1418]

Binnen de FAN waren krachten actief die de onvoorwaardelijke overdracht van De Vrije Socialist of De Arbeider eisten. De plannen voor een eigen blad van de FAN baarden zorgen, omdat de beweging te klein was voor een derde blad. Dit hield voor De Arbeider het risico in dat zijn voortbestaan in gevaar kon komen. De exploitatiecommissie van De Arbeider kreeg inderdaad het verzoek het blad binnen afzienbare tijd geheel af te staan, zodat de FAN redactieleden en een administrateur kon benoemen. De commissie vond dit ultimatum een onredelijke eis omdat het blad fungeerde als orgaan van de gehele vrij-socialistische beweging. De FAN kon zich als organisatie aansluiten bij het blad, wat de commissie zou toejuichen. Meer steun voor De Arbeider was dringend gewenst.[1419]

De FAN verwierf in het Noorden weinig aanhang. De Vrije Groep in Emmer-Compascuum was aanvankelijk zozeer verdeeld over het in te nemen standpunt tegenover deze organisatie dat er vrees bestond voor een splitsing in de gelederen. Nadat Sietze Aardema verslag had uitgebracht van de oprichtingsvergadering van de FAN bekoelde het enthousiasme voor de nieuwe organisatie. ‘De onkameraadschappelijke geest, de absolute afwijzing van samenwerking met LAMV en SAA, het persoonlijke cachet dat Constandse op de FAN drukt, dat alles deed de sympathie bekoelen, evenals de zozeer begeerde samenwerking met de NSV64

In Zuidbroek benadrukte Binne Herder namens De Arbeider dat het blad wel wilde samenwerken maar zijn zelfstandigheid niet wilde opgeven. Een aantal aanwezigen, onder wie vertegenwoordigers van drie noordelijke groepen van de FAN, verkeerde tot dan in de veronderstelling dat De Arbeider samenwerking juist had afgewezen. Ze zegden toe samenwerking met het blad bespreekbaar te maken in de FAN. Ook het SAA besloot op grond van de opvattingen van Eikeboom af te zien van lidmaatschap van de FAN.[1421]

De FAN kwam al snel met een eigen blad. Omstreeks half juli 1937 verscheen het eerste nummer van De Anarchist, dat in oktober werd omgedoopt in De Vrije Arbeider, weekblad voor vrijheidlievend, staatloos socialisme. De titel, waarin de namen van de beide andere anarchistische bladen waren gecombineerd, gaf blijk van weloverwogen ironie. In het Noorden colporteerde men ermee in de stad Groningen en Emmen. De oplage was met zestienhonderd exemplaren fors.[1422]

Het eerste jaar van de FAN verliep naar tevredenheid, al bleef het ledental steken bij tweehonderd.

Op het kerstcongres van 1937 luidde de conclusie dat de grondslag van de FAN hecht en gezond was en dat de sfeer zich kenmerkte door rust en kameraadschap. Van de zeventien aangesloten groepen bleken dertien vertegenwoordigd te zijn, waaronder ook de afdelingen uit Groningen en Friesland. De krant kon zich bedruipen en de kas was weliswaar niet rijkelijk gevuld maar de FAN

was wel schuldenvrij. Om geld te verdienen, gaf de FAN een kalender uit die geheel uitverkocht raakte. De Federatie startte tevens met de verkoop van boeken. De kalender werd uitgebracht door de eigen uitgeverij, die ook het boek Grondslagen van het Anarchisme van Constandse uitgaf in een oplage van twaalfhonderd exemplaren. Constandse publiceerde de meeste hoofdstukken van dit boek eerst in De Arbeider, waarvoor hij uit een speciaal fonds met 60 gulden voor de verandering eens goed werd betaald. Tot meer uitgaven kwam het echter niet.[1423]

Met Anton Constandse had de FAN een uitstekend spreker en schrijver in huis. Hij bleef ook in het Noorden optreden voor de beweging, zoals in april 1938. Hij hield spreekbeurten in Groningen voor goed bezette zalen. In Sappemeer (75 aanwezigen) kwam een afdeling tot stand. Veendam en Emmer-Compascuum waren beide goed voor honderd bezoekers.[1422]

De noordelijke groepen die zich hadden aangesloten, werkten naar vermogen mee aan de FAN. In Veendam viel de afdeling samen met de Vrije Groep. Deze groep was betrokken bij de plaatselijke Werklozen-Organisatie die begin 1938 tot stand kwam. Ze kreeg te maken met communisten en sociaaldemocraten die vergeefs trachtten deze organisatie voor hun karretje te spannen. In Veendam colporteerde men druk met De Vrije Arbeider. In april 1938 werden honderdvijftig extra nummers aangevraagd. In Finsterwolde bedroeg de verkoop iedere week honderd exemplaren. Dat stond in schril contrast met tien exemplaren per week in Nieuwe Pekela. Minder gelukkig was de redactie van De Vrije Arbeider met de Groningers. Zij ontving diverse artikelen die in het Groningse dialect waren geschreven![1425]

De FAN trachtte met het NSV een relatie te onderhouden die vergelijkbaar was met die in Spanje tussen de FAI en de CNT. Ze werkten samen in de steunactie voor Spanje terwijl ze ook gezamenlijke bijeenkomsten organiseerden, waaronder de 1-meiviering. De FAN trad toe tot het FIS en nam in 1938 deel aan het Pinksterkamp van het NSV. Dit kamp, gehouden in Hilversum, ondervond veel hinder van het verbod dat het gemeentebestuur had uitgevaardigd tegen politieke uitingen. Een cordon van veldwachters, rechercheurs en agenten waakte over de naleving ervan. De FAN werd in dit jaar toegevoegd aan de voor ambtenaren verboden lijst van organisaties.[1426]

In de zomer van 1938 zette de neergang van de FAN in. Het contact tussen de groepen verwaterde.

De organisatie kreeg een flinke domper te verwerken toen Constandse in oktober 1938 niet alleen de FAN maar ook de vrij-socialistische beweging verliet. In De Vrije Arbeider verscheen aanvankelijk slechts het bericht dat hij zich had onttrokken aan alle politieke werkzaamheden en niet meer beschikbaar was voor spreekbeurten. Constandse had verboden nadere uitleg over zijn motieven naar buiten te brengen. Nadat De Vrije Socialist suggereerde dat Constandse was overgelopen naar de fascisten toen zijn financiële eisen niet werden gehonoreerd, verscheen in De Vrije Arbeider het bericht dat Constandse het geloof in zijn idealen had verloren. De ernstige aantijgingen van De Vrije Socialist waren onjuist.[1427]

Het bestuur besloot daarop de Federatie op te heffen omdat zij zich niet meer wenste in te spannen voor in apathie verzonken arbeiders. De geestdrift binnen de FAN was verdwenen. In de aanloop naar het Kerstcongres van 1938 bleek dat zich geen deelnemers hadden aangemeld, terwijl ook de afrekeningen van afgenomen bladen uitbleven. Het Kerstcongres trok slechts vijf deelnemers. Het bestuur verklaarde dat ‘de poging een nieuwe politieke beweging te scheppen op den grondslag van de FAN aangegeven, niet is geslaagd. Er zijn geen nieuwe leden bijgekomen, laat staan werkelijke strijders. Er is geen activiteit van de groepen gevolgd op het stichten van de FAN. We hebben geen succes gehad bij de poging een politieke factor te zijn in de Socialistische revolutionaire beweging.

De tijd daartoe is te ongunstig. De stroom te sterk.‘[1428]

Op 24 december 1938 verscheen het laatste nummer van De Vrije Arbeider, die wel zijn hoge oplage had weten te behouden. Velen keerden in navolging van Constandse de vrij-socialistische beweging de rug toe. ‘Wie door inzicht kwam tot de FAN zal zeker niet kunnen terugkeren tot de ‘oude’ beweging, haar wanhopig gescharrel, haar geklets en haar machteloos gepruts.‘73 Haar pacifisme speelde het fascisme alleen maar in de kaart.[1430]

Het verdwijnen van de FAN kreeg binnen de vrij-socialistische beweging nauwelijks aandacht. In de ogen van de geweldloze vrije socialisten had deze organisatie zich buiten de beweging geplaatst.

De Arbeider meende dat de FAN partijpolitiek bedreef vanuit een betweterige houding. Tijdens discussies werd de Federatie soms zelfs marxistisch in plaats van anarchistisch genoemd. De opheffing van de FAN werd wel betreurd in De Syndicalist, het blad van de NSV. Het prees de FAN

omdat zij een fout uit het verleden vermeed, namelijk het streven om alle anarchisten te verenigen, en zich positief uitsprak over het anarchosyndicalisme. Een dergelijke anarchistische organisatie en de syndicalistische beweging konden elkaar aanvullen en steunen. De mislukking bewees hoe moeilijk het was organisatie te brengen in de individualistisch gezinde beweging in Nederland.[1431]

De burgeroorlog in Spanje liep uit op een nederlaag van de revolutionairen. In De Arbeider heerste de opvatting dat een nieuwe wereldoorlog nu voor de deur stond. Dat de Spaanse anarchisten het onderspit hadden gedolven, weten de geweldloze vrije socialisten aan het gebruikte geweld en de militarisering van de revolutie. De anarchosyndicalisten waren eveneens kritisch. Zij meenden dat de sociale revolutie onvoldoende was doorgevoerd. Eikeboom bleef in De Arbeider een tussenpositie innemen; niet het gebruik van geweld maar de deelname aan de regering en de passiviteit van de internationale arbeidersbeweging waren de ware oorzaken van het mislukken van de sociale revolutie, waardoor de communistische contrarevolutie kon zegevieren. Zijn standpunt week zoveel af van de koers van de IAMV dat meerdere lezers hun abonnement op De Arbeider opzegden. Anderen vulden de kolommen van het blad met discussiestukken om Eikeboom over te halen naar de principieel geweldloze lijn. Eikeboom bleef echter vasthouden aan de lijn die De Arbeider in 1934 had uitgestippeld. Tactische overwegingen, niet principiële, moesten de doorslag geven bij de keuze tussen geweld en geweldloosheid. Het essentiële verschil was dat de pragmatische antimilitaristen de problematiek in het licht van de Spaanse situatie bezagen, terwijl de principieel geweldloze geestverwanten die vanuit het Nederlandse perspectief benaderden.[1432]

9. Het Fonds Internationale Solidariteit (FIS)

De felle discussies over Spanje werkten door in de gehele vrij-socialistische beweging. Het Fonds Internationale Solidariteit (FIS) ondervond er hinder van. De organisatie functioneerde moeizaam, afdelingen haakten af en de ontvangen steungelden dekten de noodzakelijke uitgaven niet. Eind 1935 besloot het congres van het FIS het bestuur van Groningen naar Amsterdam te verplaatsen. De meeste te ondersteunen Duitse vluchtelingen bevonden zich namelijk in de hoofdstad. De Amsterdamse afdeling koos Henk Eikeboom tot voorzitter.

Een van de weinige daden van dit bestuur was de weigering gehoor te geven aan een oproep van de communistische Internationale Rode Hulp (IRH) om een actie voor asielrecht voor politieke vluchtelingen te ondersteunen. De IRH poogde zo invloed uit te oefenen op een regeringscommissie met als doel het rigide vreemdelingenbeleid bij te stellen. Het bestuur was van mening dat vrije socialisten uit principe niets te maken moesten willen hebben met regeringscommissies. Dat gold ook voor communistische organisaties die klakkeloos Rusland verheerlijkten, waar anarchisten bruut werden vervolgd, gemarteld, verbannen, en soms verdwenen.[1433]

Het besluit Eikeboom tot voorzitter te benoemen viel in slechte aarde op het congres van het NSV

in januari 1936. Het NSV eiste het aftreden van Eikeboom. Sinds zijn gedwongen vertrek bij de IAMV in 1926 gold hij als financieel onbetrouwbaar. Eikeboom kwam hiertegen in het geweer in De Arbeider. Omdat Eikeboom was verkozen, had het NSV weinig recht van spreken. Ze dreigde niettemin een nieuw solidariteitsfonds op te richten, naast het FIS, als Eikeboom zou aanblijven.[1434]

De meerderheid van de organisaties die het FIS steunden, te weten de BAS, de IAMV en het NSV, alsmede de meerderheid van de afdelingen van het FIS zelf, onthieven het Amsterdamse bestuur in april 1936 van zijn taken. De vermeende onbetrouwbaarheid van Eikeboom vormde hiervoor de aanleiding. Het bestuur zou bovendien niet berekend zijn op zijn taken. Penningmeester Michiel Damman stelde echter dat het bestuur danig in de steek was gelaten. Als noodoplossing moest het oude bestuur van het FIS uit Groningen voorlopig weer in functie treden. Tegelijk werd een commissie samengesteld om het FIS te reorganiseren en zo een goed functionerende landelijke organisatie te bewerkstelligen. De afdelingen van het FIS waren hiertoe niet bij machte. De samenwerkende organisaties moesten een grotere stem in het geheel krijgen. Vooral het NSV stelde zich op dit standpunt en het kreeg daarin steun van het IAMV. Zodoende verhuisde het bestuur terug naar Groningen en traden Gerard Haan en Harm Schuiten weer in functie als respectievelijk secretaris/penningmeester en voorzitter.[1435]

Onder aanvoering van de Groningers wist het FIS zich snel te herstellen van deze affaire. Het kreeg een prominentere plaats binnen de vrij-socialistische beweging. De opbrengst van de collectes op de 1-meiviering van het NSV ging voor de helft naar politieke vluchtelingen en het FIS kreeg de andere helft. Over de missie van het FIS kon geen misverstand bestaan:’… de gevluchte kameraden echter zijn op onze steun aangewezen en wij hebben gezamenlijk tot taak te zorgen dat de justitie hier de klauwen niet achter kan krijgen, hen onder het motief zonder middelen van bestaan de grens overzet en aan de beulshanden overlevert.’ Met het Plan der Solidariteit beoogde het bestuur het ledental op te voeren naar tweeduizend. Eind 1936 bereikte het FIS zijn grootste omvang ooit. Van de zestien afdelingen bevonden zich vier in het Noorden.[1436]

Financiële problemen bleven het FIS teisteren. Door de toestroom van vooral Duitse vluchtelingen stegen de uitgaven. Begin 1937 zat het Fonds aan de grond als gevolg van het ondersteunen van negen politieke vluchtelingen. Dit aantal nam gestaag toe waardoor er wekelijks 100 gulden nodig was, een bedrag dat zelden werd opgehaald. Elke week wekte de onvermoeibare Gerard Haan de geestverwanten op toch vooral het Fonds te steunen. Het toetreden van de activistisch ingestelde FAN tot het FIS leverde onvoldoende resultaat op. Noodgedwongen moest men een beroep doen op de weerstandskas van het NSV, dat honderden guldens bijdroeg aan het FIS. Dat was ingegeven door solidariteit met de Duitse vluchtelingen, die meestal een anarchosyndicalistische overtuiging hadden.[1437]

De reorganisatie van het FIS liep vertraging op door de inspanningen die de steuncampagne voor Spanje vergden en de verwijdering die optrad tussen verschillende facties als gevolg van principiële discussies. Er was verschil van opvatting over de nieuwe ontwerp statuten, die pas gereedkwamen in de zomer van 1937. Het FIS hield vast aan zijn eigen zelfstandigheid, terwijl ondersteunende organisaties als de IAMV een grotere stem in de organisatie eisten. De impasse werd pas doorbroken in het voorjaar van 1938. Er kwam een voor de hand liggend compromis waarbij zowel de afdelingen als de organisaties stemrecht kregen. De afgesproken afdracht van de landelijke organisaties aan het FIS, een halve cent per lid per week, bleek voor de IAMV te hoog gegrepen.

Dat zou een derde vergen van het landelijk budget. Daarop viel het besluit dat deze organisatie kon volstaan met een bedrag van 25 gulden per jaar. Dit lage bedrag verdedigde men met het argument dat de meeste leden van de IAMV ook persoonlijk bijdroegen aan het FIS.[1438]

Na het voltooien van deze reorganisatie verhuisde het FIS per juli 1938 opnieuw van Groningen naar Amsterdam. De veiligheid van de politieke vluchtelingen vereiste dat het nieuwe bestuur hen reisgeld zou verstrekken zodat zij in veiliger oorden een nieuw bestaan konden opbouwen. Er verschenen oproepen voor zowel schuiladressen als voor de vorming van een reisfonds waarmee alle ondersteunde vluchtelingen in staat konden worden gesteld uit Nederland te vertrekken. Daarmee was een bedrag gemoeid van 800 gulden, dat men met moeite bijeensprokkel-de. Eind 1938

stelde het reisfonds vier vluchtelingen in staat ons land te verlaten. De aanhoudende financiële tekorten leidden op het NSV-congres in het najaar van 1938 tot het voorstel zelf een ondersteuningsfonds op te zetten. Het NSV bleef financieel bijspringen voor de vluchtelingen, terwijl men opnieuw wees op organisatorische moeilijkheden bij het Fonds.[1439]

In november 1938 verscheen het eerste nummer van de FISN-persdienst, dat een tweewekelijkse uitgave moest worden maar uiteindelijk eens per maand verscheen. Doel was het vergroten van de wervende kracht van het FIS-Nederland, zoals de organisatie voortaan heette. Voortdurend deed men pogingen nieuwe afdelingen tot stand te brengen, maar deze waren vaak geen lang leven beschoren. Dat gold bijvoorbeeld voor twee kleine afdelingen die in het Noorden ontstonden.84 In 1939 kreeg het FIS tijdelijk meer financiële ruimte door het overnemen van de tegoeden van het Steunfonds voor Spaanse vluchtelingen. Het FIS ging een samenwerking aan met het in Brussel gevestigde Comité International de Défense Anarchiste. Deze organisatie ondersteunde Spaanse vluchtelingen in België. Anarchisten werden namelijk internationaal niet erkend als politiek vluchteling omdat zij in Spanje niet aangesloten waren geweest bij een politieke partij. Voormalige leden van de reeds verboden CNT/FAI-milities werden door de - inmiddels communistische -

republikeinse regering uitgemaakt voor deserteurs. Zij liepen het risico voor de vuurpelotons van de geheime politie te worden gebracht of in communistische gevangenissen te belanden om daar de komst van de oprukkende troepen van Franco af te wachten.

De afdrachten aan het Fonds namen langzaam toe, maar de inkomsten bleven ontoereikend om aan de wekelijkse verplichtingen te kunnen voldoen. In maart 1940 waren dertien afdelingen actief, waarvan zich drie in het Noorden bevonden. In zijn laatste actie voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ondersteunde het FIS een oproep van Duitse geestverwanten in het interneringskamp op Vlieland om muziekinstrumenten en bladmuziek beschikbaar te stellen.[1441]

10. De Vereniging Anarchistische Uitgeverij (VAU)

De vrij-socialistische beweging wist in de jaren dertig, ondanks alle malaise, ook een opmerkelijke prestatie te leveren in de vorm van de totstandkoming van de Vereeniging Anarchistische Uitgeverij (VAU). Deze uitgeverij gaf in de tweede helft van de jaren dertig een groot aantal anarchistische boeken uit. Henk Eikeboom, de ‘handige sodemieter; gaf de stoot tot dit succesvolle vrij-socialistische project.

De belangrijkste uitgeverij van de beweging in Nederland in de periode tussen de beide wereldoorlogen was de Bibliotheek voor Ontspanning en Ontwikkeling (BOO) van Gerhard Rijnders. Deze gaf regelmatig nieuwe series boeken uit (zowel literatuur als politiek werk), waarop belangstellenden konden intekenen in de vorm van een abonnement. Zijn boeken kregen een kritisch onthaal. Een deel van de vrije socialisten vond de uitgaven van Rijnders gedateerd, weinig vernieuwend en kwalitatief onder de maat.

Daarom was er regelmatig sprake van oproepen om een nieuwe anarchistische uitgeverij tot stand te brengen. In het begin van de jaren dertig vond Anton Constandse via artikelen in De Arbeider weerklank voor dit streven in de kring van voormalige jongeren rond Alarm en De Moker.

Vervolgens zette de Groninger Jo Robbert in De Arbeider de campagne voor een coöperatieve anarchistische uitgeverij voort. Het plan bestond een boek uit te geven van de historicus van de internationale anarchistische beweging, Max Nettlau. Weldra begon men met de vertaling van een ander boek, ditmaal van de Duitse anarchosyndicalist Rudolf Rocker, dat moest verschijnen onder de titel Herinneringen uit mijn Engelse krijgsgevangenschap. Van deze uitgeverij kwam niets terecht. In 1936 verscheen het boek van Rocker alsnog onder de titel Achter prikkeldraad en tralies bij de VAU.[1442]

De coöperatieve anarchistische uitgeverij kwam er in 1934 toch, maar deze keer als project van de Sociaal Anarchistische Actie (SAA) in Amsterdam. In februari 1935 verscheen het eerste boek van deze uitgeverij De Boemerang. Dit betrof het boek De geschiedenis van de Machnobeweging van P.

Archinof (oplage 1250 stuks) en vormde het vertrekpunt van de VAU. De SAA maakte per 1 maart 1935 van deze uitgeverij een boekenclub die ook openstond voor leden buiten Amsterdam.[1443]

Als eerste uitgave van de VAU verscheen van de hand van Henk Eikeboom het boek De Loden Soldaat, waarin verhalen, versjes en plaatjes voor kinderen waren verzameld. De VAU stelde zich ten doel ‘door uitschakeling van elk particulier winstbejag, goedkoop en in massa goede propagandalectuur onder het publiek te brengen! De VAU gaf diverse anarchistische klassiekers uit die voor het eerst in het Nederlands waren vertaald. De uitgeverij bestond bij aanvang uit een vereniging met vertegenwoordigers in 31 plaatsen waarvan zich tien zich in het Noorden bevonden.

Daaruit blijkt dat vrijwel de gehele actieve noordelijke beweging deze uitgeverij steunde. De vereniging bestond uit een exploitatiecommissie waarvan plaatselijke vertegenwoordigers in september 1935 de eerste leden kozen. Voor het Noorden nam stad-Groninger Jaap Cornelis hierin zitting. Het dagelijks bestuur bleef gevestigd in Amsterdam en draaide in hoofdzaak om Henk Eikeboom die met verschillende functies, namelijk als beheerder, administrateur, expediteur, vertaler en verzorger van de boeken, een wel heel groot stempel op het geheel drukte.[1444]

De VAU wist tegen relatief geringe kosten eens per kwartaal een serieus boek uit te geven. Leden betaalden hiervoor wekelijks een bedrag. Niet-leden betaalden meer. Op deze wijze vergaarde de uitgeverij kapitaal en bouwde ze een vaste kring van afnemers op. Deze opzet was afgekeken van de sociaaldemocratische Arbeiderspers, die op soortgelijke wijze functioneerde. De boeken van de VAU voldeden in alle opzichten aan de gangbare kwaliteitsnormen. Gedurende de aanvangsperi-ode van de uitgeverij beschikte de vereniging echter over onvoldoende middelen, waardoor drukkers lang op hun geld moesten wachten. Iedereen werkte belangeloos mee binnen de vereniging. Ook de vertalers ontvingen geen honorarium. Om deze reden zagen meerdere prominente publicisten uit de beweging af van medewerking.[1445]

Het ledental van de VAU bedroeg na een jaar reeds achthonderd en op 1 mei 1937 kon de uitgeverij het duizendste lid bijschrijven. De groei zette zich voort. Op het hoogtepunt, begin 1938, telde de vereniging meer dan dertienhonderd leden. De VAU gaf een mededelingenblad uit, getiteld Leren en Strijden, dat onder meer werd meegeleverd als bijblad van De Arbeider. De uitgeverij startte tevens met een boekenservice. Leden konden ook tegen gereduceerde prijzen boeken van andere uitgeverijen aanschaffen. Begin 1938 had de uitgeverij in 63 plaatsen vertegenwoordigers. In het Noorden groeide het aantal vertegenwoordigers van tien naar 22. Een promotietocht door de provincie Groningen was hiervoor een stimulans. De onstuimige groei stelde de VAU in staat met ingang van 1938 het aantal jaarlijkse uitgaven met één te verhogen, terwijl de contributies gelijk bleven.[1446]

Tegelijkertijd raakte Henk Eikeboom opnieuw in opspraak. Vanuit zijn eigen SAA was kritiek op zijn optreden als bestuurder van de VAU, waarvan hij zowel penningmeester als secretaris was.

Medelid van de SAA Theo Harsman maakte deel uit van de administratiecommissie, een onderdeel van de exploitatiecommissie van de VAU. Op zijn verzoek drong men bij Eikeboom aan op inzage in de boeken van de VAU. Eikeboom weigerde dit. Formeel stond hij in zijn recht. Had hij geen correcte boekhouding gevoerd? De administratiecommissie riep na zijn weigering een bestuurs-vergadering uit waarvoor medestanders van Eikeboom geen uitnodiging kregen, maar wel verschillende gewone leden, tegenstanders van hem. Men vreesde dat Eikeboom de administratie zou verdonkeremanen als hij lucht zou krijgen van deze vergadering. Eikeboom werd geschorst en kreeg het verzoek de administratie te overleggen. Hij weigerde dit opnieuw en royeerde vervolgens zijn tegenstanders in het bestuur van de VAU. Tegelijkertijd bekrachtigde de algemene ledenvergadering van de Amsterdamse VAU Eikebooms schorsing. De chaos was compleet.

De Groningers grepen in. Op initiatief van de Groningse afdeling van de VAU vond eind juni 1938

een landelijke vergadering plaats waarin ze aandrong op een oplossing voor de ‘Kwestie-Eikeboom!

De VAU-groep rond Harsman liet weten dat de controlecommissie door de opstelling van Eikeboom de taak die ze opgedragen had gekregen niet kon uitvoeren en achtte hem om deze reden ongeschikt voor de verantwoordelijke positie die hij bekleedde. Het congres bepaalde dat de commissie de boeken moest controleren en dat Eikeboom hieraan mee diende te werken.[1447]

Henk Eikeboom liet een rapport circuleren dat mede ondertekend was door bestuursleden van de VAU, waaruit bleek dat van fraude geen sprake was. Andere klachten waren het gevolg van het feit dat bepaalde organisatorische zaken binnen de VAU niet goed geregeld waren.

Ondanks dat van fraude waarschijnlijk geen sprake was, kozen de noordelijke vertegenwoordigers van de VAU toch de kant van Harsman. Eikeboom had de schijn tegen en weigerde mee te werken aan de uitvoering van de besluiten van het congres. In september 1938 richtten deze betrokkenen in Amsterdam de VAU-Plutarchus op, die grote moeite had leden te werven. Eind 1938 waren dit er slechts 450, een uiterst wankele financiële basis. Eikeboom ging verder onder de naam VAU-Boemerang. Hij wist negenhonderd leden aan zich te binden. Desondanks gaf Boemerang slechts enkele boeken uit, terwijl Piutarchus juist doorging op de oude voet.

11. De Arbeider en de noordelijke beweging

Behalve de perikelen rond de VAU speelde er een tweede kwestie rond Henk Eikeboom. Begin 1937 kregen de redacties van De Vrije Socialist en De Arbeider een anonieme brief met daarbij (intieme) foto’s toegestuurd waaruit de homoseksualiteit van Jo de Haas bleek. De Haas sprak in de beweging nauwelijks over zijn geaardheid. Geen van beide redacties maakte gewag van deze ‘bewijsstukken) maar zij brachten Jo de Haas wel op de hoogte. De Haas liet weten dat het een poging tot chantage betrof met de bedoeling dat hij de vrij-socialistische beweging zou verlaten.

Zijn standpunten over de Spaanse Burgeroorlog vormden hiervoor de aanleiding. Eikeboom verklaarde in De Arbeider dat hij eerder enkele personen in vertrouwen had genomen over de brief, waaraan verder geen publieke aandacht was besteed. Eikeboom reageerde pas tien maanden later, toen De Haas hem ervan beschuldigde min of meer de hand te hebben gehad in deze affaire. Hij bekritiseerde ook de SAA en De Arbeider. Kennelijk was De Haas ter ore gekomen dat Eikeboom achteraf de naam had gehoord van degene die achter deze actie zat. Eikeboom weigerde echter de naam van de dader te noemen. Hij was namelijk geen rechercheur, zo verklaarde hij.[1448]

Eikeboom reageerde nogmaals in De Arbeider nadat De Haas in De Vrije Socialist opnieuw op deze zaak was ingegaan. De Haas beweerde nu dat Eikeboom oppositie tegen hem voerde. Een vriend van Eikeboom zou zijn belager zijn, maar Eikeboom stelde dat hij slechts de naam van deze persoon kende. De Haas, die vermoedelijk contact met de politie had gezocht, dreigde in bedekte termen een politiezaak aan te spannen tegen Eikeboom. Die constateerde op zijn beurt dat De Haas kennelijk nog altijd op goede voet stond met de politie, waarmee hij verwees naar de bomaanslag in 1921. De Haas had destijds tegenover de politie de namen van zijn mededaders genoemd. De exploitatiecommissie liet weten de plaatsing van het tweede stuk van Eikeboom te betreuren. Men liet de zaak verder rusten, mede op verzoek van De Haas zelf. Eikeboom kreeg te verstaan dat hij bijdragen van De Haas voortaan weer in het blad op moest nemen.[1449]

Eikeboom diende vervolgens zijn ontslag in als redacteur van De Arbeider. De SAA tekende bij de exploitatiecommissie protest aan tegen plaatsing van bijdragen van De Haas. Eikeboom had op dat moment zijn ontslag echter alweer ingetrokken zonder de SAA daarvan op de hoogte te stellen. Hij kreeg er zodoende op de groepsvergadering stevig van langs. Men wierp hem ook andere kwesties voor de voeten. Eikeboom trad daarop uit de SAA en richtte met medestanders de Sociaal Anarchistische Actie - Amsterdam Centrum op. Hij deelde dat mee in De Arbeider. Ook van deze afsplitsing van de SAA stelde hij zijn voormalige groepsgenoten niet op de hoogte.[1450]

Deze controverse had consequenties voor De Arbeider, waarvan Eikeboom redacteur was. De SAA maakte immers deel uit van de groepen die het blad exploiteerden. Eikeboom had het dagelijks bestuur van de exploitatiecommissie moeten beloven geen ‘twistgeschrijf’ in de krant op te nemen.

Nu na de affaire met De Haas opnieuw onenigheid zichtbaar werd (met de SAA), kreeg Eikeboom de aanzegging van zijn ontslag als redacteur met ingang van 14 mei 1938. De exploitatiecommissie meende: ‘Het moet gezegd, hij heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten en met veel beleid ons blad door dezen moeilijken tijd heengebracht. Het Dagelijksch Bestuur van de ExploitatieCommissie heeft steeds groote waardering gehad voor het redactiewerk van kameraad Eikeboom -

zij heeft dat ook nu nog altijd, en daarom juist betreurt zij het zozeer, dat onze redacteur er niet in geslaagd is de twisten buiten de krant te houden en daarmede op peil te houden. Dat is altijd en ook nu nog onze grootste grief.’ Daarmee was geen woord te veel gezegd. De Arbeider verloor een kundig redacteur en organisator. Hij maakte van De Arbeider een moderne en landelijke krant. Na dit ontslag als redacteur, zijn uittreden uit de SAA en het debacle met de VAU was zijn rol binnen de vrij-socialistische beweging in Nederland uitgespeeld.[1451]

Naderhand ontstond een nieuwe controverse rond Eikeboom: voormalig vrijdenker G.H. Weekers uit Roermond had na zijn overlijden geld nagelaten aan de vrij-socialistische beweging. Hij had Henk Eikeboom gevraagd dit bij de ‘bevoegde instantie aanhangig’ te maken. Eikeboom verklaarde dat het in totaal om 7500 gulden ging, waarvan De Arbeider 1000 tot 1500 gulden zou krijgen. De SAA verklaarde op de hoogte te zijn van de rol die Eikeboom speelde bij de verdeling van deze erfenis en benadrukte dat er voor hem persoonlijk geen belangen speelden. Begin 1936 werd duidelijk dat De Arbeider inderdaad geld zou krijgen, maar de vraag was wanneer dit bedrag zou worden uitgekeerd.

Dit bracht het blad in een lastig parket. Na de breuk met Eikeboom trok de SAA haar steunverklaring aan hem namelijk in. Rond deze erfenis had hij niet gehandeld zoals was afgesproken, zonder dat duidelijk werd wat er wél was gebeurd. De Arbeider kon dankzij dit legaat blijven verschijnen in groot formaat. De gevoerde actie in 1935 om nieuwe abonnees te werven was succesvol, maar door de economische crisis haakten ongeveer net zo veel lezers af. In 1936 bedroeg het tekort 500 gulden, waardoor men het blad eigenlijk in een kleiner formaat moest laten drukken.

Dat de exploitatiecommissie zelf inzage had gehad in de stukken en het testament van Weekers zal de doorslag hebben gegeven om het geldbedrag te accepteren. Het oude formaat bleef gehandhaafd.[1452]

De Arbeider zocht samenwerking met de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS) om het draagvlak voor het blad te vergroten. Men vormde een redactiecommissie waarin twee leden van het BAS

zitting namen. Hendrik Jan Smienk van de SAA trad toe namens de groepen rond De Arbeider. Het bestuur van de BAS stelde dat de inhoud van het blad zich zou kenmerken door strikte geweldloosheid. Hierover bestond juist geen overeenstemming binnen de groepen rond De Arbeider. Als gevolg hiervan beëindigde de BAS de samenwerking al snel. Smienk werd per 1 juli 1938 de enige redacteur van De Arbeider. In december volgde de benoeming van de jonge Amsterdammer en oud-dienstweigeraar Henk Overbeek tot tweede redacteur.[1453]

De positie van het blad was medio 1938 uiterst penibel. In slechts een handvol plaatsen werd gecolporteerd. Lezers kregen de oproep nieuwe proefabonnees aan te brengen die het blad vier weken gratis zouden ontvangen. De verwachting was dat ze vervolgens abonnee zouden worden.

Wie een nieuwe abonnee aanbracht, kreeg korting op het blad. Er kwam een campagne om het blad vijfhonderd nieuwe lezers te bezorgen. Na enkele maanden paste men dat doel aan naar tweehonderd nieuwe abonnees. In diverse plaatsen in het land vonden lezersconferenties plaats waar de oproep werd gedaan de krant te steunen. In Gorredijk leidde dit tot de oprichting van een groep die zich aansloot bij de exploitatiecommissie van het blad. De SAA bracht vijftig nieuwe lezers aan en een benefietavond in Groningen leverde 27 gulden op. Het voortbestaan van het blad was weer voor enige tijd verzekerd.[1454]

In diezelfde periode was er zodanige kritiek op de inhoud van het blad dat redacteur Smienk zich geroepen voelde zijn redactiebeleid nader toe te lichten: net als zijn voorgangers plaatste hij geen stukken waarin mensen werden gekwetst. Hij benadrukte dat het blad bedoeld was om het vrije socialisme onder de arbeiders te verspreiden en minder de intentie had de vrije socialisten zelf te bedienen. Criticasters die bepaalde onderwerpen in het blad misten, nodigde hij uit zelf de pen ter hand te nemen. In een bijdrage was eveneens kritiek op de geweldloze vrije socialisten, die met hun stellingnames zo overheersend waren geworden dat de aandacht voor de materiële belangen van de arbeiders ondersneeuwde.

De onbekende auteur wilde spreken over dit kritische standpunt tijdens de Pinksterlanddagen van 1939, maar hij kreeg daarvoor niet de ruimte. Wel boden de organisatoren hem tijdens deze bijeenkomst een gesprek aan met een vertegenwoordiger van de geweldloze lijn, Jan Mispelblom Beyer, maar daar bedankte hij voor. Vervolgens verscheen zijn bijdrage in De Arbeider.’[1455]

In de Friese Zuidoosthoek domineerde naar aanleiding van de strijd in Spanje het geweldloze standpunt. Dit was bijvoorbeeld het geval in het Fries Propaganda Comité (FPC), dat vanaf eind 1935 een opleving kende als gevolg van de luchtbeschermingsoefeningen. Het zwaartepunt van het FPC lag nu in deze Zuidoosthoek. Voor 1936 stond een intensieve zomercampagne op het programma met diverse openluchtbijeenkomsten. Het zelfvertrouwen was zo groot dat het voorstel op tafel kwam het initiatief te nemen tot een nieuwe landelijke organisatie van vrije socialisten. Het bestuur was onderling verdeeld over deze kwestie, terwijl de ledenvergadering dit geen taak voor het FPC vond. De organisatie bestond niet alleen uit Vrije Groepen, maar ook uit antimilitaristische verenigingen.[1456]

Ondanks het enthousiasme liet de belangstelling voor de bijeenkomsten van het FPC te wensen over. De bijeenkomsten met Anton Constandse trokken slechts enkele tientallen bezoekers.

Hetzelfde gold voor een optreden van Henk Eikeboom. Ook de Nooit Meer Oorlog-bijeenkomst in Heerenveen trok ondanks het mooie weer weinig bezoekers. Zelfs het ‘eigen’ publiek liet het afweten. De resterende bijeenkomsten blies men daarom om financiële redenen af. Door miscommunicatie met de groep in Leeuwarden gingen de bijeenkomsten in Sint Annaparochie en Bolsward niet door. Een lichtpunt was de oprichting van een toneelvereniging in Nijehorne, die meteen twee voorstellingen in het dorp verzorgde.[1457]

Eind 1936 trad een nieuw bestuur aan dat opnieuw een lijvig programma opstelde, met diverse bijeenkomsten. Zo organiseerde het FPC in Gorredijk in 1937 het jaarlijkse Dienstweigeraarscongres. Zo’n 140 bezoekers luisterden naar drie antimilitaristische sprekers. Het zangkoor uit Appelscha mocht op last van de veldwachter niet optreden omdat hiervoor geen toestemming was gevraagd. Voorzitter Klaas Looper deelde mee dat wethouder Ringenaldus uit Gorredijk te kennen had gegeven dat hiervoor geen vergunning nodig was, maar de veldwachter gaf Looper te verstaan dat hij bij overtreding zou worden gearresteerd. Daarop besloten de aanwezigen het congres te openen met het gezamenlijk zingen van de Internationale.im In Bovenknijpe grepen twee jonge vrije socialisten de plaatselijke gondelvaart aan om het antimilitarisme te promoten. Ze voorzagen hun boot van het antimilitaristisch symbool van het gebroken geweertje in groot formaat en schilderden op twee witte doeken de tekst ‘Nooit meer Oorlog’ Voorzien van passende verlichting deed deze boot niet onder voor de andere deelnemende vaartuigen.

Terwijl de talrijk aanwezige agenten niet wisten of deze boot wel toegelaten kon worden en met de burgemeester belden, startten de beide jongeren hun vaartocht. De burgemeester verbood hun deelname en dit bericht verspreidde zich meteen onder het talrijke publiek. De actie van de twee antimilitaristen was het gesprek van de avond. De gondel werd naderhand in beslag genomen en een van de jongens kreeg een procesverbaal.[1459]

Het FPC bleef op bescheiden schaal openbare bijeenkomsten organiseren, vooral met Jo de Haas, zoals in Nijehorne. Daar was een actieve groep die in december 1938 een toneelavond organiseerde met Ad Vitam, een toneelgroep uit Groningen. De autoriteiten eisten inzage in de te spelen stukken.

De toestemming kwam pas op de middag voorafgaand aan de voorstelling. Het lied De Dienstweigeraar mocht men niet ten gehore brengen. Zo’n 95 bezoekers trotseerden het koude weer, en ze zagen een uitstekende voorstelling. In samenwerking met het IAMV organiseerde het FPC in de zomer van 1939 een gezamenlijk weekend op het eigen terrein in Appelscha.

Het NPC ging in de crisisjaren ter ziele. Na de heroprichting was nauwelijks sprake van activiteiten, uitgezonderd enkele bijeenkomsten in de stad Groningen. Met name de Vrije Groep Groningen bleef actief onder de vlag van het NPC. Een enkele maal organiseerde deze groep een openbare bijeenkomst, zoals met Jo de Haas over het fascisme. Met slechts zestig bezoekers zorgde dit voor een groot financieel tekort. Naar aanleiding van de oplaaiende discussie over de luchtbescherming in 1938 gaf de Groningse Vrije Groep manifesten uit in een totale oplage van vijftienduizend stuks.

Opvallend aan het manifest Het nieuwste sprookje was de bittere toon. Werkverschaffingskampen duidden de auteurs aan als de ‘Nederlandse concentratiekampen! Een deel van de bevolking leed

‘democratisch honger’ en was als gevolg van het kapitalistisch winststreven gedoemd te gronde te gaan. Het kapitalisme veroordeelde de arbeiders tot ‘barbaarse economische slavernij! terwijl de overheid de verfoeide luchtbescherming nu aanprees onder het ‘nationaal-democratisch’ mom van

‘verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van gezin en medemens! De Vrije Groep vond dat van het kapitalisme verantwoordelijkheid noch naastenliefde te verwachten viel. De luchtbescherming diende geen ander doel dan de bevolking rijp te maken voor de komende oorlog. Met mevrouw Van Geuns vond een openbare bijeenkomst plaats over deze kwestie.[1460]

De Vrije Groep in Emmer-Compascuum bleef regelmatig bijeenkomsten organiseren, ook in de regio. Een bijeenkomst in Ter Apel leidde zelfs tot de oprichting van een nieuwe Vrije Groep. Jo de Haas trad regelmatig op tijdens bijeenkomsten, niet alleen in Drenthe maar in het gehele Noorden.

Begin 1939 verscheen zijn brochure De laatste mannen in burger, die een antifascistische strekking had.

Het fascisme moest bestreden worden met socialistische middelen en beslist niet met geweld. De Haas verbond zijn anarchisme aan een religieuze overtuiging waarin de mens als hoogste wezen gold. Dienstweigeraars behoorden tot de kleine groep mensen die oorlog en geweld was ontgroeid.

Zij waren de laatste mannen in burger. De Arbeider vond deze opstelling van De Haas te passief. Er was daadwerkelijk verzet nodig tegen alle oorlogsvoorbereidingen.[1461]

Het NSV hield in de zomer van 1938 een protestbijeenkomst tegen de aantasting van het asielrecht en de verslechterde maatschappelijke omstandigheden (‘de reactie’). De kleine vakcentrale koos als locatie voor Heerenveen omdat ze kort daarvoor contacten in Friesland had gekregen. De publieke belangstelling uit de omgeving viel echter tegen. In een discussiebijeenkomst wees een vrouw uit Nijehorne op de verslagen stemming onder de arbeiders, die als gevolg van de grote werkloosheid in erbarmelijke omstandigheden leefden. Met slecht gehuisveste, ondervoede en sjofel geklede mensen was weinig te beginnen, meende deze vrouw. Om te voorzien in de materiële behoeften was men tot alles bereid. Een andere Friese bezoeker betoogde dat het vroegere idealisme en enthousiasme waren verdwenen. De mensen waren niet meer in beweging te krijgen. Dit gold ook voor de Vrije Groepen zelf. In Wijnjeterp waren van de eerdere twintig leden nog maar vier over.[1462]

De enige grote bijeenkomst die de noordelijke vrije socialisten bleven organiseren, waren de jaarlijkse Pinksterlanddagen op het eigen terrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha. Het FPC en het NPC bereidden deze manifestaties, die steeds honderden mensen trokken, samen voor. Het werden de hoogtijdagen van de vrij-socialistische beweging in het Noorden. In 1936 poogde de organisatie een buitenlandse spreker te strikken, maar dit bleek te hoog gegrepen. Er ging een oproep uit naar werkloze makkers om mee te helpen met het opbouwen en afbreken van de tent. Elk jaar opnieuw was dit een probleem. Door het bedroevende slechte weer waren er dat jaar slechts 350 bezoekers. De Pinksterlanddagen werden traditioneel geopend op de zaterdagavond met het gezamenlijk zingen van de Internationale, waarna een bont en onderhoudend cultureel programma volgde. Tijdens de redes op zondag benadrukten zowel Jo de Haas als Max van Praag de teloorgang van de beweging, en dat niet tot ieders genoegen. De kampvuurrede van Jo de Haas kreeg meer waardering: ‘De kampvuurrede werd voorafgegaan door het zingen van het eerste couplet van Morgenrood. Jo heeft ons allen weten te bezielen met een warm dienend idealisme, het kenmerk van het kampvuur.’[1463]

Op de Landdagen in 1937 sprak Anton Constandse over de toekomst van het anarchisme en Cor Huisman, afkomstig uit de Jongeren Vredes Actie en secretaris van de actie achter het manifest Mobiliseren, over de noodzaak van antimilitarisme. Cathrien Eimers declameerde uit het werk van Van Collum (Slachtveld), Multatuli en Heyermans. Jan Mispelblom Beyer verzorgde de cursusvergadering, die gewijd was aan de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS).

Jo de Haas spreekt tijdens de Pinksterlanddagen in Appelscha in 1938 of 1939.

Er was dat jaar voor de vijfhonderd bezoekers een grote vergadertent gebouwd, die bescherming moest bieden tegen het slechte weer. Er stonden gezamenlijke broodmaaltijden op het programma en er was een ‘kinderbewaarplaats ingericht, opdat het lastige gehuil en gestoei van de kinderen vermeden wordt. Dit is zeer nadelig voor de aandacht.’ Voor hen was er een apart programma. Een Amsterdamse bezoeker viel de warme kameraadschap op en de zelfdiscipline van de 450

aanwezigen. Zij interrumpeerden de inleiders niet. ‘Velen hadden gedurende dagen zich geestelijk en lichamelijk opgefrist!’[1456]

In 1938 was De Arbeider het belangrijkste gespreksonderwerp. Binne Herder hield een warm pleidooi om het blad te steunen. Uit antimilitaristische hoek klonk de kritiek dat het blad te veel het

‘rode militarisme’ in Spanje had verdedigd. Hiertegen werd stelling genomen en niet alleen door Herder. Er waren zo’n vijfhonderd aanwezigen en de sfeer was opnieuw zeer kameraadschappelijk.[1465]

12. De vrees voor een nieuwe wereldoorlog

Het prijsgeven van Tsjecho-Slowakije aan de nazi’s in 1938 leidde in de vrij-socialistische beweging tot de overtuiging dat het uitbreken van een nieuwe wereldoorlog een kwestie van tijd was; na de overwinning van Franco begin 1939 in Spanje achtte zij die aanstaande. De toon in De Arbeider was somber. Tegelijkertijd maakte het repressieve overheidsoptreden de openbare activiteiten van de beweging haast onmogelijk. De wet-Goseling had in 1939 als gevolg dat het organiseren van openbare bijeenkomsten vrijwel werd gestaakt. Als bijeenkomsten al niet rechtstreeks werden verboden, dan maakte een groot aantal voorschriften en politiecontrole dat wel nagenoeg onmogelijk. De commissaris van de Koningin in Friesland, P.A.V. van Harinxma thoe Slooten, schreef de Friese burgemeesters dat zij antimilitaristische propaganda moesten voorkomen door in hun gemeenten geen ruimtes meer beschikbaar te stellen aan vrije socialisten.

Bijeenkomsten in particuliere zalen moesten ze resoluut verbieden door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Gemeentewet bood. Als zaaleigenaren of caféhouders alsnog tegenwerkten, dan konden de burgemeesters volgens de commissaris van de Koningin dreigen met een tapverbod of het vervroegen van sluitingstijden. Een antimilitaristische bijeenkomst van Jo de Haas in het vrij-socialistische bolwerk Appelscha op 24 januari 1939 trok slechts 32 belangstellenden. De mensen waren murw geslagen. Gelaten en enigszins verbitterd nam de beweging deze situatie in ogenschouw.[1466]

De kern van de beweging bleef actief tot het bittere eind. In 1939 volgden opnieuw zwaardere straffen voor dienstweigeraars. Werd de standaardstraf eerst verhoogd van vijftien naar achttien maanden, al snel daarna volgden straffen van maar liefst dertig maanden. Een van de eerste jongens die hiermee werd geconfronteerd, was Jurrie Zuidema uit Zuidbroek. Deze dienstweigeraars zaten een flink deel van hun straf uit op het moment dat Duitsland Nederland al was binnengevallen. Ten huize van Berend Blauw in Veendam vond een protestvergadering plaats tegen deze strafverzwaring. Openbare antimilitaristische protestvergaderingen in de Friese plaatsen Bolsward, Harlingen, Kimswerd en Pingjum kregen te maken met een verbod.[1467]

De voorbereidingen op de Pinksterlanddagen van 1939 werden verstoord door vermeende strubbelingen. Er zou opnieuw sprake zijn van een rel rond Jo de Haas, ook deze keer naar aanleiding van compromitterende foto’s waaruit diens homoseksualiteit bleek. De Haas was op dat moment sterk betrokken bij het FPC. Had hij in dit Comité stemming gemaakt tegen de Groningers, die in De Arbeider nooit stelling hadden genomen tegen de chanteurs? En weigerde het FPC

vervolgens mee te werken aan de Landdagen? Nadat in De Arbeider bekend werd gemaakt dat De Haas de voorbereidingen op de Landdagen zou frustreren, ontkende hij wrok te koesteren tegen het blad of de SAA. Het FPC werkte toch mee aan de voorbereidingen van deze Pinksterlanddagen.’[1468]

De bijeenkomst trok mede door deze perikelen minder bezoekers, want er waren met zo’n 350

bezoekers minder aanwezigen dan in eerdere jaren. Jo de Haas was net als in 1938 een van de sprekers, ditmaal met Max van Praag, Gé Nabrink en opnieuw Jan Mispelblom Beyer. Het thema was: ‘Hoe moeten we ons als anarchisten organiseren?’ Er volgde een pleidooi voor meer samenwerking zonder dat men een nieuwe landelijke organisatie voorstond. Er was een Kunstavond waaraan een inleiding voorafging met de titel ‘Kunst als hoogste levensuiting! Daarna was het de beurt aan de vertrouwde klanken van het zangkoor en het muziekkorps uit Emmer-Compascuum.

Toneelgroep Ad Vitam uit Groningen en De Vrolijke Jongens uit Woldendorp traden op. Niemand kreeg meer vrije toegang, wat leidde tot een verlaging van de entreeprijzen. Een doorlopende kaart kostte 35 cent, een dagkaart 25 cent, terwijl de organisatoren voor de ‘meeting’ 15 cent entree per persoon vroegen.[1469]

Slechts weinig groepen in het Noorden gaven na deze Pinksterlanddagen nog tekenen van leven.

Organisaties die van oudsher werden gedomineerd door vrije socialisten liepen eveneens sterk terug in ledental en in het aantal afdelingen. Het NSV beschikte in de stad Groningen over afdelingen van de federaties van Metaalarbeiders, Overheidspersoneel, Bouwvakarbeiders, Transportarbeiders, Kleermakers en de Gemengde Syndicalistische Vereeniging (GSV). In Veendam was een afdeling van de Fabrieksarbeiders. De afdeling van de Landarbeiders in Woldendorp stopte in 1935 wegens gebrek aan leden.

De Groningse kleermakersafdeling wilde zich in 1939 vanwege haar zwakke financiële positie zelfs afscheiden van het PAS. Als reactie op dit voornemen dienden de Groningse afdelingen van de bouwvak-, de GSV-en de metaalfederaties een congresvoorstel in waardoor afdelingen van federaties verplicht werden zich aan te sluiten bij het PAS. Het congres nam dit voorstel aan en de kleermakers werden daardoor verplicht terug te keren. Dit congres zou tevens het laatste van het NSV zijn.[1470]

Vrijdenkersorganisatie De Dageraad telde aan het einde van de jaren dertig in het Noorden afdelingen in Gorredijk, Het Bildt, Leeuwarden, Sneek, Appelscha, Assen, Groningen, Heerenveen en Hoogezand-Sappemeer. Ook de GGB was sterk geslonken. In Groningen overleefde naast drukkerij Volharding alleen sigarenfabriek De Pionier.[1471]

Dertig Groningers woonden in november 1938 in Amsterdam de herdenking van Domela Nieuwenhuis bij. Dit zou voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak de laatste ‘grote’ bijeenkomst van vrije socialisten in Nederland zijn. De autoriteiten verboden een openbare bijeenkomst, samenkomen in besloten kring mocht wel. De avond voorafgaand aan de herdenking organiseerde de SAA een gezellige bijeenkomst waarbij Binne Herder De Arbeider voor het voetlicht bracht.[1472]

De Vrije Groep Emmer-Compascuum organiseerde in 1939 een speciale kerstvergadering met Henk Jan Smienk waaraan ook een kinderfeest verbonden was. Dat er slechts tachtig aanwezigen waren, geeft aan dat ook in dit bolwerk van het vrije socialisme de belangstelling danig terugliep. Het feit dat vier met geweren uitgeruste agenten toezicht hielden, zal de opkomst niet hebben bevorderd.[1473]

Daaraan vooraf ging een bijeenkomst met Jo de Haas, die niet zonder gevolgen bleef. De Haas werd naar aanleiding van deze spreekbeurt op 7 december 1939 aangehouden wegens opruiing en overgebracht naar het huis van bewaring te Leeuwarden. Zijn bevel tot inbewaringstelling is bewaard gebleven. Jo de Haas werd ervan beschuldigd ‘dat hij op of omstreeks 29 october 1939 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen: 1 e tijdens een in een verlofslocaliteit van G. Hutting uitgeschreven door de Vrije Anarchistische Groep Emmer-Compascuum, mondeling tot het plegen van het strafbare feit van dienstweigering heeft opgeruid, door de daar aanwezige personen tot dienstweigering aan te sporen door hen onder meer voor te houden, dat het menschdom kan kiezen tussen dienstdoen en dienstweigeren; dat hij hoopte te hebben aangetoond, dat dienstweigering in deze tijd nodig is; dat niets gemakkelijker is dan dienstweigeren; dat straks de oorlog over Nederland zou golven en dat het er dan op aankwam of wij bereid zouden zijn om offers te brengen; dat dan de keuze gesteld zoude worden dienen of niet dienen en dat wij dan de consequenties dienden te dragen van dienstweigering. 2e tijdens voormelde openbare vergadering opzettelijk aan hare majesteit de Koningin eene beleediging heeft aangedaan, door na medegedeeld te hebben, dat in eenige andere landen, welke in oorlog waren geweest, de regeering of de vorsten met den laatsten trein of het laatste vliegtuig waren vertrokken en dan het geld nog mee hadden genomen om er in een ander land goed van te leven, te zeggen: “Wat dachten jullie, wat zou er hier gebeuren als de oorlogskoorts over de grenzen van Nederland zou gaan waaien. Waar zou onze Koningin blijven? Ik zeg U het zou hier precies zo gaan, als met de anderen. De laatste trein of het laatste vliegtuig zal ook wel voor de Koningin zijn.”118

Het proces tegen De Haas, op 23 februari 1940, resulteerde verrassend genoeg in vrijspraak omdat de beschuldigingen niet bewezen konden worden. De bijna drie maanden tussen zijn arrestatie en zijn proces verbleef hij in voorarrest. Het Openbaar Ministerie ging na deze uitspraak in hoger beroep. Dit diende pas op 30 mei 1940, drie weken na de Duitse inval, en werd ingetrokken. De zogenaamde belediging van Jo de Haas was inmiddels gedeeltelijk bewaarheid.

In 1940 ondernam men nog een poging om het NPC opnieuw op te richten. Dit initiatief ging uit van de Vrije Groep Groningen. Tijdens de vergadering onderschreven alle aanwezigen de noodzaak tot de oprichting van een nieuw comité, maar de opkomst was dermate laag dat het niet tot een heroprichting kwam. Eind april wilde men een nieuwe poging ondernemen. Tot die tijd probeerde initiatiefnemer Jaap Cornelis via brieven en wervende teksten in De Arbeider meer mensen voor dit initiatief te interesseren. Op 28 april 1940 vond in de grote zaal van Libereco in Nieuwe Pekela de oprichtingsvergadering plaats van het Noordelijk Propaganda Comité voor Vrij Socialisme.

Afgesproken werd een garantiefonds in te stellen om grotere activiteiten te kunnen financieren, maar in het licht van de internationale ontwikkelingen kwam dit idee niet meer van de grond.[1475]

In 1940 zou De Arbeider zijn vijftigste jaargang beleven en dat heugelijk feit moest worden gevierd. Al vroeg in het jaar besloot de exploitatiecommissie, net als in 1931, tot de organisatie van een grote feestavond. Dit festijn moest in november plaatsvinden in een van de grotere zalen in Groningen. Ondanks het landelijk karakter had het blad nog altijd de meeste lezers in het Noorden.

Tijdens de feestavond zou een tentoonstelling over het blad te zien zijn. Een oproep volgde om voor dit doel materiaal ter beschikking te stellen. Een jubileumuitgave van het blad moest het sluitstuk van de viering vormen. Het uitgeven daarvan was afhankelijk van de hoeveelheid geld die hiervoor binnenkwam. Hoe dan ook wilde men het jubileum aangrijpen om De Arbeider groter te maken. Nu de financiële situatie weer stabiel was, moest de viering een keerpunt worden in het bestaan van de krant.[1476]

Gelijktijdig met deze aankondiging woedde in het blad opnieuw de discussie over de wenselijkheid van een gezamenlijk blad, aangezwengeld door Theo Harsman. Wolter Wolters herhaalde namens de exploitatiecommissie zijn bekende standpunt. Samenvoeging van bestaande bladen zou voor verlies aan abonnees zorgen waardoor het maar de vraag was of dit De Vrije Socialist iets op zou leveren. Ook in 1938 werd dit vraagstuk besproken in het blad.[1477]

Enkele maanden voor het uitbreken van de oorlog kwamen de noordelijke vrije socialisten bijeen voor een congres. Dat moest onder een dekmantel omdat de bijeenkomst beslist verboden zou worden als deze in alle openheid zou worden aangekondigd. Begin 1940 werd voor dit doel de Bond van Nederlandse Toneel Dilettanten opgericht. Op deze wijze trachtten Douwe de Wit en Jo de Haas, die samen de voorbereidingscommissie vormden, bemoeienis van de autoriteiten te voorkomen. De opzet slaagde wonderwel, al moesten de organisatoren wel de nodige maatregelen treffen. Zo had het congres, dat met Pasen plaatsvond in Bolsward (de woonplaats van De Wit), een strikt huishoudelijk karakter en alleen leden met een lidmaatschapskaart mochten naar binnen.

Over het programma bleef men vaag. Op de agenda stonden een inleiding van Max van Praag (over het toneelstuk Massamens’ van Ernst Toller), een bespreking van interne aangelegenheden en een discussieonderwerp (‘de vrouw’). De gebruikelijke Kunstavond ontbrak niet en de aanwezigen nuttigden gezamenlijk de maaltijden. Tijdens een broodmaaltijd werden duizend boterhammen verorberd en dat is een aanwijzing dat er enkele honderden vrije socialisten aanwezig zullen zijn geweest, ‘s Avonds at men aardappelen en rapen met jus, en pudding toe.[1478]

Inmiddels was in Nederland de staat van beleg uitgeroepen vanwege de dreigende oorlog met Duitsland. Polen, Denemarken en Noorwegen werden onder de voet gelopen. De Arbeider meende:

‘Een regering die het fascisme wil bestrijden door de staat van beleg af te kondigen en daarmee iedere vrijheid tot het verleden laat behoren, deze regering met een democratisch aangezicht is zelf fascistisch.’ Tegelijkertijd waren de voorbereidingen van de jaarlijkse Pinksterlanddagen in volle gang. De Vrije Groep in Groningen had al vervoer geregeld: er zouden twee autobussen naar Appelscha rijden. De Vrije Groep in Emmer-Compascuum wilde hier niet voor onderdoen. Ook zij zette twee bussen in voor het vervoer naar Appelscha, ook omdat het programma in het teken zou staan van ‘ernstige vernieuwing! Hun koor Zang na den Arbeid zou er optreden.[1479]

De laatste manifestatie van de vrije socialisten voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de traditionele viering van 1 mei. De Arbeider schreef dat deze viering ooit de begeerte naar betere tijden had doen ontwaken. Thans waren er meer zelfverklaarde socialisten dan ooit tevoren, maar van werkelijk socialisme was nauwelijks sprake meer. Het blad oordeelde vernietigend over de NSB. Die juichte toe ‘dat socialisten in concentratiekampen en politie-kazernes worden dood geranseld; deze lieden die menen dat Joden geen mensen zijn; die oorlog verheerlijken en deze mensenmoord in ‘t groot een revolutie noemen, die zegenrijke gevolgen zal hebben!‘[1480]

De regering had verordonneerd dat de 1-meivieringen slechts een besloten karakter mochten hebben. De Vrije Groep in Emmer-Compascuum hield desondanks een openbare vergadering in de zaal van G. Hutting met Jo de Haas als spreker en een optreden van het koor Zang na den Arbeid.

Daarna volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. De Duitsers vielen Nederland binnen en de staat van oorlog werd uitgeroepen. De eerste belangrijke beperkende maatregel die volgde was het opheffen van de vrijheid van drukpers. De bladen van de vrij-socialistische beweging werden niet meteen verboden maar de Duitse inval leidde er wel toe dat alle bladen, behalve De Vrije Socialist, meteen hun publicaties staakten.[1481]

13. De Tweede Wereldoorlog

Naar aanleiding van de Duitse inval in Nederland pakten de Nederlandse autoriteiten tientallen vooraanstaande en gevaarlijk geachte vrije socialisten op. Dit gold ook voor communisten en NSB’ers. Een groot aantal van hen werd opgesloten in de oude en afgekeurde strafgevangenis van Hoorn, die al jaren niet meer in gebruik was. Onder hen waren enkele vrije socialisten uit Groningen, zoals Derk Ploeger, de administrateur van De Arbeider, en Jaap Comelis. De omstandigheden in deze gevangenis waren bijzonder slecht; vijf of zes mensen deelden een cel, er waren geen matrassen of dekens, aanvankelijk was er geen eten en geen sanitair, en het optreden van de bewakers was ruw. Na de Duitse overwinning werden overeenkomstig de eisen bij de capitulatie alle politieke gevangenen vrijgelaten, ook de vrij-socialistische.

De beweging, ook de noordelijke, staakte meteen al haar openbare activiteiten, maar vormde geen specifieke verzetsorganisatie. Op individuele basis raakten vele vrij-socialisten, ook in het Noorden, wel betrokken bij verzetsactiviteiten. Daarbij maakten ze volop gebruik van de oude netwerken.

Een deel van de beweging sloot zich aan bij de verzetsorganisatie De Vonk, die werd opgezet door revolutionaire socialisten. In het Noorden maakten vrije socialisten deel uit van Vonk-groepen in Groningen (Derk Ploeger, Feiko Munniksma, Wiemer Emmelkamp), Assen (Teun de Jong), Leeuwarden (Wieke Bosch) en Sneek (Gerben van Houten). De groep gaf een gelijknamig blad uit en hield zich vooral bezig met steun aan onderduikers. Munniksma en Bosch belandden hierdoor in een concentratiekamp. Wieke Bosch overleefde het vrouwenkamp Ravensbrück niet. Ook Jo de Haas, Henk Eikeboom en Roel Drent kwamen in de oorlogsjaren door toedoen van de Duitse bezetter om het leven. De Joodse broers Sam en Moos Nijveen uit Sappemeer kwamen met hun vrouwen om in een concentratiekamp. Voor alle tijdens de oorlog omgekomen vrije socialisten richtte men na de oorlog op kampeerterrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha een monument op.[1482]

Na de Tweede Wereldoorlog pakte de beweging haar activiteiten weer op. In het Noorden herrezen zeven Vrije Groepen uit de as. Zij vormden samen het Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten (NGVS) dat vanaf de jaren vijftig deel uitmaakte van de Federatie van Vrije Socialisten. Deze Federatie gaf het blad Recht voor Allen uit.

Slot

De vrij-socialistische beweging raakte na 1936 versplinterd door onderlinge discussies over het al dan niet ondersteunen van de revolutionaire strijd in Spanje en de mate waarin het geweld van de Spaanse geestverwanten acceptabel was. Het leidde tot een splitsing in de antimilitaristische beweging en tot vermindering van het aantal activiteiten. Principiële verdedigers van geweldloze actie stonden lijnrecht tegenover degenen die geweld uit pragmatische overwegingen niet verwierpen en solidair waren met de Spaanse geestverwanten.

De overheidsrepressie beperkte de vrij-socialistische beweging steeds meer in haar mogelijkheden.

De inperking van grondrechten maakte uiteindelijk elk optreden in de publieke ruimte onmogelijk.

De autoriteiten voerden een afschrikkingsbeleid dat zijn uitwerking op organisatoren en publiek niet miste. Op den duur overheerste de angst. De vrij-socialistische beweging floreerde juist in de open-baarheid en miste in tegenstelling tot de communisten de eigenschappen om in de illegaliteit te opereren. Hiervoor ontbrak het zowel aan de juiste mentaliteit als aan organisatiemogelijkheden.

Tal van kwesties rond personen als Henk Eikeboom en Jo de Haas leidden voortdurend tot controverses en tot conflicten tussen groepen binnen de beweging. Ook hiervan ging een demotiverende en versplinterende werking uit die afbreuk deed aan de slagkracht van de beweging.

De beweging wist ook kwesties rond een landelijke organisatie met een landelijk orgaan niet definitief op te lossen. Persoonlijke belangen en individuele standpunten wogen uiteindelijk zwaarder.

De economische crisis deed het inkomenspeil voortdurend dalen en beperkte de beweging sterk in financieel opzicht. De verslechterende maatschappelijke omstandigheden demoraliseerden de traditionele achterban van de vrije socialisten, de mensen aan de onderkant van de samenleving. Zij waren murw geslagen door honger en ontbering. Het leek erop dat hun situatie vanaf 1890 niet was verbeterd.

Al deze factoren droegen ertoe bij dat alleen de meest overtuigde vrije socialisten standhielden en pal stonden voor hun ideaal van een vrije samenleving waarin een menswaardig bestaan voor iedereen het uitgangspunt vormde.

NOTEN

H13 SLOTBESCHOUWING

In de periode dat de vrije socialisten actief waren (1890-1940), vestigden zij hun hoop op en streden zij voor een rechtvaardiger samenleving waarin voor iedereen een menswaardig bestaan was weggelegd. De sociale revolutie, die de komst van deze samenleving moest realiseren, bleef echter uit. Wel verbreedden zij hun activiteit tot een groter aantal maatschappelijke terreinen waarop zij invloed trachtten uit te oefenen, zoals het antimilitarisme, de geheelonthouding en het vrijdenken (waarbij zij zich sterk maakten voor ontkerkelijking).

De vrij-socialistische beweging kreeg tijdens de Eerste Wereldoorlog de wind in de zeilen. Haar verzet tegen de oorlog en de strijd tegen de voedselschaarste vergrootten haar aanhang. Het volk leed honger en ontbering. De Russische Revolutie bood nieuwe hoop op een maatschappelijke ommekeer, maar deze bleef opnieuw uit. De periode tussen 1918 en 1940 vormde voor de vrije socialisten uiteindelijk een dramatische periode. De economische crisis en de opkomst van het fascisme leidden tot een repressief politiek klimaat. De vrije socialisten werden in hun publiekelijk optreden in tal van opzichten beknot. Daarna doemde het spookbeeld van een nieuwe wereldbrand onverbiddelijk op. De hoop op een (vrij-)socialistische samenleving eindigde in de nachtmerrie van een nieuwe wereldoorlog en het terreurbewind van de nazi’s.

De vragen die in de inleiding van dit boek werden gesteld, zijn nu duidelijk te beantwoorden. Het antwoord op de vraag wie de vrije socialisten waren, luidt dat zij arbeiders en kleine zelfstandigen waren die een authentieke sociale beweging vormden. Intellectuelen of heren en dames uit de hogere standen speelden hierin nauwelijks een rol van betekenis. Deze vrije socialisten namen deel aan de arbeidersbeweging omdat zij deze strijd, die zij beschouwden als een voor mensenrechten, gerechtvaardigd vonden.[1483]

Van degenen die voor het voetlicht traden, waren velen getalenteerd. Ze compenseerden het beperkte onderwijs dat zij hadden genoten (doorgaans slechts lager onderwijs) met zelfstudie. Ze lazen politieke en zelfs filosofische boeken. Zo ontwikkelden zij zich tot sterke, zelfbewuste (en soms eigenzinnige en kleurrijke) persoonlijkheden die oog hadden voor en solidair waren met kwetsbare groepen in de samenleving, zoals werklozen, zieken, ouderen en alleenstaande vrouwen met kinderen.

In de periode voor de Eerste Wereldoorlog waren veel van deze vrije socialisten ver-trouwenspersonen in de lokale arbeidersgemeenschap waarvan ze deel uitmaakten. Zij waren meestal de organisatoren en de woordvoerders bij protesten stakingsacties, de sprekers en voorzitters tijdens bijeenkomsten, en de propagandisten die in hun directe omgeving op pad gingen met geschriften.

Door de ontwikkeling van hun beroepsvaardigheden verkreeg een aantal van hen een zekere welstand en steeg daardoor op de maatschappelijke ladder. De vrije socialisten vormden in zekere zin een elite onder de arbeiders doordat een deel van het gezinsbudget in plaats van aan alcohol besteed werd aan nuttige zaken als boeken, abonnementen op kranten en tijdschriften, lidmaatschappen van verenigingen, fietsen en dergelijke.

De bestaande onrechtvaardige maatschappij leverde voortdurend brandstof voor de motor die de beweging gaande hield; het veroordeelde de arbeiders, het gewone volk, tot een armoedig en slaafs bestaan waarin honger op de loer bleef liggen. Zij werden bovendien achtervolgd door het spook van de werkloosheid. Het kapitalisme zorgde voor lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden. De overheid weigerde lange tijd iets aan deze soms mensonterende omstandigheden te doen, en negeerde en onderdrukte de krachten die ageerden voor maatschappelijke verandering. De vakbonden moesten tot in het begin van de twintigste eeuw vechten voor hun bestaansrecht. Elementaire mensenrechten en sociale en collectieve voorzieningen ontbraken, terwijl het de welvarende maatschappelijke bovenlaag aan niets ontbrak.

Het gedachtegoed - de tweede vraag uit de inleiding - van de vrije socialisten werd bepaald door het beeld van een rechtvaardige samenleving waarin iedereen recht zou hebben op de (volledige) opbrengst van de eigen arbeid. Dat was naar hun idee de beste garantie voor ieders persoonlijke vrijheid. De maatschappelijke ordening moest van onderop komen, zodat de bevolking (de arbeiders) zelf zeggenschap kreeg. De vrije socialisten keerden zich tegen bemiddeling en vertegenwoordiging van bovenaf (van politieke partijen, vakbonden, de overheid). Voorop stond een menswaardig bestaan voor iedereen. De maatschappelijke opdracht van de mens was (geheel in de geest van Multatuli) om mens te zijn.

De vrije socialisten stelden een groot vertrouwen in het vermogen van de arbeiders om zichzelf te bevrijden. Zij moesten zich verheffen door zichzelf te ontwikkelen en door zélf strijd te voeren.

Deze arbeidersstrijd moest zelfstandig worden gevoerd, zonder bemiddeling van een vakbondsbureaucratie waarin betaalde krachten (met hun eigen belangen) bepaalden wat goed was voor iedereen. De strategie van de vrije socialisten was gericht op het bevorderen van de directe actie, maar zij zagen vaak bewust af van een leidende rol om het door hen noodzakelijk geachte maatschappelijk verzet te organiseren. Het innemen van gezagsposities was onverenigbaar met hun principes. De arbeiders moesten door hun eigen optreden zelf maatschappelijke veranderingen afdwingen. Bemiddeling door politieke partijen was uit den boze. Die kweekten slechts nieuwe leiders, die hun aanhangers opnieuw zouden knechten.

Dit vormde de belangrijkste vrij-socialistische kritiek op de SDAP. De sociaaldemocraten hielden de arbeiders af van ‘zelf-handelenl De bestuurders van de partij wierpen zich op als bemiddelaars en belangenbehartigers en hielden in de ogen van de vrije socialisten zo de arbeiders slaafs en afhankelijk. In het vrije socialisme van Domela Nieuwenhuis bleven de socialistische principes gehandhaafd, terwijl de SDAP ter wille van het verkrijgen van macht en invloed bereid was water bij de wijn te doen.

Soortgelijke kritiek kreeg na 1910 ook in toenemende mate de onafhankelijke vakbeweging. Het NAS professionaliseerde zich en paste zich aan vanwege de veranderende maatschappelijke omstandigheden. De overheid stelde zich actiever op en bood de sociale partners ruimte als gesprekspartner. De vrije socialisten bepleitten weliswaar collectieve actie van arbeiders, maar zonder de inmenging van vakbonden die over de hoofden van de arbeiders heen een bepalende en overheersende rol speelden.

De algemene werkstaking, gedragen door grote groepen arbeiders, was het ultieme middel om de samenleving stil te leggen en een sociale revolutie mogelijk te maken. Die revolutie moest de daadwerkelijke maatschappelijke ommekeer bewerkstelligen. De arbeiders zouden voortaan zelf de productie en distributie van goederen en diensten verzorgen. En ze zouden het openbaar bestuur voor hun rekening nemen door middel van een radendemocratie, waarin de maatschappelijke ordening van onderop vorm zou moeten krijgen.

Deze ideeën propageerde de vrij-socialistische beweging door een effectief en intensief gebruik van de media waarover zij aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw beschikte. Zij richtte zich rechtstreeks en succesvol tot de arbeiders via het gesproken woord en door kranten, vlugschriften, brochures en boeken. De beweging organiseerde voortdurend tal van bijeenkomsten voor allerlei doelen.

De culturele verenigingen droegen hun gedachtegoed uit met zang, muziek en toneel. Er vonden regelmatig manifestaties, demonstraties en (straat)acties plaats en er kwamen campagnes. Hierdoor werden de vrij-socialistische standpunten uitgedragen tot in de kleinste plaatsen en hiermee poogden ze de bestaande aanhang te behouden en nieuwe te verwerven.

Het antwoord op de vraag naar de aanwezigheid van de vrije socialisten begint met de vaststelling dat de drie noordelijke provincies eeuwenlang een relatief autonome regio vormden. Geografisch was het Noorden lange tijd een duidelijk afgebakend gebied omgeven door water en moeilijk doordringbaar, waterrijk natuurgebied (veen, moeras). Dit maakte het vestigen van een centraal gezag al vanaf de vroege middeleeuwen problematisch. De Franken, die de Friezen militair overwonnen en verantwoordelijk waren voor hun kerstening, zouden hen zekere voorrechten hebben gegund waardoor eeuwenlang sprake zou zijn geweest van een zekere ‘ Friese Vrijheid? Ook de machtsbasis van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was niet centraal ingericht, maar lag juist decentraal in de deelnemende ‘staten’ (thans provincies). Het is uiteraard twijfelachtig of dit gegeven van invloed is geweest op het ontstaan van de socialistische beweging in het Noorden.

Niettemin past de vrij-socialistische arbeidersbeweging uitstekend in dit eeuwenoud cultuurpatroon, waarin vormen van ‘zelfbepaling’ steeds een sociaal-politieke rol speelden.

De vrij-socialistische beweging in het Noorden was relatief groot. In Friesland waren de noordwestelijke regio (de Westhoek en het Bildt) en de Zuidoosthoek de gebieden waar de vrije socialisten lange tijd geworteld waren. Ook in enkele Friese steden, waaronder Leeuwarden, waren de vrije socialisten zeer actief. In Groningen waren ze prominent aanwezig in de stad Groningen, de veenkoloniën en het Oldambt (vrijwel geheel OostGroningen), en in Drenthe in de veengebieden ten noorden van Emmen.

De vraag waarom de vrije socialisten juist in deze gebieden voet aan de grond kregen en in andere noordelijke regio’s niet is niet eenvoudig te beantwoorden. Meerdere factoren zullen hierbij een rol hebben gespeeld. De armoede en de slechte sociaaleconomische omstandigheden in de landbouw en het veenbedrijf speelden in de drie noordelijke provincies (waar de industriële ontwikkeling beperkt bleef) een belangrijke stimulerende rol. Boeren voelden zich aangetrokken tot het liberalisme en dat veranderde hun houding ten opzichte van hun arbeiders. Waar kapitalistische verhoudingen zich het sterkst ontwikkelden (zoals in het Oldambt), werden de arbeiders bijvoorbeeld in de winterperiode, wanneer steun juist hard nodig was, vaker aan hun lot overgelaten. Veel van deze boeren keerden de kerk de rug toe, waardoor het bestaansrecht van de kerk in deze regio’s in het geding kwam.

Door de teloorgang van de kerken raakten ook de arbeiders van God los. Onkerkelijkheid lijkt een gunstige uitwerking te hebben gehad op de ontvankelijkheid voor het (vrije) socialisme. De vrijzinnige traditie binnen de protestante kerken had hier mogelijk een positief effect op. Overigens stonden de (hervormde) kerken niet overal in het Noorden vijandig tegenover het socialisme.[1485]

De kracht van aanwezige sociale structuren was eveneens bepalend voor de mate waarin het (vrije) socialisme wortel kon schieten. In de uitgestrekte veenstreken die in de loop van de negentiende eeuw ontstonden, ontbraken traditionele structuren in meer of mindere mate. Hier waren de vrije socialisten bij uitstek degenen die zich om de gemeenschap bekommerden en ‘cultuur’ brachten. In dorpen als Appelscha en Emmer-Compascuum was de invloed van vrije socialisten aanzienlijk. Het leidde in de Friese wouden en de omgeving van Emmen mede tot de komst van allerlei, soms obscure, evangelisten, die de socialisten de wind uit de zeilen probeerden te nemen.

De vrije socialisten verwierven minder invloed in regio’s waar de sociale structuren stabieler en sterker waren en de sociale verhoudingen minder gespannen. Het Hogeland in Noord-Groningen, waar de invloed van de gereformeerde kerken groot bleef, is hiervan een voorbeeld. Dit beïnvloedde het karakter van de arbeidersbeweging. Uitbreiding van de invloedssfeer van de vrije socialisten was in deze regio’s niet aan de orde. De beweging bleef beperkt tot die gebieden waar het socialisme van oudsher aanhang had?

Wat was nu de maatschappelijke betekenis van het vrije socialisme in het Noorden? De andere samenleving die de vrije socialisten voor ogen stond, kwam er niet. Binnen de socialistische arbeidersbeweging overvleugelden de sociaaldemocraten en vervolgens de communisten de vrije socialisten. Zij behoren daarmee tot de ‘verliezers’ in de geschiedenis van het socialisme. Er is wel beweerd dat de sociaaldemocraten en de communisten hebben geoogst wat de vrije socialisten met hun taaie volharding en propagandistische inspanningen hadden gezaaid. Dit zou als hun grootste verdienste beschouwd kunnen worden. Indirect droegen ze bij aan een maatschappij die met name na de Tweede Wereldoorlog socialer werd, waardoor iedereen een menswaardiger bestaan kreeg.

Op enkele maatschappelijke terreinen oefenden de vrije socialisten een zekere directe invloed uit.

De vrije socialisten in het Noorden droegen actief bij aan de ontwikkeling van een strijdcultuur onder de arbeidersbevolking om betere lonen en arbeidsvoorwaarden te bewerkstelligen. Zij stelden misstanden aan de kaak en bevochten mede het stakingsrecht en het verenigingsrecht voor vakbonden. De eerste succesvolle stakingsacties in het Noorden voor betere lonen in de landbouw werden geïnitieerd door vrije socialisten.

Als atheïsten en ‘vrijdenkers’ namen de vrije socialisten een kritische houding aan tegenover de machtspositie van de kerken. Zij organiseerden acties ter afscheiding van de kerk, een proces dat in de jaren twintig pas goed op gang kwam. Zo leverden zij een bijdrage aan de ontkerkelijking van ons land. Met het propageren van de geheelonthouding leverden zij mede een bijdrage aan de succesvolle bestrijding van het enorme alcoholgebruik en het wijdverbreide alcoholisme. De alcoholconsumptie nam tot de Tweede Wereldoorlog beduidend af. De vrije socialisten stonden een gezonde levensstijl voor en daarmee waren ze hun tijd ver vooruit.

De vrije socialisten droegen bij aan een sterke anti-oorlogsstemming onder grote delen van de bevolking. De vrij-socialistische beweging gaf de stoot tot het weigeren van de militaire dienstplicht, waardoor deze daad in brede maatschappelijke kring bekend en gerespecteerd werd.

Dat dit recht op dienstweigeren in 1923 wettelijk werd vastgelegd, was mede het gevolg van de acties van de vrij-socialistische dienstweigeraars.

Veel ideeën en standpunten van de vrije socialisten van weleer zijn ondanks de tegenwerking waarmee ze te maken kregen gemeengoed geworden in brede lagen van de samenleving en de maatschappelijke veranderingen die zij voorstonden werden voor een belangrijk deel werkelijkheid.

Te denken valt onder meer aan een kritische houding tegenover de parlementaire democratie en de autoriteiten, de teloorgang van traditionele gezagsverhoudingen, het aantasten van de positie van de overheid als instrument voor ordening van de samenleving, de toepassing van directe actiemethoden door belangen-en actiegroepen, de ontkerkelijking, een afkeer van oorlogsgeweld (pacifisme en geweldloosheid), het idee van verantwoorde productie (duurzame ontwikkeling) en het belang dat wordt toegekend aan individuele verantwoordelijkheid.

Sporen van de vrij-socialistische beweging zijn te vinden op meerdere plekken in het Noorden. In Heerenveen bevindt zich het Domela Nieuwenhuis Museum. In Appelscha is op de plek waar de vrije socialisten een aantal jaren hun Pinksterlanddagen organiseerden nu het Openluchttheater gevestigd. Een maquette getuigt hiervan. Even verderop bevindt zich kampeerterrein Tot Vrijheidsbezinning, dat de vrije socialisten nadien in gebruik namen voor deze Landdagen. In de omgeving van Appelscha kunt u de Ferdinand Domela Nieuwenhuis route fietsen. Het Domelapad is een wandelpad met een lengte van 165 kilometer dat van Haren langs de provinciegrenzen naar Steenwijk loopt. In Nij Beets hangt het portret van Domela Nieuwenhuis nog altijd aan de muur in dorpscafé De Brêge.

Ook in het verderop aan de Domela Nieuwenhuisweg gelegen openluchtmuseum It Damshüs hangen deze portretten, in de onderkomens van de veenarbeiders van weleer. In de Friese Zuidoosthoek kregen diverse vrije socialisten een straatnaam. Enkele bedrijven van vrije socialisten bestaan tot op de dag van vandaag. De mandolinevereniging K&S is nog altijd actief in Hoogezand-Sappemeer. Op begraafplaatsen zijn soms fraaie grafmonumenten te vinden, zoals dat van Klaas Blauw in Wijnjeterp (Wijnjewoude).

Met dit boek hoop ik de noordelijke vrije socialisten uit de vergetelheid te hebben gehaald en ervoor te zorgen dat de herinnering aan de vrij-socialistische beweging en de eigenwijze en boeiende personen die hiervan deel uitmaakten levend blijft.

Noten

BRONNENOVERZICHT

I ARCHIEVEN

Nationaal Archief in Den Haag

-Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940

Rijksarchief in Drenthe

-Kabinet Commissaris der Koningin

-Asser Burgerwacht

Rijksarchief in Groningen

-Arrondissementsparket Groningen

-Commissaris der Koningin

Rijksarchief in Friesland

-Commissaris der Koningin Friesland (1909)1923-1961(1973)

-Parket van de Procureur-Generaal 1838-1939(1955)

Centraal Archievendepot Ministerie van Defensie Den Haag

-Algemeen Hoofdkwartier/Generale Staf, Kabinetsarchief

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Amsterdam

-Sociaal Anarchistisch Verbond, secretariaatsarchief 1922-1924

-Vereniging De Dageraad

-Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit

-Internationaal AntiMilitaristische Vereniging

-Bakker, Willem de

-Bijlstra, J.

-De Haas, Johan

-Hilgenga, Jan

-Jong, Jeanne de

-Kuiken Jr„ Johannes

-Martens, Gerard

-Reyndorp, Barend

-Veenstra, Tinus

-Comité Jan Postma gedenkteken

-Drukkerij Volharding te Groningen

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

- Vrije Groepen Amsterdam no. 188

Anarchisme Archief Appelscha

-Doos Spanje

-Persoonlijke collectie Tinus Veenstra

-Tekst interview Lucas Siepel en Antje Stevens 1982

Documentatiecentrum Politieke Partijen Groningen

-Collectie Ploeger

Gemeentearchief Groningen

-Comité Hulp aan Spanje

-Dageraad

-Metselaarsvereeniging Nieuw Leven

-Vereniging Nieuw Leven

-W. Wolters

-Fotoarchief

Gemeentearchief Hoogezand-Sappemeer

-Gemeentebestuur Hoogezand 1798-1930

-Gemeentebestuur Hoogezand 1930-1949

-Gemeentebestuur Sappemeer (1906)1930-1949(1960)

Gemeentearchief Leeuwarden

-Archief van de Commissaris van Politie 1861-1945/46

-Archief van de luchtbeschermingsdienst in Leeuwarden en Huizum

Oudheidkamer Gorredijk

-G.L. van der Zwaag

-De Ploeger

Archief H. Dankaart, Amsterdam

Persoonlijke collectie Theo Butterhof, Groningen

Persoonlijke collectie Anneke Ploeger, Groningen

II GERAADPLEEGDE PERSONEN

Fré Boerema

Johan Frieswijk

Geert de Groot

Henk de Groot

Anneke Ploeger

Henk Pomp

Hilly Pomp-Potjegort

Jan Postema

Sien Senechal-Herder

Trijn Streefkerk-De Groot

Bart van der Veer

Aaf Zuidema-Schoonbeek

Jurrie Zuidema

III PERIODIEKEN

Arbeid, De, Weekblad van het Nationaal Arbeidssecretariaat in Nederland, 1905-1921.

Arbeider, De, Uitgave van vrij-socialistische en anarchistische groepen in het Noorden (met verschillende ondertitels), 1892-1940.

Branding De, Blad van opstandige jongeren, 1925-1928.

Geheelonthouder, De, Orgaan van den ANGOB, 1922.

Hollandse Persdienst C.N.T./P.A.I., ed.,Boletin de Information, C.N.T., A.I.T., F.A.I., Informes y noticiasfacilitas por la confederación nacional del trabajo y la federación anarquista Iberica, 1937.

Kreet der Jongeren, De, Blad van opstandige Jongeren, 1924-1925.

Moker, De, Opruiend blad voor jonge arbeiders (met verschillende ondertitels), 1924-1928.

Ploeger, De, Uitgave van Persen Propagandavereeniging ‘De Ploeger’, 1924-1927.

Recht voor Allen, Orgaan der Sociaal-Demokratische Partij (met verschillende ondertitels), 1890-1900.

Syndicalist, De, Weekblad van het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond, 1923-1940.

Toekomst, De, Orgaan der Landelijke Federatie van Revolutionaire Socialisten in Nederland, 1916-1923.

Tribune, De, Revolutionair-socialistisch volksblad (met verschillende ondertitels), 1916-1922.

Vrije Arbeider, De, Uitgave van de F.A.N., 1937-1938.

Vrije Socialist, De, Sociaal-anarchistisch orgaan, 1898-1940.

Wapens Neder, De, Maandorgaan van de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging in Nederland, 1904-1940.

IV LITERATUUR

Albers, Pieter, Speurtocht naar de Emslandkampen. Papenburg 2002.

Altena, Bert, Een broeinest der Anarchie. Arbeiders, arbeidersbeweging en maatschappelijke ontwikkeling. Vlissingen 1875-1929 (1940). Amsterdam 1989.

Altena, Bert, ‘Domela Nieuwenhuis en de algemene werkstaking: In: De AS, nr. 141 (zomer 2003).

Altena, Bert, ‘Sterke netwerken weerstaan repressie. Over het anarchisme als sociale beweging! In: De AS, nr. 161/162 (voorjaar/zomer 2008).

Altena, Bert, Geen man en geen cent, Domela Nieuwenhuis, de Eerste Wereldoorlog en het antimilitarisme. Z.p. 2014.

Altena, Bert, ‘Anarchism as a social movement, 1870-1940! In: SoziaLGeschichte Online, nr. 18(2016).

Altena, Bert, ‘De Russische revolutie was geen anarchistische revolutie. Nederlandse anarchisten en de Russische Revolutie, 1917-1919! In: Tijdschrift voor Geschiedenis, nr. 130 (september 2017).

Anarchistisch jaarboekje voor het jaar 1926, Uitgave van: De Groepen rond De Vrije Socialist en het Soc.-Anarch. Verbond met medewerking van andere Anarch. Groepeeringen en de Internat.

AntiMil. Vereeniging. Hilversum 1925.

Anarchistisch jaarboekje 1931, Uitgave van het Soc.-Anarch. Prop. Comité. Groningen 1930.

Anarchistisch Jaarboekje 1932, Uitgave van het Noordelijk Sociaal-Anarchistisch Prop.

Comité en Rev. AntiMil. Comité Friesland. Groningen 1931.

Anarchistisch Jaarboekje 1933, Uitgave van het Noordelijk Soc.-Anarch. Prop. Comité.

Groningen 1932.

A.N.G.O.B. 60 jaar (1910-1970), zestigjaar drankbestrijding in Hoogezand-Sappemeer. Z.p. z.j.

Ariëns, Hans e.a., Religieus anarchisme tussen 1918 en 1940, in het rijk der vrijheid. Zwolle 1984.

B.J., (Jan Bus), Van ‘t harde leven, Leekedichtjes en kreupelrijm. Groningen z.j., gedeeltelijke herdruk. Appelscha 1991.

Bakker, Klaas, ‘November 1918 yn Fryslan! In: It Beaken, nr. 2, 1984.

Bakker, Klaas, ‘Groningen, november 1918! In: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, nr. 8.

Becker, Frans en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer. Kolonies en produktieve associaties in Nederland tussen 1901 en 1958, met bijdragen vanJ.M. Welcker en F.J.M van Puij-enbroek.

Nijmegen 1976.

Berendsen, Hans en Rik Weeda, Uit de Vonk zal de vlam oplaaien. Groningen 1980.

Berg, Hubert van den, Theo van Doesburg anarchisme en dada. Amsterdam 1998.

Befjes, M.P., Anton Constandse, Zijn anarchistische ideeën en zijn plaats in de anarchistische jeugdbeweging gedurende het Interbellum. Amsterdam 1993 (ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Beukema, Hans, Wagenborg 100jaar, Transport over water, wadden en wegen. Alkmaar 1998.

Bevrijdend denken, Gedenkbundel ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Vrijdenkersvereniging De Dageraad. Amsterdam-Antwerpen, z.j. Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (BWSA), deel 1 (1986) tot en met deel 9 (2003).

Amsterdam 1986-2003.

Blom, J.C.H., Crisis, bezetting en herstel, Tien studies over Nederland 1930-1950. Den Haag 1989.

Blom, J.C.H., De muiterij op de Zeven Provinciën. Bussum 1975.

Blom, Ron en Teun Stelling, Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ‘ 74-‘78. Soesterberg 2004.

Blom, Ron, ‘Anarchisten en oorlog’ In: Buiten de Orde, zomer 2004.

Boef, August Hans den en Sjoerd van Faassen, Dada in Den Haag. Den Haag 1999.

Boer, Anne de, Arbeiders moeten ervoor vechten, Landarbeidersbond en loonstrijd in oostelijk-Groningen 7979-7929. Amsterdam 1984 (ongepubliceerde scriptie).

Boomgaard, P. , ‘Stakingen, vakbondslidmaatschap en conjunctuur gedurende het interbellum in Nederland! In: J. van Herwaarden ed., Lof der historie, Opstellen over geschiedenis en maatschappij. Rotterdam 1973.

Bok, Maarten de, Johan Frieswijk, Bertus Mulder, lOOjaarsociaal-democratiein Friesland. z.p. 1994.

Bos, J., ‘Sociale strijd in het veengebied tot 1940! In: M.A.W. Gerding e.a. (red), Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe. Meppel 1989.

Bruintjes, Geert, Socialisme in Groningen 1881-1894. Amsterdam 1981.

Bultsma, Volkert en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940. Amsterdam 1980.

Burght, Fike van der, Die Moker-en Alarmgroepen bestonden niet om te bestaan als groep. z.p.

1982 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Bewerkte heruitgave Amsterdam 2008 (De Pook).

Burger, Jan Erik, Linkse frontvorming: samenwerking van revolutionaire socialisten 1914-1918.

Amsterdam 1983.

Buschman, Marten, Tussen revolutie en modernisme, Geschiedenis van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland 1893-1907. Den Haag 1993.

Bymholt, B., Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland: met een nieuw register en een biografische schets. Amsterdam 1976.

Carsten F.L., Revolution in Central Europe 1918-1919. London 1972.

Constandse, Anton, De Alarmisten. Amsterdam 1975.

Constandse, Anton, De bron waaruit ik gedronken heb. Amsterdam 1985.

Cornelissen, Igor, Ger Harmsen, Rudolf de Jong, De taaie rooie rakkers. Een documentaire over het socialisme tussen de wereldoorlogen. Utrecht 1965.

Dageraad, De, Een wegwijzer voor den ongeloovigen Nederlander, Jaargang 1927-1928.

Amsterdam 1928.

Dankaart, Hans, e.a. (red.), De oorlog begon in Spanje, Nederlanders in de Spaanse burgeroorlog 1936-1939. Amsterdam 1986.

Deursen, Mark van, Dienstweigering in Nederland 1923-1940. Nijmegen 1994 (ongepubliceerde scriptie).

Doesburg, Theo van, Kurt Schwitters, Hubert van den Berg, Toni Smith, Hollands bankroet door Dada. Documenten van een dadaïstische triomftocht door Nederland. Amsterdam 1995.

Domela Nieuwenhuis, F., Het parlementarisme in zijn wezen en toepassing. Amsterdam z.j.

Domela Nieuwenhuis, F., Van christen tot anarchist: gedenkschriften. Amsterdam 1910.

Domela Nieuwenhuis, F., Van christen tot anarchist en ander werk van F. Domela Nieuwenhuis.

Bussum 1982.

Ebbes, Peter, Jo de Haas, Uit het leven van een propagandist voor de antimilitaristische, socialistische en vrije gedachte. Groningen 1984 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Een kwarteeuw idealisme, Gedenkboek ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig bestaan van den Algemeenen Nederlandschen GeheelOnthouders Bond. Apeldoorn 1922.

Een wegwijzer voorden ongeloovigen Nederlander, Uitgave van het Hoofdbestuur van De Dageraad, Jaargang 1927-1928. Amsterdam 1928.

Eikeboom, Henk, Opruiing? Verdedigingsrede, De arbeider weigert dienst tegen de oorlog.

Groningen 1934.

Eikeboom, Henk, Spanje, revolutie kontra fascisme. Amsterdam 1936.

Eikeboom, Willy, De taak van de nieuwe vrouw en moeder. Bussum 1927.

Engelen, D., Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Den Haag 1995.

Engels, Jacq., Zestig jaar socialistische beweging. Amsterdam 1979.

Faassen, Sjoerd en Hans Renders, Ik sta helemaal alleen. Theo van Doesburg (1883-1931).

Amsterdam 2022.

Fascisme in Nederland, Het, Pro - Erich Wichman, Contra - Henk Eikeboom. Baarn 1925.

Frieswijk, Johan, ‘De Kolonie ‘Fry Fryslan’ te Beets’ In: ItBeaken, jg. 35, nr.5,1973.

Frieswijk, Johan, ‘De Gorredijkse socialisten en de arbeidersbeweging in de Friese Zuidoosthoek in de negentiende eeuwï In: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976. Nijmegen 1976.

Frieswijk, Johan, Socialisme in Friesland, 1880-1900. Amsterdam 1977.

Frieswijk, Johan, ‘Rüters spoorwegstakingen nabeschouwd, kanttekeningen en vraagte-kensf In Jacques Gielen e.a. ed.: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1979. Nijmegen 1979.

Frieswijk, Johan, ‘De Gorredijkse en andere socialisten. Notities over de regionale aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Nederland^ In: Groniek nr. 76, 1982.

Frieswijk, Johan, Toen Opsterland heel rood was. Gorredijk 1983.

Frieswijk, J., J.J. Kalma en Y. Kuiper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, De apostel van de Friese Arbeiders. Drachten/Leeuwarden 1988.

Frieswijk, Johan, Om een beter leven, Strijd en organisatie van de land-, veen-, en zuivelarbeiders in hel noorden van Nederland 1850-1914. Leeuwarden 1989.

Frieswijk, Johan, ‘ Biografische aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Frieslandi In: II Beaken nr. 3/4,2008.

Gasenbeek, Bert e.a., Anton Constandse, Leven tegen de stroom in. Breda 1999.

Gasenbeek, B„ e.a., God noch autoriteit, geschiedenis van de Vrijdenkersbeweging in Nederland.

Amsterdam 2006.

Gedenkboek, Uitgegeven door het Nationaal Arbeids-Secretariaat ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan. Amsterdam 1918.

Gelder, Floor van, en Frits Snijder, ‘De staking van de stuksarbeidsters bij de namachinale vlasspinnerij van Dumonceau te Groningen in 1890! In: Jacques Gielen e.a. ed. , Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976. Nijmegen 1976.

Gelder, Floor van, ‘ De kleermakersstaking, Uit de geschiedenis van de Groningse arbeidersbeweging! In: Jacques Gielen e.a. ed.: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1979, Nijmegen 1979.

Geurtsen, Ton, Een geschiedenis van verloren illusies: Sociaaldemocratie in Nederland, Amsterdam 1994.

Giesen, J., Nieuwe geschiedenis, het antimilitarisme van de daad in Nederland. Utrecht 1921.

Giesen, J., Religieus anarcho-communisme. Leiden, 1923.

Groot, Henk de, ‘Arbeider’ anarchisten, Z.p. z.j. (ongepubliceerd manuscript).

Haas, Jo de, Geweld of Weerbaarheid. Groningen 1933.

Haffner, Sebastian, Die Deutsche Revolution 1918/19, Wie war es wirklich?. München 1979.

Handelingen van het algemeen congres voor dienstweigering. Gehouden op zaterdag 18 en zondag 19 april 1925 te Utrecht. Blaricum 1925.

Harkema, P.R., De Friesch-Drentsche stakingen, De opstand in polder en veen. Amsterdam 1925.

Harmsen, Ger, Blauwe en rode jeugd, Een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse Jeugdbeweging tussen 1853 en 1940. Assen 1961

Harmsen, Ger, Historisch overzicht van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland. Deel 1, van begintijd tot het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Nijmegen z.j.

Harmsen, G. en B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid. Beknopte geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging. Nijmegen 1975.

Harmsen, Ger, Rondom Daan Goulooze, Uit het leven van kommunisten. Nijmegen 1980.

Harmsen, Ger, e.a., Van turf en tabak tot plastic buizen, Uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Steenwijk en omgeving. De Knipe 1991.

Heijmans, Greet en Annelies Koster, DelAMV van 1904 tot 1921, geschiedenis van de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging. Zwolle 1984.

Heering, H.C., Socialisten en justitie. Kroniek van een moeilijke relatie. Groningen 1994.

Heite, Remco, Dada in Drachten. Oosterwolde 2011.

Henstra, Libbe, Het teken van het beest. Amsterdam 2012.

Herwaarden, J. van (red.), Lof der historie, Opstellen over geschiedenis en maatschappij.

Rotterdam 1973.

Hobsdawn, Eric, Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991. Utrecht 1995.

Hoekman, Piet en Jannes Houkes, ‘De korte opbloei van het Anarchisme in Oost Groningen! In: Winschoter Courant, 22-10-1983.

Hoek, Sietse van der, Hopend op een vrijer leven, Drentse veenarbeiders/sters verhalen. Den Haag 1978.

Hoekman, Piet, e.a., ed., Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985. Groningen 1986.

Hoekman Piet en Jannes Houkes, ‘Jan Lukas Bijis tra! In: J.D.R. van Dijk en W.R. Poorthuis, Vierhonderd jaar Groninger Veenkoloniën in biografische schetsen. Groningen 1994.

Hoekman Piet en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeidssecretariaat 1893-1940, De geschiedenis van de eerste vakcentrale in Nederland. Amsterdam 2016.

Hogenkamp, Bert, ‘De Roode Bioscoop, Vrolijke propaganda of revolutionaire retoriek.’ In: De AS, nr. 159/160, najaar/winter 2007.

Horssen van P., D. Rietveld, ‘De Sociaal Democratische Bond! In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1975, nr. 1, en 1977, nr. 7.

Houkes, Jannes, Travailleur, Een politieke biografie van de Groninger anarchist Tjerk Luitjes 1884-1910. Groningen 1985.

Houkes, J. en P. Hoekman, Multatuli en Groningen, Zijn lezingen in Stad en Lande en zijn invloed op maatschappij-hervormers, met ongepubliceerde documenten. Groningen/ Veendam 1987.

Houten, Bart van, Tussen paternalisme en zelfstandigheid, Socialisme en arbeidersbeweging op het Hogeland. Groningen 1985 (doctoraalscriptie).

Houten, Harmen van, Anarchisme in Drenthe. Levensherinneringen van een veenarbeider. Baarn 1985.

Hoving, Jan, Levensherinneringen van een vrijdenker - allerlei lui. Amsterdam, 1938. Huisman, Ernst, ‘Tsjin de geast fan slaefskens! In: De Strikel, 4,22,1979.

Huisman, Kerst, Opstand in de turf. Leeuwarden 1981.

IAMV, sectie Holland, Jaarverslagen 1922-1925. Z.p., z.j.

IAMV, Anti Militaristisch Jaarboek 1923. Z.p., z.j.

Jacobs, Psizsko, Henk Eikeboom, Anarchist. Haarlem 1986.

Jerber, André en Frans Romkes, De Hoop der Toekomst, Libertair socialistiese opvoeding en jeugdbeweging in Nederland tussen 1900 en 1930, een historiese verkenning. Amsterdam 1979

(ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Jochheim, Gernot, Antimilitaristische Aktionstheorien, Soziale Revolution und Soziale Verteidignng - Zur Entivicklung der Gewaltfreiheitstheorie in der europaischen antimilitaristischen und sozialistischen Bewegung 1890-1940, unter besonderer Berücksichtigung der Niederlande. Frankfurt/Main 1977.

Jong, Albert de, De stakingen van 1903. Den Haag 1953.

Jong, Albert de, ‘Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland.’ In: J. de Graaf e.a. (red.),

Handboek voorde Vredesbeweging. De radicaal-pacifistische stromingen. Den Haag 1954. Jong, Albert de, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 231 In: Buiten de Perken, 1 september 1963. Jong, Albert de, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 27! In: Buiten de Perken, 22 februari 1964. Jong, Albert de, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 29! In: Buiten de Perken, 20 juni 1964. Jong, Albert de,’

Fragmenten uit mijn leven, deel 30! In: Buiten de Perken, 25 juli 1964.

Jong, Albert de, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 31! In: Buiten de Perken, 22 augustus 1964.

Jong, Albert de, ‘Domela Nieuwenhuis en vrije organisatie! In: Mededelingenblad, nr. 33, dec. 1967.

Jong, Albert de, Domela Nieuwenhuis. Amsterdam 1981.

Jong, Evert de, Overdenkingen van een arbeidersjongen, Het levensverhaal van Douwe de Wit.

Buitenpost z.j.

Jong, Rudolf de, ‘Ontstaan, groei en ontwikkeling van het anarchisme! In: Anarchisme, een miskende stroming? Amsterdam 1967.

Jong, Rudolf de, ‘Kronstadt in de Nederlandse arbeiderspers! In: De Gids, nr. 10,1970.

Jong, Rudolf de, ‘Anton Constandse en het Nederlands anarchisme! In: De Gids, nr. 9/10, 1985.

Jordens, Peter (red.), De Ploeg extra muros. Zwolle 2020.

Kadt, I. de, Uit mijn communistentijd. Amsterdam 1965.

Kenkhuis, Hennie, e.a. ed., De Wapens Neder, deel 1, De ontwikkeling in het denken over sociale actie, geweldloze strijd en antimilitarisme in Nederland. Z.p. z.d.

Klaver, Imke, Herinneringen van een Friese landarbeider, Enkele opgetekende zaken uit het jongste verleden tot 1925. Nijmegen 1974.

Kloosterman, Elly, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse burgeroorlog Hoe de Nederlandse anarchistische beweging uiteenviel door de gewelddadige strijd in Spanje tussen 1936 en 1939.

Utrecht 1979 (ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Knap, J., Drie rooie rakkers. Amersfoort 1993 (ongepubliceerd manuscript).

Knottnerus, Otto S., ‘Anarchisme als geseculariseerde bevindelijkheid! In: Eerste Jaarboek Postdoctoraal Instituut voor de Sociale Wetenschap. Amsterdam 1991.

Knottnerus, O.S., e.a. ed., Rund urn Ems und Dollart, Historische verkenningen in het grensgebied van Noordoost-Nederland en Noordwest-Duitsland. Groningen/Leer 1992. Kok, H., Verwoest Geluk. Z.p. z.j.

Kooijman, P.A., Neem en Eet. Den Haag 1967.

Kriller, C., en A.A. de Jong, Rapport van de Commissie van Onderzoek naar het financieel beheer van Libertas. Z.p. 1923.

Krul, Siebrand, Jubbega, De geschiedenis van de Kompenije tot 1940. Heerenveen 1989.

Kruijt, dr. J.P., De onkerkelijkheid in Nederland, Haar verbreiding en oorzaken. Groningen z.j.

Laan, Jaap van der, ‘Inleiding: In: De Moker 1923-1928. Utrecht 2016.

Lehning, Arthur, De draad van Ariadne, Essays en commentaren. Amsterdam 1966.

Lehning, Arthur, Spaans dagboek, Aantekeningen over de revolutie in Spanje. Oude Tonge 1996.

Ligt, Bart de, Waarop het fascisme stuit. Amsterdam 1934.

Linden, W.H. van den, Domela Nieuwenhuis in 219 politieke prenten. Amsterdam 1990. Lingen,

Joost van en Niek Slooff, Van verzetsstrijder tot staatsgevaarlijk burger. Hoe progressieve illegale werkers na de oorlog de voet is dwarsgezet. Baarn 1987.

Meilink, Albert, ‘November 1918 in Groningen: In: Mededelingenblad, nr. 45, mei 1974.

Merwe, Jaap van der, Gij zijt kanalje! heeft men ons verweten, Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen. Utrecht/Antwerpen 1974.

Meidenkamp, Jaap, Wie willen boos blieven, De Oostgroninger landarbeidersstaking van 1929.

Groningen z.j.

Meyers, Jan, Domela, een hemel op aarde. Leven en streven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis.

Amsterdam 1993.

Müller Lehning, Arthur, De feiten en beteekenis van de zaak Sacco en Vanzetti. Amsterdam 1927.

Multatull, ‘Vorstenschool: In: Ideeën, vierde bundel. Amsterdam 1974.

Nabrink, Gé (red.), Vrijheid en Persoonlijkheid, Verspreide stukken van N.J.C. Schermerhom, ingeleid door hemzelf. Amsterdam 1937.

Nabrink, Gé, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH), 1871-1971. Nijmegen 1978.

Nabrink, Gé, Datgene wat wij heden niet doen, doen wij nimmer. Korte herinneringen van Gé Nabrink. Amsterdam 1986.

Nabrink, Gé en Corrie van Sijl, Bibliografie van, over en in verband met Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Deel 3 en 4. Amsterdam 1991.

Oenen, G.J. ed., Mededelingen van de subfaculteit der algemene politieke en sociale wetenschappen, nr. 28: Staat en klassen in het interbellum. De arbeidersbeweging in een periode van aanpassing en ordening in Nederland 1918-1940, 2 delen. Amsterdam 1982.

Oogen, J.J. van, Rapport van de commissie van onderzoek betrejfende het verweer tegen de stakings-wetontwerpen in Maart-April 1903. Amsterdam z.j.

Oord, Ad van den, Voor arbeid en brood. Arbeidersbeweging en collectieve actie van werklozen in Nederland, een vergelijkende studie van de Jaren dertig en tachtig. Oisterwijk 1990.

Perthus, Max, Henk Sneevliet, revolutionair-socialist in Europa en Azië. Nijmegen 1976. Ploeger,

Derk en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld. Groningen 1979.

Ploeger-Eimers, Cathrien, Samen, door dik en dun, Mijn levensverhaal, opgetekend voor mijn kinderen en kleinkinderen. Z.p. z.j. (ongepubliceerde herinneringen).

Raket, Rood Rotterdam in deJaren ‘30. Rotterdam 1984.

Ramaer, Hans, ‘Herman Groenendaal moet vrij! In: De Gids, nr. 10,1970.

Ramaer, Hans, ed., De piramide der tirannie, Anarchisten in Nederland. Amsterdam 1977.

Ramaer, Hans, Anarchisme in Nederland, Continuïteit en verandering van een sociale beweging.

Rotterdam 1983 (ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Ramaer, Hans, ‘Het anarchisme van Piet Kooyman, van ‘Bezet de Bedrijven’ tot ‘Neem en Eet” In: De AS, nr. 189, winter 2014.

Redactiecollectief De Vrije, ed., Revolutie en Burgeroorlog Spanje na 19juli 1936. Amsterdam 1986.

Reve, G.J. van het, Mijn rode Jaren, Herinneringen van een ex-bolsjewiek. Utrecht 1967.

Rinsema, Thijs, Ihijs/Evert Rinsema, eigenzinnig en veelzijdig. Drachten 2011.

Rooy, P. de, Werklozenzorgen werkloosheidsbestrijding 1917-1940, Landelijk en Amsterdams beleid. Amsterdam 1979.

Rüter, A.J.C., De spoorwegstakingen van 1903, Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland.

Leiden 1935, herdruk Nijmegen 1978.

Rijnders, G., Geen vaderland!, Geen Grenzen!, rede uitgesproken door G. Rijnders op een vergadering gehouden door de Sociaal Anarchistische Actie in Nederland, te Amsterdam, dinsdag 25 augustus 1914. Amsterdam, 1914.

Schaaf, Ype, Laarzen op de Lange Pijp, Leeuwarden in de Tweede Wereldoorlog. Franeker 1994.

Scheffer, H.J., Het Volksdagblad, Arbeidersbeweging en dagbladpers. Den Haag 1981.

Scheffer, H.J., November 1918, Journaal van een revolutie die niet doorging. Utrecht 1984.

Schilp, Dirk, Dromen van de revolutie, Een verzwegen hoofdstuk uit de sociale beweging verteld aanj. Van Tijn. Amsterdam 1967.

Schöll, Guus van, Dienstweigering in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog. Zwolle 1981.

Schouten, Martin, Voor de oorlog Herinneringen aan de jaren 30,2 delen. Leiden 1982.

Schuur, J.R.G. e.a., Sociale Strijd in Appelscha, Lezingen gehouden op 8 november 1991 over anarchisme en socialisme rond 1890. Oosterwolde 1992.

Schuur, J.R.G., Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme. Oosterwolde 1996.

Sesselaar, Alike, Herinneringen. Z.p., z.j. (ongepubliceerde herinneringen).

Sleurink, Hans en Johan Frieswijk, De zaak Hogerhuis, eene gerechtelijke dwaling. Leeuwarden 1984. Socialistische Almanak 1898-1915. Jaarlijks terugkerende uitgave van de Vrije Socialistische Vereeniging Amsterdam. Amsterdam 1898-1915. Socialistische Almanak voor het jaar 1918.

Uitgave van de socialistische vereenigingen en anarchistische groepen in Nederland. Amsterdam 1918. Socialistische Almanak 1919. Uitgave der SAA, deSoc. Anarch. Groepen en Vereenigingen en de Land. Fed. van Rev. Soc. in Ned. Amsterdam 1918. Socialistische Almanak voor het Jaar 1920.

Uitgave van de SAA in Nederland. Amsterdam 1919. Socialistische Almanak 1922. Uitgave der L.F.S.A. in Nederland. Amsterdam 1921.

Souchy, Augustin, Anarcho-Syndikalisten über Bürgerkrieg und Revolution in Spanien. Ein Bericht. Darmstadt 1969.

Stolk, Cees, De hel van Jipsinghuizen, 1924-1939: werkverschaffing in Groningen. Scheemda 1988.

Stolk, Cees en [aap Kwak, Dorp toen & nu, deel 5. Scheemda/Winschoten 1989.

Stolk, Vincent, Tussen autonomie en humaniteit, De geschiedenis van levensbeschouwelijk humanisme in relatie tot opvoeding en onderwijs tussen 1850 en 1970. Utrecht/Breda 2015.

Storm, A., e.a., ed., Het VrijSocialistisch Program, in onderlinge bespreking aan de orde gesteld op de Bevrijding-Zomerschool 1935 van 3 tot 10 augustus te Loosdrecht, naar aanleiding van de referaten van:A. Storm: Sociale grondslagen: Jo de Haas; Psychologische grondslagen; Han Kuysten: De crisis van het kapitalisme en de crisis van het socialisme; Max van Praag: De zelforganisatie van de revolutie; Piet Dekker: Practische problemen (de boeren en de maatschappij). Amsterdam 1935.

Stutje, Jan Willem, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, een romantische revolutionair. Antwerpen 2012.

Tammlnga, R., Theorie en praktijk van het nemen. Farmsum z.j. (1916), herdruk Moerkapelle 1989.

Teije, Carel ten, De reactie van de Nederlandse anarchistische pers op de Spaanse burgeroorlog.

Z.p. 1980 (ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Teitler, G., ed., Tussen crisis en oorlog Maatschappij en krijgsmacht in deJaren ‘30. Dieren 1984.

Terpstra, Pieter, Opkomst en strijd van de Arbeidersbeweging in Friesland. Z.p. 1979.

Terugblik aangaande de toestanden voor de arbeiders in de cartonindustrie, Gewestelijke Federatie van Fabrieksarbeiders Groningen, aangesloten bij de Ned. Federatie van Fabrieksarbeiders. Z.p. 1922/23.

Tichelman, Fritjof, Henk Sneevliet 1883-1942. Amsterdam 1974.

Tien Jaren Arbeid van de Vereniging GGB. Amsterdam z.j. (1916).

Tillema-Heijnen, Lie, Moeders, uw kind is geen kanonnenvlees. Groningen 1934.

Tuin, Evert van der, Anarchisme en arbeidersbeweging in Nederland. Amsterdam 1980

(ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Tusveld, J., De macht van het geld. Groningen z.j.

Tuuk, Luit van der, De Friezen, De vroegste geschiedenis van het Nederlands kustgebied. Utrecht 2013.

Uit de klauwen der nazi’s ontsnapt, Authentiek relaas van een Duitschen vluchteling Uitgegeven in samenwerking door S.A.A. en Weekblad’ De Arbeider’. Amsterdam - Groningen 1934. Uittenhout, Ruud, Amsterdam in actie! Der Amsterdamse anarchisten Hijman Croiset, LI Samson en J.J.

Lodewijk geportretteerd. Amsterdam 1986 (ongepubliceerd manuscript).

Veenstra, T., De worstelende mens, zoekend naar het licht te midden van een schijnbaar ondoordringbare duisternis. Appelscha z.j.

Verbonden Schakels, verzamelde opstellen uit het maandblad der Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit, uitgegeven bij het dertig jaren bestaan van GGB in 1932. Utrecht 1932.

Visser, R., Moord in viervoud, een ware geschiedenis uit het jaar 1929 over Eije Wijkstra te Grootegast. Leeuwarden 1977.

Vlasma, Brant, Wat willen de anarchisten, De vrij-socialistische beweging in het Noorden, 1918-1930. Groningen 1986 (ongepubliceerde scriptie).

Vliegen, W.H., De dageraad der volksbevrijding: schetsen en tafereelen uit de socialistische beweging in Nederland. Amsterdam 1922.

Vliegen, W.H., ‘[in memoriam] J.H.A. Schaper! In: De Socialistische Gids, jaargang XIX no. 9.

september 1934.

Voerman, G. e.a. ed., Tussen Moskou en Finsterwolde. Over de geschiedenis van het communisme in OostGroningen. Scheemda 1993.

Vrankrijker, A.C.J. de, Onze anarchisten en utopisten rond 1900. Bussum 1972.

Vrije Gedachte, De, 125 jaar Vrijdenken. Rotterdam 1981.

Warncke, Carsten-Peter, De Stijl 1917-1931. Keulen 1990.

Wedman, Homme, ‘Een rood gewest: over de groei van de arbeidersbeweging in Groningen! In:

Rondom de Reductie, Vierhonderd jaar provincie Groningen 1594-1994, P.Th.F. Boekholt e.a., ed..

Assen 1994.

Weijdeveld, Ruud, ed., Rode hulp, De opvang van Duitse vluchtelingen in Groningerland 1933-1940. Groningen 1986.

Wekker, J.M., ‘Akrates-Drion! In: Mededelingenblad, mei 1967.

Welcker, J.M., J.C.H.Ph. Methöfer 1863-1933. In: Mededelingenblad, mei 1973.

Welcker, I.M., Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914.

Amsterdam 1978.

Wexler, Alice, Emma Goldman in Exile, From the Russian Revolution to the Spanish Civil War.

Boston 1989.

Wijk, Kees van, Internationale revue HO. Utrecht 1980.

Winters, Willem, Klaine Germ, landarbeider, winkelier, busondernemer. Leeuwarden 1991.

Zandstra, Evert, Vrijheid, Het leven van F. Domela Nieuwenhuis. Amsterdam 1968.

V DIGITALE BRONNEN

Dienstweigeraars:

www.humanitarisme.nl

Genealogische gegevens zijn veelal verkregen via:

www.alledrenten.nl.www.allefriezen.nlen www.alleeroningers.nl

Huygens ING:

Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940: http://resources.huygens.knaw.nl/

Rapportencentraleinlichtingendienst

Internationaal instituut voor Sociale Geschiedenis:

Biografisch Woordenboek van de Arbeidersbeweging en het Socialisme:

http://s0cialhist0rv.0rg//bwsa/

Koninklijke Bibliotheek:

In Delpher bevinden zich gedigitaliseerde teksten uit Nederlandse kranten en tijdschriften. De meeste vermelde dagbladen en periodieken zijn hier ingezien.

Kranten:

http://www.deloher.nl/nl/kranten

Tijdschriften:

httn://www.deloher.nl/nl/tiidschriften

Fransen, A.E., Mitsgaders hare volheid, De hervormde predikanten van Hogeland en Oldambt over het socialisme. Groningen 2018 (ongepubliceerde scriptie). Zie:

httns://www.eroningerarchieven.nl/imaees/scriptiepriis/D GG-2018-scriptie4.pdf Frieswijk, Johan, De Vrouwenstaking van 1890 in Appelscha, zie:

httns://www.vakbondshistorie.nl/dossiers/de-vrouwenstaking-van-1890-in-appelscha/

Knottnerus, Otto S., Boeren en landarbeiders in het Oldambt: De landarbeidersstaking van 1929 en haar voorgeschiedenis, zie:

https://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html

DISCLAIMER

De uitgever heeft geprobeerd de rechthebbenden te achterhalen. Mocht u menen rechten te kunnen doen gelden op één of meerdere foto’s, neem dan contact op met de uitgever.

Over de auteur

Arend Hazekamp, geboren in 1963 op het Groningse Hogeland in Winsum, studeerde politicologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar hij ook zijn lerarenopleiding maatschappijleer voltooide. Hij werkt sindsdien in het onderwijs waar hij het lesgeven in zijn vakgebied combineerde met diverse managementfuncties. Vanaf 2013 is hij werkzaam voor de Hanzehogeschool in Groningen als opleidingsmanager.

Dit boek werd grotendeels voltooid in de zomer van 2020 op de agriturismo IL Palazzo La Spiga van Fabrizio en Emmanuela Picchioni nabij het dorp Levana in het Italiaanse Toscana.

[1] Zie voor Domela Nieuwenhuis: F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist en ander werk van F. Domela Nieuwenhuis (Bussum 1982); Albert de jong, Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1981); J. Frieswijk,).). Kalma en Y. Kuiper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de apostel van de Friese arbeiders (Drachten/Leeuwarden 1988); | an Meyers, Domela, een hemel op aarde (Amsterdam 1993); Jan Willem Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, een romantische revolutionair (Antwerpen 2012).

[2] Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist: gedenkschriften (Amsterdam 1910), 25.

[4] De eerste afdeling van deSDB in het Noorden was die in Lemmer met zeven leden, waarna die van Sneek en Gorredijk (zeventien leden) volgden. In Groningen werden in 1885 afdelingen opgericht.de eerste in de stad en de tweede in de havenstad Delfzijl.

[6] P. van Horssen, D. Rietveld, ‘De Sociaal Democratische Bond’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1975, nr. 1, 5-71 en 1977, nr. 7, 3-54.

[11] Yme Kuiper, ‘Gij moet uw eigen verlosser zijn!’ Aantekeningen bij een rede van Ferdinand Domela Nieuwenhuis’, in: J. Frieswijk, J.J. Kalma en Y. Kuiper (red.), Ferdinand Domela Nieuwenhuis, De apostel van de Friese arbeiders (Drachten/Leeuwarden 1988), 153; Johan Frieswijk, ‘De Vrouwenstaking van 1890 in Appelscha’, zie: https://www.vakbondshistorie.nl/dossiers/de-vrouwenstaking-van-1890-in-appelscha/ (Geraadpleegd 28 juni 2020).

[12] Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland, 149, 153; J.R.G. Schuur, ‘Enige hoofdlijnen uit de oudste geschiedenis van het socialisme in Appelscha’, in: Sociale Strijd in Appelscha, Lezingen gehouden op 8 november 1991 over anarchisme en socialisme rond 1890 (Oosterwolde 1992), 24; Geert Bruintjes, Socialisme in Groningen 1881-1894, 83-91; De Arbeider, 12-2-1916.

[13] Otto S. Knottnerus, ‘Boeren en landarbeiders in het Oldambt: De landarbeidersstaking van 1929 en haar voorgeschiedenis’ (zie: https://ottoknot.home.xs4all.nl/werk/1929.html, geraadpleegd 29 juni 2020); Recht voor Allen, 21-12-1892, 23-12-1892, 25-12-1892, 31-12-1892, 25-1-1893, 27-8-1893; Nieuwsblad van het Noorden, 21-12-1892; Jannes Houkes, Travailleur, 32-34.

[14] Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland, 151-153; Schuur, ‘Enige hoofdlijnen uit de oudste geschiedenis van het socialisme in Appelscha’, 24; Tineke Steenmeijer-Wielenga, ‘Door den nood van den tijd gedreven, Het Hongerproces van Appelscha in 1893’, in: Sociale Strijd in Appelscha, 47-48-15 Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland, 151-153; Tineke Steenmeijer-Wielenga, ‘Door den nood van den tijd gedreven, Het Hongerproces van Appelscha in 1893’, 48.

[17] Tjerk Luitjes, Van jong verleden - en toch voorbij. Herinneringen aan de begintijd’, in: De Arbeider, 18 Recht voor Allen, 7-9-1894 (Joure), 29-9-1894 (Appelscha), 5-10-1894 (Noorden Zuidwolde), 29-9- 1894, 5-10-1894 (Stadskanaal), 2-11-1894 (Finsterwolde).

[19] Aldus Hendrik Kaspers in De Arbeider, 31-12-1904; Recht voor Allen, 11-12-1898.

[20] Recht voor Allen, 24-8-1899.

[21] Zie voor Multatuli: Johanna M. Welcker, ‘Eduard Douwes Dekker (1820-1887)’, BWSA, deel 5 (1992). 45-58.

[22] Het blad had een oplage van zo’n drieduizend stuks. In Recht voor Allen, 13-11-1892, worden J. Zondervan (Leeuwarden) en J.W. de Boer (Sint Annaparochie) als agenten van De Anarchist genoemd. In januari 1893 werd J. Van Gelder (Sint Jacobiparochie) agent, terwijl in januari 1894 ook in Winschoten, ’t Meer (bij Heerenveen), Wolvega, Pingjum (Bouke Rypma), Franeker, Groningen, Stiens, Sappemeer (Hendrik Kaspers), Sneek en Gorredijk agenten voor het blad actief waren. In mei 1894 kwamen hier Munnekeburen, Mildam en Nieuwe Pekela bij, en in september 1894 Roordahuizum (Geertje Kleefstra), zie: J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914 (Amsterdam 1978), 402-403; De Arbeider, 4-3-1939; Socialisme van Onderop!, 12-4-1952; Nieuwsblad van het Noorden, 4-5-1892; Recht voor Allen, 8-5-1892; Zie voor Bernard Reyndorp: Jannes Houkes, Ger Harmsen, ‘Bernard Daniël Guillaume Charles Reyndorp (1870-1950)’, in: BWSA, deel 8 (2001), 220-224.

[25] Methöfer sprak in Sint Jacobiparochie, Wolvega en OostGroningen. Recht voor Allen, 18-1-1893 en 27-1-1893; Nieuwsblad van het Noorden, 18-1-1892; Het oordeel over Reyndorp was afkomstig uit Sneek, zie: Recht voor Allen, 12-4-1893.

[26] Zie voor Jan Stap: J.J. Kalma, ‘Jan Abrahams Stap (1859-1908)’, in: BWSA, deel 2 (1987), 153-155.

[27] Recht voor Allen, 27-1-1893.

[28] Recht voor Allen, 21-6-1893, 23-6-1893; W.H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding, 346; J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914, 411, 414.

[29] Recht voor Allen, 17-3-1893, 28-6-1893, 12-7-1893 en 11-3-1896 (J. Methöfer, ‘Brieven zonder oorspronkelijkheid IV’); Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland, 194; Polak sprak over ‘de kokende zee van het anarchisme dier dagen’, zie: Het Volk, 29-3-1930.

[30] J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914, 412; Geert Bruintjes, Socialisme in Groningen, 97; Recht voor Allen, 4-11-1894, 7-11-1894.

[33] Recht voor Allen, 25-4-1894, 23-5-1894 en 1-6-1893; Algemeen Handelsblad, 31-5-1894.

[34] Er waren achthonderd deelnemers aan het congres, zie: De Arbeider, 25-1-1924; Recht voor Allen, 15. 6-1894; Op de Amsterdamse meeting spraken J. Methöfer, B. Reyndorp, T. Luitjes, Greetje Kleefstra, A.M. Reens en J.P.A. ten Boekhorst, zie: Recht voor Allen, 8-6-1894; J.M. Welcker, ‘Akrates-Drion’, in: Mededelingenblad, mei 1967, 5; Frieswijk, Socialisme in Friesland, 194 en 199; J.M. Welcker, ‘J.C.H.Ph. Methöfer 1863-1933’, in: Mededelingenblad, mei 1973, 10 en 14; In Recht voor Allen, 9-9-1896, ging Methöfer in op de redenen waarom het niet lukte Dijkstra aan een baan te helpen; Recht voor Allen, 20-2-1895, vermeldt dat De Arbeider aangaf dat Dijkstra een nieuwe baan als onderwijzer had gevonden; Overlijdensregister 1895, archiefnummer 30-28, Burgerlijke Stand Opsterland -Tresoar, inventarisnummer 3035, aktenum-mer 262 m.b.v. www.allefriezen.nl.

[35] Recht voor Allen, 8-12-1893.

[37] W.H. Vliegen, ‘[in memoriam] J.H.A. Schaper’, De Socialistische Gids, jrg. XIX no. 9 september 1934.

[38] De Arbeider, 14-2-1894.

[39] De Arbeider, 14-2-1894; Het dynamietrecept werd gepubliceerd in De Arbeider, 3-12-1892. Vanaf 16. 7-1893 verscheen De Arbeider tweemaal per week, zie: Jannes Houkes, Travailleur, 32, 42; De Arbeider, 14-4-1894, 28-4-1894; Socialisme van Onderop, 5-2-1949; J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914, 421.

[40] Vanaf het nummer van 27-6-1894 werd deze ondertitel gevoerd, zie: Jannes Houkes, Travailleur, 55.

[41] Tijdens het congres van de Socialistenbond in 1898 bleek dat vele afdelingen de Bond hadden verlaten, waaronder de volgende in het Noorden: Appelscha, Bolsward, Beets, Heerenveen, Kimswerd, Finsterwolde, Franeker, Knijpe, Leeuwarden, Lippenhuizen, Noordwolde, Noordbroek, Pingjum, Sint Jacobiparochie, Sneeken Usquert, zie: Recht voor Allen, 29-12-1898. Ook bleek dat een aantal afdelingen niets van zich had laten horen (uit het Noorden: Akkrum, Appingedam, Bakkeveen, Irnsum, Woldendorp en Zuidbroek) of waren opgeheven (in het Noorden: Beerta, Bellingwolde, Delfzijl, Harlingen, Midwolde, Stadskanaal, Stiens, Winschoten, Witmarsum, Westerbroek-Foxhol en Wijnjeterp).

[43] A.F. Meilink, ‘Domela Nieuwenhuis en de voormannen van de Friese Volkspartij’, in : J. Frieswijk, J.j. KalmaenY. Kuiper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de apostel van de Friese arbeiders, 117-130; Men wilde ook Domela Nieuwenhuis niet afvallen, zie: johan Frieswijk, ‘Biografische aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Friesland’, in: It Beaken nr. 3/4, (2008), 26.

[46] Johan Frieswijk, ‘Willem Vrijburg (1850-1925)’, in: BV/SA, deel 6 (1995), 234-236; Van der Zwaag deed in 1893 zijn intrede in de gemeenteraad van Weststellingwerf. In 1897 werd hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer, wat hij tot 1909 bleef. Na te zijn teruggekeerd naar Corredijk kwam hij in 1899 in de gemeenteraad van Opsterland. In 1905 deed hij zijn intrede in de Provinciale Staten van Friesland en in 1907 was hij de eerste socialistische gedeputeerde van Nederland. Met behulp van lokale volkskiesver-enigingen (en soms van de SDAP) lukte het hem telkens weer herkozen te worden.

[47] J M. Welcker, Heren en Arbeiders, 428.

[48] De Vrije Groepen in Groningen en Sappemeer gebruikten vaak de aanduiding VSV. Recht voor Allen, 20-3-1898; de AS, nr. 87, juli-september 1986, 40.

[49] De Arbeider, 31 -12-1904.

[50] Piet Hoekman en jannes Houkes, Het Nationaal Arbeidssecretariaat 1893-1940, De geschiedenis van de eerste vakcentrale in Nederland, (Amsterdam 2016), 160, 215.

[51] Een overzicht van al deze groepen is te vinden in de jaarlijks uitgegeven Socialistische Almanak, Vrije Socialistische Vereeniging Amsterdam (Amsterdam 1898-1915); Greet Heijmans en Annelies Koster, 1984) De IAMV van 1904 tot 1921, Geschiedenis van de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging (Zwolle 1984), 176

[52] Wiebren 91863-1984), Marten (1869-1936) en Keimpe (1859-1919) Hogerhuis. Zie voor deze zaak: Hans Sleurink en Johan Frieswijk, De zaak Hogerhuis, eene gerechtelijke dwaling, (Leeuwarden 1984); Johan Fneswijk, Socialisme in Friesland, 200-201.

[53] Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland, 204-209.

[54] De Arbeider, 30-09-1905; Nieuwsblad van Friesland 3 0-9-1905 Zie voor Harm Kolthek: Frans Becker, Harm Kolthek jr. (1872-1946)’, in: BWSA. Deel 1 (,986), 60-61.

[55] Piet Hoekman en Jannes Houkes. Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (1893-1940), 214

[57] Zo maakten in 1909 de vrije socialisten Johan Meisner, de schilder Chris Eimers (1880-1940) en de metselaar en latere bloemist/hovenier Lubbe Wassing (1854-1937) deel uit van het bestuur.

[58] Marten Buschman, Tussen revolutie en modernisme, Geschiedenis van het Nationaal ArbeidsSecretari-aat in Nederland 1893-1907 (Den Haag 1993), 45-58.

[59] Nieuwsblad van het Noorden, 25-1-1900; De Arbeider, 3-3-1900. Half mei was er bijna 39.000 gulden ingezameld, zie: De Arbeider, 19-5-1900.

[60] Nieuwsblad van het Noorden, 17-6-1900, 20-6-1900.

[61] Marten Buschman, Tussen revolutie en modernisme, 45-58; De Arbeider, 23-6-1900.

[62] Nieuwsblad van het Noorden, 22-6-1900, 24-6-1900; Het Volk, 21-6-1900; De Arbeider, 24-3-1900, 23-6-1900; M. Buschman, Tussen revolutie en modernisme, 45-58.

[63] Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 160,168-176, 214

[65] Zie voor de Landarbeidersbond: Johan Frieswijk, Om een beter leven; Johan Frieswijk, ‘Het politiek en sociaal milieu in zuidoost Friesland’, in: Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider (Nijmegen 1974), 240.

[66] De cijfers zijn afkomstig uit het rapport van een Landbouw-enquête, zie: Leeuwarder Courant, 2-12- 1897.

[67] Recht voor Allen, 2-6-1898; De Arbeider, 18-2-1905.

[68] Johan Frieswijk, ‘Het politiek en sociaal milieu in zuidoost Friesland’, 220-221, 227. Lokale vrij-socialistische voormannen in Friesland die betrokken waren bij de Landarbeidersbond waren onder meer: Jan Sinnema (Engelum, Beetgum), Hendrik Kramer (Beetgum), Jan Hoen (Beets), Wolter Postma (Jubbega), Imke Klaver (Nieuwehorne), Jan Witvoet (Appelscha), Koop Hielkema (Oudehorne) en Klaas Looper (Nieuwehorne).

[69] Johan Frieswijk, Om een beter leven, 165, 170; Nieuwsblad van het Noorden, 15-1-1901.

[71] Jan Hielkema (1871-1923), een land-, en veenarbeider, was op jonge leeftijd voorzitter van de socialistische jongerengroep De Roode Wacht in De Knijpe. Hij speelde een vooraanstaande rol in de Landarbeidersbond als lid van het hoofdbestuur, medewerker van De Landman en stakingsleider, alsmede in de Vrije Socialistengroep van De Knijpe. Hij trad ook op als dirigent van het Geheelonthouderskoor in dit dorp en was betrokken bij de koloniebeweging van de GCB, waar hij kritisch tegenover stond. In 1908 startte hij in De Hoeve onder Vinkega een veehoudersbedrijf en richtte daar een afdeling van de Landarbeidersbond op. Nadien bezat hij een boerenbedrijf in Grootegast. Zie: Recht voor Allen, 15-8-1891; Johan Frieswijk, Om een beter leven, 303; Nieuwsblad van Friesland, 10-6-1906.

[72] Het Volk, 11-2-1902; Johan Frieswijk, Om een beter leven, 169.

[74] Nieuwsblad van het Noorden, 29-4-1901,13-3-1902, 8-6-1902.

[75] Nieuwe Veendammer Courant, 10-9-1901; Johan Frieswijk, Om een beter leven, 173, 299; Piet Hoekman e.a., (red.), Een eeuw Socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 58; Het Volk, 24-7-1901, 25-7-1901; De Arbeider, 27-1-1900, 24-2-1900, 3-3-1900, 21-4-1900, 7-3-1908, 24-8-1907. Willem Luttje (1864-1939) was aanvankelijk turfschipper in Stadskanaal. Hij kwam door zijn huwelijk in Meeden te wonen waar hij werkzaam was als landarbeider, veenarbeider en korte tijd als schaapsherder. In latere jaren werd hij een kleine boer. Binnen de Landarbeidersbond was hij in de periode 1905-1910 lid van het Hoofdbestuur. Hij was medewerker van De Arbeider en trad na 1909 op voor het vrijsocialistisch Oost-Groningsch Propaganda Comité. Hij was lid van de afdeling Veendam van de geheelonthoudersvereniging ANGOB. Na 1910 was hij niet meer actief in de landarbeidersbeweging, maar Luttje bleef zich inzetten voor de coöperatie in Meeden, eerst op het gebied van de inkoop van brood en in de jaren van de Eerste Wereldoorlog op dat van de gezamenlijke aanschaf van brandstof. Maatschappelijk actief was hij als bestuurslid van het Groene Kruis en tot zijn dood als voorzitter van de lokale Begrafenisvereni-g’ng-76 Zie: Cornelis Kitsz, Gedenkboek Nationaal Arbeids-Secretariaat ter gelegenheid van zijn 25 jarig bestaan (Amsterdam 1918), 120.

[77] Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘Het is een lust om te leven’, zie: De Vrije Socialist, 4-2-1903.

[78] Titel van een spotprent van Albert Hahn in februari 1903 in Het Volk; Bert Altena, ‘Domela Nieuwenhuis en de algemene werkstaking’, in: De AS, nr. 141, zomer 2003, p. l-io.

[79] Plaatselijke Comités van Verweer waren er in Franeker, Groningen, Leeuwarden, Sappemeer, Sneek en Winschoten. Bijeenkomsten vonden plaats in Assen, Delfzijl (zaal was ‘goed gevuld’), Finsterwolde, Groningen (dertien-tot veertienhonderd bezoekers in zaal Krasnapolsky en de zaal van De Toekomst was ‘drukbezet’), Harlingen, Heerenveen (met Domela Nieuwenhuis was de zaal ‘eivol’ en een week later duizend bezoekers tijdens een tweede protestbijeenkomst), Leeuwarden, Nieuweschans, Sappemeer, Sneek (zaal ‘propvol’), Winschoten (beide zalen ‘stampvol’), zie: De Arbeider, 7-3-1903, 14-3-1903, 21-3-1903; Albert de Jong, De stakingen van 1903 (Den Haag 1953), 22.

[80] Bert Altena, ‘Domela Nieuwenhuis en de algemene werkstaking’, 8; De Arbeider, 14-3-1903, 21-3-81).). van Dogen, Rapport van de commissie van onderzoek betreffende het verweer tegen de stakings we tontwerpen in Maart-April 1903, (Amsterdam z.j. (1903)), 218-231; De Arbeider, n-4-1903, 1 4 tW-82 Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist, 123; A.J.C. Rüter, De spoorwegs van 1903, Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland, (Leiden 1935, herdruk Nijmegen 197 ), 53 Altena,‘Domela Nieuwenhuis en de algemene werkstaking’, 8-9.

[83] Jan Willen Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, 302-304; Piet Hoekman en Jannes ou es, Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 232-233.

[84] Albert de Jong, De stakingen van 1903, 35.

[85] De Arbeider, 16-2-1907.

[86] Nieuwsblad van het Noorden, 27-9-1899.

[88] Piet Hoekman e.a. (red.), Een eeuw Socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 58, )o an nes wijk, Om een beter leven, 181; De Arbeider, 19-11-1904,10-12-1904, 24-12-1904.

[89] De Arbeider, 28-7-1906, 4-8-1906; Nieuwsblad van het Noorden, 24-7-1906, 25-7-1907; Het Vo , 25 7 1906,26-7-1906; De Arbeid, 8-11-1908.

[90] De Arbeider, 4-8-1906,1-1-1907; Nieuwsblad van het Noorden, 2-8-1906, 3-8-1906; Algemeen Han blad, 3-8-1906.

[91] De Arbeider, 4-81906,1-9-1906,22-12-1906, 29-12-1906, 23-2-1907; Provinciale Drentsche en ^sse^ Courant, 2-8-1906; Het Volk, 4-8-1906; Nieuwsblad van Friesland, 5-1-1907; Het Volk, 7-1-1907; De Ar ei , 29-12-1906; In Beerta ontstond op 18 februari 1907 een vereniging met aanvankelijk honderd Ie en, zie. Nieuwsblad van het Noorden, 19-2-1907; In Finsterwolde werd een vereniging opricht met aanvankeli) vijftig leden, zie; Nieuws van den Dag, 21-2-1907; Nieuwsblad van het Noorden, 4-8-1908.

[92] De Arbeider, 16-2-1907,11-5-1907,25-5-1907; Bijeen waren tweehonderd arbeiders uit Oostwold, Finsterwolde, Midwolda, Ekamp, Beerta, Meeden en Blijham, zie Nieuwsblad van het Noorden, 3-4-1907. Leeuwarder Courant, 1-5-1907; Piet Hoekman e.a. (red.), Een eeuw Socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 165-166; Nieuwsblad van het Noorden, 3-5-1907. De Federatie bestond uit de volgende afdelingen. Annerveen, Annerveenschekanaal, Beerta, Blijham, Emmer-Compascuum, Finsterwolde, Heveskes, Meeden, Nieuw-Buinen, Scheemda, Stadskanaal (twee stuks), Ter Apelkanaal en Valthermond, zie: De Arbeider, 25-5-1907, 27-7-1907.

[93] Dit betrof de boeren Barlagen, Evers, Kremer en Roelofsen, zie: De Arbeider, 6-7-1907.

[94] De Arbeider, 9-11-1907, 30-11-1907, 25-4-1908; Nieuwsblad van het Noorden, 25-7-1908.

[95] Johan Frieswijk, Om een beter leven, 295.

[96] De Arbeider, 20-6-1908.

[97] De Arbeider, 8-12-1894, 29-12-1894, 5-2-1916, 17-1-1931; Recht voor Allen, 9-1-1895, 6-9-1895.

[98] Remko Tamminga was een centrale figuur in deze groep, die verder bestond uit Geert Jager en RoelfTinge (Farmsum), Klaas Haverland en Hendrik Doesburg (Heveskes), Antonie en Epko Bolken (Weiwerd) en Andries Bos (Oterdum), zie Henk de Groot, ‘Arbeider’ anarchisme, 5, 13-14; In 1897 werd er voor 300 gulden gesteund, aldus Recht voor Allen, 19-9-1897; De Arbeider, 1-1-1898, 12-5-1898, 21-5-1898, 19-11-1898, 26-11-1898; De Vrije Socialist, 29-10-1898. Men hield het blad op de been met verlotingen, uitgifte van aandelen, maar vooral door colportage. In Amsterdam werden zelfs benefietavonden georganiseerd, zie: De Vrije Socialist, 18-2-1899, 13-1-1900. In mei 1898 had het blad de volgende agenten: B. Anning (Leeuwarden), E. Bouma (Franeker), R. Bijlstra (Sappemeer), H. Kaspers (Groningen), R. Tamminga (Farmsum), G.P. Vonk (Bolsward), L. ter Wolde (Appingedam), B. Zuurman (Martens-hoek).

[99] Het waren de groepen uit Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Nieuwe Pekela en Sneek die de uitdaging het blad vooruit te helpen, oppakten, zie: De Arbeider, 19-11-1898. Een creatieve wijze om geld in het laatje te brengen was om nieuwjaarsgroeten niet met een kaartje via de post te versturen (een nieuwe gewoonte), maar over te brengen door een kleine advertentie in het blad te zetten (De Arbeider, 17-12-1898); De Arbeider, 1-1-1900, 3-3-1900, 24-3-1900, 31-3-1900, 2-6-1900, 21-12-1901. In 1903 werd de conferentie rond het blad bezocht door afgevaardigden uit Assen, Delfzijl, Franeker, Groningen, Harlingen, Hoogezand-Sappemeer, Leeuwarden, Nieuwe-Pekela, Sneek, Winschoten, zie: De Arbeider, 11-4-1903. De Arbeider, 10-10-1903.

[100] Rudolf de Jong, ‘Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Een schets van zijn leven’, in: J. Frieswijk, J.J. Kalma en Y. Kuiper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, De apostel van de Friese Arbeiders, 21.

[102] Stirner (1806-1856) stelde in 1844 in zijn filosofische verhandeling Der Einzige und sein Eigentum dat de arbeiders meer hadden aan een handvol macht dan aan een zak vol recht. John Henry Mackay (1864-1933) was een Schot die in Duitsland woonde. Hij schreef diverse romans waarin de stromingen binnen het anarchisme worden geduid en waarvan De Anarchisten en De Vrijheidszoekers de bekendste zijn.

[103] Zie voor Jan Poppes Hommes: Piet Hoekman, ‘Jan Poppes Hommes (1843-1916)’, in: BWSA, deel 2 O987), 64-66; Remko Tamminga (1870-1956) was teller in de haven en controleerde de scheepsladingen. Zijn kennis van de Engelse taal hielp hem daarbij. Hij rookte niet, had een kritische geest en vond zichzelf geen spreker. Geloofde niet in geweld omdat dit heerschappij in stand hield. Hield van Nietzsche, Stirner en de Oost-Fries Frits Reuter. Vond dat Domela Nieuwenhuis een dominee was gebleven. Omzeilde een colportageverbod in Appingedam door socialistische pepermunt te verkopen waar je De Arbeider gratis bij kreeg. Om de werking van gezag aan te tonen, deed hij ten overstaan van kameraden eens een ‘kapiteinspet’ op en beval een Duitse kapitein zijn schip anders aan te meren in de haven van Delfzijl. De kapitein gehoorzaamde hem meteen, terwijl de arbeiders die deze kapitein eerder vriendelijk hetzelfde hadden gevraagd door hem waren afgeblaft. Mondelinge mededeling Henk de Groot.

[107] R. Tamminga, Theorie en praktijk van het nemen (Farmsum z.j. (1916), herdruk Moerkapelle 1989), 11.

[109] R. Tamminga, Theorie en praktijk van het nemen, 14-15.

[110] Tamminga maakte dit onderscheid in De Arbeider, 15-1-1916; Socialistische Almanakken 1898-1915.

[111] Michael Bakoenin (1814-1876) en Peter Kropotkin (1842-1921). Kropotkin schreef dit in zijn hoofdwerk Mutual Aid (Wederzijdse Hulp) uit 1903.

[115] Een twintigtal groepen sloot zich aan bij dit initiatief (met zo’n 150 leden), zie: Jannes Houkes, Travailleur, 118; Wolter Wolters droeg namens de VSV Groningen bij aan de totstandkoming van de organisatie door voorstellen te doen omtrent lidmaatschap, doel en middelen. Een beginselverklaring was niet aan de orde, want, zo stelde Wolters: ‘Wij hebben ze niet nodig, want we weten heel goed wat we als anarchisten willen (…),’ aldus Het Nieuws van den Dag, 27-12-1909 en Het Volk, 28-12-1909; Algemeen Handelsblad, 27-12-1909; Piet Hoekman, e.a., (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985, 59-61.

[117] Formeel maakten slechts de groepen uit Hoogezand-Sappemeer en Winschoten deel uit van het Comité, maar ook uit andere plaatsen was er steun voor de activiteiten, getuige hun aanwezigheid op de algemene vergaderingen van het Comité (Beerta, Groningen, Meeden, Oude Pekela). G.H. Hummel uit Oude Pekela was secretaris van het Comité, zie: De Arbeider, 5-3-1910.

[118] Bij de oprichting in Leeuwarden waren groepen vertegenwoordigd uit Akkrum, Augustinusga, Beetgum, Bolsward, Drachten, Franeker, Heerenveen, Jubbega, Langezwaag, Lichtaard, Leeuwarden, Noordwolde, Sint Jacobiparochie en Sneek (Zie: De Arbeider, 29-1-1916). In De Arbeider werd de oprichting betreurd, liever had men gezien dat er steviger met De Arbeider zou worden gewerkt, zie: De Arbeider, 4-11-1911; De Vrije Socialist, 16-4-1913,19-4-1913. Cees (Cornelis) Bonnet (1875-1952) raakte op jonge leeftijd als sigarenmaker in conflict met zijn baas in zijn geboorteplaats Bolsward vanwege zijn socialistische overtuiging. Als propagandist werd hij door justitie vervolgd in zijn volgende woonplaatsen Tiel en Dordrecht. Na enkele jaren verblijf in Rotterdam en Amsterdam keerde hij met zijn gezin na de eeuwwisseling terug naar Sneek. Vervolgens was hij vanaf 1913 woonachtig in Leeuwarden. Inmiddels was hij actief in het NAS als propagandist en spreker. In 1921 vertrok hij naar Groningen, waar hij gesalarieerd bestuurder werd van het PAS. Recht voor Allen, 27-11-1895,10-7-1896; Bevolkingsregister Leeuwarden 1904-1922, archiefnummer 10, inventarisnummer 4841, blad 1235 (via allefriezen.nl). Piet(er) van der Ploeg (1871-1948) was kruidenier en tot 1920 jarenlang secretaris van de VSV Franeker, alsmede voorzitter van de lAMV-Franeker. Chris Meyer (1885-?) was een aantal jaren secretaris van dit Fries Comité, dat eind juni 1909 werd opgericht in Leeuwarden. In Sneek was hij een van de gezichtsbepalende personen uit de Vrije Groep. De Arbeider, 29-5-1909, 3-7-1909; Blikslager jan Hoeber (1874-1953) was in de periode 1903-1922 verschillende jaren secretaris van de Vrije Groep/Vrije Socialistische Groep Leeuwarden, zie de Socialistische Almanakken 1902-1920.

[119] Harm Bos (1877-1959) was een (land-en veemarbeider uit Stadskanaal, die in de periode 1905-1915 (onderbroken door enkele jaren lidmaatschap van de SDAP) een van de belangrijkste propagandisten van het vrije socialisme in Groningen en Drenthe was. Trad op als spreker en schuwde het debat met politieke tegenstanders niet. De Arbeider, 10-9-1910.

[120] De Arbeider, 15-3-1913, 25-7-1908.

[121] Ailke (‘Kogie’) Sesselaar (1892-1990) was in 1916 een van de eerste noordelijke dienstweigeraars. Na zijn gevangenschap dreef hij een brochurehandel en colporteerde hij met De Arbeider. Nadien werd hij een bekende lokale persoonlijkheid dankzij zijn viskraam. Ailke Sesselaar, Herinneringen, (z.p. 1960-1963); De Arbeider, 12-3-1913,10-5-1913.

[122] De Arbeider, 15-3-1913,13-8-1913.

[123] De Arbeider, 29-3-1913; De Vrije Socialist, 23-1-1915.

[124] De Vrije Socialist, 25-9-1912. Het ‘ongeacht’-standpunt werd door Rijnders bekritiseerd omdat het NAS steunde op vrije socialisten, zie de brochure: De Beginselverklaring van het NAS aangevallen en verdedigd doorC. Rijnders en H. Kolthek (Amsterdam 1912).

[125] Deze staking stond onder sterke invloed van vrije socialisten. Ook liet zich hier de invloed van RemkoTamminga gelden; nergens in Groningen werd De Arbeider zo massaal gelezen als in deze dorpen, waar juist zijn werkterrein als colporteur lag. Tamminga deed gedurende de stakingsperiode (maart-juni) in het blad wekelijks verslag van het verloop. De stakers werden met name vanuit de directe omgeving massaal gesteund met ruim 1800 gulden. De Arbeider, 8-3-1913, 21-6-1913, 30-5-1914, 27-2-1915.

[128] De Vrije Socialist, 2-10-1912.

[129] De Arbeider, 5-7-1913,1-1-1914.

[130] De Vrije Gedachte, 125 jaar Vrijdenken, (Rotterdam 1981), 67.De Vrije Gedachte, 125 jaar Vrijdenken, 71.3.

[131] 3 De Arbeider, 16-8-1913; Nieuwsblad van het Noorden, 25-8-1913.

[132] ?

[133] In 1904 was het aantal leden tot vijfhonderd gedaald, zie: De Vrije Gedachte, 125 jaar Vrijdenken, 119-5 Rond 1910 bedroeg het ledental meer dan duizend. Daarna was de groei eruit en bleef het ledental stabiel. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog telde De Dageraad 1241 leden en zestien afdelingen, zie: De Vrije Gedachte, 125 jaar Vrijdenken, 121.

[135] Jannes Houkes, en Piet Hoekman, Multatuii en Groningen, 59.

[136] Wolter Wolters (1865-1959) was werktuigkundige en werkte als amanuensis op op de gemeentelijke Handelsschool in Groningen. Op jonge leeftijd maakte hij deel uit van ‘Ontwikkeling’, de jongerengroep van de SDB in Groningen. Hij speelde een voorname rol in de VSV Groningen en was langdurig lid van de exploitatiecommissie van De Arbeider. Hij schreef en regisseerde toneelstukken In Groningen werd Wolter Wolters voorzitter van ‘De Dageraad’, P. Bansema tweede voorzitter en De Wins secretaris van de nieuwe vereniging ‘De Dageraad’. Afdelingen bestonden er voorts in Sappemeer (vanaf 1898), Zuidbroek en een aantal in Friesland, zoals in Gorredijk. De afdeling Heerenveen was zeer actief. De afdeling in Sappemeer werd m.b.v. Groningen opnieuw opgericht in 1914 door toedoen van vrije socialisten, zie: De Arbeider, 17-9-1910, 8-10-1910, 20-12-1913, 4-4-1914,11-4-1914, 28-11-1914.

[138] De oprichting was in 1887, zie: Berend Bymholt, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 1976), 471; Een kwarteeuw idealisme, Gedenkboek ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig bestaan van den Algemeenen Nederlandschen GeheelOnthouders Bond (Apeldoorn 1922), 60.

[139] Een kwarteeuw idealisme, 9; Recht voor Allen, 1-4-1898.

[140] Leo Tolstoj (1828-1910). Lodewijk van Mierop (1876-1930) was in de Haagse NV bestuurslid, prof. Jacob van Rees (1854-1928) was een bekend propagandist van de NV. Van Rees werd voorzitter en de derde oprichter, Menno Valk, trad op als secretaris van het hoofdbestuur.

[142] Een kwarteeuw idealisme, 23; In juni 1898, tijdens de eerste algemene vergadering, was het ledental reeds gegroeid naar twaalf afdelingen met in totaal 590 leden. De anarchistische onderwijzer Pieter Marinus Wink (1874-1924) werd penningmeester in het hoofdbestuur. Zie over Pieter Wink: Bert Altena, ‘Pieter Marinus Wink (1874-1924)’, in: BWSA i (1986), 153-155.

[143] Het blad kostte 1 cent. Redacteur en administrateur van het blad werd Pieter Wink, de oplage bedroeg 3500 exemplaren. In 1903 was het aantal afdelingen gegroeid naar 24 ,met in totaal 1130 leden, zie: Een kwarteeuw idealisme, 13. In 1905 waren er 1661 leden en 34 afdelingen, de oplage van het blad De Geheelonthouder bedroeg 6450 stuks, zie: De Arbeider, 22-7-1905.

[144] Rond 1880 was de consumptie van pure alcohol zo’n 5 liter per hoofd van de bevolking. Dit cijfer daalde naar minder dan een liter in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Zie: https://www.cbs.nl/nl-n / nieuws/2008/42/nederland-matigheidseiland-binnen-europa (Geraadpleegd op 7 maart 2017).

[145] De oplage van het Meiblad in 1913 was 12.000 exemplaren. Nieuwsblad van het Noorden, 15-7”19°8, De Arbeider, 30-4-1910,10-5-1913.

[146] Een kwarteeuw idealisme, 32-33.

[147] Johan Meisner (1876-1954) was aanvankelijk smid maar werd later kleermaker. In 1903 dwong het stakingscomité waar hij voorzitter van was voor het eerst met succes hogere lonen af voor de kleerma kers in de stad Groningen. In 1905 werd hij secretaris van de kleermakersvereniging ‘Bewust Streven, die bij het NAS was aangesloten. Hij speelde een voorname rol in de vrij-socialistische beweging, ook na zijn verhuizing in 1907 naar Amsterdam. Hij werd bestuurslid van het Landelijk Comité van de IAMV en trad tijdens de Eerste Wereldoorlog toe tot het landelijk bestuur van het Revolutionair Socialistisch Comité. Maakte deel uit van de Socialistische Partij van Kolthek. Speelde tevens een voorname rol in het NAS en het NSV, terwijl hij ook in de kleermakersbond actief bleef. Emigreerde op latere leeftijd naar de Verenigde Staten, waar hij ook overleed. De Arbeider, 6-8-1898, 20-11-1898, 13-6-1901, 28-5-1904; Nieuwsblad van het Noorden, 16-10-1908; Naast Hendrik Kaspers (voorzitter) waren rond en na de eeuwwisseling actief: Jacob Mook, Harm Kolthek, Hendrik Kok, Johan Meisner, Lubbert Wassing, Gerard Ennes, A. ten Cate en Gijs Luijtink. Secretaris was N.A. de Vries (SDAP). Zie: Nieuwsblad van het Noorden, 13-6- 1901, 9-7-1904. Het eerste Geheelonthouderscafé was gevestigd aan de Canzevoortsingel, daarna volgde een verhuizing naar Raamstraat 5. Het ledental in de stad van de ANGOB bedroeg in 1908/1909 70-80, zie: De Arbeider, 24-4-1909.

[148] In 1913 waren er in het Noorden verder afdelingen in Bellingwolde, Drieborg, Finsterwolde (1911), Foxham (1913), Hoogezand-Sappemeer (1912), Nieuweschans, Oude Pekela (Nieuw Leven, 1901), Veendam, Zuidlaren (1904), Zuidbroek (1911) (allen in Groningen), Gorredijk, Leeuwarden, Midlum, Sneek en Sint Jacobiparochie (Friesland), en Emmer-Compascuum (Weest Nuchter en Waakt) in Drenthe, zie: De Arbeider, 16-11-1901, 13-8-1904, 17-3-1906, 14-1-1911,11-2-1911, 18-1-1913, 8-2-1913, 16-8-1913; Een kwarteeuw idealisme, 96.

[149] De Arbeider, 28-9-1907, 8-8-1908.

[151] In 1912 vond een vijftal bijeenkomsten plaats in Assen, Bellingwolde, Delfzijl, Helpman (Groningen) en Veendam, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 15-6-1912.

[153] Charles Fourier (1772-1837) en Robert Owen (1771-1858), ook wel utopische socialisten genoemd; Verbonden Schakels, verzamelde opstellen uit het maandblad der Vereeniging ‘Gemeenschappelijk Grondbezit’, uitgegeven bij het dertigjarig bestaan van GGB in 1932, (Utrecht 1932), 29.

[154] Dergelijke coöperaties bestonden bijvoorbeeld in Jubbega (Simon Brinksma) en Meeden (Willem Luttje).

[156] Verbonden Schakels, 33.

[158] Frederik van Eeden (1860-1932) werd geïnspireerd door de Amerikaan DavidThoreau (1817-1862) en begon met Walden in 1898. Zijn idealisme was mede ingegeven door het christendom (zie: Nieuwsblad van het Noorden, 11-11-1902). Een jaar later startte een groep christenanarchisten, waaronder prof. Jacob van Rees, de kolonie De Internationale Broederschap nabij Blaricum; Verbonden Schakels, verzamelde opstellen uit het maandblad der Vereeniging ‘Cemeenschappelijk Grondbezit’, 46.

[159] Verbonden Schakels, 36, 49-50; Johan Frieswijk, ‘De Kolonie “Fry Fryslan” te Beets’, 194; In maart 1902 wordt de afdeling in Groningen opgericht, met 27 leden, Kaspers werd voorzitter, zie: De Arbeider, 13-3-1902, 22-3-1902 en Nieuwsblad van het Noorden, 16-3-1902; In Sappemeer werd in maart 1903 een afdeling van de GG B opgericht, met twaalf leden. Men trad in overleg met een aannemer om zes huizen te laten bouwen die naast elkaar waren gelegen, zie: De Arbeider, 14-3-1903; In Winschoten werd in maart 1903 een afdeling met dertig leden opgericht na een bijeenkomst waar Van Eeden als spreker optrad. Men wilde vooral een coöperatieve winkel openen. De afdeling in Finsterwolde werd naar aanleiding van dezelfde bijeenkomst opgericht, zie: De Arbeider, 4-4-1903,11-4-1903; De Vrije Socialist, 6-12-1902.

[160] Kaspers werkte samen met de kleermakers Johan Meisner (Groningen) en Johannes Groenendal (Sneek), en de landarbeiders Jan Sinnema (Engelum) en Hendrik Kramer (Beetgum).

[161] Alberdina Menkema (1872-1953).

[162] De voormalige eigenaar was smid Marten Douma. Tot de eerste kolonisten behoorden H.P. Bruinsma, veenarbeider Jan Hoen, die secretaris was van de plaatselijke afdeling van de Landarbeidersbond, en diens zwager Meine Tromp, zie: Verbonden Schakels, 124-125.

[163] Verbonden Schakels, 134; Johan Frieswijk, ‘De Kolonie “Fry Fryslan” te Beets’, 209-210.

[164] In 1903 was sprake van 850 leden en twintig afdelingen, terwijl er dertig productieve groepen waren aangesloten. Het blad De Pionier verscheen vanaf juni 1902 eerst tweewekelijks, om vanaf 1903 als weekblad te gaan fungeren, zie: Verbonden Schakels, 149; De winkel in Groningen opende in 1 mei 1903 aan de Barestraat 48, metA. ten Cateals ‘winkelhouder’. Hij was zijn baan als leerling-machinist kwijtgeraakt tijdens de spoorwegstaking in 1903 (Nieuwsblad van het Noorden, 8-5-1903). In 1905 was de winkel gehuisvest aan de Plantsoenstraat 40 (De Arbeider, 14-1-1905)- De winkel in Sappenneer in de Wilhelminastraat opende rond dezelfde tijd, met Sikkens als winkelhouder. Na enige tijd werd hij vervangen door W. Sprik (De Arbeider, 23-5-1903). Dit gold ook voor de winkel in Winschoten, die in het pand En gel stil-straat 381 geopend werd met als winkelhouder Haan (De Arbeider, 13-6-! 903).

[165] De teruggang van de GCB nam in 1905 een aanvang. Een jaar later waren er 395 leden en acht afdelingen over. Methöfer trad in 1907 aan bij de lancering van de Voorschotbank, ook Foeke Kamstra was hierbij betrokken, zie: Verbonden Schakels, 156,178-179: De Arbeider, 13-5-1905, 20-5-1905.

[166] In 1909 werd het weekblad omgezet in een maandblad. In hetzelfde jaar waren er nog vijf productieve groepen aangesloten bij de GGB en bleek dat het ledental was gedaald naar tweehonderd. Het blad stopte in 1912, zie: Verbonden Schakels, 179.

[167] ‘Zeer juist werd eens gezegd dat al die pogingen eigenlijk niet zo veel anders waren dan het leggen van een socialistisch ei in een kapitalistisch nest en dat er dus niet veel van terecht zou komen. De ervaring heeft dit alweer bevestigd en de meest ijverige voorstanders der kolonisatie zijn ervan genezen, hetzij omdat zij teleurgesteld werden door het gebrek aan liefde en gemeenschapszin onder de deelnemers zelven, hetzij omdat zij financieel niet in staat waren het hoofd boven water te houden. Intusschen zij die zich er aan waagden, gingen voor onze beweging verloren’, zie: Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist, 484.

[168] Verbonden Schakels, 165.

[169] Verbonden Schakels, 161-163.

[170] F. Becker en J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer. Kolonies en produktieve associaties in Nederland tussen 1901 en 1958,222; TienJaren Arbeid van de Vereniging CCB, (Amsterdam, z.j., gedateerd juni 1916), 8; Van Eeden sprak op 8 november 1902 en 27 maart 1903 in Groningen, waarbij Kaspers als voorzitter optrad, zie: De Arbeider, 6-11-1902, 27-3-1903 en Nieuwsblad van het Noorden, 1-4-1903.

[171] Hendrik Kok (1875-1955) bleef tevens actief als propagandist voor het NAS en als spreker voor de vrij-socialistische beweging. Hij schreef diverse toneelstukken die werden uitgegeven door De Volharding. Als regisseur en grimeur hielp hij noordelijke toneelverenigingen met de uitvoering van deze stukken. F. Becker en J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 222; Tot de eerste leden behoorden naast Kok en Van der Woude (1870-1935) G. Vennema, J. Swaving, J.L. Deen en J. van Zeilen, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 18-10-1929.

[172] Bevriende winkeliers waren Pieter van der Ploeg in Franeker, W. Sprik van de GBB-winkel in Sappe-meeren J. Mulder in Farmsum, zie De Arbeider, 24-2-1906; F. Becker en J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 222; Tien Jaren Arbeid van de Vereniging CCB, 8; De Arbeider, 23-2-1907.

[173] Tien Jaren Arbeid van de Vereniging GGB, 9.

[174] TienJaren Arbeid van de Vereniging CCB, 10-11; De Arbeider, 10-6-1911.

[175] Dit speelde in 1908. TienJaren Arbeid van de Vereniging CCB, 10-n; Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 224.

[176] Tien Jaren Arbeid van de Vereniging CCB, 10-11.

[177] Bedoeld worden de bijeenkomsten van de Eerste en Tweede Internationale, die gehouden werden vanaf de jaren zestig in de negentiende eeuw. De Belg Cesar de Paepe diende in 1868 op de derde bijeenkomst van de Eerste Internationale in Brussel een antimilitaristische resolutie in. Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMVvan 7904 tot 1927, Geschiedenis van de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging (Zwolle, 1984), 8.

[178] Berend Bymholt, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, 471.

[179] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 7927, 15-16.

[180] Dit was de in Sneek geboren en getogen Johannes van der Veer (1869-1928), hij weigerde dienst in 1896. Zie voor het antimilitarisme van Domela Nieuwenhuis ook: Bert Altena, Geen man en geen cent, Domela Nieuwenhuis, de Eerste Wereldoorlog en het antimilitarisme, (z.p. 2014).

[182] Idem, 32.

[183] OverNico-jan (‘Doom’) Schermerhorn (1866-1956), zie: Bert Altena, ‘Schermerhorn, Nicolaas Jaco Corne is, in. 8UZSA 6, (1995), p. 196-199; In het Noorden werden de antimilitaristen van Groningen en Hoogezand-Sappemeer (dertig leden in 1904 aldus De Arbeider, 1-10-1904) lid, alsmede de Vrije groepen uit Sneek , Knijpe, Sappemeer en Winschoten. Bij de oprichting telde de IAMV 375 leden in tien plaatselijke afdelingen. Enkele maanden later waren acht nieuwe afdelingen opgericht en was het aantal leden gestegen tot zevenhonderd. In 1906 waren er 28 afdelingen met in totaal ongeveer negenhonderd leden, welk aantal in 1908 was gestegen tot duizend, zie: Albert de Jong, ‘Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland’, in: J. de Graafe.a. (red.), Handboek voorde vredesbeweging. De radicaal-pacifistische stromingen (‘s-Gravenhage 1954), p. 202-222.

[184] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 66-68; Albert de Jong, ‘Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland’, 208-214.

[185] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 63-64.

[186] De Wapens Neder, 2$jaar IAMV, Speciale uitgave van De Wapens Neder (1929), 5.

[187] Idem, 25. J.W. Smit (1865-1914) was onder de naam van Agitator een van de actiefste propagandisten en sprekers voor de vrije socialisten in het Noorden gedurende de eerste jaren van de twintigste eeuw. Deze zachtaardige en rustige spreker van individualistische huize kwam van Assen, waar hij reeds actief was in de Vrije Groep en de GG8. Hij vestigde zich in de stad Groningen waar hij onder meer als boekhandelaar en verzekeringsagent zijn brood trachtte te verdienen. De agitatie voor de vrijlating van de broers Hogerhuis kwam mede door zijn toedoen opnieuw op gang. Naast geheelonthouder was hij vegetariër en aanhanger van de natuurgeneeswijze. Vanwege zijn overtuiging (en gebrek aan zakelijk talent) lukte het hem niet blijvend een bestaan als propagandist in Groningen op te bouwen en eind 1907 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij in 1914 overleed als gevolg van een acute volvulus (een kronkel in de darm). Hoewel hij reguliere artsen als kwakzalvers beschouwde, liet hij zich wel opereren, maar dat mocht niet meer baten. Smit liet een vrouw en acht kinderen achter.

[188] Vóór de Eerste Wereldoorlog telde de vereniging afdelingen in Bolsward, Franeker, Sneek, Harlingen, Heerenveen en Leeuwarden, maar ook in dorpen als Noordwolde en Pingjum. Johan Meisner was voor zijn verhuizing naar Amsterdam van 1907 tot 1910 ook secretaris van de Groningse afdeling, zie: Greet Heijmans en Annalies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 94; De Vrije Socialist, 31-8-1904; Nieuwsblad van Friesland, 2-8-1909; De Wapens Neder, september 1909.

[189] Deze bijeenkomst trok 2500 bezoekers, die getuige waren van optredens van Cees Bonnet (Sneek), Willem Giezen (Leeuwarden), Nico Schermerhorn en Domela Nieuwenhuis, zie: Leeuwarder Courant, 23-7-1912.

[190] Greet Heijmans en Annalies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 64.

[191] De Arbeider, 8-8-1914,15-8-1914, 29-8-1914,15‘9-1915; De Arbeid, 5-8-1914.

[192] De Arbeider, 15-8-1914, 22-8-1914, 29-8-1914,12-9-1914, 3-10-1914, 10-10-1914, 21-11-1914,16-1-1915.

[193] De Arbeider, 12-9-1914, 26-9-1914, 3-10-1914, 7-11-1914, 26-12-1914,16-1-1915, 23-1-1915, 30-1-1915, 4-9-1915,11-12-1915,15-1-1916, 29-1-1916; De Tribune, 13-2-1915.

[194] De Tribune, 1-8-1914; De Arbeid, 1-8-1914, 5-8-1914.

[195] De Arbeider, 1-8-1914, 8-8-1914, 22-8-1914, 29-8-1914,19-9-1914.

[197] De Arbeider, 10-10-1914; Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 392-393.

[198] De Arbeid, 12-8-1914,10-10-1914; Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 94; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 21.

[199] De Tribune, 12-9-1914; De Arbeider, 21-11-1914, 24-10-1914, 31-10-1914. De Vrije Socialist, 6-3-1915; Het tweetal vrije socialisten betrof dichter Jan Bus en ene Struik. Murk Bottema werd secretaris van het Agitatie Comité in Leeuwarden.

[200] De oplage steeg van 73.000 exemplaren in 1913 naar 99.000 stuks in 1914. Het aantal abonnees steeg van achthonderd naar 2800. In 1915 ging het om 166.000 exemplaren en 4500 abonnees. Deze stijging was voor een groot deel de verdienste van Schermerhorn, die elke vergadering tientallen nieuwe abonnees won, zie: De Arbeider, 29-5-1915. Medio 1915 waren er achthonderd leden, zie: De Wapens Neder, juli 1915. in De Arbeider, 5-9-1914, 26-9-1914,10-10-1914,17-10-1914, 31-10-1914,14-11-1914, 21-11-1914, 9-1-1915, 16-1-1915. ‘Offers’ werd opgevoerd door Aurora uit Beetgum, Excelsior uit Franeker, Voorwaarts uit Leeuwarden en Nut en Genoegen uit Groningen.

[202] De Arbeider, 5-9-1914, 26-9-1914,10-10-1914,17-10-1914, 9-1-1915, 6-3-1915. De oplage bedroeg gemiddeld 1632 exemplaren per week in het laatste kwartaal van 1914.

[203] De Arbeider, 16-1-1915, 6-2-1915,13-2-1915, 20-2-1915, 27-2-1915.

[204] De Arbeider, 20-2-1915, 27-2-1915, 20-3-1915, 3-4-1915.

[206] De Arbeider, 6-3-1915, 27-3-1915,17-4-1915.

[206] De Arbeider, 6-3-1915, 27-3-1915,17-4-1915.

[207] De Arbeider, 13-2-1915, 20-2-1915, 27-2-1915,13-3-1915, 20-3-1915,17-4-1915, 5-6-1915. Een van de stakers in Nieuw-Buinen was een vrije socialist. Door de kloppartij kwam hij zonder fiets en schoenen thuis. Samen met geestverwanten haalde hij verhaal, waarop de marechaussees reageerden met sabelslagen en revolverschoten, zie: De Arbeider, 25-9-1915.

[208] De Arbeider, 26-12-1914, 20-2-1915,13-3-1915, 20-3-1915.

[209] De Arbeider, 3-4-1915,19-6-1915,17-7-1915, 21-8-1915.

[210] Zij noemden zich ‘De gemobiliseerde Soldaten’, zie: De Arbeider, 10-7-1915.

[211] In het Noorden werden onder andere bijeenkomsten gehouden in Beets (tachtig bezoekers) en Jubbega (vijftig bezoekers). In Groningen organiseerden de Vrije Groep en het Plaatselijk Agitatiecomité Groningen de bijeenkomst en deze werd ‘slecht bezocht’. De Arbeider, 23-10-1915, 20-11-1915, 4-12-1915, 1-1-1916, 8-1-1916,12-2-1916, 26-2-1916, 4-3-1916,18-3-1916; De Tribune, 11-3-1916. Tijdens bijeenkomsten beweerden gemobiliseerde soldaten dat wel 90 procent van hen het liefst de wapens zou weggooien, aldus De Arbeider, 25-3-1916.

[212] De Arbeider, 6-2-1915 ; Ron Blom en Theunis Stelling, Niet voor God en niet voor het vaderland, Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ‘i4-‘i8 (Soesterberg 2004), 421-429, 434.

[213] De Arbeider, 12-12-1914, 26-12-1914,10-4-1915,17-4-1915,1-5-1915, 24-7-1915, 21-8-1915, 18-9-1915; Ron Blom en Theunis Stelling, Niet voor God en niet voor het vaderland, 443, 446, 449.

[214] De Arbeider, 9-1-1915, 30-1-1915, 6-2-1915. De voorbereidende commissie bestond uit C. Berkhout, W. Drucker, H. Eckhard, mevr. Emmelot-De Jong, A. Grootveld (allen Amsterdam), Johnnie Harinck, Kaspers, D. Klomp (Alkmaar), G. Kubbenga (Amsterdam), Joh. Kwak (Amsterdam), V.d. Nieuwkerk (Amsterdam), mevr. H. Verweij Mejan (Amsterdam), E. Wagenborg (Delfzijl), Joh. Meisner, voorl. Secretaris.

[215] 13-3-1915, 20-3-1915, 3-4-1915,10-4-1915.

[216] De Arbeider, 5-6-1915.

[217] De Arbeider, 26-6-1915, 24-7-1915.

[218] De Arbeider, 10-7-1915, 24-7-1915, 7-8-1915. [219]

[220] De Arbeider, 9-1-1915,16-1-1915,13-3-1915,1-5-1915, 22-5-1915, 31-7-1915, 21-8-1915,11-3-1916.

[221] De Arbeider, 12-6-1915,19-6-1915, 26-6-1915, 3-7-1915, 24-7-1915, 7-8-1915. [222]

[223] J. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (Utrecht 1921), 24-25; Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 96; De Arbeider, 3-7-1915, 25-9-1915.

[224] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 100-101; De Arbeider, 16-10-1915, vermeldt 350 ondertekenaars bij de tweede oplage.

[225] De Arbeider, 23-10-1915, 30-10-1915, 6-11-1915, 9-9-1916. Minder prominente ondertekenaars kregen alleen politie op bezoek: de vrije socialist Aptroot uit Paterswolde omdat hij manifesten had ontvangen, en zeven medewerkers van sigarenfabriek De Pionier in Groningen van een marechaussee omdat zij het Manifest hadden ondertekend. De Groningse vrije socialist Klaas Tillema dreigde vervolgd te worden vanwege verspreiding van het Manifest.

[226] De Arbeider, 18-12-1915, 25-12-1915. Andere dominees uit het Noorden die werden vervolgd, waren ds. Dobben (Pieterbierum), ds. De Baan (Oenkerk), ds. Sevenster (Beetgum) en ds. Leendertz (Oosterwolde), zie: De Arbeider, 8-1-1915,15-1-1915.

[227] De Arbeider, 18-12-1915, 8-1-1915, 22-1-1916,1-4-1916, 8-4-1916; Nieuwsblad van het Noorden, 29-10- 1915; Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 45-46.

[228] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 100-102; De Arbeider, 30-10-1915, 15-12-1915,15-7-1916.

[229] De Arbeider, 26-2-1916, 4-3-1916; De Wapens Neder, november 1916.

[230] De Arbeider, 25-3-1916,10-06-1916; J. Giesen, Nieuwe geschiedenis, 139; De Wapens Neder, oktober 1916.

[232] . Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 105.

[233] . Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 104-105.

[234] De Arbeider, 7-2-1914, jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 48. Alleen in Leeuwarden werd een gelijknamige vereniging opgericht, zie: De Vrije Socialist, 12-9-1917.

[235] De Vrije Socialist, 2-10-1912.

[236] De Arbeider, 24-7-1915,16-10-1915; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 47-48.

[237] De FRS telde aanvankelijk ongeveer tweehonderd leden, verdeeld over zo’n twintig groepen. De Arbeider, 31-7-1915, 27-11-1915,11-12-1915, 25-12-1915; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 48 en Socialistische Almanak 1918.

[238] De Arbeider, 22-1-1916; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 53-54.

[239] De Arbeider, 8-4-1916; De Tribune, 8-4-1916.

[240] De Tribune, 25-4-1916, 26-4-1916; Aanwezig waren: Agitatie-Comité Groningen, lAMV-afdelingen Drachten en Leeuwarden, Vereniging Ondertekenaars Dienstweigeringsmanifest Sneek, VSV Leeuwarden en Franeker, Vrije Groep Jubbega en Beetgum, Socialisten Vereniging Harlingen, Federatie Sigarenmakers Leeuwarden.

[241] De Arbeider, 29-4-1916; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 55-58.

[242] De Arbeider, 15-7-1916; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 59 en J. Giesen, Nieuwe Geschiedenis, 80-81. Aangesloten bij het RSC waren: NAS, Bond van Christen-Socialisten, IAMV, Federatie van Gemeentewerklieden, RSV, SAA, SDP, Vrije Menschen Verbond (christenanarchisten).

[243] De Arbeider, 29-4-1916, 6-5-1916, 20-5-1916, 3-6-1916.

[244] De Arbeider, 29-4-1916, 6-5-1916,13-5-1916, 27-5-1916, 3-6-1916.

[245] Naast de Vrije Groep, de SDP en de IAMV maakten de Revolutionaire Vrouwenvereniging, christen-socialisten en een drietal vakbondsafdelingen van het NAS (gemeentewerklieden, sigarenmakers en bouwvakarbeiders) deel uit van het RSC, zie: Leeuwarder Courant, 27-4-1918; J.R.G. Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 137.

[246] In Leeuwarden werd het RSC op 14 mei gevormd door. Fed. Gemeente Werklieden, Fed. Sigarenmakers, Fed. Grondwerkers, Fed. Bouwvakarbeiders, Fed. Steenhouwers, Vrije Groep, IAMV, RSV, Ondertekenaars Dienstweigeringsmanifest Groep Friesland, zie: De Tribune, 10-5-1916. Er zouden zich twintig groepen aansluiten uit heel Friesland. De meeting op 4 juni was uitgeschreven door de Vrije Groepen Leeuwarden, Beetgum, Bolsward, Sneek, Franeker, Appelscha, de IAMV in Leeuwarden, Drachten en Wolvega, RSV-Leeuwarden, Trijnwalden, Bergum en Drachten, Landarbeiders Bovenknijpe, Gemeentewerklieden, Sigarenmakers, Grondwerkers, Fabrieksarbeiders, Goudsmeden en Bouwvak Leeuwarden, Steenhouwersvereniging EMM Leeuwarden en Ondertekenaars Dienstweigeringsmanifest Groep Friesland; De Arbeider, 6-5-1916,13-5-1916, 27-5-1916,10-6-1916,17-6-1916,15-7-1916; De Tribune, 16-5-1916, 5-6-1916, 6-6-1916; Nieuwsblad van het Noorden, 3-6-1916. Een veertigtal bewoners van Finsterwolde zond een telegram naar de minister om hun ongenoegen te uiten over de te vroeg gemaaide rogge, maar zij kregen geen reactie!

[247] Inwoners uit Finsterwolde stuurden een protestbrief naar de Tweede Kamer om te ageren tegen deze handelswijze van de boeren! De Arbeider, 10-6-1916,17-6-1916, 24-6-1916,1-7-1916.

[248] De Arbeider, 20-5-1916, 27-5-1916,15-7-1916; Burger spreekt over bijna 80.000 ondertekenaars, zie: Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 70.

[249] Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 65 en 72; Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 410.

[250] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 108-109.

[251] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 108-109; Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 411, 413.

[253] Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 82, 86-88.

[254] Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 428-429.

[255] De betaalde weekoplage van De Arbeider bedroeg in oktober 1914 1700 stuks (De Arbeider, 10-10- 1914) en aan het eind van 1918 3330 exemplaren (De Arbeider, 19-2-1919). Het aantal te drukken exemplaren werd bepaald op basis van het aantal abonnees en de bestellingen van de colporteurs. Zij werden geacht het aantal kranten dat ze ontvingen af te rekenen. Het aantal abonnees groeide van duizend (begin 1917) naar 1820 aan het einde van 1918 (De Arbeider, 26-1-1918, 19-2-1919).

[256] De IAMV had aan het einde van de oorlog afdelingen in Appelscha, Beetgum, Donkerbroek, Drachten, Franeker, Gorredijk, Heerenveen, Joure, Leeuwarden, Lippenhuizen, Marssum, Nijehorne, Oosterwolde, Sneek, Sint Annaparochie, Sint Jacobiparochie, Terwispel, Tijnje, Tzummarum en WonseradeeL In Drachten waren in de IAMV oudgediende vrije socialisten actief, zoals Siebren Staphorsius (1871-1957), winkelier Klaas Zandstra en bloemist Willem Jansma.

[257] De afdelingen Appelscha, Drachten, Heerenveen, Leeuwarden, Sneek, Terwispel en Wolvega maakten er eind 1917 deel van uit, zie: De Vrije Socialist, 20-10-1917; De Arbeider, 4-3-1916.

[258] Het Landelijk Comité had het insigne laten maken in opdracht van het congres, zie: De Wapens Neder, maart 1916; De Arbeider, 22-7-1916, 18-5-1918, 10-8-1918, 5-10-1918; Harm Gerrit Mulder (1884-1954) was timmerman en secretaris van het PAS Stadskanaal. Hij trad uit de SDAP en stapte over naar de vrije socialisten. Emigreerde op latere leeftijd naar Canada waar hij ook overleed.

[259] De Arbeider, 11-3-1916, 8-4-1916, 29-4-1916, 23-12-1916.

[260] De Arbeider, 22-9-1917; De Arbeid, 29-9-1917; Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 433-434.

[261] De Arbeider, 13-3-1915, 26-6-1915, 4-3-1916,11-3-1916.

[262] De Arbeider, 11-3-1916, 8-7-1916,16-12-1916, 30-12-1916.

[263] Leeuwarder Courant, 29-1-1917.

[264] De Arbeider, 27-1-1917,10-2-1917, 24-2-1917. In Leeuwarden vond de bijeenkomst plaats op 28 januari 1917, in Groningen op 17 februari 1917.

[265] De Arbeider, 7-10-1916, 21-10-1916,17-2-1917; Zie voor Christina Timmer: Marieke Dwarswaard ,‘Josefina Christina Luisinde Timmer’, BWSA online (2018), zie: https://socialhistory.org/bwsa/biografie/ timmer (geraadpleegd 9 juli 2020).

[268] De Arbeider, 22-1-1916, 5-2-1916,19-2-1916. Bij jubilea hanteerde De Arbeider steevast 1891 als beginjaar, het jaar dat het blad De Volkszaak in OostGroningen was gestart. Toen bleek dat dit blad niet levensvatbaar was, nam Tjerk Luitjes het in 1892 over en doopte het om tot De Arbeider!

[269] De Arbeider, 30-12-1916, 12-1-1918; De conferentie vond plaats op 11 augustus 1917. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de vrije socialisten uit Augustinusga, Borculo, Emmer-Compascuum, Em-mer-Erfscheidenveen, Drachten, Franeker, Groningen, Leeuwarden, Loppersum, Noordbroek, Sappemeer, Sneek, Valthermond en Zuidbroek, zie: De Arbeider, 4-8-1917; De groepen Beetgum, Franeker, Hoogezand-Sappemeer en Sint Jacobiparochie kwamen met geld over de brug om het tekort van 60 gulden aan te vullen. In het bestuur van de Exploitatiecommissie zaten nu Ru urt Wijngaard (Hoogezand), voorzitter, Tiemen Lenstra (Groningen), secretaris, Gijs Luijtink (Groningen), penningmeester, zie: De Arbeider, 26-1-1918.

[270] De Arbeider, 25-3-1916. De Vrije Socialist repte over afspraken rond geheime voedselleveranties aan Duitsland in ruil voor steenkolen, waarmee miljoenen gemoeid zouden zijn, zie: De Arbeider, 3-3-1917.

[271] De Arbeider, 4-9-1915,1-4-1916, 6-5-1916,13-5-1916, 8-7-1916, 5-8-1916,16-9-1916.

[272] De Arbeider, 10-2-1917, 24-2-1917, 3-3-1917,10-3-1917.

[273] De Arbeider, 24-2-1917.

[274] Greet Heijmans en Annalies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 93,111,113; FritjofTichelman, Henk Sneevliet 1883-1942 (Amsterdam 1974), 28.

[275] De Arbeider, 19-2-1919; Piet Hoekman, e.a., Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging, 63.

[278] Rapport Centrale Inlichtingendienst nr. 622 Geheim, 26-3-1919, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 320.

[283] Kaspers hield aan een val in zijn kindertijd rugletsel over, waarvan hij in zijn jeugd de nodige hinder ondervond, zie: Socialisme van Onderop, 5-2-1949; Maandelijkse rapportage Procureur-Generaal te Leeuwarden aan de minister van Justitie, 22-3-1919, bevattende Rapport politie Groningen nr. 446 Zeer Geheim, NL-HaNA, justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 267.

[284] Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Communisme in Delfzijl, xx-04-1919, documentnr. 00934

[285] De Tribune, 21-11-1919.

[286] Divisiecommandant garnizoen Assen in rapport waarnemend OLZ, CAD-MvD, AHK/GS, Kabinet, 27-1-1919, nr. 6220 Zeer Geheim.

[287] Groningse militairen hadden tijdens voedselrellen geweigerd op burgers te schieten, ze schoten over de hoofden van de mensen heen. Rapport politie Groningen afdeling Inlichtingendienst nr. 475 Geheim, 30-4-1919, NL-HaNA, justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 387.

[288] Brief OLZ Kabinet aan garnizoenscommandant Deventer over een rondschrijven van de hoofdaalmoezenier aan de Direkteuren der RK Militaire Vereenigingen 8-1-1919, nr. 4136 Zeer Geheim, CAD-MvD, AHK/GS, Kabinet, 17-1-1919, nr. 6190 Zeer Geheim.

[289] De Tribune, 25-7-1919 en 13-10-1919; De Amsterdamse soldaten werden vervolgd wegens dienstweigering (De Tribune, 23-8-1919).

[290] De Tribune, 7-3-1919.

[292] NRC, 17-02-1919.

[295] De Tribune, 3-6-1919.

[297] dorpen staakte men: Helium, Tjuchem, Termunten, Schildwolde, Noordbroek, Zuidbroe , ee en, Scheemda, Eexta, Nieuw-Scheemda, Nieuwolda, Wagenborgen, Woldendorp, Termunten, Drie org> Beerta, Winschoten, Heiligerlee, Blijham, Bellingwolde, Oudeschans en Nieuweschans. In Midwolda en Oostwold, waar de christelijk georganiseerden de boventoon voerden, werd doorgewerkt. De dertig onafhankelijk georganiseerde arbeiders in Finsterwolde achtten zich niet sterk genoeg voor een sta mg. Ze verkregen echter zelfstandig een loonsverhoging en werkten vervolgens door! Dat zette kwaa oe bij de stakers. Wat meespeelde was dat het NW enkele jaren daarvoor een landbouwstaking in Finsterwolde niet wilde steunen. (De Arbeider, 24-5-1919, 31-5-1919» 7‘6-19^» 14-6-1919), Volgens De Tri une waren meerdere boeren bewapend, zie: De Tribune, 22-5-1919; Het Volk, 23-6-1919, 27-6-1919, De n une, 10-5-1919,14-5-1919,16-5-1919,18-6-1919.

[299] De Arbeid, 9-2-1918. Vanaf 4 februari 1918 werd ook gestaakt in Den Haag, Rotterdam, Haarlem en Alkmaar, maar ook deze stakingen werden op 6 februari weer beëindigd, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 6-2-1918, en De Toekomst, 9-2-1918. Kaspers noemde de staking in Amsterdam een ‘groot fiasco’, zie: De Arbeider, 23-3-1918.

[300] Harm Schuiten (1883-1966) was een sterke kerel die in zijn jonge jaren aan worstelen had gedaan en niet voor een kleintje was vervaard. Hij was sigarenmaker van beroep, maar trad nadien op als voorzitter van de transportarbeiders. Hij speelde een vooraanstaande rol in de onafhankelijke vakbeweging in de stad Groningen, eerst in het NAS, later in het NSV. Lid van de Vrije Groep Groningen. Lid geheelonthoudershengelaarsclub De Vriendschapen later van hengelaarsclub Het Noorden.

[302] De Toekomst, 19-1-1918; De Tribune, 10-01-1918,11-01-1918.

[303] De Toekomst, 26-1-1918.

[304] Eén agent weigerde op de arbeiders in te slaan, hij werd dezelfde dag ontslagen, zie: De Arbeider, 26-1-1918; De Tribune, 18-01-1918, 21-1-1918.

[305] Dit betrof de syndicalistische Federatie van Personeel in Openbare Dienst. De Tribune, 12-1-1918, 16-01-1918, 21-1-1918, 2-2-1918.

[307] Nieuwsblad van het Noorden, 5-2-1918; Piet Hoekman, e.a., ed., Een eeuw socialisme en arbeidersbe-wegingin Groningen, 63-64; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 98.

[308] Nieuwsblad van het Noorden, 5-2-1918; De Tribune, 8-2-1918; Leeuwarder Courant, 6-2-1918; Algemeen Handelsblad, 6-2-1918; De Toekomst, 16-3-1918.

[309] Nieuwsblad van het Noorden, 6-2-1918; De Tribune, 8-2-1918, 16-2-1918; Het Volk, 7-2-1918.

[310] Nieuwsblad van het Noorden, 6-2-1918, 7-2-1918; De Arbeider, 19-2-1918; Het Volk, 7-2-1918; De Suma-tra Post, 16-2-1918. Enkele stenengooiers kregen maandenlange gevangenisstraffen. Postma en Schuiten werden veroordeeld tot vijftien dagen cel of 15 gulden boete voor het houden van vergaderingen zonder vergunning. Een rechercheur verklaarde dat beiden de demonstranten tot kalmte hadden gemaand, zie: De Toekomst, 16-2-1918.

[311] De Arbeider, 16-2-1918, 9-3-1918, 20-4-1918, 4-5-1918; Piet Hoekman, e.a., ed., Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 64-65; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 7; Het Volk, 4-3-1918.

[312] De Vrije Socialist, 6-3-1918, 16-3-1918, 27-4-1918, 15-6-1918. De afdeling telde aanvankelijk twintig leden.

[313] Piet van der Veen was de auteur, zie: De Arbeider, 30-3-1918; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 8.

[314] Jan Erik Burger, Linkse frontvorming, 153; J.R.G. Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 229-230; Leeuwarder Courant, 29-4-1918.

[316] De Arbeider, 27-4-1918; Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 105.

[318] De Arbeider, 20-4-1918; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 7-8.

[319] De Arbeider, 4-5-1918; De Tribune, 29-4-1918; De Arbeid, 27-4-1918.

[322] De Tribune, 20-7-1918.

[323] De afdeling van de Federatie van Fabrieksarbeiders drong bij monde van voorzitter Samuel Duisman (1872-1940) aan op extra rantsoenen. Duisman werkte zelf in de suikerfabriek en was zijn gehele leven een actieve vrije socialist. De Tribune, 22-7-1918, 27-7-1918,16-8-1918.

[324] Baiko Arkes (1879-1953) was voorzitter van de Groningse afdeling Door Eendracht Sterk, die lid was van de Federatie van Transportarbeiders (NAS). De Tribune, 4-9-1918, 7-9-1918; Het Volk, 2-10-1918.

[326] De Tribune, 9-9-1918, 21-9-1918, 4-11-1918.

[327] De Vrije Socialist, 5-10-1918.

[328] J.R.G. Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 230; O.S. Knottnerus, e.a. ed., Rund urn Ems und Dollart, 312; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 113-114; De Arbeider, 9-11-1918; De Tribune, 29-10-191.[283]

[330] De Arbeider, 16-11-1918; De Tribune, 15-11-1918.

[332] De Tribune, 12-11-1918; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 115-116.

[334] NRC, 12-11-1918.

[335] NRC, 12-11-1918; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 116-117.

[336] NRC, 12-11-1918.

[337] Het Manifest was voorts ondertekend door Sam Colthof, Gerhard Rijnders, P. Boorsma, J. Nijman, CM. Veltman, L.B. Hilbink, Cees Kriller en Dirk Klomp, zie: De Arbeider, 23-11-1918; Algemeen Handelsblad, 16-11-1918; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 124; Albert de jong, ‘Fragmenten uit mijn leven 29’, in: ‘Buiten de Perken’, nr. 42, 20 juni 1964,18; Ron Blom en Theunis Stelling, Niet voor Cod en niet voor het Vaderland, 512.

[338] Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 117.

[340] De Tribune, 15-11-1918.

[341] De Arbeider, 16-11-1918, 23-11-1918.

[343] De Arbeid, 23-11-1918; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 120; Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 785.

[344] De Arbeider, 23-11-1918, 30-11-1918.

[345] Albert Meilink, ‘November 1918 in Groningen’, in: Mededelingenblad, nr. 43, mei 1974; De Tribune, 15-11- 1918.

[346] Klaas Bakker, ‘November 1918 yn Fryslan’, in: It Beaken, nr. 2,1984; Leeuwarder Courant, 19-11-1918.

[347] Mondelinge mededeling Henk de Groot; Libbe Henstra, Het teken van het beest (Amsterdam 2012), 87

[348] De Tribune, 27-11-1918; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Vergadering anarchisten, 13-02-1919, documentnr. 00621.

[349] O.S. Knottnerus, e.a. ed., Rund um Ems und Dollart, 312.

[350] Het Centrum, 16-11-1918.

[351] Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 11-12.

[353] De Arbeider, 22-3-1919; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, Levensherinneringen van een veenarbeider (Baarn 1985), 114-115.

[355] Nieuws van den Dag, 15-11-1918.

[356] Leeuwarder Courant, 31-3-1919; Van anarchistische zijde waren de IAMV, de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC), de Landelijke Federatie van Sociaal Anarchisten (LFSA) en de Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie (SAJO) bij het verzet tegen de wet betrokken, naast de SP, CP en het NAS.; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 13; NRC, 10-6-1920; Nieuwsblad van Friesland, 29-06-1920.

[357] De Arbeider, 28-4-1917; Piet Hoekman, e.a., ed., Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 6; Bert Altena, ‘De Russische Revolutie was geen anarchistische revolutie. Nederlandse anarchisten en de Russische Revolutie, 1917-1919’, 394.

[359] De Arbeider, 22-6-1918, 29-6-1918, 20-7-1918, 27-7-1918,7-9-1918; De Vrije Socialist, 12-12-1917.

[360] Een oproep om massale, revolutionaire actie te voeren tegen de ‘cordon des doods’ tegen de Sovjet-Unie werd ook ondertekend door de IAMV, FSA, NAS, Revolutionaire Vrouwen Bond, SP en Vrije Menschen Verbond (christenanarchisten), Zie: De Tribune, 24-10-1919.

[361] Ruud Uittenhout, Amsterdam in actie! Der Amsterdamse anarchisten Hijman Croiset, 1.1 Samson en J.J. Lodewijk geportretteerd (Amsterdam 1986), 39. Hij vermeldt dat de afdeling in 1918 145 leden telde (getal afkomstig uit De Vrije Socialist, 25-1-1919), waaronder twee politiespionnen (zie: De Toekomst, 3-7-1920). De gehele FRS telde begin 1919 zo’n vijfhonderd leden.

[362] Ron Blom, ‘Anarchisten en oorlog’, in: Buiten de Orde, zomer 2004, 42-45. Een van deze nepgra-naten werd geworpen naar de kazerne in de Sarphatistraat tijdens de demonstratie in Amsterdam in de revolutieweek.

[363] Op de oprichtingsbijeenkomst waren zestig aanwezigen. De eisen waren: onmiddellijke en algehele demobilisatie, ontwapening, vrijlating van de dienstweigeraars, opheffing van wetten die beperkingen aan arbeiders opleggen, afschaffing van alle indirecte belastingen, afschaffing van diplomatie en monarchie, afschaffing van het privaatbezit van alle bedrijven. Bedrijven moesten onder beheer van de vakverenigingen komen te staan. De Arbeider, 30-11-1918; De oprichting in Leeuwarden van een SAR lukte ondanks het feit dat men geen zaal kon vinden en door de politie werd achtervolgd, zie: De Tribune, 21-11- 1918, 27-12-1918. Murk Bottema (1890-1956) was een sigarenwinkelier in Leeuwarden die ook een tijd een groothandel in sigaren bezat (Turfmarkt). In de Vrije Groep speelde hij een hoofdrol; hij organiseerde bijeenkomsten en zat vaak vergaderingen voor. Hij trad op als colporteur van De Arbeider, waaraan hij ook meewerkte als correspondent. De betaalde kracht was Loek Spanjer (1891-1968), geboren in Franeker en afkomstig van het Amsterdamse NAS; De Arbeider, 5-7-1919.

[364] De Arbeider, 8-3-1919; Er werden Raden opgericht in Donkerbroek, Drachten, Franeker, Giekerk/ Oenkerk, Gorredijk, Jubbega, Leeuwarden, Nij Beets, Noordwolde, Oosterwolde, Sint Annaparochie, Tijnje. Tot het Comité Opsterland behoorden Sietze Schoppen (Tijnje), J. Mulder (Kortezwaag) en IJ. Wijnstra (Wijnjeterp), Nieuwsblad van Friesland, 13-12-1918; Ron Blom en Theunis Stelling, Niet voor God en niet voor het vaderland, 948-954.

[365] De Arbeid, 21-12-1918, 28-12-1918; De Tribune, 14-12-1918 en 29-12-1918; Ron Blom en Theunis Stelling, Niet voor Cod en niet voor het Vaderland^ Wolter Postma zou namens Groningen deel uitmaken van het bestuur van de Bond. De vrije socialist Johannes Mooij (Noordwolde) was een van de bestuursleden in de Friese Bond, zie: De Tribune, 25-1-1919.

[367] De Arbeider, 9-12-1916; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 107.

[368] Beschikbaar stelden zich IJ. de Spa (Terwispel), A. v.d. Berg (Langezwaag), Berend Mensinga (Gorredijk), Jan J. de Haan (Nieuw-Beets) en W.H. Lageveen (Nieuw-Beets) in: Nieuwsblad van Friesland, 28-6-1918; De Arbeider, 19-1-1918, 6-4-1918, 13-4-1918, 20-4-1918, 18-5-1918, 15-6-1918; Vanuit negentien plaatsen was men samengekomen in Sappemeer. In het Comité hadden zitting: Tiemen Lenstra (namens Groningen), Jan Bijlstra (namens Hoogezand-Sappemeer), Hendrik Kaspers (namens de overige Vrije Groepen), Wolter Postma (namens de FRS), zie: De Arbeider, 30-3-1918. Het Manifest werd verspreid in Sappemeer (drieduizend stuks).

[369] Uit het Noorden ontving de FRS zo’n tweehonderd stemkaarten: Appelscha 15; Franeker 20; Leeuwarden 41; Nieuwe Pekela 9; Noorden Zuidbroek 25; Sint Jacobiparochie 57; Sneek 23; Witmarsum 12, zie. De Toekomst, 20-7-1918. Er ontbreken nogal wat plaatsen, zoals Groningen en Hoogezand-Sappemeer, ie kennelijk hun stemkaarten niet naar de FRS stuurden!; Jan Erik Burger, Linkse Frontvorming, 108-109; BrantVlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 59.

[371] J.R.G. Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 207-213; G. Voerman, Tussen Moskou en Finsterwolde, 18.

[373] De zuivelarbeider Sietze Schoppen (1898-?), secretaris van de Vrije Groep Tijnje, meende: ‘We hebben nu eenmaal de consequentie aanvaard om niet te stemmen, aanvaardt nu ook de consequentie en betaal niet, nu nieten nooit.’ Zie: Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 60; De Arbeider, 29-11-1919.

[375] Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 60.

[376] De Arbeider, 31-8-1918; De Toekomst, 1-12 1917,19-10-1918, 26-10-1918, 25-1-1919, 22-2-1919; De Tribune, 7-1-1919. De Groningse afdeling van de FRS ontstond in november 1917, zie: De Vrije Socialist, 17-11-1917.

[377] Hans Ramaer, De piramide der tirannie, Anarchisten in Nederland (Amsterdam 1977), 109.

[378] Hans Ramaer, De piramide der tirannie, Anarchisten in Nederland, 112-113; De Toekomst, 1-11-1919; Ger Harmsen, Rondom Daan Coulooze, Uit het leven van kommunisten (Nijmegen 1980), 45-46. Opmerkelijk blijft dat de grotendeels uit het NAS afkomstige kaderleden van de Federatie zich niet beriepen op een syndicalistische koers die economische machtsvorming in de bedrijven benadrukte; daarin moest juist de vakbeweging een prominente rol spelen, om zodoende een socialistische samenleving te kunnen bereiken.

[379] De Tribune had doen voorkomen dat Enrico Malatesta (1853-1932), die in Europese revolutionaire arbeiderskringen een zeker prestige genoot, de bolsjewieken qua denkbeelden was genaderd, wat geenszins het geval was, zie: De Arbeider, 31-1-1920, 7-2-1920.

[380] Rotterdams Nieuwsblad, 27-9-1920.

[381] Dit betrof de afdeling Westzaan, zie: Ger Harmsen, Rondom Daan Coulooze, Uit het leven van kommunisten, 46; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 99; Tot hen behoorden de Rotterdamse voorzitter van de Federatie van Transportarbeiders, Bertus Bouwman (1882-1955), die tijdens de antiver-kiezingscampage nog een antiparlementaire brochure schreef, maar in 1920 wel lid werd van de CPH (onder invloed van Sneevliet die ook tot deze vakbond behoorde), de secretaris-penningmeester van het Amsterdamse PAS, Cornelis Kitsz (1873-1955), en vooral de in Harlingen geboren Martin de Boer (1865- ?), die onder meer binnen het IAMV als landelijk voorzitter een vooraanstaande positie innam. Ger Harmsen, Rondom Daan Coulooze, Uit het leven van kommunisten, 46.

[382] Tot deze groep behoorden ook Daan Goulooze, Martin de Boer en Cornelis Kitsz. Socialistische Almanak, 1922; Ger Harmsen, Rondom Daan Goulooze, Uit het teven van kommunisten, 46, 55-57.

[383] De Tribune, 21-2-1919, 7-6-1919,10-9-1919; Deze afdelingen telden 130 leden. In de stad Groningen alleen al werden duizend stemmen behaald van de vijftienhonderd die in de hele provincie op de partij werden uitgebracht. De afdeling telde 88 leden. De nieuwe OostGroninger afdelingen bevonden zich in: Beerta (20 leden), Finsterwolde (19), Hoogezand (22), Nieuweschans (25), Stadskanaal (7), Winschoten (15); G. Voerman, e.a. ed., Tussen Moskou en Finsterwolde. Over de geschiedenis van het communisme in Oost-Croningen (Scheemda 1993), 18-20. Ter illustratie: In het vrij-socialistische bolwerk Finsterwolde weigerden in 1918 114 van de 717 stemplichtigen hun stem uit te brengen. Eén jaar later stemde een ongeveer net zo groot aantal op de CPH.

[384] De Tribune, 24-5-1919.

[386] Otto S. Knottnerus, ‘Anarchisme als geseculariseerde bevindelijkheid’, in: Eerste Jaarboek Postdoctoraal Instituut voorde Sociale Wetenschap (Amsterdam 1991), 87-98. Berend Klooster (1887-1954) en Jakob Klooster (1865-1940). Beeno Tuin (1895-1964) was een zoon van Harm Tuin. Naast Tuin was ook Gerrit Rösken (1892-1941), die op de CP-lijst voor Beerta stond maar niet werd verkozen, actief in de onafhankelijke landarbeidersorganisatie van Beerta, als secretaris.

[388] De Arbeider, 29-3-1919, 8-11-1919; Otto S. Knottnerus, e.a. ed., Rund um Ems und Dol I art, 312-313; G. Voerman, Tussen Moskou en Finsterwolde, 18, 20-21; Socialistische Almanak 1919; G.j. van het Reve, Mijn rode jaren, Herinneringen van een ex-bolsjewiek, 148;.De Tribune, 4-4-1919,8-5-1919.

[389] Hans Ramaer, De piramide der tirannie, Anarchisten in Nederland, 106-107.

[390] G. Voerman, Tussen Moskou en Finsterwolde, 20; Otto S. Knottnerus, e.a. ed., Rund um Ems und Dollart, 313.

[393] Dit kwam doordat hun bijdragen niet op tijd waren voor het vorige nummer. Bedragen van w nkeher Pietervan der Ploeg (Franeker), Jan Giezen (de oudere broer van Willem) en Cees Bonnet (beiden uit Leeuwarden), Vonk (Harlingen) en Simon Smit (Emmer-Compascuum), De Arbeider, 29-H49l9.

[397] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Cronmge door henzelf verteld, 18.

[398] Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, ii9.

[399] Het Volk, 2-5-1918; De Arbeider, 24-5-1919.

[400] Het ging om Meeden, Noordbroek, Zuidbroek, Beerta. Die plaatsen drongen aan op vertegenwoordiging in de stakingsleiding. De Arbeider, 10-5-1919, 24-5-1919, 31‘5‘1919> 21’^919» Y* 6| socialist Geert Popkes (1883-1920) uit Beerta ontving de steungelden uit vrij-socialistische hoek. Lokaa zamelden vrije socialisten ook geld in voor de stakers, zoals in Zuidbroek.

[401] De christelijke bonden sloten een overeenkomst die de overige arbeiders onvoldoen ®v®n ®n’

[402] De Arbeid, 12-8-1919; Anne de Boer, ‘Arbeiders moeten ervoor vechten’, Landarbeidersbond en loonstnja in oostelijk-Croningen 1919-1929, 36.

[403] Kaspers rekende voor dat dit met de 200.000 leden van het NW een dubbeltje per wee per 1 was-> zie: De Arbeider, 26-7-1919; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 137-138; Nieuwsblad van het Noorden, 22-7-1919-129 Algemeen Handelsblad, 7-3-1919; Nieuwsblad van Friesland, 18-3-1919; De Tnbune, 21-3-1919. Nieuwsblad van het Noorden, 24-3-1919; Het Volk, 25-3-1919; De Arbeider, 12-4-1919; Brant Vlasma, at willen de anarchisten’, 130.

[405] Het ging om de ontslagen vrije socialist Jelis Lamain. De algemene Commissie bestond uit LJ. Klöne, jelis Lamain en H. Hut (allen uit Ommelanderwijk). De plaatselijke vertegenwoordigers waren U. Buwalda (Musselkanaal), P. Bergman (Kleinemeer), Albert Drent (Veendam), C. Fokkens (Stadskanaal), G. Geertsinga (Sappemeer), A. Hendriksen (Borgercompagnie), H. Hekert (Ter Apelkanaal), LJ. Köne (Ommelanderwijk),). Kroes (Noordbroek), K. Mooibroek (Meeden), jan Zeven (Nieuw-Buinen), R van, er Zwaag (Groningen). De Arbeider, 22-3-1919, 5-4-1919,19-4-1919; Brant Vlasma, ‘Wat willen deanarc isten, 112.

[406] In Veendam woonden driehonderd belangstellenden de bijeenkomst bij. De Arbeider, 13-12 1919» Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 112-113.

[407] De Arbeider, 26-6-1920; Algemeen Handelsblad, 25-6-1920.

[408] Het Vaderland, 22-6-1920, 3-8-1920; Nieuwsblad van Friesland, 6-8-1920.

[409] Algemeen Handelsblad, 3-8-1920, 4-8-1920.

[410] Het Vaderland, 5-8-1920; Algemeen Handelsblad, 5-8-1920, 10-8-1920; Het Vaderland, 7-8-1920.

[411] De Arbeider, 17-7-1920,18-9-1920,16-10-1920; Algemeen Handelsblad, 13-8-1920; Het Centrum, 14-9 1920; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 120.

[412] jan Bijlstra (1888-1933) was in zijn jonge jaren door Kaspers zelf in Sappemeer, in de avonduren, onderwezen en opgeleid. Hij was een autodidact en al jong (vanaf 1906) actief als correspondent van De Arbeider in Sappemeer. Al snel ontwikkelde hij zich als spreker, organisatoren propagandist. Bijlstra verhuisde in 1917 naar Groningen, waar hij met Balster jan Ploeger de (nog immer actieve!) drukkerij Volharding begon. Hij zou zich ontwikkelen tot de belangrijkste spreker in de noordelijke beweging. Naast zijn redacteurschap was hij secretaris van de Vrij Socialistische Vereniging (VSV) in Groningen en voorzitter van de plaatselijke GGB-afdeling, waarbij drukkerij Volharding was aangesloten. Zie voor Bijlstra: Piet Hoekman en jannes Houkes, ‘Jan Lukas Bijlstra’, in: Vierhonderd jaar Groninger Veenkoloniën in biografische schetsen (Groningen 1994), 27-30.

[413] Bijlstra bestelde vijfduizend insignes die 10 cent per stuk kostten. Het was een variant op de blauwe bloemetjes die geheelonthouders verkochten om hun kas te spekken. ‘Wederverkopers’ zouden geen financieel risico lopen, zie: De Arbeider, 21-6-1919; Steun voor het jaar 1919 kwam uit Amsterdam (24,50), Delfzijl (29,50), Emmer-Compascuum (29,-), Franeker, (9,-), Groningen (36,-), Hoogezand-Sappemeer (136,-), Langezwaag (7,50), Pekela (25,-), Sint Anna-en Sint Jacobiparochie (20,-), Terwispel (9,50) en Veendam (25,-), zie: De Arbeider, 24-4-1920; De Arbeider, 3-1-1920.

[414] De Arbeider, 3-1-1920, 24-4-1920, 24-7-1920, 2-10-1920.

[416] De Vrije Communist, augustus 1921; Het Comité van voorbereiding bestond uit A.R. de Jong (vz.), H. Cats (secr., BRAC, Leiden), J. Pestman Koning-van Heuven (pennm., BRAC, Rotterdam), H.C. Eckhard, H.E. Kaspers, Chr. Kolthek-Timmer, G. Rijnders, N.J.C. Schermerhorn, L.B. Spanjer, S. v.d. Berg, J. Bommeljé, Henk Eikeboom, A. Elbrink, Jos Giesen, Johnnie Harinck, B. de Ligt, Cl. Meijer-Wich- mann, J.B. Meijer, Lodewijk van Mierop, B. Reyndorp, J. Rozeboom, Piet van der Veen.

[417] De Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) ging niet in op de uitnodiging omdat zij zichzelf los vond staan van elke politieke en socialistische richting. Haar administrateur Methöfer bezocht het congres op persoonlijke titel. Een onbekende groep stuurde slechts een briefkaart terug met daarop een knipsel met de volgende tekst uit de Gedenkschriften van Domela Nieuwenhuis: ‘Ik ben niet tegen organisatie, mits die niet kunstmatig gevormd is, maar zich door de omstandigheden opdwingt, met dien gevolge dat zij in een oogenblik in elkaar zit en verdwijnt zoodra zij hare werking heeft gehad.’ De FSA stuurde geen afvaardiging, net zo min als het Vrije Jeugd Verbond (VJV). Het VJV stelde zich op het standpunt dat haar leden niet uitgesproken voor het anarchisme waren, of zich uitspraken tegen het communisme en de sociaaldemocratie, zie: Brief VJV-bestuur Haarlem, 16-9-1921 en Anoniem knipsel en briefkaart A.L. Constandse gedateerd 1-10-1921,I.I.S.G., Sociaal Anarchistisch Verbond, secretariaatsarchief 1922-1924.

[419] Voorwaarts, 11-10-1921.

[420] De Toekomst, 15-10-1921, De Tribune, 15-10-1921.

[421] De Arbeider, 15-10-1921.

[422] Reyndorp sprak over ‘Anarchisme en de Staat’ en Meijer-Wichmann hield een referaat over ‘Anarchisme, Vakbeweging en Bedrijfsorganisatie’; De Tribune, 15-10-1921. In het Comité had ook Wolter Wolters (Groningen) zitting; De Arbeider, 15-10-1921.

[423] Kaspers had zijn bedenkingen tegen de handelswijze van Rijnders al eerder geuit, zie De Arbeider, 20-12-1919; De Arbeider, 9-9-1922.

[424] De Vrije Socialist, 1-2-1922. Rijnders ontbrak op het congres wegens ziekte, zie: De Tribune, 15-10- 1921. Ook Kaspers en De Ligt ontbraken, zie De Toekomst, 15-10-1921.

[424] De Vrije Socialist, 1-2-1922. Rijnders ontbrak op het congres wegens ziekte, zie: De Tribune, 15-10- 1921. Ook Kaspers en De Ligt ontbraken, zie De Toekomst, 15-10-1921.

[426] Door overspannenheid van Bart de Ligt en ziekte van Hendrik Kaspers moest dit vervolgcongres enkele malen worden uitgesteld. De bijeenkomst vond plaats op 8 oktober in aanwezigheid van vijftien Vrije Groepen en 44 afgevaardigden en 74 belangstellenden. Uit het Noorden waren Vrije Groepen uit Veendam, Zuidbroek en Bolsward aanwezig, alsmede het pas geformeerde Noordelijk Propaganda Comité (NPC). Verdere agendapunten die besproken werden betroffen: actieprogramma, houding ten opzichte van Russische anarchisten, landelijk fonds en uitgeverij, samenwerking met andere Nederlandse revolutionairen, landelijke uitgeverij, propaganda onder vrouwen (eens per maand een vrouwenblad), antiparlementaire actie (antistemdwang), vrijstelling dienstweigeraars, vakbeweging, taak in de revolutie, opbouwen nieuwe samenleving, vrije scholen, steun productieve associaties en propaganda onder jongeren. De meeste agendapunten waren afkomstig van Henk Eikeboom.

[428] Het UK bestond aanvankelijk uit Albert de jong (Amsterdam), C. Koenders (Zuilen), Pieter van der Kraats (Rotterdam), Klaas Wouda (Krommenie), Henk Eikeboom (Amsterdam), Bart De Ligt (Den Haag) en Jo Meijer (Oosterbeek), die secretaris werd. De Arbeider, 14-1-1922, Het Volk, 10-10-1920.

[429] Ook het Noordelijk Propaganda Comité, het noordelijk samenwerkingsverband van verschillende groepen dat inmiddels tot stand was gekomen, werd lid van het SAV. De VSV Groningen had begin 1923 28 leden, Veendam had er twintig, Hoogezand-Sappemeer dertien, Bolsward elf, Zuidbroek tien, Leeuwarden vijf. Het NPC bestond uit ongeveer veertig leden. Dit bracht het totaal op plusminus 130 mensen. Later dat jaar zou de VSV Finsterwolde zich ook nog aansluiten, met negentien leden. Lijst aangesloten groepen SAV per 31-3-1923,1.I.S.G., Secretariaat SAV en I.I.S.G., Archief Jeanne de jong. De overige noordelijke groepen waren: Vrije Socialisten Groep Appingedam, VSG Nieuw Beets, VSG Em-mer-Compascuum, Anarchistische Propaganda Club Emmer-Erfscheiderveen, VSV Franeker, VSG Jubbega, VSV Sneek, VSG Tijnje, Lijst van alle vooraanstaande revolutionairen in Nederland per 31-12-1923, Centrale Inlichtingendienst 7-7-1924 Zeer Geheim, Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 1616. En dan ontbraken nog de groepen uit Appelscha, Foxham, Nieuwe Pekela, Sellingen, e.a.

[430] Cirkulaire nr. 2, Aan de vrije groepen en anarchistische kameraden in Friesland, Groningen en Drenthe, 26 nov. 1922,1.I.S.G., Secretariaat SAV; Ongedateerde brief jo Meijer aan Dijkstra, I.I.S.G., Secretariaat SAV; De Arbeider, 9-12-1922,16-12-1922, 20-1-1923.

[431] De Arbeider, 1-1-1923; Uit deze lijst blijkt dat ook buiten het SAV belangstelling was voor het boek: Appelscha (Jan de Haan, vijftig ex.), Emmer-Compascuum (Hendrik van der Weij, vijftig ex.), Finsterwolde (Jan Bakker, 25 ex.), Franeker (Pieter van der Ploeg, vijftig ex.), Groningen (Jan Bijlstra, honderd ex.), Leeuwarden (Jan Hoeber, 25 ex.), Nieuwe Pekela (Evert Vos, vijftig ex.), Sappemeer (jan Smit, 25 ex.), Sellingen (Engelberts Geitz, 25 ex.), Sneek (Tjalling Cnossen, 25 ex.), Sint Annaparochie (J.W. de Boer, 25 ex.), Ter Apelkanaal (Hindrik Hekert, honderd ex.), Veendam (Harm Haan jr., vijftig ex.), Zuidbroek (Johan Smit, honderd ex.), zie: Intekenlijst Kropotkin Album, I.I.S.G., Secretariaat SAV.

[432] Brief Jo Meijer 3-1-1923,1.I.S.G., Archief Jeanne de Jong; De Ligt zou in mei 1923 alsnog met het onderwerp ‘Anarchisme en Organisatie’ op tournee gaan door Groningen en Drenthe (acht bijeenkomsten). Als te doen gebruikelijk waren zijn lezingen leerzaam en enthousiasmerend. Groningen kreeg vijftien nieuwe leden voor de Vrije Groep. Mede door de hoge reis-en verblijfskosten van De Ligt leverde zijn tour een verliespost op van 90 gulden, zie: De Arbeider, 12-5-1922,19-5-1922, 26-5-1923, 7-7-1923.

[434] Zie ‘Voorstel UK van het SAV inzake de Vrije’ en ‘Concept voorstellen voor de jaarvergadering van de exploitatiecommissie van De Vrije Socialist in te dienen door het UK van het SAV’ (26-12-1922), I.I.S.G., Secretariaat SAV. De stemverhouding was 124 stemmen voor, 117 tegen. De Arbeider, 3-3-1923.

[436] Het Volk, 7-4-1920; NRC, 6-4-1920. De Vrije Socialist had destijds twaalfhonderd abonnees. In november 1922 stonden de volgende plaatsen en personen uit het Noorden op de lijst met agenten van De Vrije Socialist: Bolsward (A. de Boer, Tranendal), Emmer-Compascuum (Lolke Bos), Franeker (S. v.d. Ploeg, Vijverstraat), Groningen (Tj.H. de Jong, Verl. Nieuwstraat 5a), Harlingen (G. Oostendorp, Ossenmarkt), Sint Jacobiparochie (boekhandel van Hiemstra), Sneek (W. van Houten, Swerussteeg b.d. Oosterdijk), Valthermond (Pieter Greven) enWitmarsum (H. Piekema, brievengaarder).

[437] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen, 68-70; De politie doorzocht het pand zonder dat er iemand aanwezig was, maakte ingepakt drukwerk open, maaktezetsel deels onklaar en liet de achterdeur openstaan, zie: De Arbeider, 1-9-1923.

[438] Circulaire van Bakels 8-5-1923, I.I.S.G., secretariaat SAV.

[439] Rijnders beweerde dat Eikeboom uit rancune handelde aangezien hij als redacteur niet voldeed en zou worden ontslagen, zie: Het Centrum, 22-6-1923; Bakels zou al lang naar een ‘baantje’ bij De Vrije Socialist hebben gehengeld. Beide jongeren zouden gedreigd hebben de politie in te schakelen toen Rijnders hen thuis opzocht, aldus De Tribune, 23-6-1923. Ook beweerde Rijnders dat het hen te doen zou zijn om met behulp van het blad een positie te verkrijgen. Kaspers en de weduwe van Domela Nieuwenhuis stelden in een verklaring dat Bakels en Eikeboom contact met hen hadden gezocht over de vraag hoe ze het blad onder controle van de anarchistische beweging konden krijgen, zie: De Arbeider, 30-6-1923; Rijnders zou met enige medestanders, waaronder Bertus Zuurbier, met de auto naar het huis van Eikeboom zijn gegaan, waar slechts zijn vrouw aanwezig was, en het pand hebben doorzocht zonder iets te vinden, meldde Voorwaarts, 23-6-1923; Kaspers voegde eraan toe dat de partner van Eikeboom tijdens de huiszoeking werd vastgehouden en dat de heren ook enige bezittingen van Eikeboom meenamen, zie: De Arbeider, 30-6-1923.

[440] De Arbeider, 21-7-1923.

[441] In augustus 1923 werd bij Libertas enkele dagen gestaakt, zie: Voorwaarts, 24-8-1923; en in september 1923 opnieuw, zie: Algemeen Handelsblad, 11-9-1923; C. Kriller en A.A. de Jong, Rapport van de Commissie van Onderzoek naar het financieel beheer van Libertas en De Vrije Socialist, 28-8-1923,I.I.S.G., Secretariaat SAV; Albert de Jong, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 30’, in: Buiten de Perken, 25-7-1964.

[442] Rijnders deed het voorkomen dat de actie van Eikeboom en Bakels beoogde De Vrije Socialist in handen van het SAV te spelen. Ook het SAV zelf kreeg dit verwijt van hem, voor het UK reden een verklaring uit te geven waarin dit werd ontkend. Rijnders beweerde ook dat de exploitatiecommissie van zijn blad een wassen neus was geweest, terwijl hij er eerder juist op aandrong dat het SAV zich hierbij moest aansluiten, als zijnde een reeds bestaande vorm van landelijke organisatie, zie: De Arbeider, 20-10-1923.

[443] Briefkaart Jan Bijlstra aan Jo Meijer, 23-11-1923,I.I.S.G., Secretariaat SAV; Bijlstra besprak de brochure van De Jong in De Arbeider en kreeg van Rijnders het verwijt dat hij niet had vermeld dat Rijnders beweerde dat De Jong feiten en cijfers ‘opzettelijk vervalst’ had, dat er in andere associaties ergere dingen waren gebeurd en dat bedrog niet altijd werd doorzien, zie: De Arbeider, 27-10-1923.

[444] Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Geheim Overzicht no. 1. jaargang 1939, 22-03- 1939, documentnr. Overzicht 1939/01; De leden van de VSV in Hoogezand-Sappemeer zegden hun abonnement van De Vrije Socialist op en namen het op voor Albert de jong, zie: De Arbeider, 3-11-1923.

[445] De organisatie bestond uit één landelijk comité, twee gewestelijke organisaties, achttien plaatselijke groepen en vijftien individuele leden, in totaal vierhonderd leden. Johan Smit uit Zuidbroek werd opnieuw gekozen als lid van het UK, zie: Het Vaderland, 5-11-1923.

[446] De noordelijke groepen deelden in deze malaise. Zowel in Veendam en Zuidbroek was de kas leeg. Johan Smit moest zich om die reden afmelden voor de vergadering van het Uitvoerend Komité van het SAV. Binnen het SAV was geen geld om zijn reiskosten te vergoeden. Jaarverslag SAV, 4-11-1923,1.I.S.G., Secretariaat SAV; De Arbeider, 7-7-1924, 29-9-1923.

[447] De Arbeider, 10-11-1924,17-11-1923; Proefnummer De Vrije Samenleving, december 1923. Agenten voor het blad waren Jouke Lenstra in Groningen en Jan Smit in Sappemeer, zie: De Vrije Samenleving, 19-1-1924 en H. Hekert in Ter Apelkanaal, zie De Vrije Samenleving, 23-2-1924.

[448] De Arbeider, 28-7-1923; Bedankbrief G. Bijlsma, secretaris Vrije Groep Bolsward 10-12-1923,1.I.S.G., Secretariaat SAV; Bedankbrief H.K. Meulenkamp aan Jo Meijer, 13-12-1923 I.I.S.G., Secretariaat SAV; Franeker scheidde zich in april 1924 alweer af van de exploitatiecommissie van De Vrije Socialist, omdat men vanwege de hoge reiskosten nooit deelnam aan de vergaderingen, De Arbeider, 12-4-1924.

[449] De Jong zou als redactiesecretaris wekelijks 25 gulden ontvangen, Zie: Albert de Jong, ‘ Fragmenten uit mijn leven, deel 31’, in: Buiten de Perken, 22-8-1964.

[450] Het betrof hier de bijdragen ‘Honger in Holland’ en ‘Vlootwet-Doodwet’, zie: De Vrije Samenleving, 29-3-1923; De Tribune, 27-3-1924.

[451] Kees Boeke (1884-1966); Het Vaderland, 4-4-1924 en 10-4-1924. Elshout werd naderhand gearresteerd en voor verduistering van het genoemde bedrag veroordeeld tot vier maanden celstraf met aftrek van voorarrest, zie: Algemeen Handelsblad, 31-7-1924 en Nieuwsblad van Friesland, 1-8-1924.

[452] De Arbeider, 10-11-1923; jouke Lenstra werd agent van het blad in Groningen, De Arbeider, 12-1-1924; Uit een brief van de administratie van 19-3-1924 blijkt dat F.W. Boomgaard, L.J. Bot jr., Albert de Jong, B. de Ligt en Klaas Wouda voor [325,- garant stonden voor De Vrije Samenleving, I.I.S.G., Secretariaat SAV.

[453] De Toekomst kon zijn positie als weekblad niet handhaven en het Twentse Recht door Zee werd in 1921 opnieuw een kopblad van De Arbeider, zie: De Arbeider, 2-4-1921; Voor het Garantiefonds werden obligaties 244 verkocht die 1 gulden per stuk kostten, zie: De Arbeider, 4-2-1922,17-6-1922.

[454] De vergadering van de exploitatiecommissie werd matig bezocht. Er waren deelnemers uit Foxham, Franeker, Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Zuidbroek, zie De Arbeider, 8-9-1923; De aanwezigen op de Friese vergadering kwamen uit Appelscha, Beets, Bontebok, Donkerbroek, Drachten, Gorredijk, Jubbega, Kortezwaag, Langezwaag, Terwispel, Tijnje, Wijnjeterp. De collecte voor het blad leverde 5 gulden op, zie: De Arbeider, 1-3-1924, 8-3-1924. De antimilitaristische steun werd kenbaar gemaakt door Piet Dijkstra uit Nij Beets. De Federatie bestond uit afdelingen in Beets, Lippenhuizen, Terwispel, Tijnje en Ureterp, zie: De Arbeider, 21-10-1922.

[455] Van der Veen stopte eind augustus 1922 zijn medewerking. De Arbeider, 21-1-1922, 28-1-1922, 22-7- 1922,16-9-1922.

[456] Circulaire ‘Aan de Groepen die De Arbeider exploiteren’, ontvangen op 3-7-1924,I.I.S.G., Secretariaat SAV.

[458] Oud-dienstweigeraar Klaas Blauw, die namens de jongeren lid was van het Uitvoerend Komité, keerde zich als enige tegen de samenwerking met De Arbeider. Liever zag hij dat De Vrije Samenleving opgeheven werd. Het blad kampte met een schuld van zo’n 1000 gulden, zie: De Vrije Samenleving, 19-7- 1924; Brief Jan Bijlstra aan kameraden SAV (ongedateerd 1924), I.I.S.G., Secretariaat SAV.

[460] Aldus werd De Arbeider ook buiten de drie noordelijke provincies verkocht. De Arbeider van 26-1- 1926 meldt verkooppunten in Amsterdam (2), Deventer, Haarlem (Blauw, Rollandstraat 97), Hilversum (Hendrik Kaspers), Krommenie (3), Noord-Scharwoude, Rotterdam en Winkel (NH). In het Noorden bestonden de volgende verkooppunten: Beetgumermolen (Sytze Elzinga), Drachten (G.S. Westerbaan, O 87), Drieborg (J. Schuur), Emmer-Compascuum (P. v.d. Wey, Woningbouw 431), Emmer-Erfscheid- enveen (Seite Bloemsma), Foxham (J. Gruizinga, Van Lennepslaan), Groningen (J. Bijlstra, Tj. de Jong (Kooykerplein 18)), drukkerij Volharding, S. Tillema (p.a. G. Luijtink, Akerkstraat), L. Wassing (de Droge Kroeg, Kostersgang) Z. Mulder (Bloemsingel 6) en J. Scholten (Gebr. Bakkerstraat 96 a), Harlingen (mej. G. Vonk-Oostendorp, Gr. Ossenmarkt), Leeuwarden (mej. Wieke Bosch, Cambuursterpad 14 en J. Hoeber, Schapenstraat 33), Muntendam (W. Schuiling, Zuiderstraat), Musselkanaal (Pieter Potjegort, Landzijde), Nieuwe Pekela (Isaac. v.d. Sluis, Noorderkolonie), Sappemeer (D. Poelstra, Winkel G.B., Wilhelminastraat), Sneek (W. van Houten, Zweresteeg b.d. Oosterdijk), Veendam (H. Haan, Molenwijk B 137 en LJ. Klöne, Molenstreek), Weerdingemond (Eise Hummel, Noordveen), Wildervank (mej. wed. F. Stevens, Dallen), Woldendorp (H. de Groot jr., Zwaagweg) en Zuidbroek (A. Postma, Uiterburen).

[461] Op het moment dat De Vrije Samenleving verder ging als kopblad van De Arbeider noemde Rijnders dit een treurige affaire op grond waarvan zijn drukkerij Libertas was vernield, De Vrije Socialist nog maar twee keer per week verscheen, veel kameraden, waaronder vooral Rijnders zelf, veel financiële schade hadden geleden, steungeld van kameraden was weggesmeten aan een hopeloze zaak, terwijl de beweging was geblameerd en gestriemd, zie: De Vrije Socialist, 9-7-1924. De Vrije Groep Franeker verzorgde de bezorging bij twintig abonnees, hen werd gevraagd postabonnee te worden, zie: De Arbeider, 19-4-1927. Al eerder stopt Dirk Postma zijn medewerking aan het blad. Het SAV Enschede, dat sinds de fusie met Recht door Zee deel uitmaakte van de exploitatiecommissie, wilde zich eveneens afscheiden. Pieterson, de correspondent voor De Arbeider, schreef dat de groep de porto in de nieuwe situatie niet meer kon opbrengen. De secretaris van De Arbeider besloot deze porto echter zelf te betalen, waardoor dit probleem werd opgelost. De groep in Hengelo was ook niet best te spreken over de gang van zaken en de agent van Arnhem, met vier abonnees, stopte met bezorgen.

[462] Brief jan Bijlstra aan jo Meijer, 1-8-1924,I.I.S.G., Secretariaat SAV; De Arbeider, 30-1-1926, 25-10- 1924.

[463] Ook het IAMV, de BRAC, het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond, het Vrije jeugd Verbond (VjV) en de SP maakten er deel van uit. Als sprekers van het Comité traden veelal op Kolthek (voorzitter), Lansink jr. (secretaris), De Ligt en Albert de Jong, zie bv. Voorwaarts, 16-8-1923. De Federatie van Sociaal-Anarchisten (FSA) vormde samen met het NAS en de CPH het Agitatiecomité tegen de Vlootwet.

[464] Brief U.K. aan j. Smit, secr. VSV Hoogezand-Sappemeer 10-9-1924, I.I.S.G., Secretariaat SAV en De Vrije Samenleving, 30-8-1924; De Arbeider, 25-10-1924; De Syndicalist, 29-9-1923.

[465] Brief Jan Bijlstra aan secretariaat SAV, 23-1-1925, I.I.S.G., Secretariaat SAV; Eind 1924 bestond het SAV uit de BRAC, Vrije Groepen Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Wormerveer, groepen uit Den Haag, Amsterdam en Arnhem, alsmede de regionale groepen het NPC en Hollands Noorden (Noord-Holland), zie: De Arbeider, 25-10-1924; Brief Jan Bijlstra aan Jo Meijer, 15-8-1924, I.I.S.G., Secretariaat SAV. De schulden van het SAV bedroegen medio 1925 ruim ƒ 2000,-, de BRAC kocht zich uit door ƒ 300,- te betalen.

[466] De Arbeider, 21-2-1925.

[467] De Tribune, 29-4-1921.

[468] De Arbeider, 22-1-1921; De Centrale Inlichtingendienst schatte in het ‘Rapport betreffende de toestand in de veenkoloniën’ het aantal revolutionairen (meest anarchisten) op zo’n tweehonderd, zie: Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, ‘Rapport betreffende de toestand in de Veenkoloniën in Drenthe’, 11-04-1921, documentnr. 05738.

[470] Aldus Van der Weij in De Arbeider, 12-2-1921; Het Volk, 3-2-1921.

[471] J. Bos, Sociale strijd in het veengebied tot 1940, in: M.A.W. Gerding e.a. (red), Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe, Meppel, 1989, 350-351; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 123; De Arbeider, 19-3-1921.

[473] J. Bos, Sociale strijd in het veengebied tot 1940, 350-351, 355; De Arbeider, 19-3-1921, 26-3-1921; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 123.

[474] Het Volk, 10-3-1921; De Tribune, 11-3-1921; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 123 De Arbeider, 26-3-1921.

[475] De Arbeider, 26-3-1921.

[476] Ibidem

[477] De Arbeider, 2-4-1921; De Tribune, 29-3-1921; J. Bos, Sociale strijd in het veengebied tot 1940, 352-353.

[478] Binne Herder was voorzitter, Hendrik van der Weij secretaris en Egbert de Jong penningmeester, zie: De Arbeider, 9-4-1921.

[479] Het Manifest staat afgedrukt in De Tribune, 30-03-1921; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 123-124.

[480] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 124-125.

[481] Idem, 126.

[482] Idem, 125-126.

[483] Ibidem; Rapport officier van justitie Reilingh aan minister van Justitie 2-5-1921, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 6.

[484] De Tribune, 2-4-1921 en 5-4-1921. In Noord-Holland sprak hij in onder meer Beverwijk, Haarlem en Zaandam.

[485] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 126-127. In Twente werden bijeenkomsten gehouden in Enschede, Hengelo en Almelo.

[486] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 127; J. Bos, Sociale strijd in het veengebied tot 1940, 353. In het VPRO-radioprogramma ‘Het Spoor Terug’ van 15 november 1986, getiteld ‘Harmen van Houten, Herinneringen van een veenarbeider’, vertelt Van Houten dat de wapens (zelfs machinegeweren) na afloop van de oorlog goedkoop werden geruild tegen voedsel. De handgranaten werden nadien gebruikt om mee te vissen!

[487] Het Volk, 7-4-1921; De Tribune, 2-5-1921; Het ‘Rapport betreffende de toestand in de Veenkoloniën in Drenthe’ is een voorbeeld van (groten)deels onjuiste informatie als het gaat over de namen van betrokkenen en hun beroepen. Gesproken werd over de drie gebroeders Blaak als boomkwekers, een schoenmaker Marrink, de timmerman B. Herder en H. van der Weide, een agent in naaimachines. Van de leden Eilkes en Hummel werden geen beroepen vermeld, de nadien als betrokkene geïdentificeerde Sjerp Hummel (1900-1964) zat ten tijde van de staking in de cel als dienstweigeraar. In De Tribune van 16-4-1921 werd op grond van deze ‘beschuldiging’ gesteld dat Herder een oud-veenarbeider was, Van der Weij (en niet Van der Weide) wel degelijk in het veen werkzaam was en dat dit ook gold voor Blaak uit Weerdinge. Schoenmaker Marrink uit Nieuw-Weerdinge was geen lid van het Comité.

[488] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 128; J. Bos, Sociale strijd in het veengebied tot 1940, 355-356.

[489] Binne Herder (1884-1963) werkte aanvankelijk in het veen, kreeg werk in de houtbewerking en ging vervolgens als timmerman aan de slag. Hij verhuisde van Zwolle naar Groningen. Stond bekend als een harde werker en gold als een intelligent en belezen man. Was gehard en agressief qua ‘natuur’, beet zich vast in wat hem juist leek. Stond met het klimmen der jaren meer open voor de mening van een ander. Sleutelfiguur in het NPC, De Arbeider (in de jaren dertig) en de VAU. Werd in de jaren vijftig beheerder van het anarchistisch terrein in Appelscha, zie: Recht voor Allen, 10-8-1963; De Tribune, 16-4-1921.

[490] De Arbeider, 28-1-1921, 4-2-1922; De bijeenkomst vond plaats op 29 januari 1922 in het gebouw De Eendracht aan de Zuiderbinnensingel in Groningen. Er waren dertig aanwezigen uit Drachten, Emmer-Compascuum, Foxhol, Groningen, Musselkanaal, Sappemeer, Sellingen, Sneek, Veendam en Zuidbroek, zie: De Arbeider, 4-2-1

[491] Beide groepen leverden twee leden: G. Geertsinga uit Sappemeer werd secretaris, G. Veldwiesch uit Groningen penningmeester. De contributie voor groepsleden werd vastgesteld op 3 cent per lid per week. Individuele leden betaalden 25 cent per maand, zie: De Arbeider, 4-3-1922, 25-3-1922; Van het NPC maakten in 1922 de volgende groepen deel uit: Emmer-Compascuum, Emmerfscheiderveen, Groningen, Sappemeer, Veendam en Zuidbroek. In totaal waren dit veertig leden. Sneek sloot zich later aan, zie: Lijst aangesloten groepen bij het NPC, I.I.S.G., Archief Jeanne de Jong; De Arbeider, 29-4-1922,13-5-1922, 10-6-1922.

[492] De Arbeider, 22-9-1922, 4-11-1922, 25-11-1922, 23-12-1922; Brant Vlasma. ‘Wat willen de anarchisten’, 84-86.

[493] Het voorstel was afkomstig van Johan Smit, zie: De Arbeider, 2-2-1924; Drewes Poelstra in De Arbeider, 31-5-1924; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 87.

[494] De Arbeider, 14-6-1924, in Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 87.

[495] De Arbeider, 22-9-1923.

[497] Het verbod was waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de bijeenkomst kort na de grote Fries-Drentse veenstakingen zou plaatsvinden.

[498] Oudgediende Johan Smit werd voorzitter, Jan Smit secretaris en ‘vrouw’ Spieker penningmeester. Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 90.

[500] Metaalarbeiders, bouwvakkers en transportarbeiders verloren grote stakingen, zie: De Arbeider, 19-7-1924. De vrije socialisten uit Emmer-Compascuum wezen steunacties af die geestverwanten opperden voor de noodlijdende bevolking in de veenstreken. Goedbedoelde filantropie kon de blijvende crisis niet verhelpen. Alleen door strijd (‘bewustwording, opstandigheid, revolutie’) kon iets worden bereikt, zie De Arbeider, 25-2-1925.

[501] Jarig van der Wielen (1880-1950). Kerst Huisman, Opstand in de Turf (Leeuwarden 1981), 259.

[502] De werklozen van Hoogezand-Sappemeer, Muntendam, Oude en Nieuwe Pekela, Veendam en Wildervank liepen aanvankelijk het risico dat ze naar Jipsinghuizen gezonden werden. Cees Stolk, De hel vanJipsinghuizen, 1924-1939: werkverschaffing in Groningen (Scheemda 1988), 22; De Tribune, 5-7-1923.

[503] De Arbeider, 28-6-1924, 5-7-1924; De Tribune, 5-7-1924; Cees Stolk, De hel van Jipsinghuizen, 1924-1939. 55-93 De Arbeider, 12-4-1924.

[505] De Arbeider, 1-12-1923,12-7-24; Zie bijvoorbeeld De Tribune, 6-4-1923.

[506] Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider, 191.

[507] P.R. Harkema, De Friesch-Drentsche stakingen, De opstand in polderen veen (Amsterdam 1925), 6, 9. Harkema, De Friesch-Drentsche stakingen, 6.

[508] Brief procureur-generaal te Leeuwarden aan minister van justitie, 9 feb 1923 Geheim, Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 323.

[509] De Arbeider, 11 -4-1925.

[510] Kerst Huisman, Opstand in de turf, 261.

[511] Leeuwarder Courant, 9-4-1983.

[514] Nieuwsblad van het Noorden, 2-4-1925.

[516] Kerst Huisman, Opstand in de turf, 262-263.

[517] De Vaderlander, 7-4-1925.

[518] De Tribune, 4-4-1925; De Vaderlander, 5-4-1925.

[519] Kerst Huisman, Opstand in de turf, 265, 273.

[520] Nieuwsblad van Friesland, 7-4-1925; P.R. Harkema, De Friesch-Drentse stakingen, 16; Nieuwsblad van Friesland, 7-4-1925; De Vrije Socialist, 15-4-1925.

[521] Tinus Veenstra, De worstelende mens, zoekend naar het licht temidden van een schijnbaar ondoordringbare duisternis, (Appelscha z.j.), 30-33.

[522] De Tribune, 5-4-1925.

[524] ‘Schamen jullie je niet dat acht grote kerels kleine Siemen moeten oppakken’, Nieuwsblad van Friesland, 7-4-1925.

[525] De Ploeger, 1-5-1925.

[526] Nieuwsblad van Friesland, 7-4-1925; De Arbeider, 11-4-1925.

[527] J. Bos, ‘Sociale strijd in het veengebied tot 1940’, 356-357; De Arbeider, 28-2-1925.

[529] Sietse van de Hoek, Hopend op een vrijer leven (’s-Gravenhage 1978), 72.

[530] Op 18 april werden de broers Simon (1902-1942) en Paulus Ottens (1904-?) gearresteerd wegens het simpele feit dat ze vroeg op pad waren en niet wilden verklaren waarom ze dat deden. Jan Super (1904-?) en Albert de Vries (1894-?) stonden onder verdenking van brandstichting, maar moesten wegens gebrek aan bewijs enige dagen later weer worden vrijgelaten; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Tweede vervolglijst Nederlandse revolutionairen, 14-07-1926, documentnr. 04496.

[531] De Arbeider, 11-4-1925,18-4-1925. De naam van de actie was ‘Steun aan Veenarbeidersstaking Friesland’. Geld kon men sturen naar Gerrit Roorda (aannemer, Tijnje), Albert Zandstra (Drachten) en Harmen van Houten (Runde, Emmer-Erfscheidenveen) en het kon afgegeven worden bij drukkerij Volharding in Groningen. Leeuwarder Courant, 9-4-1983.

[533] De communisten vatten dit op als een provocatie van het NSV, zie: Tribune, 16-4-1925.

[534] Nieuwsblad van Friesland, 7-4-1925 en 10-4-1925.

[535] P.R. Harkema, De Friesch-Drentse stakingen, 16.

[537] Kerst Huisman, Opstand in de tutf, 267-268.

[538] De Ploeger, 27-1-1926.

[539] Het Centrum, 15-5-1925.

[540] De Arbeider, 2-1-1926, 23-1-1926.

[541] Het Vaderland, 1-2-1926.

[544] De Ploeger, jg. i,nr. 11, Uitgave van pers-en propagandavereeniging ‘De Ploeger’, ds. H. van Lunzen ed. (Drachten 1924).

[545] De communist Gerrit Roorda schreef erin, zo ook Hein van den Vliet van de IAMV Federatie Opsterland.

[546] De Ploeger, 24-6-1927, 23-12-1925; In het nummer van 20-11-1925 werd een artikel uit De Wapens Neder overgenomen.

[547] De Ploeger, 5-3-1926; ArchiefWillem Bakker, I.I.S.G..

[548] De oorspronkelijke Persvereniging die het blad uitgaf, was al in 1926 ter ziele gegaan, zie: De Ploeger, 2-7-1926; De Ploeger, 27-4-1928, 20-7-1928, 27-7-1928.

[549] Naast Cees Bosma uit Heerenveen en Siemen Brinksma uit jubbega gold dit voor bijvoorbeeld Piet Dijkstra uit Nij Beets en tal van plaatselijke vertegenwoordigers van de IAMV. Dit blijkt voorts uit de lijst van de lokale agenten van het blad: j. Pultrium (Donkerbroek), Sint P. de Jong (Gorredijk), H. v.d. Vliet (Lippenhuizen), Jelle Beenen (Nieuwehorne), zie: De Ploeger, 4-9-1925.

[550] De Wapens Neder, 1-9-1922; De Telegraaf 31-7-1922, De Tribune, 4-8-1922; De Arbeider, 5-8-1922,12-8- 1922.

[551] Op de eerste openbare bijeenkomst fungeerden Jan Bijlstra en Jo de Haas als sprekers, zie: De Arbeider, 18-6-1927; De Arbeider, 3-9-1927.

[552] Deze Federatie had ongeveer 160 leden, Heerenveen sloot zich aan in 1927. Secretaris B. Cloo uit Terband maakte zich sterk voor provinciale samenwerking, zie: De Arbeider, 3-9-1927, 10-9-1927,17-9- 1927.

[553] Er waren vertegenwoordigers uit Akkrum, Appelscha, Bontebok, Drachten, Gorredijk, Heerenveen, Hemrik, Jubbega, Leeuwarden, Lippenhuizen, Nij Beets, Oosterwolde, Sneek enTijnje. Het bestuur werd gevormd door Sneek, Drachten, Heerenveen, Jubbega en Leeuwarden, zie: De Arbeider, 5-11-1927.

[554] De Arbeider, 5-11-1927.

[555] Het FPC plande vijf meetings, in Beets/Tijnje (mei), Boelenslaan (juni), Noordwolde (juli), Franeker en Jubbega (augustus). In de twee laatstgenoemde plaatsen werden ‘Nooit meer Oorlog’-manifestaties georganiseerd, zie: De Arbeider, 17-3-1928, 3-3-1928, 21-7-1928,18-8-1928 en 6-10-1928.

[557] Erik Jan Burger, Linkse frontvorming, 130; Het Centrum, 7-4-1920; Max Perthus, Henk Sneevliet, revolutionair-socialist in Europa en Azië, 28-29.

[558] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940 (Amsterdam 1980), 11-12.

[559] In Leeuwarden was Cees Bonnet actief in het PAS, in Veendam de vrije socialist L.J. Klöne; Socialistische Almanak 1919 en 1920; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 112; De Tribune, 8-3-1921.

[560] Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider, 12; In het Jaarverslag over 1921 van de Nederlandsche Federatie van Land-, Tuin-en Veenarbeiders worden noordelijke afdelingen vermeld in Appelscha, Beerta, Emmen, Emmer-Compascuum, Emmer-Erfscheidenveen, Kolham, Knijpe, Meeden, Musselkanaal, Nieuw-Buinen, Nieuwehorne, Nieuw-Weerdinge, Noordwolde, Stadskanaal-Onstwedde, Stadskanaal-Wildervank, Ter Apelkanaal, Terwispel, Vledderveen, Wijnjeterp, Wildervank, Woldendorp en Zuidbroek.

[561] De Arbeid, 14-5-1921.

[562] De Tribune, 10-5-1922, 11-5-1922; Nieuwsblad van het Noorden, 8-5-1922.

[563] De Tribune, 12-5-1922. Het grafmonument, gemaakt door beeldhouwer A. Rimiëns, bevat de volgende tekst: ‘Dat bewustheid eens wreke wat onbewustheid misdeed’. Het bestaat uit drie gedeeltes: de onderste steen is groot en vierkant, op de middelste staat de spreuk met daarboven een steen waarin aan de voorkant een arbeider staat gebeiteld die met gebalde vuisten iets naar beneden kijkt op het graf.

[564] Antonie B. (20), Abel H. (22), Harm C. (37), Jacob H. (31), en Errit de V. waren de ‘daders’, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 23-6-1922.

[565] Nieuwsblad van het Noorden, 12-7-1922; De Tribune, 14-7-1922.

[567] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 22; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 113-114.

[568] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 12-16

[569] De Arbeid, 7-4-1923.

[570] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 35-38

[571] De Arbeider, 30-6-1923.

[572] Piet Hoekman en Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940, 514-515*

[573] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 19^3‘194°> 60.

[574] Max Perthus, Henk Sneevliet, revolutionair-socialist in Europa en Azië, 28.

[575] De Syndicalist, 4-8-1923, 29-9-1923, 3-11-1923, 9-5-1925.

[577] De Syndicalist, 7-7-1923.

[578] De Arbeider, 18-8-1923; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 56-60; Recht voor Allen, 10-12-1966; De Syndicalist, 7-7’1923.18-8-1923, 8-9-1923. Watse Heeringa (1875-1966) was aanvankelijk sigarenmaker. Verscheurde in 1919 bij de Statenverkiezingen zijn stembiljet in het stemlokaal, waarvoor hij werd vervolgd. In 1926 werd hij veroordeeld wegens vernieling van staatseigendom voor hetzelfde feit.

[579] De Arbeider, 5-6-1920. Secretaris van het PAS was kleermaker Gerard Haan (1892-1952). Als gewoon bestuurslid fungeerde sigarenmaker Jan Jacobus Dieters (1875-1950); Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 1616. Hierin wordt P. van der Zwaag (Groningen, 22-2-1883) als tweede voorzitter vermeld. Hij was stoker bij de coöperatieve Friesch Groningsche Coöperatieve Beetwortel suikerfabriek. De vervanger van de administrateur was magazijnbediende Joseph Hendrik Tresson (Rotterdam, 29-8- 1894). Tweede secretaris was kleermaker Dirk Kuiken (Tzummarum, 17-9-1877). Commissarissen waren de gemeentewerklieden Pieter van Leersum (Utrecht, 10-8-1886 - 4-2-1959) en J.C. de Wolff (Groningen, 14-12-1871); De Arbeid, 1-9-1923.

[580] Lodewijk Jan Klöne (1876-1961) was smid, fabrieksarbeider en machinist. Hij was geruime tijd actief in de Fabrieksarbeidersbond van het NAS, de Vrije Groep Veendam en De Arbeider. Hij en zijn gezin waren muzikaal en traden op tijdens bijeenkomsten van de beweging. Door de perikelen met de communisten werd de zetel van de Gewestelijke Federatie overgebracht naar Groningen, waardoor J.H. Tresson secretaris werd, zie: De Syndicalist, 28-7-1923; De Syndicalist, 14-7-1923, 21-7-1923, i5-9-i923> 18-8-1923, 3-11-1923, 24-11-1923, 9-5-1925 en 24-10-1925.

[581] Deze vonden plaats in Groningen, Sappemeer, Zuidbroek en Winschoten. De Syndicalist, 18-8-1923; De Arbeider, 6-2-1926.

[581] Deze vonden plaats in Groningen, Sappemeer, Zuidbroek en Winschoten. De Syndicalist, 18-8-1923; De Arbeider, 6-2-1926.

[583] De Syndicalist, 8-11-1924, 21-2-1925. Eind 1925 waren in Groningen vertegenwoordigd: de Federatieve Bond van Arbeiders in de Kleedingindustrie, de Syndicalistische Federatie van Metaalarbeiders, de Federatie van Fabrieksarbeiders, de Federatie van Sigarenmakers en Tabaksbewerkers, de Syndicalistische Federatie van Transportarbeiders Door Eenheid Sterk, de Syndicalistische Federatie van Overheidspersoneel Nieuw Leven, de Syndicalistische Federatie van Spoor en Tram en de Syndicalistische Federatie voor Bouwvakarbeiders in Groningen. De laatste zelfs met twee afdelingen, de bedrijfsorganisatie en de metselaars (Nieuw Leven).

[584] Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 114; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 61-64.

[586] De Syndicalist, 10-11-1923,17-11-1923; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 75-76.

[587] De Syndicalist, 27-3-1926; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 76.

[588] De Syndicalist, 7-5-1927.

[589] De Syndicalist, 22-8-1925.

[590] De Syndicalist, 8-11-1924, 27-6-1925.

[591] De meubelmakers wilden De Eendracht wel aan het PAS verkopen nadat in 1924 de huurperiode afliep, maar hun vraagprijs was te hoog, zie De Syndicalist, 18-2-1933.

[592] De Syndicalist, 18-4-1925, 29-8-1925, 26-12-1925, 18-2-1933.

[593] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 46-47-39 Wolter Postma in De Ploeger, 17-6-1927.

[595] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 87.

[596] Het bestuur werd gevormd doorWatse Heeringa, Joseph Hendrik Tresson en Jan Dieters, zie: De Arbeider, 11-5-1929.

[597] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 47’5O*

[598] I.I.S.G., Archief I.A.M.V., inv.nr. 188; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 53; De Syndicalist, 18-2-1933.

[599] Bij een verlotingsactie in 1932 werd het PAS voor vijftig gulden gedupeerd door een oplichter, wat tot een rechtszaak leidde, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 11-10-1932. Als getuigen traden op Harm Schouten (voorzitter PAS), Gerard Haan (secretaris PAS), Watse Heeringa en Bas Galis.

[600] De Syndicalist, 6-2-1932, 5-5-1934. Het PAS huurde vervolgens het pand aan de Melkweg 10, om daarna naar de Akerkstraat 23 te verhuizen.

[601] Noordelijke afdelingen van het IAMV in 1919 in (tussen haakjes, voor zover bekend, het aantal leden) Friesland: Appelscha (19), Beetgum (22), Donkerbroek, Drachten (28), Franeker (63), Gorredijk (28), Heerenveen (20), Joure (15), Leeuwarden (41), Lippenhuizen (19), Marssum (8), Nijehorne (32), Oosterwolde (22), Sneek (40), Sint Annaparochie (14). Sint Jacobiparochie (19), Terwispel (20), Tqnje , Tzummarum, Wonseradeel (18). Groningen: Appingedam (8), Beerta (18), Delfzijl (9), Finsterwo e, Groningen (40), Hoogezand-Sappemeer (28), Nieuweschans (18), Ter Apelkanaal (13), Veendam (24), Winschoten, Woldendorp (15). Drenthe: Assen (5). Niet bij de IAMV aangesloten antimilitaristische verenigingen waren er in Emmer-Erfscheidenveen, Heveskes, Nieuw Buinen en Wijnjeterp, zie: Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 170-173: Socialistische Almanak 1919.

[602] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921,119.

[603] Ibid.

[604] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, 125-127.

[605] Albert de jong, Fragmenten uit mijn leven, deel 27, in: Buiten de perken, 22-2-1964.

[608] I.I.S.G., Archief Tinus Veenstra.

[609] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921,113.

[610] Hans Ramaer, ‘Herman Groenendaal moet vrij’, in: De Cids, nr. 10,1970.

[611] Hennie Kenkhuis, e.a. ed„ De Wapens Neder, deel 1, De ontwikkeling in het denken over sociale actie, geweldloze strijd en antimilitarisme in Nederland (z.p, z.d.), 130-133.

[612] Albert de Jong, ‘Fragmenten uit mijn leven, deel 23’, in Buiten de Perken, 1-9-1963, Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921,132-136.

[613] Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921,137.

[614] De Vrije Groepen uit Groningen, Sappemeer en Veendam traden toe, naast de meubelmakersver-eniging Eendracht en de Groningse afdeling van de Federatie van Sigarenmakers, zie. Anti Militaristisc Jaarboek 1923.

[615] Uit het Noorden stapten de in 1921 opgerichte en veertig leden tellende afdeling Nij Beets en de afdeling Wonseradeel uit de IAMV. Beide afdelingen traden in 1923 weer toe tot de vereniging , zie Jaar verslag IAMV, Sectie Holland 1922 en 1923 (z.p. z.j), 18.

[616] Jaarverslag IAMV, Sectie Holland 1922 en 1923 (z.p. z.j).

[617] Leeuwarder Courant, 24-9-1923, De Syndicalist, 8-9-1923.

[619] Jaarverslag IAMV, Sectie Holland 1922 en 1923 (z.p. z.j); Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten, 32-65 Greet Heijmans en Annelies Koster, De IAMV van 1904 tot 1921, in.

[622] j.W. de Boer (1856-1948) had in 1889 als kerkvoogd Domela Nieuwenhuis toegestaan in de kerk: van Sint Annaparochie te spreken. Enkele jaren later stond hij dit toe aan anarchistische groepen. Het ei e tot een jarenlang durend proces tegen alle kerkvoogden, dat zij verloren. Vanwege de opgelegde boete werden de inboedels van de voogden gerechtelijk verkocht. De Boer gaf in 1935 een boekje uit van twee redevoeringen van Domela Nieuwenhuis uit 1885 die deze in Sint Annaparochie had gehouden, met een voorwoord van Anton Constandse; zie Socialisme van Onderop, 21-8-1948; Jaarverslagen IAMV 1922,1923 en 1925.

[623] Leeuwarder Courant, 5-8-1927.

[624] Jaarverslagen IAMV 1922, 1923 en 1925.

[625] De aangesloten afdelingen waren gevestigd in Nij Beets, Bontebok, Tijnje, Wijnjeterp, Gorre ij Terwispel en Lippenhuizen, zie: De Wapens Neder, juli 1924; jaarverslagen IAMV 1922,1923,1925, rant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 72-73.

[626] Jaarverslagen IAMV 1922 en 1923.

[627] Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 73-74—

[629] De Wapens Neder, december 1921 en mei 1930; De afdeling bestond uit Engbert Bergman (v°or zitter), Kornelis Smid (secretaris), P. Ottens (penningmeester),). Klein,). Norden, jan Smit, . mi , B. Smid-Dontje, J. Rieks, M. Nijveen en E. Ottens. De Arbeider, 8-3-193°- Het bestuur bestond uit Heter Bergman (voorzitter), Wicher Riemeyer (secretaris) en Richt Kliphuis (penningmeester). De afdeling vergaderde op iedere eerste donderdag van de maand.

[630] De Arbeider, 19-6-1920, 31-7-1920,13-11-1920, 22-1-1921, 29-1-1921, 19-3-1921, 2-4-1921,17-9-1921, 8-io-1921,18-2-1922.

[631] Jaarverslag IAMV 1923; Brant Vlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 75.

[632] De overgebleven leden waren Derk Ploeger (secretaris). Tj. de Jong, S.A. (Bas) Galis, Jac. Kern (voorzitter), Jouke Lenstra, C. Kruizinga, K. Tillema (‘Droge Kroeg’, Kostersgang), Geert Kelders, Jo Robbert, Balster Jan Ploeger, C.

[633] Bleef het ledental in 1923 stabiel, in 1924 daalde het aantal leden naar duizend, verdeeld over vijftig afdelingen. In 1925 zette deze daling zich voort; 850 leden en 43 afdelingen, zie: 25 jaar \AMV, Jaarverslag IAMV 1925; De Wapens Neder, januari 1928.

[635] Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 185-186.

[636] Het nieuwe pand kostte 12.000 gulden. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 61-62; Frans Becker en Johan Frieswijk, Bednjven in eigen beheer, 219.

[637] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 63.

[638] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 66-68; Er was 75 gulden boete geëist of 25 dagen hechtenis, zie: De Arbeider, 7-12-1918, 21-12-1918; Nieuwsblad van het Noorden, 29-11-1918.

[639] Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 192-194.

[640] J.M. Welcker, ‘J.C.H.Ph. Methöfer 1863-1933’, in Mededelingenblad, mei 1973, 446-451.

[641] Tienjaren Arbeid van de Vereniging GGB, 12-16; Becker en Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 226.

[643] De Arbeider, 11-10-1919, 24-7-1920,19-10-1929.

[644] Frans Becker en johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 223, 226-229.

[645] De Arbeider, 8-1-1921,19-10-1929.

[646] Nieuwsblad van het Noorden, 4-3-1930, 30-1-1932,1-12-1932,10-12-1938.

[647] De Arbeider, 4-2-1928; Mondelinge mededeling Fré Boerema; Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 288: Op ’t Zand zette pas in 1938 de bakkerij op zijn eigen naam, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 30-5-1938.

[648] Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 288-292; De Arbeider, 15-6-1929.

[649] Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 288-292; De Arbeider, 8-11-1919,15-6-1929; Nieuwsblad van het Noorden, 31-12-1932, 20-1-1933.

[650] Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer, 288-289.

[651] De Arbeider, 16-11-1929.

[652] Bevrijdend denken, Gedenkbundel ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Vrijdenkersvereniging De Dageraad (Amsterdam-Antwerpen, z.j.), 57; De Vrije Gedachte ed., 125 jaar Vrijdenken (Rotterdam 1981), 122-123.

[653] De Vrije Gedachte ed., 725 jaar Vrijdenken, 124.

[654] Jan Hoving, Levensherinneringen van een vrijdenker - allerlei lui, (Amsterdam, 1938), 429; Bevrijdend denken, 58-59; De Vrije Gedachte ed., 125 jaar Vrijdenken, 125.

[655] Er werden onder andere afdelingen opgericht in Tijnje, Beets, Drachten, Bolsward, Terwisga, Akkrum en Emmer-Compascuum. Jan Hoving, Levensherinneringen van een vrijdenker - allerlei lui, 434*435»’ Bevrijdend denken, 54.

[656] Anton Constandse, De Alarmisten (Amsterdam, 1975), 22; Bevrijdend denken, 58-60.

[657] Bevrijdend denken, 60.

[658] De Vrije Gedachte ed., 725 jaar Vrijdenken, 127; Bevrijdend denken, 60, Een wegwijzer voor den ongeloovigen Nederlander, Uitgave van het Hoofdbestuur van De Dageraad, Jaargang 1927-1928 (Amsterdam 1928), 3.

[659] De Arbeider, 16-12-1922, 23-12-1922, 7-7-1924, 9-1-1926, 8-1-1927.

[660] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 19; Mondelinge mededeling Fré Boerema.

[661] De moeder van Cathrien Eimers, Johanna Minck, won zo’n declamatiewedstrijd. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld 107 I.I.S.G., Archief De Dageraad, inv.nr. 3.2.34; Bé Meijer in De Vrijdenker, 28-1-1928; I.I.S.G., Archief De Dageraad inv.nr. 3.2.34.

[663] Pamflet ‘De Dageraad’ met betrekking tot de rede van Hoving 13-12-1933, Gemeentearchief Groningen, Archief Dageraad.

[664] In Bolsward richtte men op 30 januari 1921 een afdeling op met 26 leden, ze ging in 1925 ter ziele. Secretaris Bangma schreef op 17 februari 1924 aan het hoofdbestuur dat de groep feitelijk was opgeheven, waarna de leden toetraden tot de Vrije Groep. In Emmer-Compascuum werd op 18 januari 1921 een groep opgericht met veertig leden, maar die werd in december van datzelfde jaar weer opgeheven. Oorzaak was de grote werkloosheid in de venen. Alle leden behoorden tevens tot de Vrije Groep, het lidmaatschap van De Dageraad werd te duur. Opzegging secretaris Emmer-Compascuum H. Middeljans aan hoofdbestuur Dageraad, december 1921, I.I.S.G., Archief Dageraad 3-2-27. Geldgebrek bleef in Emmer-Compascuum ook na de heroprichting in 1932 een probleem. Wegens contributieschuld werd de afdeling in augustus 1934 geroyeerd. In Stadskanaal werd het bestuur gevormd door Jo Benus (1897-1931) als voorzitter en Bientje Smith als secretaris/penningmeester. Smith maakte enige jaren later deel uit van de Vrije Groep Veenda m en het SAV; Anarchistische jaarboekjes van 1926,1931,1932 en 1933; Nieuwsblad van Friesland, 9-9-1924; Een wegwijzer voor den ongeloovigen Nederlander, Jaargang 1927-1928.

[665] Het ledental steeg in 1933 tot 2029, zie: Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Linksche arbeidersorganisaties. Jaargang 1937, 23-03-1937, documentnr. Jaarbericht 1937/B, 83; Nieuwsblad van Friesland, 2-11-1932, 20-7-1933; J.R.G. Schuur, Appelscha, Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 286-290. Het bestuur in Appelscha bestond uit Jan Witvoet (voorzitter), Sietze Mulder (secretaris), Jan van Zanden (penningmeester) en de plaatsvervangers Tinus Veenstra en Gerhardus de Jong.

[666] De Tribune, 27-10-1936, 4-11-1936, 5-11-1936.

[667] Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Linksche arbeidersorganisaties. Jaargang 1937, 23-03-1937, documentnr. Jaarbericht 1937/B, 83; C. Wisman uit Heerenveen schreef: *… het is echter ook zoo goed als nutteloos, als ik bij gelegenheid nog eens moeite doe, daar er toch geen der leden zich ergens voor interesseert.’ Bij de laatste huishoudelijke vergadering was slechts één lid aanwezig, zie I.I.S.G., Ledenlijsten aangesloten afdelingen van De Dageraad, Archief De Dageraad inv. nrs. 3.2.8-3.2.64.

[670] De Arbeider, 21-6-1919.

[671] De Arbeider, 24-3-1923; De Arbeider, 17-4-1926; De Vrije Samenleving, 21-6-1924.

[672] Met de verkoop van blauwe bloemetjes werd de kas gespekt. De Arbeider, 3-6-1922, 6-5-1925; De Geheelonthouder, 9-3-1946.

[673] De Arbeider, 11-1-1919; De Arbeider, 25-5-1925.

[674] Nieuwsblad van het Noorden, 27-2-1919.

[675] Statuten Nieuw Leven, Gemeentearchief Groningen, ArchiefVereniging Nieuw Leven.

[676] BrantVlasma, ‘Wat willen de anarchisten’, 54-55.

[677] Klaas Tillema (1875-1956) was sigarenmaker, ondertekende in 1915 het Dienstweigeraarsmanifest en was actief in de solidariteitsbeweging rond dit manifest. Hij raakte betrokken bij de geldinzameling om de gezinnen van dienstweigeraars te ondersteunen en was penningmeester voor de Groningse afdeling ten behoeve van het Kantinefonds van de dienstweigeraars zelf. Zijn zoon Siert weigerde de militaire dienstplicht in 1926 en kreeg de gebruikelijke celstraf. Hij maakte deel uit van de geheelonthoudershen-geldub De Vriendschap en was conciërge van De Droge Kroeg van 1920 tot 1941.

[678] Nieuwsblad van het Noorden, 24-12-1928. Harm Schouten (PAS-Groningen) was lid van de hengelclub.

[680] Nieuwsblad van het Noorden, 11-11-1953.

[683] Ons Gebouw bestond van 1927 tot 1953 en brandde in 1989 af.

[684] Nieuwsblad van het Noorden, 3-3-1936; Nieuwsblad van Friesland 12-1-1921, 3-1-1930.

[685] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 29.

[686] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 63-64.

[687] Er waren afdelingen in Groningen, Winschoten, Sappemeer, Zuidbroek, Veendam, Wedde, Finsterwolde, Nieuwolda, Emmer-Compascuum (Weest Nuchter en Waakt). In 1933 kwam een afdeling in Noordbroek tot stand, met elf leden, en in 1936 afdelingen in Ter Apel, Emmen en Valthermond. De Arbeider, 1-10-1921,13-2-1932; Nieuwsblad van het Noorden, 29-4-1930, 13-2-1933, 13-5-1935» 26-4-1937-Sam Nijveen, oftewel Salomon Mozes (1891-1942), was van Joodse herkomst en kwam uit een (vrij-)socialistische familie uit Sappemeer. Verdiende de kost als winkelier en handelaar. In latere jaren kermisexploitant met een snoeptent. Behoorde in 1916 tot de eerste generatie dienstweigeraars en speelde nadien een belangrijke rol in de plaatselijke organisaties van de vrije socialisten in Sappemeer. Was van 1920 tot 1930 secretaris van het GPPC. Maakte deel uit van de Exploitatiecommissie van De Arbeider. Kwam samen met zijn vrouw Schanette de Vries om het leven in Kamp Auschwitz.

[690] Citaat van Tinus Veenstra in een ingezonden brief in het Nieuwsblad van Friesland, 2-12-1921; Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd, een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse jeugdbeweging tussen 1853 en 1940 (Nijmegen, 1973), 166, 247.

[693] Ger Harmsen, Rondom Daan Coulooze, Uit het leven van kommunisten, 23.

[694] Anton Constandse, De bron waaruit ik gedronken heb (Amsterdam 1985), 9-17.

[696] Anton Constandse, De Alarmisten, 28-29; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 74.

[697] Jerber, André en Frans Romkes, De Hoop der Toekomst, Libertair socialistiese opvoeding en jeugdbeweging in Nederland tussen 1900 en 1930, een historiese verkenning (Amsterdam 1979) 42; Rudolf de Jong, ‘Anton Constandse en het Nederlands anarchisme’, 745.

[698] Jurrie J. Zuidema (1919-2012) was de zoon van de eerste dienstweigeraar in Groningen, Jan Zuidema (1893-). bleef tot op hoge leeftijd actief op het terrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha.

[699] Nieuwsblad van het Noorden, 2-11-1918. Tot het steuncomité behoorden Chris Eimers, Balster Jan Ploeger en Willem Schröder. Klaas Tillema werd penningmeester van het Groningse Kantinefonds.

[701] Guus van Schöll, Dienstweigering in Nederland voorde Tweede Wereldoorlog, (Rotterdam, 1979) 63 en 98-99.

[703] De vierde oplage uit 1927 telde 1515 handtekeningen. In de jaren tot 1932 verschenen aanvullingen op deze lijst die 965 nieuwe ondertekenaars opleverde. Ten slotte verscheen in 1937 een nieuw manifest dat door zeshonderd mensen werd onderschreven; De handelingen van het algemeen congres voor dienstweigering, gehouden op zaterdag 18 en zondag 19 april 192510 Utrecht (Blaricum, 1925); Mark van Deursen, Dienstweigering in Nederland 1923-1940, (Nijmegen, 1994) 25-26; Guus van Schöll, Dienstweigering in Nederland voorde Tweede Wereldoorlog, 101.

[704] Nieuwsblad van het Noorden, 10-7-1925; Nieuwsblad van Friesland, 27-5-1930.

[706] Op het vrijsocialistisch kampeerterrein in Appelscha verbleven tot op hoge leeftijd diverse dienstweigeraars, zoals Fré Boerema, Johannes Koelma, Henk Pomp en Jurrie Zuidema. Fré (Freerk) Boe re ma (1915-2007) kwam uit een vrijsocialistisch gezin uit de stad Groningen en dreef daar een fietsenwinkel (rijwielreparateur). Johannes Koelma (1916-), schilder, groeide op in een vrijsocialistisch gezin in Gorredijk (Kortezwaag). Henk (Hendrik) Pomp (1911-2001) was zoon van een vrije socialist en ‘los arbeider’.

[707] De oproep was afkomstig van Jo(han) van den Eijnde, Douwe L van Straten en Piet Becker, zie De Arbeider, 5-6-1920. Douwe van Straten was afkomstig uit het Friese Kimswerd en werd later boer. Al voor zijn dienstweigering in 1919 was hij actief in de vrij-socialistische beweging en in De Arbeider (waarin hij regelmatig schreef) kondigde hij zijn dienstweigering ver van tevoren al aan. Zijn weigering op de keuring te verschijnen en deel te nemen aan de loting motiveerde hij beide keren per brief aan de burgemeester. Vanaf februari 1920 zat hij zijn celstraf uit. In het nummer van 22-2-1919 gaf hij aan dat hij anarchist trachtte te zijn. De Arbeider, 1-1-1919,12-7-1919, 27-9-1919, 7-2-1920.

[708] Uit de JGOB kwamen de uit de actieve Haarlemse groep afkomstige Jo van den Eijnde, Herman Groenendaal, Wim Koppen en Klaas Blauw. Ook latere ‘Mokerjongeren’ als Herman Schuurman, en Joop en George Oversteegen, waren afkomstig uit de JGOB, zie: Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd, 420,159-160.

[709] Ongeveer een derde van de leden van de JGOB haakte af, dit betrof ongeveer vijfhonderd leden, zie: André Jerber, André en Frans Romkes, De Hoop der Toekomst, 54; De Arbeider, 8-1-1921.

[710] Groenendaal was ook lid geweest van de SAJO. De actie rond zijn hongerstaking leidde tot de benoeming van Jo van den Eijnde tot lid van het Uitvoerend Comité van het Internationale Antimilitaristisch Bureau (IAMB). Een ander lid uit Haarlem, Klaas Blauw, werd in november 1923 in het Uitvoerend Comité van het Sociaal-Anarchistisch Verbond (SAV) gekozen, de toenmalige landelijke organisatie van anarchisten. Zoals voor meer jongeren van het VJV gold, was hij afkomstig uit een anarchistisch milieu. Eerder dat jaar trad hij op als woordvoerder van een groep VJV’ers die tijdens een Internationaal Anarchistisch Congres in Berlijn een specifieke jeugdconferentie wilde beleggen. Het VJV gaf vervolgens samen met het SAV en de IAMV de brochure De Dreigende Oorlog van Albert de jong uit. Het Verbond was in 1923 ook medeorganisator van de Anti-vlootwetdemonstratie van het SAV, de IAMV, de libertaire Socialistische Partij van Harm Kolthek en het Nationaal Syndicalistisch Vakverbond (NSV). De Arbeider, 18-2-1922, 3-3-1923, 3-2-1923, 30-6-1923, 29-9-1923, 10-11-1923.

[711] De Arbeider, 19-8-1922, 26-8-1922,16-9-1922. Schuurman stuurde in zijn tijd als dienstweigeraar regelmatig berichten naar De Arbeider. In zijn serie artikelen nam hij een radicaal eisenpakket op: dagonderwijs tot zestien jaar, tot twintig jaar een combinatie van theorieonderwijs en leren in de praktijk (gelijk verdeeld), weg met de avondscholen, een zesurige arbeidsdag, een vrije zaterdag, een dertigurige werkweek, geen nachtarbeid voor jongeren beneden de twintig, het beveiligen van machines, hygiëne in de fabrieken, en om de gezondheid te beschermen een verantwoorde verwijdering en verwerking van afval. Hij vermeldde er wel bij dat dit pakket het kapitalisme niet in gevaar bracht. De sociale revolutie zou slechts bevrijding brengen!

[712] Met name in Amsterdam traden leden van de SAJO toe, zoals Jo de Haas en de broers Wim en Tinus Wessels. Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd, 159.

[713] De nummers 4 en 5 van Vrije Jeugd verschenen respectievelijk in De Vrije Socialist van 12-6-1923 en 10-7-1923. André Jerber en Frans Romkes, De Hoop der Toekomst, 58; De Arbeider, 4-8-1923; De Werker, correspondentieblad van het VJV, nr. 2, augustus 1923, (Haarlem 1923), collectie Anneke Ploeger. Herman Schuurman (Utrecht), Piet Vijlbrief (Utrecht) (die werd opgevolgd door Jacob Knap (Amersfoort)) en Jo van den Eijnde (Haarlem) maakten deel uit van de redactie, terwijl Chris de Hoop (Utrecht) de administratie verzorgde.

[715] Dit waren Wip Koops in Assen, Jurjen Hoogeveen in Appelscha, Geeske Jansma in Drachten, Jan van der Veer in Emmer-Compascuum, Jel van der Ploeg in Franeker, Derk Ploeger in Groningen, Wieke Bosch in Leeuwarden, Arend Potjegort in Musselkanaal, Marten Eekhof in Nieuw-Weerdinge, Engbert Bergman in Sappemeer, Berend Hekert in Ter Apelkanaal, Anna E. (Anke) van der Vliet in Terwispel en Berend Heethuis in Woldendorp. In De Werker, correspondentieblad van het VJV, nr. 3,15 september 1923, (Haarlem 1923), collectie Anneke Ploeger. Voor deze personen geldt dat zij voor het overgrote deel afkomstig waren uit vrij-socialistische gezinnen.

[716] Provinciale Drentsche en Asser Courant, 25-9-1923; De Arbeider, 15-3-1924, 8-5-1924; De Werker, correspondentieblad van het VJV, nr. 3,15 september 1923, (Haarlem 1923).

[717] Circulaire Klaas Blauw, voorjaar 1924, collectie Anneke Ploeger; Verslag gewestelijke vergadering 11 mei 1924 in Assen door Jouke Lenstra, collectie Anneke Ploeger.

[718] De Moker, nr. 4,10 februari 1924.

[719] Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd, 163-170; Jaap van der Laan, Inleiding De Moker 1923-1928, 5-18.

[721] Het manifest werd ondertekend door 46 mensen, waaronder tien uit het Noorden. Dat waren Fokko v.d. Duin, Rikus Gangelhof en Harm van Houten uit Emmer-Erfscheidenveen; Neeltje v.d. Veer, Emmer-Compascuum; Anne en Leen Hof, Harm de Roos, Gjalt Kalsbeek en Annie v.d. Vliet uitTerwispel en Bouke Meester, Tijnje. Zie: De Moker, nr. 12,1-11-1924.

[724] Z. betreft waarschijnlijk Albert (of Evert) Zandstra. De Arbeider, 13-9-1924, 20-9-1924,18-10-1924. Een van de gearresteerden was jeen de Haan, een oud-dienstweigeraar uit Drachten. Er werd procesverbaal opgemaakt tegen M. uit Jubbega, Albert de J. uit Beets en Annie van der V. uit Lippenhuizen, zie: Dragster Courant, 9-9-1924, 16-9-1924, 3-10-1924.

[726] De Arbeider, 25-10-1924.

[727] Blauw kreeg geen vergunning voor een kaartwedstrijd en geen ‘nachtpermissie’ voor een toneelavond van toneelvereniging Excelsior, zie: De Arbeider, 29-11-1924. De Arbeider, 18-10-1924, 29-11-1924; De Moker, nr. 12,1-11-1924.

[728] De Arbeider, 18-10-1924, 8-11-1924.

[729] Een van hen was de actieve Jacob Norder, zie: De Arbeider, 8-11-1924.

[730] De Arbeider, 8-11 -1924.

[733] De Arbeider, 14-2-1925, Drachtster Courant, 27-1-1925.

[734] Brief Paul Rem aan Derk Ploeger, 4-1-1926, collectie Anneke Ploeger; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 109.

[735] Harmsen, Blauwe en rode jeugd, 167-168.

[736] Harm de Roos, ‘Iets over de oorzaak van den oorlog 2’, in: De Moker, nr. 18,1-5-1925. Het eerste deel verscheen in De Moker, nr. 17,1-4-1925.

[737] De Moker, nr. 17,1-4-1925 en nr. 18,1-5-1925.

[738] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, (Groningen 1979) 46.

[738] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, (Groningen 1979) 46.

[739] De Kreet der jongeren, februari 1924, jrg. 1, nr. 1.

[741] Bij een bespreking in 1919 over nauwe samenwerking tussen de SAJO en de Federatie van Revolutionaire Socialisten was de VSV Hoogezand-Sappemeer hiertegen gekant om de genoemde redenen, zie: De Vrije Socialist, 8-1-1919; In het nummer van 28-6-1919 bekritiseerde Sam Coltofde SAJO omdat alleen bewuste jonge anarchisten werden opgenomen. ‘Hoe kun je nou al zo jong bewust anarchist zijn?’ vroeg hij zich af. ‘Dat wordt een kerkje.’ De voorzitter van het Groninger PAS, Harm Schuiten, meende dat het onverantwoord was dat jeugdorganisaties politieke standpunten innamen, zie De Arbeider, 7-5-1921.

[742] Op basis van het meinummer in 1925, dat in een oplage van 3500 exemplaren zou verschijnen als iedereen een dubbel aantal bladen zou bestellen, kunnen we afleiden dat de gebruikelijke oplage de helft van dit aantal zal hebben bedragen. De Kreet der Jongeren, maart 1925, jrg. 2, nr. 1.

[743] De Groningse groep bestond in haar grootste omvang uit Jouke Lenstra, Siert Tillema, Geert Kelders, Eitje Kruizenga, Jaap en Wim Cornelis, Henk de Vos, Derk Hekert, Henk, Hinke en Sientje Herder, Griet Baars, Wikje Pot, Dina en Joop Aptroot, Rika de Jong, Riekie Bloemsma, Bas Munniksma, Corrie Eimers, Cathrien Eimers en Derk Ploeger, zie: Cathrien Ploeger-Eimers, Samen, door dik en dun, bij mijn levensverhaal, opgetekend voor mijn kinderen en kleinkinderen, (z.p. z.j.) 17. Waarschijnlijk maakten meer jongeren deel uit van deze groep, zoals Roelf Heeringa, Jan Mulder en Jo Robbert, die betrokken was bij De Moker.

[745] Brief Derk Ploeger aan de uitgevers van De Kreet derJongeren, januari 1924, collectie Anneke Ploeger; De Arbeider, 15-3-1924, 31-5-1924, 19-7-1924, 30-8-1924.

[746] De Arbeider, 26-7-1924, 9-8-1924, 27-9-1924,18-10-1924,15-11-1924.

[747] De Arbeider, 8-11-1924,18-10-1924, 28-3-1925, 20-3-1926.

[749] De Arbeider, 25-10-1924.

[750] Aldus Harmen van Houten in De Arbeider, 14-2-1925 en 14-3-1925. De Arbeider, 14-3-1925,19-4-1924, 4-10-1924, 5-12-1925.

[751] De Arbeider, 5-12-1925, 26-6-1926. Vader jacob Bloemsma dreef een handel in groente, fruit, vis en ander voedsel, was een oud-veenarbeider en actief in de vrij-socialistische beweging. De Arbeider, 4-6- 1927.

[752] De Arbeider, 18-10-1924.

[753] Leeuwarder Courant, 23-4-1977; De Woudklank, 30-6-2005.

[754] Verhuisbericht Klaas Blauw, z.d. (eind 1923), IISG, Sociaal Anarchistisch Verbond, secretariaatsarchief 1922-1924; Leeuwarder Courant, 23-4-1977.

[755] De Vrije Socialist, 14-6-1924; De Arbeider, 21-6-1924; Wim Koppen, ‘In memoriam Klaas Blauw’, in: De Kreet derJongeren, (september 1924), jrg. 1, nr. 7.

[758] De Actualisten lieten in april 1924 een ‘zwavel-en koolzuurbom’ afgaan tijdens een vergadering van de Amsterdamse IAMV, waar Rinus van den Brink en Jo de Haas het woord voerden, zie De Vrije Socialist, 19-4-1924; Nieuwsblad van Friesland, 26-8-1924; Leeuwarder Courant, 23-4-1977.

[759] Het Volk, 26-8-1924; Nieuwsblad van Friesland, 26-8-1924; De Arbeider, 30-8-1924; Leeuwarder Courant, 23-4-1977.

[760] De Woudklank, 30-6-2005; Nieuwsblad van Friesland, 26-8-1924; Leeuwarder Courant, 26-8-1924, 23-4- 1977.

[761] De Arbeider, 30-8-1924.

[762] Leeuwarder Courant, 28-8-1924; Leffert Blauw (1888-1960) was behalve caféhouder ook postbode en muzikant. Jo de Haas logeerde regelmatig bij hem. In latere jaren werd zijn inmiddels verkochte café Leffertshutte genoemd. Tot na de Tweede Wereldoorlog vonden daar antimilitaristische en vrij-socialistische bijeenkomsten plaats. Nieuwsblad van Friesland, 28-8-1924.

[763] De Arbeider, 13-9-1924 vermeldt naast Albert Zandstra ook Jurjen Hoogeveen en Henk Eikeboom als initiatiefnemers.

[764] De Arbeider, 10-11-1928.

[765] De Arbeider, 29-08-1925,10-11-1928, 9-9-1933.

[768] Pszisko Jacobs, Henk Eikeboom, anarchist (Haarlem 1986), 150. Het spandoek bleek een bord te zijn met de tekst ‘Octoberlichting weigert dienst’ en was bevestigd op een fiets, zie: De Vrije Socialist, 14-6-1924.

[769] Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 1597.

[770] Ibid.

[771] ‘Landdag voor anarchistische jongeren op 8 en 9 juni te Amersfoort’, 1-7-1924, Geheim, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 301.

[773] De Moker, nr. 8, juli 1924; De Tribune, 23-5-1924, 2-9-1924; George Oversteegen vertelde Jaap van der Laan over zijn betrokkenheid bij tenminste een van deze acties, zie: Jaap van der Laan, ‘Inleiding’, in: De Moker 1923-1928 {Utrecht 2016), 8.

[774] ‘Pinkstermobilisatie antimilitaristische en anarchistische jeugd’, 2-6-1925, Geheim, NL-HaNA, Justitie /Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 635.

[775] Verslag van Henk Eikeboom in De Moker, nr. 19,15-6-1925.

[776] De Moker, nr. 19, 15-6-1925, 94.

[778] ‘Congres van de antimilitaristische en anarchistische jeugd, 2e Pinkstermobilisatie’, 16-06-1925, Geheim, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr.3 01 De rechercheur uit Groningen signaleerde de aanwezigheid van Derk Ploeger, en uit het Friese Donkerbroek werd een autobus gesignaleerd.

[779] De aanwezigen kwamen uit Groningen, Drachten, Noordwolde, Tijnje, Terwispel, Donkerbroek en Appelscha, zie: De Arbeider, 29-3-1924,19-4-1924, 31-5-1924.

[780] De Arbeider, 31-5-1924, 7-6-1924, 21-6-1924.

[781] De Arbeider, 28-6-1924.

[782] De Arbeider, 28-6-1924; J.R.G. Schuur, Appelscha. Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 234.

[783] De Arbeider, 26-7-1924, 2-8-1924.

[784] De Arbeider, 11-7-1925, De Ploeger, 7-7-1925.

[785] De Arbeider, 3-7-1926,15-9-1928, 3-8-1929,19-7-1930,12-9-1931.

[786] ‘Circulaire VJV Haarlem m.b.t. het congres’, 2-12-1923, collectie Anneke Ploeger; circulaire Klaas Blauw, voorjaar 1924, collectie Anneke Ploeger.

[788] Het initiatief ging uit van Gees Jansma (Drachten), Feitze Meester (Tijnje) en Anne Hof (Terwispel) en vond plaats op aanraden van Wim Koppen. Anne Hof was contactpersoon, zie: circulaire Gees Jansma, 24-3-1924, collectie Anneke Ploeger.

[789] Het voorstel was afkomstig van de groepen Terwispel en Tijnje, zie: ‘Circulaire Voorstellen Paascongres Amersfoort op 20 en 21 april’, collectie Anneke Ploeger; ‘Circulaire van de gewestelijk correspondent Jouke Lenstra namens de Noordelijke Groepen’, 14-5-1924, collectie Anneke Ploeger.

[790] Gees Jansma werd benoemd tot algemeen correspondent van het VJV; Brief van Emie van den Eijnde aan Derk Ploeger, 28-4-1924, collectie Anneke Ploeger.

[791] De vergadering werd bezocht door afgevaardigden uit Groningen, Sappemeer, Emmer-Compascu- um, Terwispel, Tijnje, Drachten, Donkerbroek en Appelscha. ‘Verslag vergadering 11 mei 1924 in Assen’, door Jouke Lenstra, collectie Anneke Ploeger.

[792] Brief Derk Ploeger aan de uitgevers van De Kreet der Jongeren, januari 1924, collectie Anneke Ploeger.

[793] Brief Wim Koppen aan Derk Ploeger, 25-5-1924, collectie Anneke Ploeger.

[794] De Arbeider, 16-5-1925.

[795] De Schakel, nr. 1, november 1925, correspondentieblad rond De Branding, november 1925, collectie Anneke Ploeger.

[797] Brief Jacob Knap aan Derk Ploeger, 21-6-1925, collectie Anneke Ploeger.

[798] Briefwisseling tussen Derk Ploeger en Wim Koppen, 26-6-1925 en 27-6-1925, collectie Anneke Ploeger.

[799] De Branding, augustus 1925, jrg. 1, nr. 1. De toenmalige moderne spelling was waarschijnlijk van de hand van Odo Witsen, die dit in zijn artikelen zo grondig doorvoerde dat dat ten koste ging van de leesbaarheid.

[800] De Branding, september 1925, jrg. 1 en nr. 2, december 1925, jrg. 1, nr. 5.

[801] BriefWim Koppen aan Derk Ploeger, 21-8-1925, collectie Anneke Ploeger; Jacob Knap in De Schakel, nr. 1, november 1925, correspondentieblad rond De Branding, november 1925 (Groningen 1925), collectie Anneke Ploeger.

[802] De Vrije Socialist, 1-7-1925; De Arbeider, 4-7-1925,11-7-1925; De Branding, september 1925, jrg. 1, nr. 2; BriefWim Koppen aan Derk Ploeger, 19-11-25, collectie Anneke Ploeger. [803]Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 115. [804]117 BriefWim Koppen aan Derk Ploeger, 19-11-1925, collectie Anneke Ploeger; De Pook, nr. 1, maart 1926, in: De Moker 1923-1928; Het Noorden was vertegenwoordigd door leden uit Franeker, Bolsward, Emmer-Compascuum en Groningen, aldus het politieverslag van Haarlem. Wim Koppen stelde echter in zijn brief aan Derk Ploeger (28-12-1925) dat er niemand uit het Noorden aanwezig was!

[806] $2119 Groep Haarlem, ‘Manifest. Burgerlijk of revolutionair. Een woord aan de V.J.V.ers’ (januari 1926), collectie Anneke Ploeger.

[811] Brieven Wim Koppen aan Derk Ploeger, 8-1-1926, 20-1-1926, 22-2-1926 en 28-12-1925, collectie Anneke Ploeger; De Branding, april 1926, jrg. 1, nr. 8.

[813] Deze vergaderingen, zoals die op 10 april 1927, vonden doorgaans plaats in het café van Leffert Blauw in Wijnjeterp, zie: De Moker, nr. 30, mei 1927.

[814] De Arbeider, 4-2-1928; De Pook, zonder datering (voor 1 april 1928), 1928, in: De Moker, 1923-1928.

[815] De letter W, duidt op Wagenborg. De oud-dienstweigeraar Piet Wagenborg overleed in 1923 aan de gevolgen van tbc, waarschijnlijk betreft het hier zijn jongere broer Geert (1902-1984). De Moker, nr. 27, 15-11-1926 en nr. 23,10-5-1926.

[816] Brieven Wim Koppen aan Derk Ploeger, 27-3-1926, 23-6-1926, collectie Anneke Ploeger; Verslag Hinke Herder over de Groep Groningen in: De Schakel, nr.2, correspondentieblad voor colporteurs en medewerkers van De Branding, (Haarlem, 15>juli 1926).

[817] De Branding, november 1926, jrg. 2, nr. 3.

[818] De Branding, december 1926, jrg. 2, nr. 4.

[820] De Arbeider, 25-9-1926; De Vrije Socialist, 6-10-1926; De Moker, november 1926, nr. 27.

[821] De Arbeider, 24-7-1926, 6-11-1926,13-11-1926; ‘Verslag van de commissie tot voorbereiding van de Pinkstermobilisatie (VOJ) aan het comité tot voorbereiding der Pinkstermobilisatie (VJV)’, 28-11-1926, collectie Anneke Ploeger; Brieven Jacob Knap aan Derk Ploeger, 4-11-1926 en 17-12-1926, collectie Anneke Ploeger.

[822] De Arbeider, 18-12-1926, 25-12-1926.

[823] Brieven van Wim Koppen aan Derk Ploeger, 18 en 19-12-1926.

[824] Brief van Anne Veenstra aan Derk Ploeger, Warga 20-12-26, collectie Anneke Ploeger.

[826] De Arbeider, 25-12-1926; Brief van jo de Haas aan Derk Ploeger en Jouke Lenstra, z.d. (januari 1927), collectie Anneke Ploeger; Brief van jo de Haas aan Derk Ploeger, ongedateerd (februari 1927), collectie Anneke Ploeger.

[827] De Arbeider, 8-1-1927, 22-1-1927, 5-2-1927.

[829] Dit besluit had de steun van de groepen in Appelscha en Emmer-Compascuum, zie: brief van Sijte Bloemsma (Emmer-Compascuum) aan Derk Ploeger, 21-1-1927 en briefkaart van Johan Mulder (Appelscha) aan Derk Ploeger, 28-1-1927, collectie Anneke Ploeger; Dit besluit werd betreurd en bekritiseerd (vanwege de toon van de circulaire die het VOJ rondstuurde om de mening van de groepen te peilen) door de Mokergroep Musselkanaal, die erop wees dat de motie van Johny Homan wél was aangenomen in Wijnjeterp.

[830] De nieuwe voorbereidingscommissie van het VOJ werd gevormd door Derk Ploeger, Cathrien Eimers, Hinke Herderen Sijte Bloemsma; De Arbeider, 19-2-1927, 7-5-1927.

[832] De Arbeider, 18-6-1927.

[833] Nieuwsblad van het Noorden, 17-6-1927.

[834] De Arbeider, 19-2-1927,11-6-1927, 25-6-1927; BriefWim Koppen aan Derk Ploeger, 3-1-1927, collectie Anneke Ploeger; De Pook, z.d. (1927) bevat een namenlijst van degenen met betalingsachterstanden rond de PM. Zij hadden hun steunlijst, plakmotto’s, entreekaarten en eetkaarten niet afgerekend, waaronder Jurre van der Burg (Leeuwarden), Tinus Veenstra (Oosterwolde), Henk Ninteman (Nieuwe Pekela), Bart Haan (Veendam), Sietze Mulder (Appelscha), Jo Robbert (Groningen), Anne van der Sloep (Lippenhuizen), Henk de Groot jr. (Woldendorp), Berendina van der Sluis (Nieuwe Pekela) en Anne Jager (Hoornsterzwaag).

[835] De Arbeider, 18-6-1927, 25-6-1927, 2-7-1927.

[837] De Branding, oktober 1927, jrg.2, nr. 12.

[839] De Arbeider, 18-6-1927; De Branding, juni 1927, jrg. 2, nr. 9.

[840] Deze redactie bestond uit Piet van Albada, Jacques Erka en Jan Aarts. De twee laatstgenoemden maakten ook deel uit van het nieuwe Landelijk Comité van Actie. De Branding, december 1927, jrg.3, nr. 1. Het VOJ bestond op dat moment uit vier groepen (Dordrecht, Emmer-Compascuum, Groningen en Haarlem) en zeventien individuele leden waarvan de meesten uit het Noorden kwamen (Appelscha, Assen, Franeker, Hoornsterzwaag, Noordwolde, Veendam en Weerdinge), zie ‘Verslag Landelijk Comité van Actie’, collectie Anneke Ploeger; De Arbeider, 29-10-1927.

[841] De Groep Groningen verkocht via colportage tweehonderd exemplaren van ieder nummer van De Branding, hield leesavonden en organiseerde met de oudere vrije socialisten twee protestvergaderingen rond de terdoodveroordeling van de geestverwanten Sacco en Vanzetti in de VS. Alle leden volgden een cursus Esperanto, zie: De Schakel, correspondentieblad van het VOJ (Groningen, eind 1927), collectie Anneke Ploeger. Na de opheffing van het VOJ bleef de groep nog enkele jaren actief met het organiseren van weekenden, (scholings)vergaderingen en het spreekkoor Opstandige Jeugd, zie De Arbeider, 29-6-1929, 6-7-1929, 27-9-1930,15-11-1930 en 24-1-1931; Circulaire Will Keja, maart 1928, collectie Anneke Ploeger; Brief van Wim Koppen aan Derk Ploeger, 6-6-1928, collectie Anneke Ploeger.

[842] Brief van Paul Rem aan Derk Ploeger, 4-1-1926; De Pook, 24-3-1928; De Pook, z.d. (1928); De Arbeider, 23-6-1928, De Vrije Socialist, 155 Centrale Inlichtingendienst, Overzicht 1928, nr. 2,19-3-1928, p. 30, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 829.

[844] Brief van Wim Koppen aan Derk Ploeger, 6-6-1928, collectie Anneke Ploeger; De Pook, z.d. (1928); De Arbeider, 1-12-1928, 8-12-1928, 29-12-1928, 4-1-1930; De Vrije Socialist, 7-11-1928; Centrale Inlichtingendienst, Overzicht 1929, nr. 1, xx-1-1929, Geheim, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 16648.

[846] De Arbeider, 25-9-1926, 2-10-1926, 27-11-1926,15-1-1927,10-9-1927,17-9-1927-159 De Arbeider, 23-10-1926, 30-10-1926,13-11-1926, 27-11-1926,15-1-1927, 5-2-1927.

[848] De Arbeider, 2 6-3-1927, 2-4-1927.

[849] De Arbeider, 11-12-1926.

[851] De Arbeider, 10-3-1928. De deelnemers kwamen uit Musselkanaal, Stadskanaal, Nieuwe Pekela, Veendam, Winschoten, Finsterwolde, Woldendorp, Hoogezand en Foxhol. De Arbeider, 10-4-1929.

[852] De bijeenkomst vond plaats op het terrein Wolfsbergen aan de Weerdingerstraatweg. Het voorbereidingscomité bestond uit Sijte Bloemsma (Emmer-Compascuum), Berend Redmeijer (Winschoten), Bart Haan (penningmeester) en Geert Zoet (secretaris). De voorbereidende vergaderingen vonden plaats bij Pieter Potjegort in Musselkanaal, zie: De Arbeider, 17-3-1928, 24-3-1928, 5-5-1928,19-5-1928.

[853] De Arbeider, 6-10-1928.

[854] De Arbeider, 16-3-1929,17-4-1929. In het organiserend comité was Sijte Bloemsma secretaris en B. Redmeijer penningmeester.

[856] De Arbeider, 1-3-1930, 5-4-1930, 26-4-1930; De tocht was georganiseerd door Eeuwe Duursma uit Nieuw-Weerdinge, Henk Roossien uit Valthermond en Sijte Bloemsma uit Emmer-Compascuum, zie: De Arbeider, 3-5-1930; Ryksargyf, Archief van het Parket van de Procureur-Generaal 1838-1939 (1955) inv.nr. 801; De Arbeider, 26-1-1929, 2-2-1929, 5-4-1930.

[857] De Arbeider, 22-2-1930.

[858] De Arbeider, 18-1-1930,1-3-1930, 8-3-1930, 21-6-1930. Al in december 1929 was sprake van een AJV, tijdens een congres van anarchistische jongeren waar vooral oud-Mokerjongeren aanwezig waren, zie De Arbeider, 13-12-1929.

[859] In 1931 speelden zij een rol bij de Pinkstermobilisatie in Schoorl, zie: De Vrije Socialist, 3-6-1931.

[860] De Arbeider, 27-9-1930, 4-10-1930,1-11-1930, 29-11-1930, 28-2-1931, 21-3-1931, 28-3-1931,18-7-1931.

[861] Er waren dat jaar groepen in Gorredijk, Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Zuid broek, terwijl in Assen een nieuwe groep tot stand kwam die al snel weer ter ziele ging. De groep in Hoogezand-Sappemeer telde ruim twintig leden, die veelal afkomstig waren uit het vrijsocialistisch milieu, zie: de brief van Bertha Nijveen aan Jan Postema, 8-1-1930.

[862] Het Volk, 9-8-1932; Nieuwsblad van het Noorden, 25-9-1933; De Arbeider, 3-5-1930, 24-12-1932.

[863] Mark van Deursen, Dienstweigering in Nederland 1923-1940, 138. Meerdere dienstwegeraars met een JGOB-verleden melden in deze studie dat het antimilitarisme in de JGOB een zeer belangrijke rol speelde.

[864] In 1935 waren er noordelijke JGOB-afdelingen in Drachten, Finsterwolde, Gorredijk, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Nieuwe Pekela en Zuidbroek, met in totaal zo’n zeventig leden. Een jaar later ging de afdeling in Zuidbroek ter ziele, maar er ontstonden nieuwe groepen in Pekela, Finsterwolde en Emmer-Compascuum. Brief van Luitje Pekelder aan Johannes Koelma, 26-7-1936, collectie Anarchisme Archief Appelscha; Nieuwsblad van het Noorden, 11-3-1935.

[865] Brief van Hendrik Posthumus aan johannes Koelma, z.d. (1936), collectie Anarchisme Archief Appelscha. zie: André Jerber, André en Frans Romkes, De Hoop der Toekomst, 54; De Arbeider, 8-1-1921.

[866] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada (Amsterdam, 1998), 10-12.

[867] Theo van Doesburg en Kurt Schwitters, Hollands bankroet door dada, 56.

[869] Theo van Doesburg en Kurt Schwitters, Hollands bankroet door dada, 158,163; Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 7.

[870] Carsten-Peter Warncke, De Stijl 1917-1931, 14.

[871] Sjoerd van Faassen en Hans Renders, Ik sta helemaal alleen, Theo van Doesburg (1883-1931) (Amsterdam 2022), 89-94; Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 21.

[872] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 26 en 60. De Vrije Socialist, 10-4-1923.

[873] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 69.

[874] Henk Eikeboom schreef twee artikelen, namelijk ‘Dada’ en ‘Wat wil het dadaïsme?’ in De Vrije Socialist van respectievelijk 27-3-1923 en 10-4-1923.

[875] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 24, 30.

[876] August Hans den Boef en Sjoerd van Faassen, Dada in Den Haag, 28; Remco Heite, Dada in Drachten (Oosterwolde 2011); Bart de Ligt waardeerde het boekje van Rinsema, zie: Thijs Rinsema, Thijs/Evert Rinsema, eigenzinnig en veelzijdig (Drachten 2011), 86.

[877] Theo van Doesburg en Kurt Schwitters, Hollands bankroet door dada, 165,171-173.

[878] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 17-18, 60, 65.

[879] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 20.

[880] Hubert van den Berg, Theo van Doesburg, anarchisme en dada, 24.

[881] Het zou gaan om Wobke Alkema, Jan Alting, Jan Wiegers en Joh. van Zweden. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Ei mers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 47; Wiegers zou een vrijheidslievend pacifisme hebben aangehangen, zie: Anton Constandse, ‘Een politiek bewogen interbellum’, in: Bzzlletin, nr. 72,1980; De Wapens Neder, juli 1918.

[883] Constandse was uitgenodigd door Jan Wiegers, Hendrik Werkman en Jan Alting, die hem voor eigen rekening uitnodigden onder de vlag van De Ploeg. De overige leden vonden dit namelijk ‘te riskant’, zie: Peter Jordens, De Ploeg extra muros, 30. Alarm, januari 1924, bevatte een houtsnede van Jan Wiegers op de voorpagina waarop een bloot mensenlijf staat afgebeeld, vergezeld van een passage uit een gedicht van Walt Withman. In het meinummer van hetzelfde jaar werd een tekening, ‘Vergezicht’ genaamd, afgedrukt, alsmede een houtsnede met de titel ‘Aan de Vaart’. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 47 en Anton Constandse, De Alarmisten, 24. Het doek is in bezit van het Groninger Museum. De Arbeider, 17-5-1924.

[884] Bas Galis (1890-1981) vervaardigde ook het grafmonument van de Groningse verzetsstrijder Anda Kerkhoven (1919-1945) op de Noorderbegraafplaats in Groningen, dat gelijkenis vertoont met het grafmonument van Klaas Blauw. Galis stond ook bekend als een goed voetballer in het eerste elftal van Velocitas. Aanvankelijk was Galis gevestigd in de Kleine Appelstraat 6, in 1929 kocht hij het pand aan de Nieuwe Boteringestraat 67 in Groningen (Nieuwsblad van het Noorden, 13-4-1929). Zijn atelier vestigde hij in de Burchtstraat / hoek Oosterstraat, waar hij ook exposeerde (Nieuwsblad van het Noorden, 13-3- 1930). Zie voor Galis ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Bas_Galis (Geraadpleegd 29-2-2016).

[885] Jouke Lenstra, ‘Tentoonstelling Bas Galis’, in: De Arbeider 5-4-1930 en Jouke Lenstra, ‘ Een Groninger geestverwant exposeert’, in: Recht voor Allen 22-10-1960; Nieuwsblad van het Noorden, 13-3-1930.

[886] De Arbeider, 13-10-1928,1-12-1928, 8-12-1928,11-5-1929.

[887] De Arbeider, 3-8-1929.

[888] De Arbeider, 10-5-1930.

[889] De Arbeider, 7-4-1928.

[890] Jaap van der Merwe, Gijzijt kanalje I heeft men ons verweten, Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen (Utrecht/Antwerpen 1974), 9, 31, 33.

[891] Pieter Cornelis (Piet) de Ruijter (1855-1889). Jaap van der Merwe, Gij zijt kanalje I heeft men ons verweten

[893] Jaap van der Merwe, Gij zijt kanalje ! heeft men ons verweten, 46-51.

[894] De Arbeider, 3-5-1898,11-6-1898,10-2-1900, 21-4-1900, 7-7-1900; Recht voor Allen, 18-5-1899.

[895] De contributie was 6 cent per week en C. Meijer was secretaris. De Arbeider, 13-9-1902, 25-7-1903, 8-1904, 9-10-1907, 2-11-1907,10-7-1909.

[896] Nieuwsblad van het Noorden, 19-3-1907 en 6-6-1907; Soc. Gem. Zangvereeniging ‘Kunst na den Arbeid’. ‘Teksten van de liederen te zingen op zaterdag 16 maart 1907, ’s avonds 81/2 uur in de concertzaal van ’Krasnapolsky’, Heereweg’. Collectie Anneke Ploeger.

[897] De Arbeider, 27-12-1902, 2-1-1903,10-1-1903, 25-4-1903, 8-8-1903, 4-2-1904, 7-5-1904, 27-5-1904,12-1904, 28-1-1905,18-2-1905, 25-6-1906. Tot het bestuur behoorden Wolter Wolters (voorzitter) en Zweis Mulder (secretaris), zie: De Arbeider, 11-6-1904.

[898] De Arbeider, 18-6-1904, 23-7-1904,13-8-1904, 20-8-1904,17-9-1904,1-10-1904,10-1-2-1904, 31-12-1904.

[899] De Arbeider, 2-9-1905,16-9-1905,18-11-1905, 3-1-1906, 27-1-1906,10-2-1906,17-2-1906,15-9-1906 (dirigent is dan H.A. van der Kamp), 14-3-1907, 23-3-1907.

[900] De Arbeider, 8-6-1907,15-6-1907,14-9-1907, 5-10-1907, 9-5-1908,16-2-1909, 8-5-1909, (J. Oostmeijer was voorzitter) 12-6-1909, 8-12-1910,17-12-1910,11-4-1912; Nieuwsblad van het Noorden, 8-12-1910 en 13-12 1910.

[901] De Arbeider, 27-1-1906,10-2-1906, 4-8-1906, 8-12-1906.

[902] De Arbeider, 26-10-1907, 30-11-1907,14-3-1908, 30-10-1909,18-12-1909,16-4-1910,16-7-1910,14-1-1911, 19-4-1911, 29-7-1911 (Harm Schuiten, voorzitter, G. Veldwiesch, secretaris).

[903] De bijeenkomsten leverden 40 gulden verlies op, terwijl het koor (dat toen 45 leden telde, waaronder een groep arme sigarenmakers) wekelijks f1,50 aan zaalhuur betaalde en 1 gulden moest opbrengen voor dirigent H.K. van Werkum. De Arbeider, 12-8-1911,19-8-1911, 2-9-1911, 7-10-1911.

[906] De Arbeider, 7-6-1913, 21-6-1913, 31-1-1914.

[907] De Arbeider, 11-7-1914, 27-11-1915,1-3-1919, 8-3-1919.

[908] De Arbeider, 31-1-1914, 22-1-1916, 29-5-1916,11-11-1916, 9-3-1918,1-3-1919; De Arbeid, 18-8-1917.

[909] De Arbeider, 27-3-1920, 31-7-1920, 7-8-1920, 28-8-1920, 6-11-1920,17-11-1920,1-1-1921, 26-2-1921, 23-4- 4-6-1921, 25-6-1921, 9-7-1921.

[910] De nieuwe dirigent was Adri J. Boers. De Arbeider 10-11-1928, 21-7-1928.

[911] Het blijspel was geschreven door Max Reiman en Otto Swanz. De Arbeider 5-10-1929, 26-10-1929, 2-11- 1929, 3-10-1931.

[912] De Arbeider, 2-2-1929,16-8-1930,13-9-1930,1-11-1930, 31-10-1931, 6-2-1932.

[913] De nieuwe directeur was G. de Groot, die de uitvoering opluisterde met vioolspel. De Arbeider, 14-1933, 28-10-1933, 6-10-1934, 4-5-1935—

[914] Het betrof het stuk ‘Schootsvel’ van Dirk Troelstra, broer van Pieter Jelles. De Arbeider, 11-1-1896,29-1902, 2-4-1904,17-12-1904,18-3-1905, 6-5-1905, 27-8-1907,11-4-1908,15-8-1908.

[915] De Arbeider, 19-9-1908,14-11-1908, 24-4-1909,14-8-1909, 5-2-1910, 30-7-1910,1-7-191,16-9-1911,18-3-1922.

[916] De Arbeider, 24-4-1909, 17-7-1909, 31-7-1909, 14-8-1909, 26-3-1910, 23-7-1910.

[917] De Arbeider, 22-3-1913, 26-5-1913, 5-8-1913,16-5-1914, 27-11-1915, 4-8-1916, 3-2-1917.

[918] De Arbeider, 16-8-1919,18-3-1922, 27-5-1922, 3-6-1922,10-6-1922.

[919] De Arbeider, 3-10-1925, 9-1-1926,16-1-1926, 23-1-1926,6-3-1926, 30-4-1927,18-6-1927, 3-9-1927. 21-6-30-6-1928.

[920] Bij een van de uitvoeringen in het Volksgebouw werd mevr. Van der Laan gehuldigd omdat ze al 25 jaar penningmeester van het koor (en het daaraan voorafgaande koor) was! Dirigent was nu Autsema, afkomstig uit Hoogezand. De Arbeider, 25-7-1931, 20-8-1932; Nieuwsblad van het Noorden, 2-11-1931, 23-11- 193L 7-11-1932. 3-4-1933. 20-11-1933,19-3-1934. 27-2-1936.

[921] J.J. van Weeren jr. was dirigent van het koor. De Arbeider, 26-10-1918,12-3-1921, 2-4-1921, 21-10-1922, 15-12-1923, 21-2-1925,13-6-1925; Van Houten spreekt abusievelijk van Kunst na den Arbeid als zangvereniging, zie: Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 69.

[922] De Arbeider, 25-3-1927, 3-8-1929,19-7-1930, 30-6-1939; Nieuwsblad van het Noorden, 18-11-1930, 21-3- *933-58. De Vrije Socialist, 20-9-1913,15-4-1914,18-1-1919,13-7-1921.

[924] De Arbeider, 21-11-1903, 22-4-1905,12-7-1913, 27-7-1923.

[925] De Arbeider, 26-4-1913,14-6-1913,11-10-1913, 9-8-1919, 7-2-1920.

[926] Geert Burger (1887-1979) was de zoon van een socialist van het eerste uur in Veendam, timmerman Frans Burger (1840-1916). Hij was vertegenwoordiger (‘reiziger’) en later naaimachinereparateur en secretaris van de Vrije Groep Veendam. De Arbeider, 3-6-1916,15-12-1917, 5-1-1918, 9-2-1918,15-5-1920, 6-n- 1920,15-1-1921.

[927] Harm Haan (1898-1956) weigerde in 1917 zijn militaire dienst, waarvoor hij de gebruikelijk celstraf kreeg. Werkzaam als fabrieksarbeider. Was een stugge, stoere werker met een taaie volharding. Beschikte over een goed gefundeerde mening, aldus zijn broer Bart Haan in zijn overlijdensbericht in Recht voor Allen, 25-2-1956; De Arbeider, 26-3-1921, 22-7-1922,11-11-1922, 23-12-1922.

[928] De Arbeider, 18-11-1916, 25-11-1916,12-3-1921, 26-3-1921, 23-10-1923, 2-2-1924, 26-4-1924, 8-5-1924, 26-7-1924, 16-8-1924, 4-7-1925, 8-8-1925,16-1-1926, 3-4-1926,15-1-1927.

[929] De Arbeider, 14-2-1931,14-3-1931,1-8-1931, 30-1-1932.

[930] N.J.C. Schermerhorn, ‘Mijn Leven’, in: Gé Nabrink (red.), Vrijheid en Persoonlijkheid, Verspreide stukken van N.J.C. Schermerhorn, ingeleid door hemzelf (Amsterdam 1937), 20-21; De Arbeider, 3-12-1904.

[931] De Arbeider, 4-12-1915,17-3-1917, 8-11-1919. Eerder schreef Kramer al ‘Toontje Solidair’, over de vakbondsstrijd.; Wolter Wolters publiceerde het antimilitaristische stuk ‘Marianne’ in 1918 (zie: De Tribune, 12-3-1918). Bij Volharding verschenen voorts het geheelonthoudersstuk ‘Fantasie of werkelijkheid’ van Kees (achternaam onbekend) en van Hendrik Kok het geheelonthoudersstuk ‘Het kind van den schoenlapper”.

[932] Dit bedrijf (ontstaan in 1914), dat destijds wel in De Arbeider adverteerde, bestaat nog steeds als de Firma Mulder Feestartikelen aan het Zuiderdiep in Groningen.

[933] De Arbeider, 11-12-1915,18-11-1916; H. Kok, Verwoest Geluk, 35 en 42.

[934] H. Kok, Verwoest Geluk, 50.

[935] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 68.

[936] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 70.

[937] De Arbeider, 21-4-1894,12-11 -1898,7-1-1905.

[938] De Arbeider, 4-2-1905,11-1-1908,11-3-1911. Van Onsman werd in 1905 ‘Vergulde Leugens’ opgevoerd; Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 16.

[939] De operette van Wolters heette ‘De vlugge Ree’. Het ging in 1913 om het vrijdenkersstuk ‘E Pur Si Muove’ (‘En toch beweegt zij’) en het blijspel ‘Vini-Vidi-Vici’. De Arbeider, 4-11-1911, 2-12-1911, 23-12-1911, 22-2-1913, 29-3-1913.

[940] Wolters schreef de tekst en de muziek van ‘Nannie’s Droom’. Er deden negentig kinderen mee. De Arbeider, 10-1-1914,14-2-1914,14-11-1914, 9-1-1915, 5-1-1935.

[941] De Arbeider, 27-3-1915,8-5-1915.

[942] De Arbeider, 11-12-1915, 22-1-1916,12-2-1916, 27-4-1918,7-2-1910.

[943] De Arbeider, 6-5-1922, 5-1-1924,16-2-1924, 26-4-1924, 21-2-1925, 3-12-1927, 2-1-1931, 5-11-1932, 3-12-1932; Nieuwsblad van het Noorden, 29-5-1937.

[944] De Arbeider, 17-4-1892, 31-10-1903, 5-11-1910,14-1-1911,15-4-1911,1-2-1913,18-7-1914, 25-1-1919.

[946] Hendrik Douma (1888-1967) was ‘los werkman’ en de drijvende kracht achter de toneelvereniging Naar de Vrijheid. Trouwde op zijn 49-ste jaar met de vier jaar jongere Jetta Nijveen, een jongere zus van Sam en Moos Nijveen. Hij gold volgens de Centrale Inlichtingendienst als ‘vurig anarchist’ Hij was ook secretaris van de Socialistische Jongelieden Vereniging (1912) en van de Vrije Groep in Sappemeer (1920). De Arbeider, 1-4-1922, 30-12-1922, 3-1-1925, 2-1-1926.

[947] Het stuk was geschreven door H. de Wolf. In het Nieuwsblad van het Noorden (7-2-1929 ) verscheen een foto van de twaalf leden tellende jubilerende toneelvereniging; De Arbeider, 19-1-1929,18-12-1937; Nieuwsblad van het Noorden, 20-3-1934.

[948] Het betrof de stukken ‘Naar ’t Huis’ en ‘Getrapten’. De Arbeider, 16-2-1907,15-2-1908, 27-2-1909,15-5- 1909.

[949] De Arbeider, 21-10-1916, 28-10-1916,11-11-1916,16-12-1916, 30-6-1917; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 67-69.

[950] De Arbeider, 1-3-1919,15-3-1919, 22-3-1919,10-5-1919,18-8-1919,19-3-1921, 26-3-1921, 8-4-1922.

[951] De Arbeider, 6-3-1920.

[952] De Arbeider 3-3-1928,7-4-1928.

[953] Izaak van der Sluis (1872-1952). De Arbeider, 4-1-1919,14-2-1920,18-7-1928,10-5-1930; ‘Lucas Siepel verheugd op weerzien met oude strijdmakkers’, in: Pekelder Blad, 3-2-1982.

[954] De Arbeider, 1-1-1921,19-2-1921, 5-3-1921,16-12-1922,10-2-1923, 24-2-1923, 9-2-1924, 21-2-1925, 21-12-1929.

[955] De Arbeider, 8-8-1925,18-7-1928,23-3-1930,10-5-1930.

[956] De Arbeider, 1-6-1907,16-11-1907, 22-2-1908,1-1-1910, 8-1-1910.

[957] De Arbeider, 23-1-1915, 22-1-1916,19-2-1916, 9-2-1918, 23-11-1918.

[958] Murk Bottema was secretaris van Voorwaarts. De Arbeider, 14-11-1914, 9-1-1915, 24-4-1915,16-12-1916, 3-11-1917, 23-2-1918, 23-11-1918, 21-6-1919.

[959] Hendrik Kramer (1873-1951) was landarbeider en grondwerker. Was in Beetgum een zeer actieve propagandist. Maakte deel uit van de kolonie ‘de Solidairen’ van Kaspers en trad op agent van drukkerij Volharding en van De Pionier uit Sappemeer (1919). Stopte in 1921 met zijn propagandistisch werk en vertrok nadien uit Friesland. De Arbeider, 25-12-1915,1-1-1916,11-1-1919,11-2-1919,18-2-1919, 5-2-1921.

[960] Jan Witvoet (1869-1937) was al actief in de SDB. Gold als talentvol spreker en trad als zodanig op in de Friese Zuidoosthoek, bij 1 meivieringen en tijdens stakingen. Secretaris van de Vrije Groep (1905-1911). Werd met zijn broer Hendrik een kleine boer (en later een grote door land erbij te kopen). Medeoprichter en secretaris van een landbouwcoöperatie voor de inkoop van meststoffen en zaaigoed. Werd gekozen in de gemeenteraad van Oostellingwerf in 1909, waar hij in 1915 genoeg van had. Hij keerde dat jaar terug als spreker in de vrij-socialistische beweging. Eind 1925 waren de volgende personen lid van de toneelclub Excelsior: Jan Baron, Jeltje van Buiten, Renze van Buiten, Anna de Haan, Kornelis de Haan, Wiebrigje de Haan, Jan Herder, Gelte Hoogeveen, Roel de jong, Hendrik Leemberg, Geert Mulder, Johannes Mulder, Sietse Mulder, Jantje Smit, Jan van der Veen, Roel Venema, Jan Witvoet. De Arbeider, 22-2-1919,10-1-1920, 26-2-1921, 2-1-1926, 6-2-1926.

[961] De Arbeider, 22-11-1919,13-12-1919,17-1-1920, 24-1-1920, 9-4-1921.

[962] De Arbeider, 21-12-1918.

[963] De Arbeider, 4-12-1920, 29-1-1921, 26-3-1921,13-45-1922, 28-4-1923,12-5-1923, 21-2-1925.

[964] De Arbeider, 20-12-1924,17-1-1925,14-3-1925, 25-4-1925, 28-11-1925, 2-1-1926,23-1-1926, 27-12-1927, 25-2-1928.

[965] Nieuwsblad van Friesland, 8-3-1927; Leeuwarder Courant, 21-4-1975.

[967] De Arbeider, 18-3-1933, 23-5-1935.

[970] J. Bus, Van ‘t Harde Leven, Leekedichtjes en Kreupelrijm, ( Groningen z.j., ged. herdruk Appelscha 1991) 17-18.

[971] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 66-68; Er was 75 gulden boete geëist of 25 dagen hechtenis, zie: De Arbeider, 7-12-1918 en Nieuwsblad van het Noorden, 29-11-1918.

[972] Johanna Jacoba Eimers-Minck (1880-1960) speelde een actieve rol in toneelvereniging Nut en Genoegen. Zij was de partner van Chris Eimers en de moeder van Cathrien. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven De Arbeider, 24-2-1923, 28-7-1923, 8-9-1923.

[975] De Arbeider, 16-7-1927, 27-8-1927, 3-9-1927, 24-9-1927, 8-10-1927, 5-11-1927,19-11-1927.

[976] De Arbeider, 8-3-1940.

[977] De Arbeider, 25-2-1928.

[978] Het korps haalde bij de concoursen in de laagste vierde afdeling steevast de tweede prijs. Anarchistische Jaarboekjes 1931, 1932 en 1933; De Arbeider 13-10-1928,10-7-1937; Mondelinge mededeling jan Postenia; Nieuwsblad van het Noorden, 19-6-1939.

[979] De Arbeider, 4-6-1921,1-10-1921; Harmen van Houten meende dat er twee jaar gerepeteerd werd, maar dit is onjuist. Waarschijnlijk heeft het hele ontstaan van Liberté twee jaar geduurd; pas daarna gaf het gezelschap uitvoeringen, zie: Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 69.

[981] Oud-lid (en zoon van Geert) Albert van Wijk stelt ten onrechte dat Liberté in 1937 gestopt zou zijn (zie: Sietse van der Hoek, ‘Door den vreemd’ling met eerbied te naderen’, Tijdsbeeld van een veenkolonie (Groningen 1979), 62), zie: De Arbeider, 19-12-1939. De Arbeider, 3-12-1922, 23-1-1923,10-2-1923,15-12-1923, 26-4-1924, 13-6-1925,16-5-1931,25-7-1931,12-9-1931; Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 136; Anarchistische Jaarboekjes 1937, 1932 en 1933.

[983] De vereniging bestaat tot op de dag van vandaag als KES (Kunst en Samenspel). De Arbeider, 9-10- 1926, 24-7-1927,8-10-1927, 28-4-1928, 4-8-1928, 27-4-1929.

[984] De Arbeider, 25-8-1928, 6-10-1928, 24-11-1928,11-5-1929,11-10-1930, 6-12-1930; Nieuwsblad van het Noorden, 26-11-1929,15-3-1932,19-12-1939; Mondelinge mededeling Jan Postema.

[985] De Arbeider, 10-1-1931.

[991] Ibid.

[992] De Arbeider, 26-3-1921, zie ook: Rudolf de Jong, ‘Kronstadt in de Nederlandse arbeiderspers’, in: De Gids, nr. 10,1970.

[993] Johannes Smit en Jan Postema werden dirigent van diverse koren en muziekgezelschappen, waarmee zij een deel van hun inkomen verdienden, Jan Bus werd na de Tweede Wereldoorlog als auteur een bekend figuur bij de Grunneger Sproak.

[994] De Arbeider, 15-10-1898,12-11-1898,12-11-1904,19-1-1907, 8-1-1921.

[995] De collectie van de socialistische bibliotheek in Gorredijk is bewaard gebleven en bevindt zich in het Museum Opsterland te Gorredijk. De Arbeider, 28-3-1903, 29-8-1903, 7-11-1903,1-12-1939; Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider, 13-14. In Leeuwarden ontstond in 1911 een bibliotheek met aanvankelijk tachtig werken, zie: De Arbeider, 21-10-1911.

[996] De Arbeider, 13-2-1904,10-12-1904, 3-2-1906, 1-12-1906,19-12-1908, 19-11-1910.

[997] De Arbeider, 27-4-1918, 14-9-1918, 19-10-1918, 26-10-1918,15-3-1919,10-1-1920, 3-9-1921.

[997] De Arbeider, 27-4-1918, 14-9-1918, 19-10-1918, 26-10-1918,15-3-1919,10-1-1920, 3-9-1921.

[998] De Arbeider, 2-8-1919,1-11-1919, 6-10-1923,13-10-1923,1-12-1923, 2-8-1919, 29-3-1924, 8-1-1927.

[999] De Arbeider, 11-1-1908, 22-2-1908, 23-10-1909, 26-11-1910,11-10-1913, 22-11-1913,10-11-1917, 23-8-1919, 27-11-1920.

[1000] De Arbeider, 23-8-1919, 8-11-1919, 27-11-1920, 4-11-1922, 8-11-1924, 10-10-1925.

[1001] De Arbeider, 10-11-1917,18-10-1924, 16-10-1926, 6-11-1926.

[1002] De Vrije Socialist, 5-4-1919,19-4-1919.

[1003] De Arbeider, 20-9-1924, 29-9-1928.

[1005] De Arbeider, 2-1-1926, 26-11-1927,1-2-1930.

[1006] De Arbeider, 19-4-1930; De Syndicalist, 19-4-1930.

[1007] Recht voor Allen, 30-4-1890.

[1008] In 1898 vonden in 39 plaatsen in Nederland vieringen plaats. In het Noorden waren in totaal zestien bijeenkomsten en wel in: Appelscha, Arum, Bolsward, Franeker, Finsterwolde, Groningen, Gorredijk, Heerenveen, Hoogezand-Sappemeer, Kimswerd, Pingjum, Sint Jacobiparochie, Sneek, Witmarsum en Wolvega. Recht voor Allen, 14-4-1898,1-5-1898; De Arbeider, 7-5-1898.

[1009] In 1920 waren er bijeenkomsten in Appelscha, Emmer-Compascuum, Franeker, Groningen, Sappemeer, Veendam (duizend deelnemers in 1920), Sneek, St. Annaparochie. De Arbeider, 24-4-1920, 1-5-1920, 8-5-1920.

[1011] Germ Dijkstra (1875-1969) werd in 1913 administrateur van De Landman, zie De Arbeid 11-1-1913. In een viertal schriftjes beschreef hij onder meer de avonturen van zijn busonderneming BABO, waarvan de afkorting in de volksmond een geheel andere betekenis kreeg: ‘Bij Alle Bomen Op’. Willem Winters, Klaine Germ, landarbeider, winkelier, busondernemer, (Leeuwarden 1991).

[1012] Zie: Willem Winters, Klaine Germ, landarbeider, winkelier, busondernemer.

[1013] Egbert Wagenborg (1866-1943) was lid van de Nederlandse Vegetariërsbond en ondertekende het Dienstweigeraarsmanifest in 1915 samen met zijn dochter Geertruida, zijn schoonzoon en scheepsbouwer Jan Niestern, alsmede zijn en Niesterns boekhouder en tevens anarchist Jan Sterringa. Abelina Lukkina Vegter (1868-1931). Hans Beukema, Wagenborg loojaar, Transport over water, wadden en wegen (Alkmaar 1998), 13,17, 29, 31; WPDetails nr. 9, Juli/augustus 2019, zie: https://www.wpd.nl/media/21249/wpde-tails_og_juli-2Oig-klein.pdf.

[1014] Ook nadien werden wel kritische noten over hem gekraakt. In 1904 zou hij onderkruipers hebben geworven tijdens een arbeidsconflict, maar zelf zag hij dit anders, terwijl de ‘vroegere vriend’ (zoals Wagenborg werd aangeduid) in 1913 zelfs ‘jenever en politie’ zou hebben ingezet om een schip geladen te krijgen naar Emden. De Arbeider, 1-11-1902, 28-5-1904, 7-6-1913, 9-8-1913, 4-3-1916; Hans Beukema, Wagenborg loojaar, 16-17, ig-23, 2g, 31.

[1015] Amy was secretaris van de club en won een prijs als beste speelster van de vereniging tijdens een toneelwedstrijd in Sappemeer. Ze verzorgde de administratie van Ons Blad, uitgave van de noordelijke jGOB-groepen en deed mee aan een sprekerscursus (Jonge Strijd, juni igiy). Waarschijnlijk was zij met andere gezinsleden lid van de lAMV-afdeling in Delfzijl, die bestond van 1 gig tot ig22. Het overlijden van Petrus (secretaris van de lokale JCOB-afdeling) in ig23 aan tbc werd mede geweten aan de slechte omstandigheden tijdens zijn gevangenschap als dienstweigeraar. De Arbeider, 13-2-1904, 22-2-igig, 9-4- 1921, 29-1-1921, 5-2-ig27; De Wapens Neder, 1-6-1919, i-3-ig2O, 1-2-1922; Hans Beukema, Wagenborg 100 jaar, 31, 36-37, 50; Voor Abel Wagenborg, zie: https://minnehallen.no/? lang=en&diploma=3i38 (Geraadpleegd 4 september 2020).

[1016] Hans Beukema, Wagenborg 100jaar, 43-45; WPDetails nr. 9, juli/augustus 2Oig.

[1017] De Moker, nr. 23, io-5-ig26; De Arbeider, 7-6-1930,12-7-^30,19-7-^30, 9-5-1931; De Wapens Neder, 1-10-1924; Hans Beukema, Wagenborg loojaar, 54, 57, 63.

[1018] De Arbeider, 13-3-1920, 20-3-1920, 27-3-1920, 24-7-1920.

[1019] Sinds januari 1907 verscheen het blad Internacia Socia Revuo, dat verslag deed van internationale sociale bewegingen. In 1911 werd in Nederland de Federatie van Arbeiders-Esperantisten opgericht. De Arbeider, 29-10-1904, 29-12-1906, 24-8-1907,13-6-1908, 23-10-1920.

[1020] De Arbeider, 12-9-1908,19-9-1908, 2-1-1909, 27-2-1909, 8-3-1913, 30-1-1915, 6-2-1915, 27-3-1915,10-4-1915.

[1021] De Arbeider, 24-12-1921, 7-1-1922, 4-2-1922.

[1022] De SAT werd in 1921 opgericht en groeide van veertienhonderd leden in 1922 naar vierduizend in 1924. De leden waren afkomstig uit ruim dertig landen. De oplage van haar maandblad bedroeg in 1924 zevenduizend exemplaren. In Groningen, Sappemeer en Drachten vonden begin jaren twintig cursussen plaats. De Arbeider, 21-7-1917, 21-1-1921,12-2-1921,17-9-1921, 22-4-1922, 2-9-1922,13-10-1923, 3-11-1923, 7-6- 1924, 25-10-1924, 7-5-1927, 2-7-1927.

[1023] De Arbeider, 15-8-1925, 23-4-1927,19-5-1928, 6-7-1929, 24-8-1929.

[1024] Naast jan Bijlstra leerden ook Hendrik Kaspers, Wolter Wolters en Sam Nijveen Esperanto. Ook bij diverse andere prominente Nederlandse vrije socialisten was dit het geval, zoals bij B. Lansink sr. De Arbeider, 14-1-1928,17-3-1928, 26-5-1928, 2-8-1930, 8-8-1931.

[1025] Het Hoekje voor de Kinderen werd vanaf 1928 wekelijks geschreven door Lily Post. Ze behandelde met de juiste warmte ook de briefjes die kinderen haar stuurden. De Arbeider, 18-2-1933,18-3-1933,13-5- 1933.

[1027] Mondelinge mededelingen van Trijn Streefkerk-De Groot en Sien Senechal-Herder.

[1028] Zie bijvoorbeeld: Lie Tillema-Heijnen, Moeders, uw kind is geen kanonnenvlees (Groningen 1934).

[1029] Willy H. Broekman (1897-?) was in 1926 lid van het Uitvoerend Comité van de IAMV. Later zou ze van Henk Eikeboom scheiden. Willy Eikeboom, De taak van de nieuwe vrouw en moeder, 32.

[1030] Derk Ploeger en Cathrien Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door hen zelf verteld, 30.

[1031] Later zou haar man met Roelf Dontje een handelsdrukkerij beginnen in Sappemeer! De Vrije Samenleving, 1-1-1924.

[1033] Harmina Geliena Wijngaard (1871-1924) en haar man E. Smit boden onderdak aan sprekers uit de beweging. Ze verspreidde De Arbeider en bezocht vergaderingen. Hendrik Kok sprak op haar begrafenis na haar plotselinge dood, zie De Arbeider, 23-2-1924. Ook andere vrouwen waren wel actief, zoals in Franeker de vrouw van D. Sanders, Trijntje Sanders-De Jong, die zowel deelnam aan de Vrije Groep als actief was in de IAMV. De Ontwikkelingsclub in Nieuw Beets had een vrouw als voorzitter. De Arbeider, 25-10-1919, 24-1-1920, 3-12-1921,19-5-1928.

[1035] Van der Laan was bevriend met J.P. Hommes en verkocht ook de brochure Theorie en Praktijk van het Nemen van Remko Tamminga. De Arbeider, 17-7-1915,15-7-1916,18-11-1916, 21-9-1918.

[1036] De Arbeider, 25-9-1915, 4-3-1916, 13-5-1916, 22-7-1916, 8-4-1916, 28-10-1916.

[1037] De Arbeider, 10-3-1917,17-3-1917,11-1-1919,1-2-1919, 3-5-1919, 24-5-1919,14-6-1919-53

[1039] IJ kt je Dijkstra (1881-1957) huwde in 1904 met Jakob Spieker, met wie ze drie zonen kreeg. Ze scheidde van hem in 1938. De Arbeider, 19-2-1921, 26-4-1924, 28-6-1924,13-9-1924, 31-1-1925,13-3-1926, 20-3-1926, 9-10-1926,19-3-1927,14-5-192, 27-7-1927, 9-2-1929; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 89; Mondelinge mededeling Jurrie Zuidema.

[1041] De Arbeider, 4-7-1925, 26-12-1925, 27-2-1926,8-6-1929,13-7-1929,10-7-1929, 22-3-1930, 20-8-1932; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 90.

[1042] Lie Heijnen (1909-1990) was de dochter van de vrije socialist johannes Heijnen (1884-1958) die in de jaren twintig een leidende rol vervulde bij de vrije socialisten in Emmer-Compascuum. Zij trouwde in 1933 met Siert Tillema. Zij kenden elkaar uit het VOJ. Lie was secretaris van de groep Emmer-Compascuum en trad toe tot de gewestelijke groep van het VOJ. Dit huwelijk liep na twee jaar spaak, maar Tillema weigerde eerst te scheiden. In 1938 stemde hij hier alsnog mee in. Heijnen vertrok naar Amsterdam, waar ze door haar huwelijkse staat niet aan de slag kon als onderwijzeres en daarom had ze een baan als tandartsassistente. Ze was actief in het antifascistisch verzet. Zie: http://hdl.handle.net/10622/7D-83F9BC-FE52-485A-BEEA-5594BA78DBF0 en Seran de Leede, Heijnen, Anna Aleida, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Heijnen [19/02/2018 (Geraadpleegd 8 september 2020)]. Een van de meest geruchtmakende rechtszaken was die van mevrouw Schuckink-Kool uit Rotterdam, zij zou nadien ook spreken voor de antimilitaristische beweging. De Arbeider, 15-12-1934.

[1043] De Arbeider, 16-12-1933,13-1-1934, 26-5-1934, 27-10-1934, 9-2-1935,11-4-1936.

[1046] Idem, 56.

[1047] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 97.

[1048] Idem, 56-58.

[1049] Mondelinge mededeling Geert de Groot.

[1050] Gé Na brink, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusi- aanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH), 1871-1971, (Nijmegen 1978), 31.

[1050] Gé Na brink, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusi- aanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH), 1871-1971, (Nijmegen 1978), 31.

[1053] Idem, 69, 99-100.

[1055] Idem, 100.

[1056] Bureau Nationale Veiligheid, Overzicht no. 8,16-9-1946, via: www.stichtingargus.nl (Geraadpleegd 16-8-2018).

[1057] Deze en soortgelijke advertenties verschenen ruim zes jaar in het blad. Het eerste en laatste nummer waren: De Arbeider, 20-2-1926 en 23-4-1932.

[1059] Het Spoor Terug, Catrien Eimers en Derk Ploeger, 9 juni 1992, zie: https://www.vpro.nl/speel~POMS_VPRO_41616o~catrien-eimers-en-derk-ploeger-het-spoor-terug~.html.

[1060] Willy Eikeboom, De taak van de nieuwe vrouw en moeder, 17.

[1061] Idem, 17-18.

[1062] De Arbeider, 9-1-1926,1-10-1930, 22-3-1930.

[1063] Willy Eikeboom, De taak van de nieuwe vrouw en moeder, 23.

[1067] Socialistische Almanak, 1913; De Arbeider, 21-1-1911,19-7-1913, 9-10-1915, 1-11-1930; Vincent Stolk, Tussen autonomie en humaniteit, 161-162. In Winschoten trachtte Fokje van der Laan een afdeling van de Bond op te richten, zie: De Arbeider, 28-10-1911.

[1068] Derk Ploeger en Cathrien Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Croningen door hen zelf verteld, 20.

[1069] De Arbeider, 3-9-1927,12-5-1928, 9-6-1928, 23-6-1928,18-8-1928, 8-9-1928,13-10-1928, 20-4-1929, 7-9-1929.

[1070] Derk Ploeger en Cathrien Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Croningen door hen zelf verteld, 19; mondelinge mededeling Fré Boerema.

[1071] Derk Ploeger en Cathrien Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Croningen door hen zelf verteld, 23-25.

[1072] Ibid., 38.

[1073] Mondelinge mededeling Fré Boerema.

[1074] Mondelinge mededeling Hillie Pottjegort-Pomp.

[1075] De Arbeider, 8-12-1900, 9-12-1905, 8-12-1906, 4-12-1909,10-12-1910.

[1076] De Arbeider, 25-11-1916.

[1079] De Arbeider, 16-11-1929.

[1080] De Arbeider, 21 -12-1929.

[1081] De in Groningen geboren christenanarchist Felix Ortt (1866-1959) publiceerde in 1900 zijn ‘Brieven over gezondheid’ in De Arbeider (in 1907 werden ze uitgegeven), gevolgd door zijn ‘Brieven over vegetarisme’. De Arbeider, 17-3-1900, 31-3-1900, 24-4-1900.

[1082] De Arbeider, 7-4-1900,14-4-1900.

[1083] De Arbeider, 2-6-1900, 30-11-1901,17-5-1902, 20-5-1905.

[1084] De Arbeider, 12-9-1903,12-3-1904, 28-1-1905; Nieuwsblad van het Noorden, 18-2-1904, 28-4-1904; Willy Eikeboom, De taak van de nieuwe vrouw en moeder, 24-25.

[1086] De Arbeider, 12-10-1929.

[1087] De Arbeider, 12-4-1929,19-4-1929, 26-4-1929.

[1088] De Arbeider, 17-3-1928, 24-3-1928.

[1089] De Arbeider, 21-6-1902, 4-2-1905, 27-11-1920.

[1090] De Vrije Socialist, 5-7-1919.

[1092] De Arbeider, 5-10-1929.

[1093] De Arbeider, 12-10-1929.

[1095] De Arbeider, 4-4-1925, 26-9-1925, 17-10-1925; De Moker, nr. 8,1-7-1924; De Branding, februari 1927, jrg.2, nummer 6.

[1096] In Groningen steunden de vrije socialisten in 1904 de oprichting van gymnastiekvereniging Vlugheid en Kracht. De Arbeider, 17-9-1904,11-1-1908, 23-12-1916, 228-8-1920, 9-5-1926; De Vrije Socialist, 5-7-1919.

[1098] In 1910 werden er tijdens de kermis in Groningen vijftienduizend exemplaren verspreid. De Arbeider, 20-4-1901, 11-5-1901, 29-7-1905,11-5-1907,16-4-1910,17-5-1930.

[1100] De Arbeider, 15-9-1917, 22-9-1917, 5-6-1920,12-3-1921.

[1101] De Arbeider, 24-5-1925.

[1102] G. Voerman e.a. ed., Tussen Moskou en Finsterwolde, 19; De Telegraaf, 29-5-1917; De Arbeider, 9-6-1917; De zestigjarige landbouwer j.K. van der Ley uit Wijnjeterp werd wethouder.

[1105] De Arbeider, 23-1-1926.

[1107] Cees (Cornelis) Bosma (1890-1961) was werkzaam als typograaf, koopman en grossier in levensmiddelen. Hij was van 1921 tot 1924 partijcommunist, maar ook actief in De Dageraad en de IAMV. Verdedigde de onafhankelijke vakbeweging. Hij wist als spreker de aandacht vast te houden met zijn aangename stem, eenvoudige taalgebruik, improvisaties en door niet te hakkelen. Bleef tot juli 1934, toen Schoterland opging in de gemeente Heerenveen, onafhankelijk socialistisch raadslid voor deze gemeente. Hij zou korte tijd deel hebben uitgemaakt van de OSP, een linkse afsplitsing van de SDAP. Van de zes vrij-socialistische kandidaten op de lijst in Schoterland werd naast Bosma en Brinksma ook jan Bosma gekozen in de zeventien zetels tellende gemeenteraad. De overige onafhankelijke kandidaten waren Imke Klaver, Antje van der Meer-Beenen en Minko van Dam, zie: Siebrand Krul, Jubbega, De geschiedenis van de Kompenije tot 1940 (Heerenveen 1989), 54; De Arbeider, 28-5-1927.

[1109] De Arbeider, 30-1-1926, 6-2-1926, 27-3-1926, 28-5-1927.[1110] 10 Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 169.

[1112] De Ploeger, 13-5-1927, 27-5-1927.

[1113] Siebrand Krul, Jubbega, De geschiedenis van de Kompenije tot 1940, 57-58 en 88-89.

[1114] Leeuwarder Courant, 9-4-1984.

[1115] De Arbeider, 19-11-1927.

[1116] Wolter Wolters en Jan Bijlstra waren ook aanwezig op deze bijeenkomst. De Arbeider, 21-1-1928; Centrale Inlichtingendienst, Overzicht no.2, jaargang 1928,19-3-1928, p. 29, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr.829 Geheim.

[1117] De Arbeider, 5-5-1928.

[1118] De Arbeider, 31-3-1928, 5-5-1928,19-5-1928 en 2-6-1928.

[1119] Er meldden zich meteen 106 leden aan, naast de Vrije Groepen uit Enschede, Tijnje en Wormerveer, zie: De Arbeider, 5-5-1928.

[1120] De Arbeider, 5-5-1928, 21-7-1928. Het SAV telde voorts afdelingen in Enschede, Wormerveer, Amsterdam, Dep Haag, Haarlem, Leiden en Wieringen. De Amsterdamse groep, de Vrije Socialisten Groep (VSG), scheidde zich af van het Landelijk Verbond rond De Vrije Socialist en ging daarna met De Arbeider werken (De Arbeider 12-5,19-5 en 26-5-1928). Zie ook: Centrale Inlichtingendienst, Overzicht 1929, num-men, igóg-PDF. Hendrik Kaspers liet weten dat van heroprichting van het SAV formeel geen sprake kon zijn. De schulden van het ‘oude’ SAV waren nooit geheel voldaan en van een officiële ontbinding was geen sprake geweest. Door bijdragen van vooral de Vrije Groepen van Groningen en Sappemeer was de schuld geslonken tot 500 gulden en dan bleven de vele schulden aan het brochuredepot nog buiten beschouwing. Naast Constandse traden ook Gé Nabrink en Leen van der Linde toe tot de redactie van Opstand.

[1121] Er was nog maar 200 gulden bijeengebracht. Opstand had 275 abonnees en een losse verkoop van achthonderd exemplaren. Maup Stevens, Wim Jong en Leen van der Linde werden benoemd tot redactieleden. De werkloosheid leidde in tal van groepen tot beperkte activiteit en financiële problemen, zie: De Arbeider, 1-12-1928; De Arbeider, 26-11-1929.

[1123] De Arbeider, 5-5-1928; Centrale inlichtingendienst, Overzicht no.2, jaargang 1928…

[1124] De Arbeider, 2-3-1929, De Vrije Socialist, 2-2-1929, 16-2-1929

[1126] De Arbeider, 16-3-1929, 1-4-1929; De Vrije Socialist, 13-3-1929. 27-3-192 9, 3-4-1929. Rijnders weigerde De Arbeider te feliciteren bij het veertigjarig jubileum in 1931 omdat het blad met haar verworven landelijke karakter De Vrije Socialist in de weg zat, zie De Vrije Socialist, 15-4-1931.

[1127] De Arbeider, 6-4-1929.

[1128] De Arbeider, 13-4-1929.

[1129] De Arbeider, 20-4-1929; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 137.

[1130] De Arbeider, 23-3-1929 en 20-4-1929. Het SAV-Veendam ontstond in maart 1929 en was naar eigen zeggen een klein groepje, maar van ernstige wil. De groep wilde toetreden tot het NPC en was voorstander van een fusie van De Vrije Socialist en De Arbeider. Secretaris van de afdeling was H. Tonkes.

[1134] Ibid.; De Arbeider, 11-5-1929; De Syndicalist, 8-6-1929.

[1135] De Arbeider, 1-6-1929; Nieuwsblad van het Noorden, 15-4-1999.

[1136] Nieuwsblad van het Noorden, 15-4-1999.

[1137] De Arbeider, 15-6-1929,17-8-1929; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 140.

[1138] De Syndicalist, 8-6-1929; jaap Meulenkamp, Wie willen boas blieven, De Oostgroninger landarbeidersstaking van 1929, 49.

[1138] De Syndicalist, 8-6-1929; jaap Meulenkamp, Wie willen boas blieven, De Oostgroninger landarbeidersstaking van 1929, 49.

[1139] Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 58; De Syndicalist, 14-9-129.

[1140] De Arbeider, 18-5-1929.

[1141] De Arbeider, 18-5-1929; De Syndicalist, 25-5-1929; P.H. Hoekman en J. Houkes, ‘Socialisme in Finsterwolde 1880-1935’, ‘n: O-S. Knottnerus e.a. ed., Rund urn Ems und Dollart, 314; Mondelinge mededeling Henk de Groot.

[1142] De Arbeider, 17-8-1929, 24-8-1929.

[1143] De Arbeider, 21-9-1929.

[1144] De Arbeider, 17-8-1929.

[1145] Om 11.00 uur zou men samenkomen bij Hendrik Meulenkamp in Finsterwolde. De stad-Groningers vertrokken op de fiets om 7.45 uur naar Sappemeer om aan te sluiten bij de groep die zich daar om 9.00 uur verzamelde. Gezamenlijk zette de groep de tocht voort naar Zuidbroek, waar men zich om 9.30 uur verzamelde voor de laatste etappe naar Finsterwolde. De kameraden uit de Pekela’s, de Veenstreken, Westerwolde en anderen werd gevraagd ook om 11.00 uur in Finsterwolde aanwezig te zijn. Ze werden ontvangen door de familie Meulenkamp, die hielp met colporteren. De Arbeider, 10-8-1929, 24-8-1929.

[1146] De Arbeider, 21-9-1929.

[1147] Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 140-141; De Arbeider, 19-10-1929.

[1148] De Arbeider, 6-4-1929; Algemeen Handelsblad, 1-6-1929; Nieuwsblad van het Noorden, 1-6-1929; Anne de Boer, Arbeiders moeten er voor vechten, 53-54.

[1149] De Arbeider, 24-8-1929.

[1150] De Arbeider, 14-9-1929.

[1151] Ibid.

[1153] Ibid

[1154] De Arbeider, 28-9-1929.

[1155] De Arbeider, 5-10-1929.

[1156] Ibid

[1157] De Arbeider, 12-10-1929. Adamas was een pseudeoniem van de Vlaming Jean Baptiste Schaut (1869-1953) die langdurig in Nederland verbleef en met name actief was in de onafhankelijke vakbeweging.

[1158] Libid

[1159] De Arbeider, 12-10-1929.

[1160] Op de presentielijst stonden aanwezigen uit Groningen, Foxham, Hoogezand-Sappemeer, Veendam, Stadskanaal, Musselkanaal, Valthermond, Nieuw-Buinen, Emmer-Compascuum, Winschoten en Wolderdorp, zie: De Arbeider, 18-2-1928.

[1161] De Arbeider, 18-2-1928.

[1162] bid.

[1163] Arthur Muller Lehning, De feiten en beteekenis van de zaak Sacco en Vanzetti (Amsterdam 1927), 29.

[1164] De Syndicalist, 7-5-1927, Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 95.

[1165] De Arbeider, 28-5-1927; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 154.

[1166] De Arbeider, 28-5-1927,18-6-1927, 27-8-1927; Ernst Huisman, ‘Tsjin de geast fan slaefskens’, in De Strikel, 4, 22, (1979) 113; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 91.

[1167] De Arbeider, 27-8-1927.

[1168] De Arbeider, 27-8-1927, 3-9-1927,10-9-1927.

[1169] De Arbeider, 9-6-1928, 23-6-1928,18-8-1928,17-8-1929, 24-8-1929.

[1170] De Arbeider, 13-10-1928; Protesten tegen vonnis Tom Mooney, 8-1-1919, NL-HaNA, Justitie / Verbaal en Kabinet, 2.09.22, inv.nr. 58.

[1171] De Arbeider, 27-10-1928, 3-11-1028,10-11-1928.

[1172] De Arbeider, 8-12-1928, 22-12-1928.

[1173] De Arbeider, 26-1-1929, 9-2-1929; Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 93 en 94; Nabrink sprak in januari 1929 in Nieuwe Pekela, Alteveer, Wildervank, Veendam, Oude Pekela en Muntendam {De Arbeider, 5-1-1929), Winschoten, Beerta, Sappemeer en Zuidbroek {De Arbeider, 12-1-1929), Woldendorp {De Arbeider, 19-1-1929), Termunten, Delfzijl (honderd aanwezigen), Hoogkerk {De Arbeider, 26-1-1929); Gé Nabrink, Alarm!! Redt Mooney en Billings, De nieuwe ‘Sacco en Vanzetti’, Noordelijk Propaganda Comité, Veendam, z.j. (1928); Tom Mooney kreeg op 7 januari 1939 gratie. Billings werd geprest tot het afleggen van een, volkomen onjuiste, bekentenis en bleef gevangen in St. Quentin. Brant Vlasma, Wat willen de anarchisten, 94.

[1174] Op de vergadering van het NPC waren leden uit Veendam, Wildervank, Nieuwe Pekela, Winschoten, Valthermond, Sappemeer en Groningen, zie De Arbeider, 19-10-1929, 25-5-1929.

[1175] Gerben van Houten (1903-1984) kwam uit een vrijsocialistisch gezin uit Sneek en werd op zijn zestiende reeds lid van de IAMV. Hij nam het secretariaat over van Wieke Bosch, die wegens ziekte moest afhaken. Voorts bestond het bestuur uit voorzitter K. Looper uit Nijehorne, die ook actief was in het IAMV en oud-voorzitter was van de Landarbeidersbond (NAS), En J. de Haan (1904-) uit Beets werd tweede secretaris. Hij was tevens secretaris van de Vrije Groep Beets. De Arbeider, 6-4-1929,1-6-1929, 8-6-1929, 29-6-1929,13-7-1929.

[1176] Constandse sprak in Noordwolde, Appelscha, Nijehorne, Boelenslaan, Tijnje, Lemmer, Joure, Heerenveen en Akkrum. De Arbeider, 26-10-1929, 23-11-1929, 8-2-1930.

[1177] De Arbeider, 22-2-1930, 22-3-1930.

[1178] Uit de lijst van de congrescommissie en enige aanbevelende personen blijkt dat het congres overwegend een Friese zaak was: Willem Giezen, Leeuwarden; Gerben van Houten, Sneek; Luite Wisman, Heerenveen; ds. M.T. Gerritsma, Sint Annaparochie;Tinus Veenstra, Oosterwolde; jan van Dam, jubbega; W. Oost, Leeuwarden en Jan Bijlstra en dr. Romke de Waard uit Groningen. Als sprekers traden op: Albert de Jong over Staat, militarisme en onderwijs, Nine Minnema over De vrouw en dienstweigering, mr. S.K. de Waard over Staat en dienstweigering en Cees Bosma over Nederland en de tweede mobilisatie. Het onderwerp Evangelie en dienstweigering werd behandeld door een predikant; De Arbeider, 10-5-1930, 28-3-1931—

[1179] De Arbeider, 21-12-1929.

[1180] De Arbeider, 8-2-1930, 22-2-1930.

[1181] De Arbeider, 19-11-1930, 10-1-1931.

[1182] IJje Wijkstra (1895-1941). De gegevens zijn ontleend aan: Libbe Henstra, Het teken van het beest, IJje Wijkstra en de geschiedenis van de viervoudig politiemoord, 18 januari 1929 (Amsterdam, 2012). Uit zijn ‘Levensgeschiedenis IJje Wijkstra’, dat hij in 1929 schreef op verzoek van zijn reclasseringsambtenaar, staat een aanwijzing dat hij mogelijk worstelde met bi-of homoseksualiteit. Hij schreef namelijk over de seksualiteit van jongemannen in termen van ‘verkeerde neigingen’.

[1183] De Branding, april 1926, jrg. 1, nr. 8, vermeldt dat Wijkstra zijn abonnement op dit fusieblad niet had betaald, wat erop duidt dat hij oorspronkelijk een abonnement op De Moker moet hebben gehad. In het Archief Wim Mager in het IISG bevindt zich een brief waarin staat dat anarchistische Mokerjongeren hun geestverwant IJje Wijkstra opzochten. Een collega van Wijkstra bevestigde dat hij De Moker las. Ook had hij een abonnement op De Vrije Socialist en bezocht hij lezingen van Anton Constandse, zie: Libbe Henstra, Het teken van het beest, 82, 85, 98, 290. De beste vriend van Wijkstra, Jan Hut (1893-1988), was een ‘echte’ aanhanger van Domela (schriftelijke mededeling Libbe Henstra).

[1184] Leekster Courant 23-11-1978; Nieuwsblad van het Noorden 23-1-1929 en 24-1-1929.

[1186] De Vrije Socialist 23-1-1929, 26-1-1929.

[1188] De Vrije Socialist, 26-1-1929.

[1189] De Ploeger, 8-2-1929; De Arbeider 2-2-1929, 9-2-1929.

[1190] Nieuwsblad van het Noorden 24-1-1929; Recht voor Allen, 6-2-1954.

[1193] De Vrije Socialist, 23-4-1930; De Ploeger, 16-5-1930.

[1194] De Arbeider, 7-12-1929,1-2-1930, 22-3-1930.

[1196] De Arbeider, 23-11-1929,18-1-1930,1-2-1930, 8-2-1930,12-4-1930, 1-11-1930.

[1197] Een compliment kreeg E. Duursma uit Nieuw-Weerdinge aangezien hij in vijf weken zestien abonnees had geworven. De Arbeider, 8-2-1930, 22-2-1930, 8-3-1930, 22-3-1930, 19-4-1930,17-5-1930, 7-2-1931, 28-2-1931.

[1198] De Arbeider, 17-5-1930.

[1199] De Arbeider, 11-10-1924, 2-3-1925,18-2-1928,8-3-1930,10-5-1930. In het voorjaar van 1930 stonden als agenten van de boekhandel vermeld Jan Bijlstra, Groningen; Tj. de Jong, Groningen; J. Heijnen, Emmer-Compascuum; J. Schuur, Hoogkerk; G. Hoogeveen, Appelscha; J. Hogeveen, Hoornsterzwaag.

[1201] De Arbeider, 6-6-1931.

[1202] De Arbeider 14-2-1931, 6-6-1931,17-10-1931.

[1203] De Arbeider, 12-9-1931, 3-10-1931,18-6-1932; Op de bijeenkomst in Zwolle waren de Vrije Groepen uit Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Leeuwarden vertegenwoordigd. Kaspers adviseerde schriftelijk om wel samen te werken, maar een fusie wees hij af.

[1204] De Arbeider, 2-7-1932.

[1205] Afgesproken was dat er geen persoonlijke aanvallen zouden plaatsvinden, juist vanwege de betrokkenheid van Jo de Haas en diens Amsterdamse tegenstanders. De Haas werd namelijk als ‘verrader’ beschouwd omdat hij in 1921 bij de bomaanslag in Den Haag tegen majoor Verspeyk als onderdeel van de Herman Groenendaal-actie de namen van de andere deelnemers aan de politie had verteld. Kooyman en Van der Linde kregen gevangenisstraf en De Haas werd vrijgesproken. De Haas kwam nimmer op de zaak terug en sindsdien had hij in Amsterdam te maken met een groep tegenstanders. De exploitatiecommissie van De Arbeider bestond op dat moment uit de groepen uit Groningen, Beerta en Leeuwarden. De Haas voerde namens Leeuwarden samen met goudsmid Fedde Weidema de onderhandelingen met de LVSA. Er kwam een exploitatiecommissie tot stand waarin namens beide organisaties drie personen zitting kregen. Ook de Vrije Groep Hoogezand-Sappemeer sloot zich aan bij het LVSA. De Arbeider, 23-9-1933; Vrije Socialist, 27-8-1932.

[1206] In totaal telde de vereniging 23 leden. Tot het bestuur behoorden Drewes Poelstra (secretaris), Hen-derikus Douma, Richt Kliphuis, Pieter Bergman, Jacob Bijlstra en Salomon Mozes, zoals Sam Nijveen (voorzitter) in werkelijkheid heette, allen vrije socialisten uit Sappemeer.

[1208] De bloemist was J. Wiltjer en het strijkje was van E. Holtman en een vriend, zie: De Arbeider, 24-3- 1928, 7-12-1929; Nieuwsblad van het Noorden, 14-8-1928, 21-8-1929; Jacobus BI. uit Wildervank werd voor verduistering van geld van de loten van het Volksgebouw (en die van een andere loterij) veroordeeld tot twee maanden celstraf, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 31-3-1928.

[1209] De Arbeider, 7-9-1929, 5-10-1929.

[1210] Ze betaalden elk/10,-, zie: Rapport rijksrechercheur Heiting, 8-4-1933, Ryksargyf Friesland, Parket van de Procureur Generaal, inv.nr. 810; Nieuwsblad van het Noorden, 27-6-1930.

[1211] Nieuwsblad van het Noorden, 23-1-1931; Er hadden zich 156 sollicitanten aangemeld, ztetNieuwsblad van het Noorden, 29-9-1931, 9-10-1931. In maart vond reeds een nieuwe sollicitatieprocedure plaats, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 26-3-1932; De Arbeider, 19-9-1931,10-10-1931, 7-11-1931.

[1212] De Arbeider, 7-11-1931, 14-11-1931, 28-11-1931, 5-12-1931,19-12-1931,16-12-1931 (Het betrof de film Dorp der zonde, er waren tweehonderd bezoekers), 1-1-1931; Nieuwsblad van het Noorden, 2-11-1931.

[1214] Mondelinge mededeling Jurrie Zuidema.

[1215] Nieuwsblad van het Noorden, 16-8-1934; In 1934 kocht scheepsbouwer j.G. Broerken het pand aan en verbouwde het tot zalencentrum. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog nam K. Venema het over. Hij dreef hier tot in de jaren zestig het Parkhotel. Het gebouw is in 1981 afgebroken.

[1217] Pekelder Blad, 3-2-198.

[1218] Evert Vos (1866-1946) bleef vrijgezel en speelde een vooraanstaande rol in de plaatselijke beweging. Schreef regelmatig voor De Arbeider, was begaan met dienstweigeraars, doneerde veel geld aan het FIS voorde politieke vluchtelingen en fungeerde als secretaris van Excelsior; Cees Stolk en Jaap Kwak, Dorp toen af nu, deel 5, 64

[1220] G.J. van Oenen, ed., Mededelingen van de subfaculteit der algemene politieke en sociale wetenschappen, no. 28, 41; J.C.H. Blom, Crisis, bezettingen herstel: tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989), 5; Pieter Terpstra, Opkomst en strijd van de arbeidersbeweging in Friesland (Leeuwarden 1978), 523.

[1221] De Arbeider, 26-4-1930,10-5-1930, 28-2-1931.

[1223] Aanwezig waren vrije socialisten uit Veendam, Wildervanksterdallen, Nieuwe Pekela, Emmer-Com- pascuum, Musselkanaal, Nieuw-Weerdinge, Vledderveen, Valthermond, Winschoten, Finsterwolde, Stadskanaal, Ter Apelkanaal en Groningen, zie: De Arbeider 7-2-1931, 28-2-1931. Van deze Vrije Groep werd S. Helweg voorzitter en H. Aukes secretaris. Beiden kwamen uit Beerta.

[1225] De Arbeider, 10-5-1930.

[1226] De Syndicalist, 15-3-1930.

[1227] De Syndicalist, februari 1931. I o De Arbeider, 16-1 -1932. II Het betrof de plaatsen Groningen, Hoogezand, Sappemeer, Slochteren, Appingedam, Delfzijl, Veendam, Finsterwolde, Beerta, Winschoten, Muntendam, Meeden en Wildervank. De Syndicalist, 16-1- 1932 en 23-1-1932. De Arbeider, 16-1-1932.

[1230] De Arbeider, 16-1-1932.

[1231] Constandse sprak verder in Jubbega (tweehonderd vrouwen) en voor in totaal zevenhonderd mensen in een vijftal andere bijeenkomsten in de Friese Zuidoosthoek. Zijn tweede rede in Jubbega trok vierhonderd bezoekers, zie: De Arbeider, 16-1-1932

[1232] J.G.R. Schuur, Appelscha. Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 244.

[1233] Naar aanleiding van de vergadering met Lansink op 20 november 1927 in het PAS-gebouw richtte men de Groningse afdeling van het Internationaal Solidariteits Fonds (ISF) op. Conform de internationale afspraak bedroeg de contributie 5 cent per week. Twee derde van het geld werd afgedragen aan het IAA, die had opgeroepen dergelijke fondsen tot stand te brengen. Een derde van de steun werd besteed in eigen land. Het eerste bestuur bestond uit Harm Schuiten (voorzitter), Bé Meijer (secretaris) en J. Wietzes (penningmeester). Als contactpersonen fungeerden Gerard Haan, Jan Bijlstra, Zweis Mulder, Tj. de Jong, Watse Heeringa en Bé Meijer. Het Fonds kreeg door de betrokkenheid van onder anderen Bijlstra een bredere basis dan alleen de syndicalistische. De Arbeider, 19-11-1926; De Syndicalist 31-12-1927.

[1234] Luite Wisman (1889-1942) was agent van een wasserij en bestuurslid van de lAMV-afdeling Heerenveen, alsmede penningmeester van het FPC. De Arbeider, 23-1-1932; De Syndicalist, 23-1-1932.

[1235] De Arbeider, 6-1-1932.

[1236] De Syndicalist, 5-3-1932.

[1237] De Arbeider 6-2-1932; De Syndicalist, 30-1-1930,13-2-1932, 5-3-1932.

[1238] De Arbeider, 5-3-1932, 23-7-1932.

[1239] Het fascisme in Nederland, Pro - Erich Wichman, Contra - Henk Eikeboom (Baarn 1925).

[1241] De Arbeider, 18-11-1922, 2-1-1926, 27-8-1927, 20-4-1929.

[1242] De Arbeider, 1-4-1933.

[1243] De Arbeider, 1-4-1933.

[1244] Bart de Ligt, Waarop het fascisme stuit (Amsterdam 1934), 5-7.

[1245] Idem, 8 en 17-18.

[1247] Socialisme van Onderop, 6-3-1948.

[1248] De Arbeider, 11-2-1933,18-2-1933; De Wapens Neder, april 1933; De Tribune 12, 1977; Socialisme van Onderop, 6-3-1948.

[1249] Het betrof Bart Haan, Roel Drent, Ludzerd Bos, Rense Holtjer en Koert Ottens, zie: De Wapens Neder, april 1933.

[1250] Ook Ludzerd Bos en Bart Haan gingen na hun veroordeling in hongerstaking. Rense Holtjer en Koert Ottens kregen respectievelijk drie maanden en een maand cel. De Arbeider, 1-4-1933,15-4-1933; Laros verklaarde nadien: ‘Ik draaide me om en ik schudde de vuist en ik bracht de groet. Ik werd naar voren gebracht en de tribune werd leeggerauscht. Dat was in Amsterdam. De hele tribune: anarchisten, communisten, het was alles daar. En toen hoorde ik een gerommel en geschreeuw man, daar werd de hele tribune ontruimd. Ja, ze kregen geen kans om mijn aan te horen hoor’, zie: Martin Schouten, Voor de oorlog, Herinneringen aan de jaren 30, deel 1, (Leiden 1982) 126-129.

[1251] Jaarverslag van het Landelijk Comité van de IAMV 1933.

[1252] Artikel in Het Volk 19-10-1933, I.I.S.C., Archief De Dageraad.

[1253] J.C.H. Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën (Bussum 1975), 128; Bevrijding, december 1933; Rapport 12-4-1935, commissaris van de Koningin Friesland, Ryksargyf, Archief commissaris van de Koningin, inv.nr.[1619]

[1253] J.C.H. Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën (Bussum 1975), 128; Bevrijding, december 1933; Rapport 12-4-1935, commissaris van de Koningin Friesland, Ryksargyf, Archief commissaris van de Koningin, inv.nr.[1619]

[1255] J.C.H. Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën, 81.

[1257] H.C. Heering, Socialisten en justitie. Kroniek van een moeilijke relatie (Groningen 1994), 67; Rapport C.I.D. No. 74583 Zeer Geheim, Verslag van de vergadering gehouden met de H.H. Burgemeesters-Ver- bindingen van den C.l. op 3 maart 1939 te Utrecht, Ryksargyf, commissaris der Koningin, inv.nr. 486; De NW met 350.000 leden en de SDAP met 90.000 leden achtten zich te zwak om in het geweer te komen, zie: De Syndicalist, 10-6-1933.

[1258] Zie onder meer Eric Hobsdawn, Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 7974-7991 (Utrecht 1995), 355; P.W. Klein, ‘Depressie en beleid tijdens de jaren dertig: kanttekeningen bij de ontwikkeling van de Nederlandse volkshuishouding in de jaren dertig’, in: J. van Herwaarden ed., Lof der historie, Opstellen over geschiedenis en maatschappij (Rotterdam 1973), 298.

[1259] De Wapens Neder, januari 1934; Bevrijding, december 1933; Jaarverslag van het Landelijk Comité van de IAMV 1933, zie: Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Jaarverslag van de Internationale AntiMilitaristische Vereeniging, 09-02-1934, documentnr. 07561a.

[1260] De Arbeider, 17-3-1934. 24-3-1933, ^-5-1933,1-9-1934—

[1261] De Arbeider, n-8-1934,15-9-1934; De Wapens Neder, december 1934; Gé Nabrink, ‘Datgene wat wij heden niet doen, doen wij nimmeri, 18-20.

[1262] De Arbeider, 14-7-1934,11 -8-1934, 9-2-1935.

[1263] De Arbeider, 11-8-1934; Bijeenkomst antimilitaristen teTijnje, 12-08-1934, in Pakno. AA, 262, bundel no. XXI, Verslagen van gehouden vergaderingen van de Communistische Partij Holland, N.A.S. Congres, J.V.A., R.S.P., en van de provinciale samenwerkenden op antimilitaristisch gebied e.a., Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 950.

[1264] De Wapens Neder, augustus 1935.

[1265] De Wapens Neder, december 1933; De Arbeider, 14-10-1933, 2-12-1933.

[1266] Protestbrief Derby Independent Labour Party aan het ministerie van Justitie, 5-4-1934, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 2000 Geheim; Antwoord van minister Van Justitie Van Schaik op Kamervragen, 2-4-1934, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 1781 Geheim; De Arbeider, 3-11- 1934-49 Verzoek C.I.D. aan de procureur-generaal te Leeuwarden, 8-11-32, Ryksargyf, Parket procureur-gene- raal, inv.nr.784.

[1268] De Vrije Gedachte ed., 725 jaar Vrijdenken, 127.

[1269] De Arbeider, 2-11-1929,1-2-1930.

[1270] Pamflet De Dageraad met betrekking tot de rede van Hoving, 13-12-1933, Gemeentearchief Groningen, Archief Dageraad.

[1271] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 120 en 140-143; De Syndicalist, 17-10-1936.

[1273] Verbod vergadering van Neomalthusiaanse bond, 21-11-39, Ryksargyf, Argyf commissaris der Koningin, inv.nr. 404.

[1273] Verbod vergadering van Neomalthusiaanse bond, 21-11-39, Ryksargyf, Argyf commissaris der Koningin, inv.nr. 404.

[1274] De Arbeider, 3-11-1934.

[1275] De Arbeider, 2-5-1931, 30-5-1931.

[1276] De Arbeider, 20-6-1931.

[1277] P.A. Kooijman, Neem en Eet (Den Haag 1967), 21-23, 32-33.

[1278] De Arbeider, 18-7-1931, 3-10-1931.

[1280] De Syndicalist, 10-10-1931.

[1281] Contactpersonen voor de Alarmisten waren Lucas Siepel uit Nieuwe Pekela, Klaas Helfferich uit Oosterwolde, Jan Schuur uit Hoogkerk, Jurjen Schuur uit Nieuweschans, B. Redmeijer uit Winschoten, Hendrik Meulenkamp uit Finsterwolde, Tjeerd Schoonbeek uit Nieuw-Weerdinge en Ewe Duursma uit Emmen, zie: Anarchistische jaarboekjes 1932 en 1933; De Arbeider, 17-10-1931, 21-5-1932; De Vrije Socialist, 3-6- 1931.

[1282] Rapport C.I.D, 1939, p. 53 Ryksargyf, Argyf commissaris der Koningin, inv.nr. 404; Hans Ramaer, ‘Het anarchisme van Piet Kooijman, van ‘Bezet de Bedrijven’ tot ‘Neem en Eet”, in: De AS, nr. 189, winter 2014. Ramaer noemt een ledental van tweehonderd, maar dat cijfer lijkt aan de hoge kant te zijn.

[1283] De Arbeider, 21-2-1931.

[1284] Mondelinge mededeling van Henk de Groot en Jurrie Zuidema; De Arbeider, 9-6-1934.

[1285] Op vergaderingen in Libereco van de Noordelijke Alarmisten waren aanwezigen uit Finsterwolde, Hoogezand-Sappemeer, Nieuwe Pekela, Nieuw-Weerdinge, Veendam en Wildervank. De oplage van het manifest bedroeg vijfduizend exemplaren. De Arbeider, 30-1-1932, 5-3-1932,19-3-1932, 23-4-1932, 23-7-1932, 30-7-1932, 3-9-1932,10-9-1932.

[1286] De Arbeider, 8-10-1932, 22-10-1932.

[1287] De Arbeider, 30-4-1932, 20-8-1932, 27-8-1932,10-9-1932.

[1288] De Arbeider, 24-9-1932, 22-10-1932,12-11-1932. De oproep aan de lezers was afkomstig van Binne Herder, Simon Boerema, Heiman Aptroot, Wolter Wolters en Balster Jan Ploeger.

[1289] De Arbeider, 26-11 -1932.

[1290] De Arbeider, 26-11-1932,14-1-1933.

[1291] Open brief aan J.H. te A. en anderen, in De Arbeider, 14-1-1933. Met de genoemde persoon wordt waarschijnlijk Jan Hoving uit Amsterdam bedoeld, die zich eind 1932 in het blad van de vrijdenkers uitte naar aanleiding van de ziekte en het terugtreden van Jan Bijlstra; mondelinge mededeling Henk de Groot en Anneke Ploeger.

[1292] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 64.

[1294] Bevrijding, juli 1933.

[1295] De Vrijdenker, 17-6-1933.

[1296] De Arbeider, 17-6-1933. Bart Haan werd naderhand binnen de beweging aangewezen als degene die de dood van Bijlstra op zijn geweten had, aldus Jurrie Zuidema (mondelinge mededeling).

[1297] Deze Commissie bestond uit de Groningers Binne Herder, Balster Jan Ploeger en Wolter Wolters, samen met de Velzenaren Paul Rem en J. Zwart. De Arbeider, 7-10-1933.

[1298] Na enkele jaren bleek dat de omzet van haar winkel onvoldoende was. Met behulp van kundige assistentie vanuit de GGB kon ze een andere winkel openen op een betere locatie, aan de Kerklaan 36 in Groningen. De eerste maanden behaalde ze een omzet die inderdaad aan de verwachtingen voldeed, maar doordat de markt voor kleding en aanverwante artikelen (manufacturen) in het algemeen terugliep, werd ook haar winkel getroffen. Opnieuw startte de beweging een campagne om haar te helpen. Behalve Groningse vrij-socialisten kochten ook geestverwanten uit de rest van het land artikelen bij haar. Zelfs deze steun bleek onvoldoende en in 1938 werd een nieuw fonds gevormd om de weduwe Bijlstra enige bestaanszekerheid te geven.

[1299] De Arbeider, 27-5-1933,1-7-1933,16-9-1933.

[1300] Het vermeende verraad van De Haas rond de bomaanslag in 1921 stak opnieuw de kop op. De Arbeider, 16-9’1933; Fedde Weidenia (1899-1972) was goudsmid, vertegenwoordiger en winkelier in Leeuwarden. Hij was dienstweigeraar, actief als antimilitarist en trad in de jaren dertig veelal op als spreker voor de Friese groepen en als organisator van bijeenkomsten. Na de Tweede Wereldoorlog was hij met zijn vrouw 25 jaar beheerder van de jeugdherberg die was gevestigd in Stania State in Oenkerk, zie Leeuwarder Courant, 19-5-1964.

[1301] De Arbeider, 12-8-1933.

[1302] De Arbeider, 26-8-1933, 9-9-1933,16-9-1933; Peter Ebbes, Jo de Haas, Uit het leven van een propagandist voorde antimilitaristische-, socialistische-en vrije gedachte (Groningen 1984), 52.

[1303] Verantwoording en rechtvaardiging tegenover de lezers van De Arbeider van de groepen Groningen, Emmer-Compascuum, Wijnjeterp, Tijnje, Beets, ongedateerd manifest; De Arbeider, 16-9-1933, 23-9-1933.

[1304] De Arbeider, 4-11-1933.

[1305] Pszisko Jacobs, Henk Eikeboom, anarchist (Haarlem, 1986).

[1306] De Arbeider, 4-11-1933, 9-12-1933; Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld,

[1307] Jaarbericht 1935/B Linksche arbeidersorganisaties Geheim, Pak no. AA.262, stuk no. XXIV, januari 1935, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 951; Overzicht 1937, deel B, nr 43248, Geheim, Centrale Inlichtingendienst, 23-03-1937, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 955.

[1308] Binne Herder was voorzitter, Wolter Wolters secretaris en Derk Ploeger beheerde de financiën in de exploitatiecommissie. Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging in Groningen door henzelf verteld, 71; Pszisko Jacobs, Henk Eikeboom, anarchist, 98.

[1309] De Arbeider, 16-12-1933, 6-1-1934; Verslag van het op zondag 10 december 1933 in het Concerthuis te Groningen door de noordelijke anarchistische groepen belegd demonstratief congres tegen fascisme en terreur, 26-01-1934, Nationaal Archief, Den Haag, ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 1573.

[1310] Ibid.

[1311] Ibid.

[1312] Henk Eikeboom, Opruiing? Verdedigingsrede, De arbeider weigert dienst tegen de oorlog (z.p., z.j.), 6-8.

[1313] Idem, 10-11.

[1314] De Arbeider, 20-1-1934; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Verslag van het op zondag 10 december 1933 in het Concerthuis te Groningen door de noordelijke anarchistische groepen belegd demonstratief congres tegen fascisme en terreur, 26-01-1934, documentnr. 07046a.

[1315] De Arbeider, 23-12-1933.

[1317] De Arbeider, 14-7-1934,11-8-1934, 25-8-1934.

[1318] De Arbeider, 9-6-1934.

[1319] Weijdeveld, Ruud, ed. Rode hulp, De opvang van Duitse vluchtelingen in Groningerland 1933-1940 (Groningen 1986), 59; Er zou geen toestemming zijn gegeven voor deze demonstratie, die werd afgedaan als ‘communistische relletjes’, zie: Nieuwsblad van het Noorden, 6-2-1933.

[1320] De Arbeider, 4-3-1933,11-3-1933.

[1321] De Arbeider, 22-4-1933; Dagrapportages van de Leeuwarder politie 17-4-1933, Archief van de commissaris van politie 1861-1945/46, Gemeentearchief Leeuwarden, inv.nr. 395.

[1322] De Arbeider, 15-7-1933.

[1323] In Bolsward, Sneek en Amsterdam werden door colportage meer bladen verkocht, zie: De Arbeider, 20-1-1934; De Arbeider, 11-11-1933,18-11-1933,16-12-1933, 23-12-1933, 6-1-1934.

[1325] Jo de Haas, Geweld of Weerbaarheid (Groningen, 1933).

[1326] Er waren twintig mensen, uit Emmer-Compascuum, Foxhol, Groningen, Musselkanaal, Nieuw-Bui- nen, Nieuwe Pekela, Sappemeer, Valthermond, Vledderveen en Wildervank, zie De Arbeider, 15-4-1933. Bijeenkomsten vonden plaats in Emmen, Valthermond, Musselkanaal en Emmer-Compascuum (op een terrein van Simon Smit) zie: De Arbeider, 10-6-1933, 24-6-1933,1-7-1933, 8-7-1933, 19-8-1933, 21-10-1933, 20-1-1934.

[1327] Het hele bestuur van het FPC trad af. Gerben van Houten werd als secretaris opgevolgd door Douwe de Wit uit Bolsward, waar een nieuwe actieve Vrije Groep was ontstaan. Vervolgens traden jan Veenstra uit Appelscha en Eilardus Rudolphij (Gorredijk) op als secretaris. De Arbeider, 15-4-1933, 5-8-1933, 28-10-1933, 27-1-1934; Verslag 2-1-1934 aan Procureur-Generaal Leeuwarden, Ryksargyf, Parket procureur-generaal, inv.nr.784.

[1328] De plaatsen die De Haas aandeed waren Harlingen, Kimswerd, Witmarsum en Bolsward, zie: De Arbeider, 6-7-1935; De Arbeider, 8-4-1933, 27-5-1933, 8-9-1934, 1-1-1935.1-6-1935. De Federatie omvatte de groepen uit Appelscha, Gorredijk, Oudehorne, Nijehorne, Tijnje en Wijnjeterp.

[1329] De Arbeider, 21-1-1933,13-10-1934.

[1331] J.G.R. Schuur, Appelscha. Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 295.

[1333] De Arbeider, 8-7-1933.

[1334] Mondelinge mededeling Henk Pomp en Statuten van de stichting ‘Tot Vrijheidsbezinning’ 1933. In het eerste bestuur werden benoemd Andries de Vries (voorzitter), Tinus Veenstra (secretaris), Gerhardus de Jong (penningmeester), Binne Rooks en Cathrinus Mulder.

[1336] De Arbeider, 28-4-1934, 26-5-1934; Recht voor Allen, nr. 3,1983.

[1337] Brief van Eilardus Rudqlphy aan Johannes Koelma, 6-7-1936, waarin hij zich sceptisch toont over de financiële haalbaarheid van het plan; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Dienstweigeringscongres, 19-04-1937, documentnr. 44049a ; De Arbeider, 20-6-1936 Op deze bijeenkomst waren vertegenwoordigers uit Groningen, Musselkanaal, Emmer-Compascuum, Emmer-erfscheidenveen, Leeuwarden, Woltersum en Appelscha. Berichten van verhindering kwamen uit Hoogezand en Zuidbroek.

[1338] Mondelinge mededeling Hilly Pomp-Pottjegort.

[1339] Recht voor Allen, nr. 3,1983.

[1340] De Wapens Neder, juni 1932, september 1932; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 138.

[1341] De Arbeider, 27-8-1932,18-3-1933; De Syndicalist, 27-8-1932, 29-10-1932, 4-3-1933; De Wapens Neder, november 1932. Het bleek dat de Groningse syndicalisten op hun hoede waren en ze lieten weten dat de libertaire groepen eruit dienden te stappen zodra er aan hun ‘beginselen’ werd getornd. De toespraak van Bijlstra was wellicht zijn laatste publieke optreden. Contactpersoon in Leeuwarden was J. v.d. Burg.

[1343] Mondelinge mededeling van Bart van der Veer. Bos kreeg na de Tweede Wereldoorlog stapels post van de tientallen vluchtelingen die hij had geholpen; Pieter Albers, Speurtocht naarde Emslandkampen (Papenburg 2002), 5.

[1344] De Wapens Neder, augustus 1935, september 1935, oktober 1935.

[1345] Nieuwsblad van het Noorden, 9-5-1935.

[1346] Uit de klauwen der nazi’s ontsnapt, Authentiek relaas van een Duitschen vluchteling, uitgegeven in samenwerking door S.A.A. en Weekblad ‘De Arbeider’, Amsterdam - Groningen, 1934.

[1347] Bevrijding, januari 1935, maart 1935.

[1348] Het eerste bestuur bestond uit Harm Schuiten (voorzitter), Bé Meijer (secretaris) en J. Wietzes (penningmeester). Als contactpersonen fungeerden Gerard Haan, Jan Bijlstra, Zweis Mulder, Tj. de Jong, Watse Heeringa en Bé Meijer. Het Fonds kreeg door de betrokkenheid van onder anderen Bijlstra een bredere basis dan alleen de syndicalistische. De Arbeider, 19-11-1927, 26-11-1927, 4-1-1930, 22-2-1930, De Syndicalist, 31-12-1927 15-3-1930, 29-3-1930. De afdeling in Groningen groeide in 1930 met twintig leden naar 95. [1349]Tot deze Alarmisten behoorden Piet Kooijman en Bart Haan, zie: De Wapens Neder, mei 1934.

[1350] De Arbeider, 22-7-1933, De Wapens Neder, augustus 1933.

[1351] Gerard Haan (1892-1952) was vanaf 1925 onbezoldigd secretaris van het PAS-Groningen en secretaris van de Syndicalistische Federatie van Kleermakers (NSV). Na de Tweede Wereldoorlog was hij medeoprichter van de Vrije Groep Groningen, die zich aansloot bij de Nederlandse Bond van Vrije Socialisten. Hij was tevens een harde werker voor de Eenheidsvakbeweging. Hij leed aan een hartkwaal; zie: Socialisme van Onderop, 15-3-1952; De bestuursleden van de noordelijke afdelingen in 1931 waren voor Finsterwolde-Beerta: Hendrik Meulenkamp (voorzitter) en E. Franken (secr./penningmeester); Groningen: H. Schwarts (secr.) en J. Dieters (penningmeester); Leeuwarden: H. v.d. Wal (secr./penningmeester); Sneek: KI. Wagenmakers (secr.) en S. Brandsma (penningmeester). De Wapens Neder, mei 1934; Zie voor de steun aan Machno: Anton Constandse, ‘Nestor Machno, een tragisch heldendicht’, in: Maatstaf, nr. 8/9, augustus/september 1976.

[1352] De Wapens Neder, mei 1934, november 1934.

[1354] De Wapens Neder, december 1933.

[1355] De Wapens Neder, juli 1934, augustus 1934.

[1356] De Nije, 26-5-1982,16.

[1357] J.C.H. Blom, ‘Durch kamen sie doch. Het Nederlands defensiebeleid in de jaren dertig opnieuw beschouwd’, in: C. Teitler ed., Tussen crisis en oorlog. Maatschappij en krijgsmacht in de jaren ‘30 (Dieren 1984), 131.

[1358] Zie bijvoorbeeld: Bart de Ligt, Vrede als daad I en II (Arnhem 1931/1933), Mobilisatie tegen de oorlog! Een strijdplan tegen oorlogen oorlogsvoorbereiding (Nieuwe Niedorp 1934).

[1359] De Arbeider, 30-1-1937.

[1360] De Arbeider, 17-8-1935.

[1361] Josef Cohen (1904-1942) was een joodse dominee die in juli 1941 werd gearresteerd vanwege de inhoud van een preek en werd overgebracht naar Duitse concentratiekampen, waar hij werd vergast. De Arbeider, 12-1-1935, 20-4-1935; De Wapens Neder, mei 1935, juni 1935; De Vrije Arbeider, 15-10-1938.

[1363] De Arbeider, 25-1-1936, 4-4-1936, 28-6-1936. Nadien zou duidelijk geworden dat dit tweetal wel degelijk betrokken was geweest bij deze voorvallen, tezamen met een onbekend gebleven derde persoon, zie: j.G.R. Schuur, Appelscha. Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 257.

[1364] j.G.R. Schuur, Appelscha. Bolwerk van anarchisme en radicaal socialisme, 257, 260; Ryksargyf, Archief van het Parket van de procureur-generaal 1838-1939 (1955) T17, inv.nr. 813.

[1365] In de rubriek ‘Fries mozaïek’ (Rink van der Velde) werden de lijsten besproken, zie: Leeuwarder Courant, 2-2-1990, 2-9-1990,16-2-1990, 23-2-1990, 2-3-1990, 9-3-1990 en 16-3-1990. De lijst van Leeuwarden bleef bewaard en na de Duitse inval overhandigd aan de Sicherheitsdienst. Zie: Ype Schaaf, Laarzen op de Lange Pijp, Leeuwarden in de Tweede Wereldoorlog (Franeker 1994), 110.

[1366] Hendrik van der Berg uit Terwispel stond vermeld als anarchist en dienstweigeraar. Als lid van de Vrije Groep stelde hij zijn huis beschikbaar als slaapplaats voor revolutionaire sprekers. Fokke Jansma uit Wijnjeterp stelde als garagehouder auto’s ter beschikking aan geestverwanten zodat ze vergaderingen konden bezoeken. Jeltje van der Ploeg uit Franeker, verpleegster in een psychiatrische inrichting, kwam er met de kwalificatie ‘ idealistisch strijdster’ goed vanaf. Op de lijst van Leeuwarden stond vermeld dat Wieke Bosch de concubine was van jan de Haan. Op de lijst van de gemeente Leeuwardera-deel stond Ymkje Grietje Hof. Zij werd geregistreerd omdat ze lesgaf in het Esperanto, een taal die de autoriteiten kennelijk niet beheersten en derhalve als subversief aanmerkten. Brief van de commissaris van de Koningin aan het ministerie van Oorlog, 20-1-1937 in: ‘Fries mozaïek’, Leeuwarder Courant, 16-3- 1990.

[1367] De Arbeider, 4-2-1939.

[1368] De Arbeider, 4-4-1936.

[1369] De Arbeider, 8-8-1936; De Wapens Neder, september 1936.

[1371] De Arbeider, 16-1-1937.

[1372] Pszisko jacobs, Henk Eikeboom, anarchist, 103; Evert de Jong, Overdenkingen van een arbeidersjongen. Het levensverhaal van Douwe de Wit, 75-77; De Arbeider, 16-1-1937, 23-1-1937, 20-2-1937, 27-2-1937,13-3-1937, 20-3-1937.

[1373] In Appelscha waren 175 (de grootste vergadering tijdens de mars) en in Nijehorne negentig mensen aanwezig bij de bijeenkomst. In Veenhuizen mochten buschauffeurs niet stoppen om de vermoeide wandelaars te vervoeren. De Arbeider, 23-1-1937, 30-1-1937, 27-3-1937.

[1374] De Arbeider, 30-1-1937, 7-2-1937, 3-4-1937; Pszisko jacobs, Henk Eikeboom, anarchist, 103.

[1375] De correspondentie van de antimilitaristische schrijfclub Hoogezand-Sappemeer met Rotterdammer Gerard Martens is bewaard gebleven. Gerard Martens was bestuurslid van de geheelonthouders-bond Orde Van Jonge Tempelieren (OVJT) en zat zijn straf voor dienstweigering uit in Veenhuizen, zie: correspondentie AntiMilitaristische Schrijfclub Hoogezand-Sappemeer, I.I.S.G., archief Gerard Martens; brief Cor de Kloe aan Jan Postema, 14-1-1934; De Arbeider, 9-4-1932 (Jubbega met PietTibbesma), 16-4- 1932 (Schoonoord), 7-3-1936 (Nijehorne), 13-6-1936 (Nieuw-Weerdinge opgericht met negen leden). Ook in Amsterdam, IJmuiden en Langendijk waren schrijfclubs, zie brief Jan Postema aan Johannes Koelma, 19-6-1936 en De Arbeider, 14-3-1936 (Langendijk), 13-6-1936 (Amsterdam). In Den Haag ontstond in 1934 een club, zie: De Arbeider, 24-11-1934.

[1376] Secretaris van de schrijfclub was Egbert Bijlstra. Zo’n twaalf mensen maakten er deel van uit, onder anderen Luit Pekelder, Jan Postema, Jan en Aaldrik Raspe, Jet Douma, A. Wieringa, Henny Wieringa, K. Bakker en J.A. Redeker. Jan Raspe en Jan Postema waren lid van de JCOB. Jan Postema (1910-1998) was een begaafd muzikant en maakte onder andere deel uit van mandolineclub Kunst en Strijd en muziekkorps Geluk door Vrijheid, waarvan hij rond 1938 dirigent werd. In 1933 verzond de club in totaal 655 brieven, 564 kaarten en een telegram. De Arbeider, 20-2-1932,19-3-1932,4-6-1932, 21-1-1933,4-3-1933, 3-6-1933, 27-1-1934,11-7-1936.

[1377] In de nalatenschap van de vrije socialist Johannes Koelma (Anarchisme Archief Appelscha) bevindt zich een aantal brieven van antimilitaristische schrijfclubs. De groep in Emmer-Compascuum (twintig leden) bestond in 1936 onder meer uit Rens Bakker, B. Bos, Ebel Bos, Geert Duurema, T. Geitz, Johannes van der Heide, Uilke de Jong, Dini Kamps (afkomstig uit Emmerschans, fabrieksarbeidster, lid van de zangvereniging en de JGOB), Cornelis Kievit (secretaris), Oebele Oldenburger, Cornelis Vos en Tjip Vriezema. De groep werd in mei 1936 opgericht en de leden betaalden wekelijks 5 cent contributie, zie: De Arbeider, 16-5-1935.

[1378] In 1936 telde de club in Hoogezand-Sappemeer nog drie leden, waaronder Luit Pekelder. Zie: Jan Raspe aan Gerard Martens 4-1-1936,1.I.S.G., Archief Gerard Martens; De Arbeider, 31-3-1934, 4-1-1936,11-7-1936, 27-3-1937,17-4-1937. De club in Nijehorne schreef in 1936 222 brieven en 293 kaarten, meldde H. Posthumus uit Katlijk, zie: De Arbeider, 8-5-1937.

[1379] De Arbeider, 27-8-1937.

[1380] De Arbeider, 28-4-1939, 9-6-1939,14-7-1939.

[1381] De Arbeider, 29-2-1936,14-3-1936, 4-4-1936, 6-6-1936; Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, Hoe de Nederlandse anarchistische beweging uiteenviel door de gewelddadige strijd in Spanje tussen 1936 en 1939 (Utrecht 1979), 41, aldaar noot 25.

[1382] De Arbeider, 25-7-1936.

[1383] Hennie Kenkhuis, e.a. ed., De Wapens Neder, deel 1. De ontwikkeling in het denken over sociale actie, geweldloze strijd en antimilitarisme in Nederland, 270-274.

[1384] Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, 43.

[1386] Ibid.

[1387] De bijdragen van Henk Eikeboom in De Arbeider over Spanje in 1936 verschenen in: Spanje, revolutie kontra fascisme (Amsterdam 1936).

[1388] Ibid.

[1389] Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging, 75.

[1391] Hennie Kenkhuis, e.a. ed., De Wapens Neder, deel 1, 279-281.

[1392] De Arbeider, 15-8-1936.

[1393] De Arbeider, 14-11-1936.

[1394] Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse burgeroorlog, 61, noot 117.

[1395] Max Nettlau sprak over ‘Hollandse zandvlooien die kleine blaadjes produceerden’ en Emma Goldman ging de discussie aan, zie: Alice Wexler, Emma Coldman in Exile. From the Russian Revolution to the Spanish CivilWar, (Boston 1989), 218, 235.

[1396] De Wapens Neder, mei 1937. Daarmee verdween ook de Internationale Antimilitaristische Kommissie (IAK), waarin de IAA en de IAMB samenwerkten en die vooral van belang was vanwege de Persdienst die deze organisatie verzorgde.

[1397] Het ledental van de IAMV halveerde volgens Elly Kloosterman door deze perikelen van vijfhonderd (bij het begin van de burgeroorlog) naar plusminus 250 , De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, noot 252.

[1398] H. Eikeboom, ‘Geweld als factor in de revolutionaire strijd’, zie: De Arbeider, 12-9-1936.

[1399] Dit gold bijvoorbeeld voor Tinus Veenstra en Henk de Groot jr. De Arbeider, 12-9-1936, 5-12-1936; De Arbeider, 23-10-1937.

[1400] ‘De sociale revolutie in Spanje’, door X (pseudoniem van Maup Stevens), De Arbeider, 23-1-1937,11-9-1937-45 Hollandse Persdienst C.N.T./F.A.L, ed., Boletin de Informacion, Informes y noticias facilitadas por la confederación nacional del trabajo y la federación anarquista ibérica, (Barcelona 1937) nr.i, 12-2-1937; nr. 10, 22-04-1937. In de eerste maanden van haar bestaan kon het Nederlandstalige bulletin zowel bij De Syndicalist als De Arbeider worden gekocht. Vanaf april 1937 was het blad ook verkrijgbaar op het huisadres van Derk Ploeger in Groningen; De Arbeider, 11-9-1937.

[1402] Carel ten Teije, De reactie van de Nederlandse anarchistische pers op de Spaanse Burgeroorlog (z.p. 1980), 26.

[1403] De Arbeider, 29-5-1937, 3-7-1937,11-9-1937; Het tweetal trok in bij geestverwanten in een pand aan de Zwanenburgwal dat bewoond werd door Wim en Rien Cappel, Henk Eikeboom, diens vriendin Fop van Vliet en hun gezamenlijke zoon, zie: Pszisko jacobs, Henk Eikeboom, Anarchist, 124; Stevens werd verdacht van documentensmokkel en spionage voor Franco!

[1404] Jef Last, Over de Hollanders in Spanje, (Amsterdam z.j.); Dit betrof lokaal Het Zwijnshoofd aan de Lange Marktstraat. Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Vergadering over hulp aan Spanje, 12-01-1937, documentnr. 40440a CID.

[1405] Augustin Souchy, Anarcho-Syndikalisten über Bürgerkrieg und Revolution in Spanten. Ein Bericht (Darmstadt 1969), 181; Informatie afkomstig uit Archief H. Dankaart, I.I.S.G., Amsterdam; Derk Ploeger vermeldde dat hij meerdere van deze vrijwilligers kende, maar hij noemde geen namen, zie: Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging, 74; Cathrien Ploeger-Ei- mers noemde de Amsterdammer Frans van der Donk, die bij de colonne Durutti vocht. Gedurende de crisisjaren bivakkeerde hij op zoek naar werk ook enige tijd in Groningen, zie: Cathrien Ploeger-Eimers, Samen, door dik en dun. Mijn levensverhaal, opgetekend voor mijn kinderen en kleinkinderen, 55-56.

[1407] jantje Harmke Arends-jans (1907- ?) was de vrouw van kleermaker Kornelis Arends, die actief was binnen de Groningse afdeling van het FIS. De Syndicalist, 2-5-1936, 24-10-1936.

[1407] jantje Harmke Arends-jans (1907- ?) was de vrouw van kleermaker Kornelis Arends, die actief was binnen de Groningse afdeling van het FIS. De Syndicalist, 2-5-1936, 24-10-1936.

[1408] De Syndicalist, 19-12-1936, 6-2-1937, 6-3-1937.

[1409] De Arbeider, 17-9-1938.

[1414] Brief Cornelis Vos aan johannes Koelma, 10-8-1936; De Arbeider, 19-6-1937; Carel ten Teije, De reactie van de Nederlandse anarchistische pers op de Spaanse Burgeroorlog, 38, aldaar noot 158.

[1415] Harmen van Houten, Anarchisme in Drenthe, 224.

[1416] Dit betrof groepen uit Finsterwolde, Leeuwarden, Pekela, Sneek en Veendam, terwijl afgevaardigden uit Emmer-Compascuum, Bolsward en Zuidbroek lieten weten zich later aan te zullen sluiten. In Friesland en Twente werd geprobeerd gewestelijke groepen van de Federatie te vormen, terwijl ook werd samengewerkt met Vlaamse anarchisten, zie: De Anarchist, nr.i; De Arbeider, 26-6-1937.

[1417] De Anarchist, nr.i; De Arbeider, 29-5-1937.

[1418] De Arbeider, 26-6-1937; Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, 82; De Vrije Arbeider, 18-6-1938.

[1419] De Arbeider, 31-7-1937.

[1421] De Arbeider, 3-7-1937, 27-11 -1937.

[1422] De Arbeider, 26-6-1937; Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, 82; De Vrije Arbeider, 18-6-1938.

[1422] De Arbeider, 26-6-1937; Elly Kloosterman, De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog, 82; De Vrije Arbeider, 18-6-1938.

[1423] De Vrije Arbeider, 1-1-1938; Derk Ploeger en Cathrien Ploeger-Eimers, Dagelijks leven in de vrij-socialistische beweging, 8.

[1425] De Vrije Arbeider, 30-4-1938, 3-12-1938.

[1426] De Vrije Arbeider, 11-6-1938 en 1-10-1938.

[1427] De Vrije Arbeider, 10-9-1938, 5-11-1938 en 17-11-1938,10-12-1938.

[1428] Jaarrapport 1939, deel 1, C.I.D., Ryksargyf, Archief commissaris der Koningin, 28.

[1430] De Vrije Arbeider, 24-12-1938; Jaarrapport 1939, deel 1, C.I.D., Ryksargyf, Archief commissaris der Koningin, 28.

[1431] De Arbeider, 31-12-1938; De Syndicalist, 14-1-1939.

[1432] De Arbeider, 11-2-1939; Henk Eikeboom tijdens de medewerkersvergadering van De Arbeider, 26-8- 1934, Rapport CID, 1939, deel 1, Ryksargyf, Archief commissaris der Koningin, 14.

[1433] De Wapens Neder, maart 1936.

[1434] De Arbeider, 8-2-1936, 9-5-1937; Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 116-117. De kwestie was dat Eikeboom (op dat moment lAMV-functionaris) 150 gulden van Bernard Damme had gekregen om een publicatie te verzorgen maar dit vervolgens niet deed en daarna weigerde hierover verantwoording af te leggen.

[1435] De Arbeider, 9-5-1937; G. Haan in De Syndicalist, 2-5-1936; De Wapens Neder, juni 1936.

[1436] In het Noorden bleven de afdelingen in Groningen en Leeuwarden (Gosse van der Wal) bestaan, terwijl in Nijehorne (Sytze Aardema) en Appelscha (Jan Veenstra) nieuwe afdelingen tot stand kwamen. De afdelingen in Veendam en Sneek gingen ter ziele. In grote steden als Utrecht en Rotterdam kwamen opnieuw afdelingen van de grond. De Syndicalist, 2-5-1936; De Arbeider, 17-10-1936, 5-12-1936.

[1437] Veel Duitse vluchtelingen waren lid van de Freie Arbeiter Union Deutschlands (FAUD), die net als het NSV ook was aangesloten bij de IAA. De Syndicalist, 6-2-1937; De Arbeider, 2-10-1937. In maart 1937 werden tien vluchtelingen ondersteund (De Syndicalist, 3-4-1937, in december 1938 twaalf (De Vrije Arbeider, 1-1-1938); Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 139,151.

[1438] De Wapens Neder, oktober 1937, december 1937, maart 1938.

[1439] De Arbeider, 25-6-1938, De Syndicalist, 29-10-1938,12-11-1938, 7-1-1939.

[1441] Dit waren afdelingen in Groningen (Gerard Haan), Leeuwarden (Gosse van der Wal) en Appelscha (Jan Veenstra). Op Vlieland werden vanaf 1938 politieke vluchtelingen uit Duitsland ondergebracht vanwege de aanhoudende protesten tegen de plannen hen terug te sturen naar Duitsland. De Arbeider, 1-3-1940; De Wapens Neder, maart 1940; De Syndicalist, 16-3-1940.

[1442] De Arbeider, 31-1-1931, 21-2-1931, 3-10-1931, 24-10-1931, 20-2-1932, 26-3-1932.

[1443] Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Jaargang 1935 B. Linksche arbeidersorganisaties. Geheim, x-xx-1935, documentnr. Jaarbericht 1935/B.

[1444] Jacob (Jaap) Cornelis (1914-1945) was ‘expeditieknecht’ en dienstweigeraar (1934). Hij was zeer actief in de beweging voor het NPC, de VAU en de IAMV (afdelingssecretaris). Stal tijdens de Tweede Wereldoorlog van de Duitsers een in beslag genomen radiotoestel en radio-onderdelen, wat hem deed belanden in kampen in Amersfoort en Neuengamme, waar hij overleed aan ‘hartfalen’. Het boek De Loden Soldaat vermeldde als agenten van de VAU in het Noorden; Leeuwarden (Gosse van der Wal), Nijehorne (K. Betten), Emmer-Compascuum (Harm Poelman), Hoogezand (Egbert Bijlstra), Woldendorp (Geert de Groot), Musselkanaal (Henk Appeldoorn), Nieuwe Pekela (Lucas Siepel), Ter Apel (J.F. Krüger), Groningen (Jacob Cornelis) en Appelscha (Jan Veenstra).

[1445] Leren en Strijden, nr. 1, maart 1937.

[1446] De Arbeider, 5-12-1936,15-5-1937, 26-6-1937; Leren en Strijden, nr. 1, 2 en 3; Vertegenwoordigers waren er in Appelscha (Jan Veenstra), Assen (Wim Alles), Bolsward (J. v.d. Zee), Dokkum (K. v. Dijk), Emmer-Compascuum (R. Adema), Farmsum (R. Berrelkamp), Finsterwolde (Hendrik Meulenkamp), Gorredijk (Eillard Rudolphy), Groningen (Jacob Cornelis en Eltjo Kruizinga), Hoogezand (Egbert Bijlstra), Leeuwarden (Gosse van der Wal), Nieuwe Pekela (Lucas Siepel), Nijehorne (Klaas Betten), Sneek (Sytze Brandsma), Stadskanaal (R. Naayer), Valthermond (P. v.d. Leij), Veendam (Roel Bok), Weerdinge (Fokke Duursma, Noordveen), Wildervank (Henk Pomp), Woldendorp (Geert de Groot en nadien B. de Groot), Wijnjeterp (D. de Jong) en Zuidbroek (H. Bos). Deze lijst is afkomstig uit Leren en Strijden, nr. 3, z.j. (begin 1938).

[1447] De Arbeider, 18-6-1938; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Geheim Overzicht no. 1. Jaargang 1939, 22-03-1939, documentnr. Jaarbericht 1935/B, 21.

[1448] De Haas had zijn beschuldiging geuit in De Vrije Socialist. Eikeboom onthulde dat De Haas hem had gebeld en bezocht en bestempelde diens gedrag in termen als ‘bekende maniakale zelfoverschatting’ en ‘vervolgingswaanzinnige hysterie’, zie: De Arbeider, 4-12-1937.

[1449] De Arbeider, 19-2-1938, 12-3-1938, 26-3-1938; Peter Ebbes, Jo de Haas, Uit het leven van een propagandist voor de antimilitaristische-, socialistische-en vrije gedachte, 58-59.

[1450] De Arbeider, 30-4-1938, 7-5-1938; Eikeboom kreeg ook het verwijt affaires met vrouwen uit de beweging te hebben gehad, waaronder met die van Wim Cappel. Het verslag van deze vergadering van 20 april 1938 moet afkomstig zijn van een informant/infiltrant binnen de SAA, zie: Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Wekelijks Overzicht, 02-05-1938, documentnr. 60042a.

[1451] Rapport Centrale Inlichtingendienst, 1939, deel 1, Ryksargyf, commissaris der Koningin, 17.

[1452] Rijnders, die voor zijn blad belang had bij een deel van de erfenis, insinueerde in De Vrije Socialist dat Eikeboom er persoonlijk voordeel aan zou ontlenen. De Arbeider, 21-12-1935,1-2-1936, 8-2-1936, 25-6- 1938.

[1453] Hendrik jan Smienk (1885-1965) was een geboren Twent die in Amsterdam aanvankelijk actief was in de organisatie rond De Vrije Socialist. Hij sloot zich nadien aan bij de SAA en was ook actief in het FIS en de VAU. Hendrik (Henny) Overbeek (1917-) was een Amsterdamse oud-dienstweigeraar die actief was in de SAA en de VAU. Han Kuysten en Jan Hendrik Mispelblom-Beyer waren namens de BAS in beeld als redacteuren. De Arbeider, 25-6-1938, 2-7-1938,10-12-1938.

[1454] Er vonden bijeenkomsten plaats in Appelscha, Emmer-Compascuum, Gorredijk, Haarlem, Hengelo, Huizen en Stadskanaal. De benefietavond in Groningen trok 120 bezoekers. De Arbeider, 2-4-1938, 3-9-1938, 24-9-1938,10-12-1938,1-1-1939, 4-3-1939. 31-3-1939—

[1455] De auteur was A.J.L, waarschijnlijk de Rotterdammer Adrianus Johannes Lanooij, die tot de FAN had behoord. De Arbeider, 9-6-1939,16-6-1939.

[1456] De Arbeider, 2-5-1936; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Geheim Overzicht no. 1 1937, 26-02-1937, documentnr. Overzicht 1937/01.

[1456] De Arbeider, 2-5-1936; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Geheim Overzicht no. 1 1937, 26-02-1937, documentnr. Overzicht 1937/01.

[1457] De bijeenkomsten van Constandse over Spanje trokken in Noordwolde veertig, in Appelscha vijftig en in Gorredijk zeventig bezoekers, zie: De Arbeider, 21-11-1936. Henk Eikeboom trok in Nijehorne veertig bezoekers, maar daar was sprake van slecht weer, zie: De Arbeider, 1-8-1936, 22-8-1936,17-10-1936.

[1459] Het betrof W. Tibbesma en P. Comella. De Arbeider, 17-10-1936.

[1460] De Arbeider, 8-2-1936, 25-4-1936 (De bijeenkomst met De Haas resulteerde in een verlies van 32 gulden), 9-10-1937,26-3-1938, 2-4-1938,19-11-1938,4-2-1939.

[1461] De Arbeider, 21-3-1936,11-4-1936,13-6-1936, 2-10-1937, 25-6-1938,17-3-1939, 4-8-1939,15-12-1939.

[1462] De Arbeider, 16-7-1938; De Syndicalist, 6-8-1938; ‘Anderen wordt het haast te benauwd’,” zie de brief van W. de Jong-Vermaning (waarschijnlijk de moeder van de zeer actieve Jan de Jong) aan Johannes Koelma, z.d. (1936).

[1463] De Arbeider, 4-4-1936 (Jan Veenstra), 20-6-1936 (Verslag van Tinus Veenstra), 18-7-1936.

[1465] De Arbeider, 11-6-1938.

[1466] Goseling zorgde ervoor dat het Openbaar Ministerie een vereniging kon verbieden die in strijd handelde met de openbare orde. De politie kreeg de bevoegdheid binnen te treden bij openbare vergaderingen en bij vergaderingen waarbij buitenlanders aanwezig waren. Vreemdelingen mochten niet meer het woord voeren tijdens politieke vergaderingen. De Arbeider, 24-12-1938,11-2-1939. Bedoeld werd artikel 220, zie de brief van de commissaris der Koningin, P.A.V. van Harinxma thoe Slooten, aan de burgemeesters, 7-11-1939, Ryksargyf, Archief commissaris der Koningin, inv.nr. 390; Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940, Vergadering van de Anti-Militairistische Partij, 03-02-1939, documentnr. 72256a.-

[1467] De Arbeider, 16-6-1939,11-8-1939,1-12-1939.

[1468] De Arbeider, 11-3-1939,17-3-1939, 24-3-1939; Peter Ebbes, Jo de Haas, Uit het leven van een propagandist voor de antimilitaristische-, socialistische-en vrije gedachte, 59.

[1469] De Arbeider, 12-5-1939.

[1470] Gronings voorstel op het NSV-congres van april 1940, zie Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, 127.

[1471] Ledenlijsten aangesloten afdelingen van De Dageraad, I.I.S.G., Archief De Dageraad inv. nrs. 1.8, 3.2.8-3.2.64.

[1472] De Arbeider, 24-11-1939.

[1473] De Arbeider, 5-1-1940.

[1475] De Arbeider, 22-3-1940,12-4-1940,19-4-1940.

[1476] De Arbeider, 22-3-1940.

[1477] De Arbeider, 1-3-1940.

[1478] De Arbeider, 16-2-1940, 15-3-1940, 5-4-1940.

[1479] De Arbeider, 26-4-1940.

[1480] Ibid.

[1481] De Syndicalist, 11-5-1940.

[1482] Zie hiervoor: Hans Berendsen en Rik Weeda, Uit de Vonk zal de vlam oplaaien (Groningen 1980).

[1483] Niet omdat de arbeiders betere mensen waren, maar omdat de vrije socialisten de strijd van de arbeidersbeweging beschouwden als een gerechtvaardigde strijd voor mensenrechten, meende Arbei der-redacteur Jan Bijlstra, zie: De Arbeider, 6-2-1932.

[1485] Hans Ramaer, Anarchisme in Nederland, Continuïteit en verandering van een sociale beweging (Rotterdam 1983), 7; Dr. J.P. Kruijt, De ontkerkelikheid in Nederland, Haar verbreiding en oorzaken (Groningen, z.j.); A.E. Fransen, “Mitsgaders hare volheid”, De hervormde predikanten van Hogeland en Oldambt over het socialisme (Groningen, 2018), 90-95.