Bert Altena
Anarchisme in België en Nederland (1885-2000)
Anarchisme in België en Nederland (1885-2000)
Jean Maitron, de beroemde historicus van het Franse anarchisme, heeft zich eens afgevraagd: ‘Wat is dus een groepering van de anarchisten?’ En zijn antwoord was: ’Dat is een heel bijzonder geheel dat in niets lijkt op afdelingen of groeperingen van andere partijen. Er is geen administratief apparaat of vaste contributie en geen enkele kameraad is verplicht te vertellen vanwaar hij gekomen is, wat hij doet en waar hij naartoe zal gaan. De vergaderzaal is een doorgangsplek waar ieder op zijn manier spreekt, een plaats van onderricht niet van actie.’Voor iedere geschiedschrijver van het anarchisme werpt deze karakteristiek serieuze problemen op. Wat auteur en lezers immers willen weten, is een antwoord op de vraag hoe belangrijk het anarchisme nu precies was en is. Volgens gangbare beoordelingscriteria moet je dan minstens iets over de omvang van een beweging kunnen vertellen en liefst ook iets over de invloed die van die beweging is uitgegaan. Historici willen doorgaans nog meer weten: wie vormden de dragers van de beweging en heeft hun karakteristiek de aard van de beweging beïnvloed? Kan de beweging een historische plaats gegeven worden, zodat we van opkomst en ondergang kunnen spreken, en zo ja, hoe moeten we die plaats dan duiden en op grond van welke argumenten? Maatschappelijke bewegingen worden vaak beoordeeld naar hun rol in de maatschappij als geheel en niet naar hun rol in het leven van individuele mensen. Anarchisten hebben de neiging zich aan dergelijke onderzoeksvragen te onttrekken. Hun normen waren en zijn doorgaans niet die van de burgerlijke wereld waarin ze ageerden. Wat in die wereld belangrijk gevonden wordt en werd, was en is voor hen vaak van geringe waarde geweest. Hun beweging kan zodoende niet worden beschouwd als een willekeurige sociale beweging. Willen we niettemin iets over omvang en belang van de beweging kunnen zeggen, dan zullen we ook andere maatstaven moeten aanleggen en andere beoordelingscriteria toepassen. Echter wat het anarchismein het leven van individuele mensen betekende, kan het gemakkelijkst worden duidelijk gemaakt in biografieën en minder goed in een globaal overzicht zoals dit artikel bedoeld is.
Gezien het vluchtige en vloeiende karakter van de beweging is het niet zo vreemd dat veel geschiedenissen van het anarchisme zich beperken tot denkers en schrijvers en dat het anarchisme vaak als sociaal-politiek stelsel behandeld wordt. De anarchistische beweging zelf is meestal moeilijk in kaart te brengen. Opvallend genoeg ligt in veel van dergelijk onderzoek het accent op de spraakmakende gemeente. De ‘gewone’ anarchist ‘aan de basis’ komt doorgaans veel minder aan het woord. Aangezien het anarchisme een uitzonderlijke beweging is, hoewel minder uitzonderlijk dan vaak gedacht, mag je verwachten dat iedere anarchist moest en moet kunnen uitleggen wat anarchisme voor hem of haar inhoudt. Iedere anarchist heeft in principe dus iets te melden, te meer daar de anarchistische beweging altijd een minderheidsen debatteerbeweging is geweest.
Het zal duidelijk zijn dat dit hoofdstuk niet in dezelfde geest geschreven is als het boek dat eraan voorafgaat. Zou ik Henri Arvon volgen, dan diende dit verhaal bovendien in 1914 of uiterlijk in 1918 te eindigen. De anarchistische beweging is volgens hem immers vooral een negentiende-eeuwse beweging. Dat is voor Nederland en België evenzeer onzin als voor Frankrijk, Engeland of welk ander land ook. De anarchistische beweging kent als iedere sociale beweging perioden van bloei en neergang, maar ook van wisselende aandachtspunten en zelfs van een belang op wisselende terreinen. We zouden het anarchisme tekortdoen wanneer we het enkel zouden zien als een sociale, politieke en economische beweging of enkel een beweging uit de negentiende eeuw, en we zouden de aanhoudende belangstelling voor het anarchisme zodoende ook niet goed kunnen begrijpen. In het navolgende zal meer aandacht besteed worden aan het Nederlandse anarchisme dan aan het Belgische. Dat komt niet alleen doordat ik beter bekend ben met het Nederlandse, maar ook doordat de geschiedschrijving over dat anarchisme rijker is en tenslotte doordat het Nederlandse anarchisme ook inderdaad meer inhoud heeft gehad dan het Belgische. Niet voor niets zochten de Belgische kameraden, voorzover het om
Vlamingen ging, contact met de Nederlandse. Evenzeer is het Waalse anarchisme beïnvloed door het Franse.
Vroege bloei (1885-1914) - Het anarchisme viel in de Lage Landen niet op maagdelijke bodem. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (18461919). de vroege voorman van de Nederlandse socialisten en anarchisten, mocht graag vertellen van die eigenwijze Polsbroekers, die geweigerd hadden in dienst van keizer Napoleon de wapens op te nemen. Vrijheidswil en verzet zaten er bij de Nederlanders al vroeg in, leek hij daarmee te willen zeggen. Zoveel opstandigheid kent de Nederlandse geschiedenis echter niet. Nee, als Nederland en in mindere mate België een vruchtbare bodem vormden, dan moeten we vooral denken aan het gedecentraliseerde bestuur van beide landen en aan het feit dat politiek in de tweede helft van de negentiende eeuw tot het domein van de maatschappelijke elite behoorde. ‘Het volk’, daaronder werden degenen verstaan die geen kiesrecht hadden, was grotendeels op zichzelf aangewezen en oriënteerde zich in eerste instantie aan de plaats van inwoning. Lieden uit de gegoede burgerklasse en hoger hadden in de kringen van ‘het volk’ niet automatisch een entree en gecentraliseerde, hiërarchische sociale bewegingen lagen niet voor de hand. ‘Zelf doen’ en lokalisme, om maar twee kernbegrippen uit de latere anarchistische beweging te noemen, behoorden met andere woorden reeds tot de praktijk van alledag. Het is dan ook geen wonder dat zowel de Belgische als de Nederlandse secties van de Eerste Internationale (in 1864 in Londen opgericht) in het conflict tussen Marx (1818-1883) en Bakoenin (18141876) de anti-autoritaire kant van Bakoenin kozen. Een federatief opgebouwde beweging waarin de arbeiders zélf hun bevrijding bewerkstelligden primair via economische en niet via politieke strijd: dat was een veel logischer weg dan die via de staat en parlementaire politiek, welke Marx aanbeval. De keus die de Belgische en Nederlandse socialisten in 1872 op het Haagse congres van de Internationale maakten, betekende niet dat zij volbloed anarchisten waren, maar wel dat zij eerder tot anti-autoritaire anarchistische ideeën neigden dan tot de autoritair-marxistische. Zoals gezegd, dat had alles te maken met de sociaal-politieke en economische wereld waarin deze socialisten zich bewogen.De Belgische socialistische arbeidersbeweging was van oudere datum dan de Nederlandse, die in feite in 1869 is ontstaan. Ze had aanvankelijk in de Brusselse armendokter César De Paepe (1842-1890) en vanaf het eind van de jaren 1870 in de jonge Gentse notarisklerk Eduard Anseele (1856-1938) voormannen die neigden tot wat je ‘libertair socialisme’ zou kunnen noemen: geen anarchisme pur sang, maar een anti-autoritair socialisme dat van onderop een collectivistische organisatie van de maatschappij nastreefde. Hun keuze voor de anti-autoritaire internationale van Bakoenins Jurafederatie betekende dan ook geen vaste keuze voor het anarchisme. Dat bleek wel toen de Belgische socialisten zich in 1878 op een internationaal congres te Gent door de Duitse socialist Wilhelm Liebknecht (18261900) lieten overhalen tot de autoritaire richting van Marx. Sindsdien is de parlementaire sociaal-democratie ondanks de invloed van De Paepe veruit de dominante richting in de Belgische socialistische arbeidersbeweging geweest. Marxistisch was ze amper, maar gericht op parlementaire arbeid, reformistisch en werkend aan een machtig bastion van socialistische arbeidersbeweging. De Belgische Werkliedenpartij, die in 1885 werd opgericht, was een groot conglomeraat van politieke partij, vakbeweging, coöperatieve en cultuurbeweging. In feite omgaf ze de leden met een totaalpakket waar de Belgische anarchisten nooit aan hebben kunnen tippen, als ze dat al gewild hebben.
In het algemeen week de beroepssamenstelling van de anarchistische beweging niet af van de sociaal-democratische. Het anarchisme had in België een duidelijke arbeidersbasis, was in het algemeen sociaal-anarchistisch georiënteerd zonder tot een ontwikkeld ideeëngoed te komen. Dat moet waarschijnlijk verklaard worden uit de geringe medewerking en invloed van intellectuelen. De Franse anarchist Elisée Reclus (1830-1905), die van 1894 tot zijn dood hoogleraar in Brussel was, schijnt weinig direct contact met de anarchistische beweging te hebben onderhouden. In het blad La Société Nouvelle, dat tot 1900 in Bergen werd uitgegeven, vonden veel anarchisten een uitlaatklep voor wetenschappelijke artikelen, maar doorgaans waren dat niet Belgen. Dit blad, dat tot de beste publicaties in de linkse wetenschappelijke wereld gerekend kan worden, oefende waarschijnlijk niet al te veel invloed uit op het Belgisch anarchisme. In dat anarchisme valt gespletenheid op, groter gespletenheid dan je bij een anarchistische beweging zou verwachten. Niet alleen bestond er een kloof tussen intellectuelen en arbeiders, maar de Belgische anarchisten wisten ook niet over de taalgrens te reiken. De beweging was bovendien gefragmenteerd over een aantal plaatsen: Verviers, Luik, Brussel, Charleroi, Mechelen. Nu eens gaven de anarchisten in de ene stad en dan weer in de andere de toon aan. Groot waren de anarchistenverenigingen in deze steden niet. Op het hoogtepunt van radicalisme (rond 1892) telden de Luikse anarchisten volgens Jan Moulaert, kenner van het Belgisch anarchisme vóór 1914, zo’n 25 man. In totaal schat hij het aantal overtuigde sympathisanten’ na 1900 op enkele duizenden.
Het Belgische anarchisme was vooral een kritische stroming bij de sociaal-democratie en soms had het iets van een protestbeweging tegen al te bedaard reformisme van de Belgische Werkliedenpartij. De beweging had als gevolg daarvan vooral een negatieve bezigheid: kritiek leveren op de bwp. Deze instelling vormde in Wallonië de achtergrond voor een kort flirten met propaganda van de daad. In het Luikse leidde dit tot enkele gewelddadige aanslagen in de jaren 1892-94. De golf van overheidsrepressie die daarop vanuit Frankrijk ook België overspoelde, vergrootte de woede der anarchisten maar deed het Waalse anarchisme geen goed. Het zou daarna nog jaren duren voor de Franstalige anarchisten weer aansluiting vonden bij de arbeidersbeweging. In 1905 kwam een Confédération Générale du Travail tot stand, een syndicalistische beweging met centra in Luik en de Borinage. In 1906 zou deze organisatie zo’n 3500 leden tellen.
Het Vlaamse anarchisme was veel minder heftig dan het Waalse. Ook hier overheerste een kritisch schuren tegen de Belgische Werkliedenpartij, vooral in Gent en Antwerpen. Op vakbewegingsterrein wisten de Vlaamse anarchisten nog minder een vuist te maken dan hun Waalse kameraden. Daarentegen lijkt het anarchisme in Vlaanderen sterker te zijn doorgedrongen in kunstenaarskringen. Vooral de jong-Vlaamse groepering rond het blad Van Nu en Straks is bekend geworden. Literaten als Emmanuel de Bom (1868-1953), schrijvend in navolging van Emile Zola en dus voor hedendaagse ogen nog zelden genietbaar, zweefden tussen Werkliedenpartij en anarchistische beweging in. Anderen als Jacques Mesnil (1872-1940)kozen onomwonden voor het anarchisme en de letterkundige August Vermeylen (1874-1945) zag in het anarchisme lange tijd zelfs een van de bronnen voor zijn kritiek op de Vlaamse Beweging. Mesnil en Vermeylen opereerden vanuit Brussel, stonden min of meer los van de beweging in plaatsen als Mechelen en Gent. Dan had Victor Resseler (1877-1955), alias Segher Rabauw, in Antwerpen meer contact met de beweging aan de basis. Zijn blad Ontwaking, waaraan net zozeer Nederlandse anarchisten meewerkten als aan Van Nu en Straks, mengde cultureel anarchisme met het arbeidersanarchisme van de basis. Veelal stond het Vlaamse anarchisme in de schaduw van het Nederlandse. De Mechelse anarchisten rond de gebroeders Bus en Frans Verhelen (1871-1937) hadden bijvoorbeeld nauw contact met hun Noord-Nederlandse kameraden. Domela Nieuwenhuis diende meermalen Gentse libertairen van advies en liet zich door hen inlichten over de verhoudingen in de Gentse beweging. Het Vlaamse anarchisme vertoont al met al duidelijke invloeden van de Nederlandse beweging: een sterker naar voren komend sociaal-anarchisme, dat bovendien een grotere culturele component kende.
De periode van vóór 1914 was ongetwijfeld de bloeiperiode van het Belgische anarchisme. Nochtans was de beweging een toonbeeld van verbrokkeling en leentjebuur en zelden van diepgang. Daarvoor was de bijdrage van intellectuelen (ontwikkelde arbeiders zowel als gestudeerde lieden) te gering en te kortstondig. Voor anarchisten van het slag Vermeylen was het anarchisme bijvoorbeeld een doorgangshuis, misschien een modieuze bron van inspiratie, maar zeker niet een argument om uit hun kunstenaarskring de overstap naar de arbeidersbeweging te maken. Anarchistische diepgang konden de Waalse anarchisten halen uit wat buitenlandse anarchisten schreven in La Société Nouvelle of in het Parijse Les Temps Nouveaux, de Vlaamse uit Van Nu en Straks en Ontwaking of uit Nederlandse publicaties. De meeste arbeiders bereikten deze publicaties echter niet. Veel sterker dan in Nederland in deze jaren waren de arbeiders verdeeld en verzuild over sociaal-democratische dan wel katholieke complexen van organisaties. Die stuurden hun leven en integreerden hen in de Belgische maatschappij.
Het eerste Nederlandse anarchisme ontstond paradoxaal genoeg onder Belgische inspiratie, maar, als gezegd, niet in onbewerkte bodem. Sinds 1878 was de socialistische arbeidersbeweging weer op poten gezet, federatief en van onderop. Het denken van deze arbeiders was sterk beïnvloed door Multatuli (1820-1887). Vrij denken, werken aan een persoonlijke overtuiging, ter discussie stellen van alle dogma’s en oude verhoudingen, kenmerkten deze vroege socialisten veel meer dan het politieke programma dat ze van de Duitse sociaal-democraten overnamen. Een overname met al snel overigens twee karakteristieke wijzigingen: ten eerste werd de rol van de staat veel minder belangrijk gemaakt en ten tweede wilden de Nederlandse socialisten, althans in hun program, ook ijveren voor gelijke rechten voor de vrouw. Zelfstandigheid en gelijkheid stonden van meet af aan hoog in het vaandel van de Sociaal-democratische Bond (sdb, in 1882 opgericht uit een aantal lokale socialistenverenigingen).
De Bond sloot meer aan bij de wereld waarin ze opereerde dan ze misschien zou toegeven. In het heersende liberale denken was de staat al niet sterk uitgebouwd, Nederland was in feite nog een sterk gedecentraliseerd land met een grote rol voor de gemeenten (niet voor niets begon Domela Nieuwenhuis, de intellectuele leider van de sdb, een brochure over staatsinrichting met de rol van de burgemeester) en politiek was een zaak van de rijken. Arbeiders hadden nog geen kiesrecht. Dat de sdb zich in buitenparlementair vaarwater bewoog richting antiparlementarisme en anarchisme, was in die omstandigheden zo vreemd niet maar zeker ook een gevolg van de invloed van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Afkomstig uit de elite hoefde hij geen carrière te maken om in die kringen te verkeren. Hij had zich juist van de elite afgewend om de holheid van haar liberalisme en christendom. Hij had veel gelezen in socialistische auteurs en van Marx het idee gekregen dat de strijd voor socialisme vooral een strijd om economische machtsposities was. De politiek volgde immers de economie en daarom zag Domela Nieuwenhuis in 1881 economische strijd om hoger loon én om vrijmaking van de arbeid in het algemeen al als kern van de socialistische beweging. Het is vanuit die gedachtengang niet verwonderlijk dat de sdb zich een ‘ekonomische partij’ noemde en in 1885 besloot dat vakverenigingen in het vervolg de basis zouden moeten vormen van de Bond.
Hier vinden we in feite een eerste syndicalistische organisatie in Nederland. Ze mislukte doordat kleinschaligheid het Nederlandse bedrijfsleven kenmerkte en traagheid de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Voor vakbonden had Nederland nog te weinig voedingsbodem.
Ze mislukte ook doordat de ideeën omtrent socialisme nog weinig belijnd waren. Ervaringen zouden die belijning aanbrengen. In 1888 werd Domela Nieuwenhuis na een grondwetswijziging in de Tweede Kamer gekozen. Hij zelf had die verkiezing helemaal niet verwacht. Hij keek ook niet uit naar het parlement en dacht zelfs dat het wel zijn langste tijd gehad zou hebben. Voorzover de socialisten aan de verkiezingsstrijd hadden meegedaan, waren hun verenigingskassen voor jaren uitgeput en zodoende was de beweging met lamheid geslagen. Strijd voor een afvaardiging in het parlement was dus kostbaar en het boegbeeld van de beweging zelf zag hoogstens uit een oogpunt van propaganda nut in parlementaire arbeid. Veel aanmoediging om te komen tot parlementaristische sociaal-democratische bewegingen bood het laat-negentiendeeeuwse Nederland al met al niet. Bestudering van de Duitse sociaaldemocratie zou Domela Nieuwenhuis uiteindelijk in 1894 ook tot principiële afkeuring van parlementair socialisme brengen. Die afkeuring stond in een aantal artikelen in La Société Nouvelle te lezen, maar reeds in 1891 had de sdb besloten niet meer mee te doen met verkiezingen.
Het vroege Nederlandse socialisme ontwikkelde zich dus vanuit zijn specifieke invulling van socialisme, vanuit de verhoudingen in de Nederlandse samenleving, de ervaring met het parlement en de bestudering van het parlementaire socialisme, in anarchistische richting. Speelde de anarchistische beweging zelf in dat proces een rol? Waarschijnlijk wel en vooral die van luis in de pels. De anarchistische beweging was in de tweede helft van de jaren tachtig opgekomen. In 1885 nam de Amsterdamse kantoorklerk Bart van Ommeren (1859-1907) schriftelijk contact op met de Duitse anarchist Johann Most (1846-1906, in Londen woonachtig) en via hem ook met Duitse anarchisten in Brussel en met het in Gent verschijnende anarchistenblad De Opstand. Dit was de eerste anarchistische publicatie die ook in Nederland is uitgevent. Ze werd korte tijd later gevolgd door het blad De Vrije Pers, dat in Den Haag werd uitgegeven (met financiële steun van Domela Nieuwenhuis). Toen dit blad ter ziele was, kwam in 1888 Anarchist, Orgaan van goddeloozen, haveloozen en regeringloozen uit: gratis uitgedeeld, zelfs kosteloos toegezonden, rekenend op solidariteit. Het werd gecolporteerd in Den Haag en in Rotterdam, waar toentertijd de belangrijkste anarchistische groepen zaten. Redacteur van dit blad werd de boekhouder Jan Methöfer (1863-1933) in Den Haag, die er een sociaalanarchistisch orgaan van maakte. Als zodanig schurkte het tegen Recht voor Allen van de sdb aan. Regelmatig riep Methöfer Domela Nieuwenhuis op er maar rond voor uit te komen dat hij eigenlijk anarchist was. Was Domela dat immers niet als hij een opstel van Kropotkin (1842-1921) kon onderschrijven als deze ‘anarchist’ in ‘socialist’ veranderde?
Het Nederlandse anarchisme onderscheidde zich van het Belgische doordat het een aantal bekwame woordvoerders had, die zowel op theoretisch niveau als propagandistisch hun mannetje wisten te staan, al hebben ze theoretisch niets nieuws voortgebracht. De anarchisten hadden ook een veel betere uitgangspositie dan hun Belgische kameraden. In Nederland was het vroege socialisme, zoals we zagen, zeker niet uitgesproken parlementair, het was bovendien in de vakbeweging zwak ontwikkeld en ook al vroeg bijzonder kritisch ten aanzien van de coöperatieve beweging. De sdb vormde dus lang niet zo’n krachtige en omvattende zuil als de Belgische Werkliedenpartij en bovendien bewoog de Bond zich richting anarchisme. Toen dit enkele heren en reformistische werklieden in en buiten de Bond te gortig werd en zij in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij oprichtten, werden de kansen voor het anarchisme amper slechter. Zeker tot 1911 zou de sdap een kleine organisatie blijven en zouden veel Nederlandse arbeiders het nut van parlementaire arbeid niet inzien. Pas vanaf 1910 zou het met de sdap verbonden Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (in 1905 eerst opgericht!) tot grote omvang groeien. De anarchisten misten dus de verpletterende aanwezigheid van een sociaal-democratische grote broer.
Het is niet eenvoudig iets met zekerheid te zeggen over de omvang van het Nederlandse anarchisme vóór 1914, we weten het van Maitron. J.M. Welcker, die veel studie heeft gemaakt van vroege anarchisten, schat de oplaag van Anarchist in 1894 op 3000 exemplaren. Het blad verscheen tweemaal per maand. Daarnaast verkochten de met het blad verbonden anarchisten zo’n 2000 brochures en verspreidden ze 40.000 vlugschriften. Naast Anarchist verscheen in de jaren negentig in Amsterdam nog Licht en Waarheid (opgevolgd door An-archie), dat ook onvervalst anarchistisch was. Het maakte een enorm verschil dat Domela Nieuwenhuis eind 1897 de Socialistenbond (nieuwe naam voor de sdb) verliet en opriep tot de vorming van vrije groepen. Hij deed met dit voorbeeld niet alleen veel andere leden uit de Sociaiistenbond stappen, maar stimuleerde ook veel regionale bladen zich in vrij-socialistische richting te bewegen. Vanaf april 1898 liet hij tweemaal per week De Vrije Socialist verschijnen. Sindsdien zou dit blad decennialang dé spreekbuis van het Nederlandse anarchisme zijn. Regionaal werd het door een veelheid aan libertaire weekbladen omgeven: De Toekomst (1893-1923) vanuit Middelburg in het Zuiden des lands, Recht door Zee (18911925) voor Twente, De Arbeider (1891-1940) voor het Noorden, Voorwaarts voor Arnhem en omstreken, Naar de Vrijheid voor de Zaanstreek. Vanaf 1905 verscheen ook De Arbeid als orgaan van het syndicalistische Nationaal Arbeids Secretariaat (nas, opgericht in 1893) en vanaf 1904 De Wapens Neder als orgaan van de Internationale Antimilitaristische Vereeniging (iamv, opgericht in 1904). De lijst is niet uitputtend, naast deze bladen verschenen kortstondiger andere bladen en bladen die in libertaire richting gingen zonder libertair te zijn, zoals het dagblad Het Volksdagblad. Een veelheid van bladen al met al, maar we weten zelden wat hun oplaag was. HJ. Scheffer schrijft in zijn nauwgezette studie van Het Volksdagblad dat dit blad in de jaren 1896-98 zo’n 10.000 abonnees had, waarvan 6000 in Amsterdam. Na 1903, toen het blad steeds meer in libertair vaarwater kwam, daalde de betaalde oplaag van 8000 naar minder dan 5000 in 1907. Van Naar de Vrijheid zijn de leggers van redacteur Gerhard Rijnders (1876-1950) bewaard. Daaruit blijkt dat het blad doorgaans in 3000-3500 exemplaren gedrukt werd. Het werd vooral in de Zaanstreek verkocht. Domela Nieuwenhuis, redacteur van De Vrije Socialist, zou eind 1905 aan zijn dochter meedelen per jaar zo’n 800 gulden op het blad te verdienen. Dat betekent dat hij op dat moment minstens 1600 betalende lezers gehad moet hebben.
Domela Nieuwenhuis heeft er meermalen op gewezen hoe gezond de anarchistische beweging in Nederland was. In Duitsland konden de anarchisten amper een maandblad instandhouden. En inderdaad, het ging in Nederland niet alleen om een relatief omvangrijke beweg’ng> ze was ook bijzonder levendig. Het was een debatterende en soms ruziemakende beweging, waarin ieder blad de uitlaatklep van een bijzondere mening was. Al domineerde Domela Nieuwenhuis het Nederlandse anarchisme, zijn woord was zeker geen wet en dat kreeg hij ook meermalen te lezen. Naast deze debatterende redacteuren kende het Nederlandse anarchisme zijn rondtrekkende propagandisten als Janus van Emmenes (1857-1906) en beroepscolporteurs als I.I. Samsom, Engel Kloosterman en de meest geruchtmakende van allen: P.C. Bos. Deze trok het hele land door met zijn brochures. Zijn colportagemethoden leidden in tal van plaatsen tot kwade winkeliers, ordeverstoringen en gerechtelijke veroordelingen, maar hij zorgde er ook voor dat in de beweging een informeel (doorgaans roddel )contact in stand bleef dat naast de correspondentie voor een extra band zorgde.
Levendig was het Nederlandse anarchisme vóór 1914 dus zeker, maar wat voor karakter had het? Vrijwel iedere anarchist van naam bekende zich tot het sociaal-anarchisme, maar wat zegt dat als ook iemand als Domela Nieuwenhuis zich zo noemde? Was hij niet de meest individualistische onder de anarchisten? Hij, de man die vaste organisatie van anarchisten als anarchisten veroordeelde en daarom elke poging om tot federatie van anarchistische groepen te komen de grond in boorde? Die houding heeft het anarchisme in het Zuiden van het land grote schade berokkend, doordat zodoende nooit geld beschikbaar was om propagandisten een reis te laten maken. De vanaf 1905 opererende Federatie van Zuidelijke Groepen heeft dan ook weinig kracht kunnen ontwikkelen. Door de positie van Domela Nieuwenhuis werd de invloed van Christiaan Cornelissen (18641943), oude medewerker van Domela in de tijd van sdb en Socialistenbond, nooit overheersend. Cornelissen had reeds in 1891 syndicalistische principes verdedigd, al werden ze toen zo niet genoemd. Hij was sterk voorstander van economische organisatie van de liber-taire arbeiders en steunde na zijn vertrek naar Parijs in 1898 de syndicalistische vakbeweging in opkomst (het nas) met raad en daad. Soms poogde hij ook de anarchistische communisten in een organisatorisch verband te krijgen, maar steeds stak Domela Nieuwenhuis daar een stokje voor. Deze ging zelfs zover, dat hij in 1907 zijn uiterste best deed om het internationale anarchistencongres dat te Amsterdam gehouden werd en waar een anarchistische internationale had moeten worden opgericht, in de wielen te rijden.
Toch was het Nederlandse anarchisme niet individualistisch, ook Domela Nieuwenhuis had bij al zijn verzet tegen organisatie van anarchisten als anarchisten (niet als antimilitaristen bijvoorbeeld) een sociale opvatting van het individu. De enige individualistische anarchist was in deze jaren de uit Antwerpen afkomstige Jaak Lansen, die Stirner vertaalde (1907) en in 1915 een boek over het individualistische anarchisme zou publiceren. Het Nederlandse anarchisme was een grote lappendeken van organisaties: vrije socialistenverenigingen, antimilitaristische verenigingen, vrijdenkersverenigingen, muziek-, zangen toneelverenigingen, syndicalistische vakverenigingen. Het anarchisme was een gemeenschapscultuur, zozeer dat dezelfde personen in een plaats dikwijls actief lid van meerdere verenigingen waren. Hun anarchisme werd geïnspireerd door Multatuli en Domela Nieuwenhuis, die als geen ander zich heeft ingespannen om Multatuli bij de arbeiders geliefd te maken. Het voorbeeld van Domela Nieuwenhuis gaf het Nederlandse anarchisme bovendien een sterk morele lading. Door zichzelf te beschaven, poogden de anarchisten de wereld te beschaven: niet roken, niet drinken, geen vlees eten, tegen het militarisme zijn. Domela Nieuwenhuis hield het Nederlandse anarchisme een lijst van verboden, afwijzingen en plichten voor die tot op heden en soms wel zeer nadrukkelijk de nagestreefde vrijheid stempelen. Hij was er zich terdege van bewust dat afscheid van de godsdienst geen moreel verval mocht inleiden en streefde daarom sterker dan anderen naar een anarchistische beweging die een positieve bijdrage aan de verdere beschaving van de mensheid zou leveren. Het meest krachtig in zijn geestelijke nalatenschap is het antimilitarisme geweest. De iamv, die hij in 1904 oprichtte als concurrent van de socialistische Internationale, werd vooral in Nederland een succes. In de iamv konden de anarchisten zich organiseren zonder zich als anarchisten te organiseren. tAMv-ers waren dus anarchisten met een andere pet op. De iamv bestreed het militarisme als grootste vijand van de internationale broederschap, maar zou zich meer en meer op dienstweigering richten.
Arbeiders kregen van Domela Nieuwenhuis speciale aandacht, omdat hij als tevoren ‘Recht voor Allen’ nastreefde. Dat betekende dat hij zijn best deed begrijpelijk te zijn en dat als gevolg daarvan het Nederlandse anarchisme vóór 1914 niet uitblinkt door wetenschappelijkheid. Wél streefden Domela Nieuwenhuis en de zijnen ernaar de beweging en geïnteresseerden buiten haar een breed cultureel pakket te bieden. Domela Nieuwenhuis was echter geen arbeiderist. De arbeiderskwestie was een vraag van recht, anarchisme een vraag van beschaving. Het diende alle mensen in een beter maatschappelijk verband te brengen, niet enkel de arbeiders. Daarom was Domela Nieuwenhuis er een tegenstander van geworden de anarchistische beweging te verkorten tot syndicalistische vakbeweging. Anarchisme was voor hem namelijk meer dan een strijd om economische en politieke macht. Op dat punt botste hij met Christiaan Cornelissen en hield ook zijn steun aan het streven van het syndicalistische nas op. Tijdens de grote en principiële debatten die op het internationale anarchistencongres van Amsterdam in 1907 over het syndicalisme gehouden werden, verwoordde de Italiaanse anarchist Malatesta (1853-1932) in grote lijnen het gevoelen van Domela Nieuwenhuis. Dat economische strijdorganisaties voor arbeiders gewoon nodig waren, zoals Cornelissen steeds beweerde, zag hij wel, maar hij was banger voor de gevaren die organisatie voor het anarchisme met zich meebrengt en voor verkorting van het anarchisme tot een beweging enkel voor arbeiders. Het kon niet de bedoeling van de revolutie zijn dat de arbeiders voortaan de bourgeois onderdrukten. Beide groepen moesten op een hoger niveau van beschaving komen.
Nu was het nas, de syndicalistische vakbeweging, intellectueel een zwakke organisatie. Theoretische inzichten kwamen naast de Parijse Cornelissen maar van een paar figuren. Wie het nas verder wilde ontwikkelen, zoals secretaris Harm Kolthek (1872-1946, aangetreden toen het Secretariaat op een dieptepunt van zo’n 3400 leden zat), haakte op een gegeven moment gefrustreerd weer af. Kolthek vertrok in 1912, toen het nas zich meer dan verdubbeld had. De leden van het nas waren trots op wat ze reeds hadden verricht en ze duldden niet een uitgerekte hiërarchie met vakbondsbonzen in eigen gelederen. Ze zagen hun beweging vooral als een scholingsorganisatie voor de arbeiders, door vakbondsstrijd scholing in solidariteit en hulpvaardigheid. De vakbeweging was voor hen óók een oefenschool voor de rol die de arbeidersorganisaties na de revolutie op zich zouden moeten nemen: die van organisatoren der productie. Intellectueel schoolden ze zich daarvoor in de culturele verenigingen, in de vrijdenkerij en door middel van de bladen die ze lazen.
Zo vertoont het Nederlandse anarchisme meer kracht en een rijkere schakering dan het Belgische anarchisme. Waaruit dit verschil verklaard zou kunnen worden, hoop ik aan het eind van dit artikel te onderzoeken.
De andere gezichten van het anarchisme (1914-1940) - Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was Nederland neutraal, terwijl België werd bezet. Onder de anarchisten in Europa barstte een discussie los of zij zich moesten scharen achter de alliantie die tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije vocht. Kropotkin en Cornelissen vonden van wel, Domela Nieuwenhuis zette zijn naam echter onder een manifest dat betoogde dat de anarchisten geen partij hadden te kiezen in deze oorlog. Ze moesten zich integendeel tegen de oorlog verzetten. De verzamelde Nederlandse anarchisten en syndicalisten waren dat met hem eens. Naarmate de oorlog vorderde werd hun antimilitaristische actie sterker. Het dienstweigermanifest van augustus 1915 vormde het begin van een steeds omvangrijker dienstweigeringsactie. In 1917 was het al door meer dan 1000 personen ondertekend. Tussen 1915 en 1923 werden 798 mannen wegens dienstweigering tot 10 maanden gevangenisstraf veroordeeld.
Aan het eind van de oorlog was de iamv dan ook een bloeiende vereniging. Ze zou dat tot in de jaren 1930 blijven. In feite werd de iamv de sterkste anarchistische organisatie en een belangrijke draagster van de beweging. Na de dood van Domela Nieuwenhuis (1919) kwamen andere mensen in de iamv naar voren: naast Domela’s aangetrouwde neef N.J.C. Schermerhorn (1866-1956), de gewezen predikant Bart de Ligt (1883-1938), de stenograaf en voormalige onderwijzer Albert de Jong (1891-1970) en Arthur Lehning (18992000), student in de economie. Zij gaven het Nederlandse anarchisme een iets ander gezicht, want het werd nu nog sterker op antimilitarisme gericht. In anarchistische gezinnen was het gewoonte dat de jongens dienstweigerden, ook toen in 1923 de wet op de gewetensbezwaren was aangenomen.
De iamv zou niet de enige organisatorische basis van het Nederlandse anarchisme zijn. Het nas had inmiddels nogal eens met de links-socialistische Sociaal-democratische Partij (voorloopster van de Communistische Partij) samengewerkt, zodat we de organisatie misschien niet meer syndicalistisch mogen noemen. Het vrijheidlievend syndicalisme had in het nas echter nog steeds aanhang. Dat bleek wel in 1922 en 1923 toen heftig gediscussieerd werd over aansluiting bij de communistische Rode Vakverenigings Internationale die in Moskou was opgericht. Een meerderheid in het nas was voor een dergelijke aansluiting, die overigens niet zou komen, en in 1923 keerde zich de minderheid van het nas af om een eigen syndicalistisch verbond, het Nederlandsch Syndicalistisch Verbond, op te richten. Dit nsv startte met enkele duizenden leden, maar zou in de loop van de jaren 1920 aanhang verliezen. Het nsv is echter nog tot na de oorlog als piepkleine organisatie met een klein kapitaaltje blijven bestaan. Het heeft in de jaren 1960 het blad Buiten de Perken van Albert en Rudolf de Jong gefinancierd.
Dankzij de iamv en het nsv behield het Nederlandse anarchisme organisatorische vastigheid, die door de bestaande bladen en de korter levende stromingen en beweginkjes niet gegarandeerd had kunnen worden. Een organisatie als de Bond van Religieuze AnarchoCommunisten was te veel een intellectuelenclubje, hoe belangrijk als ‘denktank’ ook. De Federatie van Sociaal-Anarchisten sneefde in 1924 als gevolg van onenigheid over het communisme. Jongere anarchisten als Jan Postma (1895-1944) en Daan Goulooze (1901-1965) gingen over tot de communistische beweging. Beiden waren begonnen als lid van de Sociaal Anarchistische Jeugd Organisatie (sajo), die net als het Vrije Jeugd Verbond (vjv) veel jonge anarchisten naar voren deed komen, maar toch niet de lange adem had die de iamv en het nsv bleken te hebben. Wat de bladen betreft: hun aantal liep terug, vooral door het wegvallen van allerlei regionale periodieken. In feite droegen De Vrije Socialist, nu onder redactie van Gerhard Rijnders, en De Arbeider, geredigeerd Hendrik Kaspers (1869-1953) en Jan Bijlstra (1889-1933), het anarchisme uit. Daarnaast had het nsv het weekblad De Syndicalist, dat later onder redactie van Albert de Jong (vanaf eind jaren 1920) een uitstekend blad zou worden. Dat was wel nodig ook, want vooral Rijnders maakte van De Vrije een soms navrant scheldblad, dat bovendien niet terugdeinsde voor een amper verholen antisemitisme. Overigens oefende Rijnders niet alleen via De Vrije invloed uit op het Nederlands anarchisme. Hij verdiende zijn geld tevens door de uitgave van De Roode Bibliotheek. Je kon je abonneren op de boeken die in allerlei reeksen van De Roode Bibliotheek uitkwamen. Een abonnement op de eerste serie van tien deeltjes kostte in 1916 ƒ 5,20. In De Roode Bibliotheek kwam van alles wat uit, aanvankelijk in een oplaag van 2000 of meer, later in kleinere oplagen. Regelmatig moesten uitgaven echter herdrukt worden. Van de nu bekende 271 boektitels was zo’n zestig procent van de titels fictie, de rest non-fictie. Een bibliografie van de tussen 1906 en 1936 verschenen titels beloopt dertig pagina’s. Door het verspreide netwerk van agenten en door het abonnementensysteem was De Roode Bibliotheek een belangrijke aanbiedster van cultuur, hoezeer de vertalingen van Rijnders zelf soms mankementen en rare coupures vertoonden. In de jaren 1930 konden de Nederlandse anarchisten zich ook abonneren op de uitgaven van de Vereeniging Anarchistische Uitgaven. Deze gaf de boeken veel mooier uit dan de vaak nogal groezelige boekjes van Rijnders. De vau werkte op dezelfde manier als Rijnders en vroeg in 1936 8 cent per week voor ingenaaide en 12 cent per week voor gebonden boeken. Daarvoor kreeg je vier boeken per jaar: geëngageerde literatuur en boeken over het anarchisme en aanverwante onderwerpen.
Het anarchisme kreeg in Nederland door de opkomst van nieuwe stemmen een nieuwe levendigheid. Hans Ramaer, die een korte geschiedenis van het Nederlandse anarchisme heeft geschreven, komt zeer terecht op tegen het idee alsof het anarchisme na de Eerste Wereldoorlog zijn beste tijd had gehad. Integendeel, het maakte in het eerste driekwart van het Interbellum een bloeitijd door. Vooral de Alarm-groepen, verzameld rond het blad Alarm (1922-1926) dat geredigeerd werd door Anton Constandse (1899-1985), waren uiting van een fris anarchisme. Het blad wekte veelvuldig op tot actie in bedrijven en elders. Van die acties riep de bom bij de pui van het huis van minister van Defensie Pop de meeste reacties op. Deze bom werd in de zomer van 1921 tot ontploffing gebracht om ‘het volk’ wakker te schudden voor de hongerstaking van dienstweigeraar Herman Groenendaal in de gevangenis. De drie bommenleggers werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Een van hen, Jo de Haas (1897-1945), zou in de jaren 1930 in Friesland veel propaganda maken, terwijl een ander, Piet Kooijman (1891-1975), tot de grote voorvechter van het neem-en-eetrecht zou uitgroeien. Ook werd hij pleitbezorger van de gedeklasseerden zoals werklozen en andere lieden die buiten het productieproces vielen. Het waren de groepen die Provo (geïnspireerd door Kooijman) in de jaren 1960 zou trachten te mobiliseren. Uit het vjv kwam het blad De Moker voort, dat zich meer op arbeiders richtte. De brochure van Herman Schuurman (1898-1991), een van de spraakmakende Moker-jongeren, ‘Werken is misdaad’ (1924) geeft het ideeëngoed van deze beweging weer. Van deze jongeren was Anton Constandse ongetwijfeld de meest begaafde en bovendien een zeer hard werker en ijverig propagandist. Hij maakte propaganda voor het anarchisme en voor de vrijdenkerij en schreef een vloed aan brochures, die minder uitblonken door originaliteit dan door strijdbaarheid en het vermogen moeilijke zaken begrijpelijk onder woorden te brengen.
Constandse was erg actief in de vrijdenkersvereniging De Dageraad, die soms leek op de kerk der anarchisten. Andere jongeren, zoals Albert de Jong, droegen meer en meer de iamv of het nsv. Deze laatste organisatie hebben De Jong en Arthur Lehning gepoogd in puur anarchosyndicalistisch vaarwater te sturen. Ze wilden de traditionele politieke neutraliteit van het nsv vervangen door een uitgesproken antiparlementarisme. Dat is niet gelukt. Niettemin zou De Jong uitgroeien tot een der dragende krachten van het nsv. Arthur Lehning vulde de organisatorische en propaganda-arbeid prachtig aan in meer theoretische en wetenschappelijke richting. Het blad Grondslagen, dat hij tussen 1930 en 1935 liet verschijnen, kende een keur van medewerkers uit binnenen buiten-land. Zelfs Christiaan Cornelissen zou vanuit Parijs enkele beschouwingen leveren.
Was het Nederlandse anarchisme vóór de Eerste Wereldoorlog al sterk sociaal en moreel getint, dat bleef in het Interbellum onverminderd het geval. Ik schrijf het aan de toevloed van jongere elementen toe, dat anarchisten zich ook met nieuwe onderwerpen gingen bezighouden. In het blad Bevrijding, onder redactie (19301937)van Bart de Ligt het beste blad dat op libertair terrein in Nederland verscheen, werd de geestelijke inspiratie tot anarchisme belicht. Je zou hier een uiting van ‘gezindheidsanarchisme’ in kunnen zien, analoog aan het ‘gezindheidssocialisme’ dat tezelfdertijd in de sociaaldemocratie opgang maakte. Dit gezindheidsanarchisme kwam omhoog in de verwerking van de Eerste Wereldoorlog, die zo duidelijk had laten zien dat de beschaving niet lineair naar een staat van volmaaktheid vooruitliep. Integendeel, de oorlog had het beest in de mens in alle verschrikkelijkheid getoond. De oorlog vergrootte de belangstelling voor psychologie en voor onderzoek naar onderbewuste drijfveren enorm. Natuurnoodzakelijkheid werd in politieke ideologieën vervangen door de positieve wil. Het willen van de mens werd belangrijker dan de objectieve omstandigheden. Zodoende lijkt het alsof de jaren 1920 en 1930 veel meer overtuigd waren van de maakbare samenleving dan de periode vóór 1914. De nadruk op gezindheid en wil was koren op de molen van de religieuze anarchocommunisten rond Bevrijding. De belangstelling voor psychologie leidde in 1935 tot onderzoek van de psychische grondslagen van het anarchisme door Jo de Haas. In deze jaren werd ook andere anarchisten duidelijk dat in psychologisch opzicht nog veel bevrijdingswerk te verrichten was. Anton Constandse en jeugdgroepen rond de anarchistische bohémien en dichter Henk Eikeboom (1898-1945) ontdekten het werk van Wilhelm Reich (18971957) en maakten hem in Nederland bekend. Het is bij Gé Nabrink (1903-1993) het begin geworden van een levenslange betrokkenheid bij het vraagstuk van de seksuele hervorming.
Zo werd het Nederlands anarchisme meer dan strijd tegen staat en politieke dwang. Het streefde inmiddels naar vrijheid van alle mogelijke dwang, niet in de laatste plaats die van de traditie. Nederlandse anarchisten experimenteerden lustig met allerlei samenlevingsvormen, met seksuele vrijheid, met een leven zonder loonarbeid. Oudere thema’s als syndicalisme, antimilitarisme en drankbestrijding werden aldus aangevuld tot een nieuwe anarchistische cultuur. Juist doordat ze deze en andere thema’s aan de orde stelden, vormden de anarchisten een belangrijk tegenwicht tegen steeds dirigistischer pogingen van bovenaf om de vrijheid van meningsuiting te beteugelen. De Spaanse Revolutie uit de jaren 1930 bracht een kloof in deze zoeken experimenteergroep. Plotseling werd het probleem van de solidariteit accuut. In Spanje verdedigden ook syndicalisten de republiek, ze waren zelfs bereid om deel uit te gaan maken van de regering. Moesten de verdedigers van de republiek met wapens gesteund worden? De iamv brak erover toen bleek dat Albert de Jong en Arthur Lehning (inmiddels ook secretaris van de Syndicalistische Internationale en als zodanig tweemaal op bezoek geweest in Spanje) voor het zenden van wapens waren. De pacifisten in de Vereniging, zoals Gé Nabrink, Wim Jong en Han Kuisten, waren tegen. Verbitterde discussies vonden plaats, maar de relaties waren voor lange tijd verstoord.
De ontwikkeling van de Spaanse Revolutie, waar de syndicalisten hopeloos verstrikt raakten in het politieke handwerk, deed samen met de opkomst van het nazisme in Duitsland bij sommige anarchisten twijfels opkomen aan de praktische zin van anarchistische actie. De bekendste van deze twijfelaars was Anton Constandse, die na de Tweede Wereldoorlog als vrijdenker nog een grote activiteit zou ontwikkelen, maar niet meer als anarchist. Zo was het Nederlandse anarchisme al aan het breken voor de nieuwe wereldoorlog goed en wel uitgebroken was.
Vergeleken met het Nederlandse anarchisme maakt het Belgisch anarchisme in de jaren van het Interbellum de indruk van grote verdeeldheid en weinig bloei.‘Organisatorische onmacht troef’ heet de ondertitel van Peter de Lannoy’s licentiaatsverhandeling over het Belgisch anarchisme in het Interbellum. Die woorden drukken de situatie goed uit. De Eerste Wereldoorlog had veel anarchisten gedesillusioneerd achtergelaten, anderen hadden hun anarchisme opzijgeschoven door de kant van een van beide strijdende partijen te kiezen. Na 1917 verwarde bovendien de Russische Revolutie, alsbegin van een positieve verwezenlijking van socialisme heel wat anders dan het steeds maar weer negatief kritiserende anarchisme, de geesten. In een aantal plaatsen werden na 1918 wel weer anarchistische bladen uitgegeven (L’Emancipateur in Jemappes, een blad dat overigens al vóór de Eerste Wereldoorlog hier werd uitgegeven; Haro in Ukkel; De Baanbreker in Leuven met nog in juli 1921 een oplaag van 2000 exemplaren), maar ze kregen weinig weerklank. Pogingen om de Belgische anarchisten te verenigen hadden weinig succes. De Union Anarchiste de Belgique, opgericht op 4 december 1921, bestond na korte tijd uit enkel Waalse organisaties. Spoedig kwam het zwaartepunt van de anarchistische beweging in het Luikse en in Brussel te liggen. Dat was niet alleen een geografische tegenstelling, maar ook een sociale. Terwijl de Luikse anarchisten vooral uit de arbeidersklasse afkomstig waren, waren hun Brusselse kompanen doorgaans intellectuelen met een burgerlijke of bohémienachtige levensstijl. Deze tegenstelling leidde tot verschil van inzicht over de wijze waarop de beweging zich zou moeten uiten en wat nu precies doelen en punten van aandacht waren. De Luikse anarchisten hadden hun bekendste voorman in Camille Mattart uit Flémalle. Deze syndicalistische mijnwerker redigeerde met tussenpozen, waarin de redactie naar Brussel was overgeheveld, L’Emancipateur, het blad van de landelijke anarchisten. Mattart was geen nieuwlichter, maar een anarchist die vooral vanuit arbeidersperspectief het anarchisme vorm gaf. Luik was de enige plaats waar nog iets van een syndicalistische beweging bestond.
Vanaf december 1925 werd L’Emancipateur in Brussel uitgegeven. Zolang de redactie in Brussel zat, werd de naam van het landelijke blad nu Le Combat. De inhoud werd niet alleen intellectuelen maar ook meer antimilitaristisch. Dat had alles van doen met de persoon van de nieuwe redacteur, Hem Day (Marcel Dieu, 1902-1969), die tevens secretaris-penningmeester van de Union Anarchiste werd. In 1926 had Le Combat echter al te kampen met gebrek aan belangstelling. Het werd vooral gelezen in Brussel, Amay, Jemappes s. Meuse, Flémalle en Verviers. In 1927 kwam het blad weer in handen van Mattart, ging weer L’Emancipateur heten, maar moest toch in 1928 verdwijnen. Je krijgt ook uit deze geschiedenis niet de indruk dat het boterde tussen de Brusselse en de Luikse anarchisten.
In Brussel werd de beweging gedragen door Hem Day, Ernestan (Ernest Tanrez, 1898-1954) en Léo Campion (1905-1992). Ernestan was ongetwijfeld de interessantste van dit drietal. Hij hield zich sterk bezig met de organisatiemogelijkheden van anarchisten en pleitte eind jaren twintig zelfs voor de oprichting van een anarchistische partij. Hem Day trad echter het meeste naar voren. Hij was vooral actief op het punt van antimilitarisme en internationale solidariteit. Hij bestreed reeds vroeg het fascisme. In 1926 richtte hij in navolging van een Frans initiatief het Comité International de Défense Anarchiste op, dat vooral van waarde zou blijken bij de hulp aan slachtoffers van het fascisme. Het cida werd in 1927 en 1928 het centrum van actie voor vrijlating van de Amerikaanse syndicalisten Sacco en Vanzetti. Naast Italianen hielp het tal van Spaanse anarchisten, onder hen Durruti en Ascaso. In de jaren dertig deed Hem Day ook ernstige pogingen het asielrecht open te stellen voor deze politieke vluchtelingen, maar tevergeefs. De grootste weerklank kreeg zijn activiteit toen hij en Campion in 1933 dienstweigerden. Na aanvankelijk tot lange gevangenisstraffen veroordeeld te zijn, kwamen beiden uiteindelijk er nog tamelijk genadig van af met drie maanden gevangenis. Ze waren onder meer door de latere socialistische minister Paul Henri Spaak verdedigd. Een origineel denker was Hem Day, ondanks zijn enorme aantal publicaties (daaronder het onregelmatig verschijnende tijdschrift Pensee et Action), niet. Daarvoor heb je niet alleen een andere instelling nodig, maar ook wrijving van gedachten, en daarvoor was de beweging in België nu eenmaal te zwak. Tussen Vlaamse en Waalse anarchisten bestond een duidelijke kloof. Richtten de weinige Vlamingen zich meer op Nederland, de Walen voelden zich meer verbonden met de Franse anarchisten. Het blad L’Endehors van de individualistische Franse anarchist E. Armand (1872-1962) had nogal wat abonnees in Wallonië.
Na de Tweede Wereldoorlog — Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft noch de Nederlandse noch de Belgische anarchistische beweging veel van zich laten merken. De Belgische was daarvoor, zoals we reeds zagen, te klein. Sommige Nederlandse anarchisten hebben wel deelgenomen aan verzetsactiviteiten (helpen van vluchtelingen en onderduikers), Gerhard Rijnders wist de hele oorlog door brochures en bladen te publiceren én te verkopen, maar daar staat tegenover dat een aantal voormalige dienstweigeraars om het avontuur naar het Oostfront is getrokken!
Na de oorlog kwam het anarchisme verzwakt terug. Zoveel is wel duidelijk, want de geschiedschrijving van het anarchisme in deze periode is tot op heden grotendeels in pen en computer blijven steken. Sommige anarchisten van de oudere generatie hadden de beweging de rug toegekeerd, anderen waren gewoon minder actief geworden. In de Nederlandse Bond van Vrije Socialisten, het Noordelijk Gewest van Anarchisten of in het nsv bleef een ouder wordende generatie anarchisten actief. Deze anarchisten hielden vooral de leer zuiver en de methoden van actie ouderwets: bladen uitgeven, brochures uitgeven. Zo verschenen bladen als Socialisme van Onderop, waar anarchisten als Jacques Rees, Bertus Bot (18971988) en Albert de Jong in schreven. Een kleinere groep hield na de dood van Gerhard Rijnders (1950) De Vrije Socialist gaande.
Een nieuwe generatie en een nieuw leven dienden zich aan aan het eind van de jaren 1950. Op dat moment nam de antimilitaristische beweging weer toe in kracht. De Ban-de-Bombeweging werd de stem van verzet tegen de atoombewapening. Zij versterkte de buitenparlementaire actie door spectaculaire straatdemonstraties die in de door de autoriteiten krampachtig beheerste jaren 1950 een toonbeeld van ongehoorzaamheid waren. Tegelijkertijd weigerde Dries Brunia dienst en een beroep op de sinds 1923 bestaande wetgewetensbezwaren. Dat kwam hem op een forse gevangenisstraf te staan. Van beide acties kwamen positieve impulsen voor het anarchisme, dat tussen 1961 en 1966 een nieuwe stem had in het blad Buiten de Perken, geredigeerd door Albert en Rudolf de Jong. De belangrijkste figuur die uit de Ban-de-Bombeweging naar voren kwam, was Roel van Duyn, student filosofie.
Hij stond aan de basis van Provo, maar hij niet alleen. Provo was een kortstondige beweging (tussen 1965 en 1967), waarin anarchisten (meer student dan arbeider) en kunstenaars samengingen. Provo deed weer nieuwe facetten van het anarchisme oplichten. In Provo zijn een paar anarchistische bronnen terug te vinden. In de eerste plaats komen we Kropotkin tegen: het idee dat de stad een leefomgeving voor de mens is en niet voor economie en verkeer, kan op Kropotkin worden teruggevoerd, maar evenzeer op de Duitse anarchist Gustav Landauer (1870-1919) en de met hem verbonden tuinstadbeweging. Belangrijk in het denken over de stedelijke omgeving was de voormalig COBRA-kunstenaar Constant, die in de jaren vijftig was begonnen aan zijn Nieuw-Babylonproject. Een andere bron is het idee van de anti-autoritaire actie, die directe actie moet zijn. Provo deed niet aan verzoekschriften, maar handelde direct: door happenings, door demonstratieve acties en door plannen de wereld in te sturen. Daarmee heroverde Provo op even creatieve als agressieve wijze de openbare ruimte op de autoriteiten. Provo liet door te doen zien dat de openbare ruimte er was voor de bewoners en dat deze bewoners mondig waren. Provo vertegenwoordigde een tegencultuur, die uitging van eigen normen en waarden en niet van die van de burgerlijke vastgeroeste maatschappij. Provo richtte zich uitdrukkelijk niet tot de arbeidersklasse, zoals sociaal-democraten, communisten en oudere anarchisten in sterke mate wel hadden gedaan. Geïnspireerd door de ideeën van Piet Kooijman over de gedeklasseerden, lieden die buiten het productieproces waren gevallen (‘beatniks, kunstenaars, studenten’ enz.) trachtte Provo groepen in beweging te brengen die zo weinig mogelijk met de bestaande burgerlijke maatschappij verbonden waren.
Met de happenings trok Provo een groot publiek, soms vele honderden. Pamfletten en het blad Provo werden met grote taalvirtuositeit samengesteld (‘lieve revolutie - liever evolutie’). Doordat Provo geen probleem had om de media te mobiliseren - Provo was in het saaie, gesteven Nederland een voortdurende bron van leven en dus nieuws - was het effect van de beweging groot. Radio en tv besteedden veel aandacht aan Provo, niet in de laatste plaats ook door de repressieve aandacht van de autoriteiten. De meest simpele dingen als het uitdelen van krenten konden al aanleiding geven tot een geharnast optreden van de politie. Dat wekte nieuwsgierigheid. Het blad Provo bereikte daardoor soms een oplaag van 20.000 exemplaren. Die exemplaren bereikten niet 20.000 anarchisten, want zoveel telde Nederland er bij lange na niet, maar hadden wel veel effect. In allerlei plaatsen buiten Amsterdam werden provotarische happenings en acties georganiseerd. In Maastricht bestond zelfs een tijdlang een eigen provobeweging ‘Ontbijt op bed’. Al die belangstelling had tot gevolg dat door twee jaar Provo Nederland veranderde in een internationaal centrum van jeugdcultuur, grensverleggende experimenten en tolerantie jegens die experimenten. Een grote onzekerheid over de overgeleverde waarden en normen kwam over de bevolking. Wie aan het begin van de jaren 1960 uit Nederland was vertrokken en aan het eind van de decade weer terugkwam, waande zich in een volkomen ander land.
Provo stelde een groot aantal problemen aan de orde. Tegen de verzieking van binnensteden door het autoverkeer werd het WitteFietsenplan opgesteld, dat pleitte voor verbetering van gratis openbaar vervoer en voor 20.000 openbare witte fietsen die eenieder kon gebruiken. ‘De WITTE FIETS simboliseert eenvoud en hygiene tegenover de protserigheid en vuilheid van de autoritaire auto, immers een FIETS IS IETS, MAAR BYNA NIETS!’ Tegen de luchtvervuiling door de industrie werd het Witte-Schoorstenenplan ontworpen: schoorstenen moesten witgeschilderd worden en voor elke schoorsteen die daarna toch weer zwart werd, diende een flinke heffing opgelegd te worden (ik vrees door de overheid). In het WitteHuizenplan werd voorgesteld om ter leniging van de woningnood leegstaande woningen in gebruik te nemen (‘Provo’s werkgroep witte huizenplan lanseert un lieverevolutionaire oplossing van het woningprobleem’). Het Witte-Wijvenplan, tenslotte, pleitte voor geboorteregeling (inclusief abortus) en vrije liefde. De laatste werd door mannelijke provo’s meer bedreven dan toegestaan overigens.
Op deze wijze stond Provo aan de basis van twee en meer decades actievoerend Nederland. De milieubeweging, de kraakbeweging, acties voor het behoud van een woonbare binnenstad en tegen cityvorming, het streven naar autovrije binnensteden, zijn zo niet een gevolg van Provo dan toch door Provo enorm versterkt. De anarchistische pers was aanvankelijk niet onverdeeld positief geweest over de ludieke acties van deze luxekinderen en het besluit (1966) zitting te nemen in de gemeenteraad van Amsterdam kon ook niet goedgeheten worden, maar uiteindelijk was de grondtoon in de houding jegens Provo sympathiek.
Provo betekende verjonging en verlevendiging van het Nederlandse anarchisme. Nieuwe groepen vonden hun weg naar het anarchisme. Vanaf 1971 zaten de meesten van hen in de Federatie van Vrije Socialisten, die haar zwaartepunt in Amsterdam en in het Noorden had. De Vrije Socialist werd nieuw leven ingeblazen en naast De Vrije kwam in 1972 de AS als meer theoretisch gericht periodiek. In de jaren 1970 haalde de AS enkele malen een oplaag van zo’n 3000 exemplaren. Halverwege de jaren 1970 ontstonden ook enkele anarchistische uitgeverijtjes, zoals in Amsterdam Anarchistische Uitgaven en in Utrecht De Spreeuw. In de jaren 1980 zou uitgeverij Pamflet nog enkele nuttige brochures uitgeven over bekende anarchisten, in een serie die werd samengesteld door Ruud Uittenhout.
Het anarchisme werd weer een debatterend anarchisme en dat tegen een achtergrond van intensiever actievoeren. In het spoor van vertegenwoordigsters van de Tweede Feministische Golf als ‘Dolle Mina’ kwam het anarcha-feminisme op. De kraakbeweging kwam uit Provo voort, maar was samengesteld uit personen van verschillende politieke overtuiging en nooit eenduidig anarchistisch. Zij stelden de speculatie met schaarse primaire levensbehoeften, als woonruimte, aan de orde alsmede de vercommercialisering van de woningvoorraad in de binnenstad. Immers steeds meer woningen werden omgetoverd in zoveel lucratiever kantoorpanden. Actievoerders voor het behoud van de Nieuwmarktbuurt en tegen de metro-aanleg in Amsterdam of voor het behoud van de wijk ‘het Oude Westen’ in Rotterdam, huldigden al evenzeer verschillende politieke overtuigingen maar legden niettemin de kapitaalsbelangen / in de stedenbouw bloot. Zij gaven met hun acties het alternatief van de binnenstad als woonstad meer nadruk. De Viëtnamoorlog en de doorgaande wapenwedloop sterkten de antimilitaristische beweging. De dienstweigerbeweging groeide in de jaren 1970 en zou aan het eind van de decade een actievoerend hoogtepunt krijgen in de antimilitaristische actiegroep ‘Onkruit’. Het optreden van de Rote Armee Fraktion in Duitsland ontlokte, tenslotte, enkele Nederlandse anarchisten liefdesbetuigingen maar oogstte ook afkeuring.
Oude anarchistische thema’s als propaganda voor de vrije persoonlijkheid, bestrijding van kerk en godsdienst, kwamen op de achtergrond, daarvoor in de plaats kwam directe actie voor een veel duidelijker, maar ook veel nauwer omschreven doel en met duidelijk identificeerbare tegenstanders. Het grotere activisme leidde tot het oprichten van allerlei actievoerende bladen, zoals het kunstenaarsblad Gramschap dat een paar maal met de politie overhoop lag, of Bluf, dat aan het eind van de jaren 1980 werd voortgezet in Ravage. Daarnaast waren meer lokaal gerichte bladen te vinden.
Het Nederlandse anarchisme vond al met al na 1965 de levendigheid terug die het in de jaren 1920 en 1930 kenmerkte. Die levendigheid had het grotendeels aan dezelfde oorzaak te danken: een nieuwe generatie anarchisten kwam in beweging. Terwijl het revolutionaire syndicalisme ineenschrompelde tot wat nu De Vrije Bond is, een organisatie van een paar honderd leden maar uitgever van het uitstekende blad Buiten de Orde, werden nieuwe en oude thema’s aangepakt: man-vrouwverhoudingen, seksualiteit, wonen, stedenbouw, militarisme en vrede, al dan niet gewelddadig actievoeren. Daarmee werd het anarchisme weer een factor in de Nederlandse samenleving.
In de jaren 1990, al dan niet als gevolg van de val van de Berlijnse muur en de crisis waarin de hele linkse beweging toen geraakte, kwam de anarchistische beweging even in de verdrukking. Uitgeverijtjes verdwenen, oplages van de bladen liepen terug. Het hoogtepunt van het ‘ik-tijdperk’, dat in de jaren 1980 was begonnen, bleek ook voor het anarchisme een periode van zwakte - gelukkig maar. Sinds enkele jaren groeit de beweging echter weer aan, een nieuwe lichting jongeren voelt zich tot het anarchisme aangetrokken. Het is te merken op de sinds de jaren 1920 jaarlijks terugkerende Pinksterlanddagen waar op het eigen kampeerterrein te Appelscha anarchisten uit Nederland en België zich verzamelen om de ontwikkelingen te bespreken en nieuwe plannen te maken.
In veel opzichten lijkt het aan het eind van de jaren 1960 heroplevende anarchisme in België op de heropleving in Nederland. Deze heropleving vinden we vooral in Vlaanderen, maar ook in Wallonië betekende de dood van Hem Day (1969) niet het einde van de anarchistische beweging, hoe vaak Hem Day ook de verpersoonlijking van het Waalse anarchisme leek. De Waalse anarchisten bleven vooral in de antimilitaristische beweging actief. In een aantal Belgische steden en stadjes deed in de jaren 1960 een provobeweging van zich spreken, maar minder spectaculair dan in Nederland. Net als in Nederland had de oudere generatie anarchisten met Provo weinig voeling. In de grote Vlaamse steden bestonden ook andere anarchistische groepen. Ze gingen in 1972 samen in de Anarchistische Federatie. Net als in Nederland lieten de anarchisten zich in bewegingen buiten de strikt anarchistische horen: krakers, buurtcomités, milieubeweging, actie voor abortusvrijheid. Niet zelden ging het om mensen die in de provobeweging actief waren geworden. Aan het eind van de jaren 1970 werden op basis van deze beweging nieuwe initiatieven ontplooid. Zo ontstonden in een aantal steden anarchistische collectieven, ieder weer met een andere sociale samenstelling en een ander scala van activiteiten. De beweging in Gent werd bijvoorbeeld in grote mate gedragen door studenten. Momenteel zijn ze terug te vinden in de groep rondom het theoretische tijdschrift Perspectief.
In Wallonië kwamen in de jaren 1970 ook diverse nieuwe groepen anarchisten op, maar doorgaans was deze verbanden geen lange duur beschoren. Alleen het tijdschrift Alternative Libertaire, dat zich ook op Frankrijk richt, is blijven bestaan. Meer dan de Vlaamse bestreden de Waalse anarchisten het militarisme. Dat was in de lijn van Hem Day. Daarnaast hielden zij zich sterker dan de Vlamingen bezig met problemen van alledag. Anarchosyndicalisme werd dikwijls in de Waalse anarchistische pers besproken, ook al kon en kan men net als in Nederland niet van een noemenswaardig sterke anarchosyndicalistische beweging spreken.
Is het anarchisme in België dus niet verdwenen, een bijzonder sterke indruk maakte het ook niet. Een overkoepelende organisatie heeft eind jaren 1970 een tijdlang bestaan en in 1979 in Brussel nog een Dag van de Anarchie georganiseerd. Het anarchisme was in België na 1945 evenwel een zaak van kleine groepjes en eenlingen. Het is de vraag waardoor het anarchisme in België een minder levendige en levensvatbare beweging was dan in Nederland. Als Henri Arvon gelijk zou hebben en het anarchisme in wezen een negentiende-eeuwse ideologie is, zou de verklaring (zoals wel gedaan wordt) gezocht moeten worden in het feit dat Nederland in economische ontwikkeling ernstig achterliep op België. Dat lijkt me voor de twintigste eeuw een steeds onzinniger wordende verklaring. Francis Faes, die een overzicht van het hedendaagse anarchisme in
België schreef, wijst erop dat het Vlaamse anarchisme zich vooral op vorming en theorie richt en minder op een anarchistische praktijk. Hij verklaart dit uit het feit dat het vooral door intellectuelen gedragen wordt. Zodoende is het Vlaamse anarchisme anders gericht dan het meer praktische Waalse. Dat komt volgens Faes door een andere politiek-sociale context in Vlaanderen, waar de socialistische beweging zowel minder strijdbaar als zwakker is dan in Wallonië.
Mogelijk verklaart dit waardoor het Vlaamse anarchisme inderdaad een zwakkere indruk maakt dan het Waalse. Ik geloof echter niet dat deze verklaring de problematiek geheel uitput, want ook in Nederland kun je vanouds niet spreken van een sterke socialistische en vakbeweging. Zeker, in Nederland was het anarchisme geen dominerende beweging, maar waar was het dat wel? In Frankrijk domineerde de syndicalistische cgt lange tijd de vakbeweging, maar bij een in het algemeen heel lage organisatiegraad. Dat komt overeen met Nederland. Anarchistische en syndicalistische bewegingen zijn sterker waar mensen op allerlei manieren (niet noodzakelijkerwijs de meest sympathieke) voor zichzelf opkomen. Het is opmerkelijk dat zowel in Vlaanderen als in Wallonië patronageverhoudingen sterker aanwezig zijn dan in Nederland. Zodra mensen hun lot in handen van lokale elites of van leiders en van verzuilde organisaties gaan leggen, hebben libertaire bewegingen het moeilijken Het is dan ook niet zo vreemd dat het Nederlandse anarchisme altijd vooral een beweging van boven de grote rivieren is geweest. Tilburg en Breda hebben vóór 1940 kleine anarchistische kernen gekend, in Den Bosch vormden de sigarenmakers tot begin jaren 1920 een syndicalistische beweging van enige omvang, maar dan hebben we het met het zuidelijke anarchisme lange tijd wel gehad. Een zekere opleving van anarchisme kende Limburg pas tijdens de activiteiten van Dirk de Vrome, alias De Rooie Reus, in de late jaren 1960 en 1970.
De Nederlandse historicus Theo van Tijn heeft in verband met de socialistische beweging eens betoogd dat waar de elites homogeen zijn (niet verdeeld door religie en politieke ideologie), linkse bewegingen, zoals de anarchistische, weinig ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Maar ook dat lijkt me de verschillen tussen Nederland en België niet volledig te verklaren, immers ook in Spanje waren de elites homogeen. Daar werkte de katholieke kerk zelfs nog veel intensiever mee met de elites. En toch vind je in Spanje vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw een levendige en krachtige anarchistische beweging. Waarschijnlijk is niet alleen de homogeniteit van de elites van belang, maar ook de mate waarin zij zich onder hen bevindende lagen proberen mee te trekken in de eigen leefwereld. Terwijl in Spanje de katholieke kerk veel arbeiders van zich vervreemdde of tegen zich in het harnas joeg (anders is het niet te verklaren dat tijdens de Spaanse Revolutie in 1936 en 1937 zo geweldig veel geestelijken zijn vermoord en kerken vernield), hebben in België en het Zuiden van Nederland de katholieke kerk en het katholieke establishment veel meer binding gehouden met de arbeiders. Zodoende werden hier patronageverhoudingen versterkt.
Daar komt in Vlaanderen hoogstwaarschijnlijk de zuigkracht van de Vlaamse Beweging bij, die naast de socialistische óók een emancipatiebeweging was. We mogen trouwens niet vergeten dat het Vlaamse socialisme misschien niet zo heel sterk was, maar dan toch in ieder geval wel in een aantal steden die ook een voedingsbodem aan het anarchisme hadden kunnen bieden. De Gentse sociaal-democratie bood een breed palet aan organisaties en maakte met name door haar coöperatie het leven van de arme wevers in de stad beduidend aangenamer. Je zou kunnen zeggen dat de socialistische verzuiling in België eerder begon dan in Nederland en veel beter uitgebouwd werd. Daartegenover hadden de anarchisten lange tijd niet veel meer te bieden dan kritiek.
Waarom worden mensen anarchist? Elisée Reclus heeft betoogd dat je als anarchist geboren wordt. Dat maakt de beweging tot een karakterkwestie van individuele personen. Karakters kunnen onderdrukt worden, een karakter kan ook tot uiteenlopende politieke standpunten leiden. Er zijn anarchisten die later liberaal, sociaal-democraat, communist of fascist geworden zijn. Kennelijk spelen omstandigheden en levensfases een rol. Maatschappelijke bewegingen hebben individuele én maatschappelijke oorzaken. De laatste bepalen of de bewegingen groot worden dan wel klein blijven. Welke van die oorzaken de doorslag geven, verschilt al naar gelang de historische, maatschappelijke en geografische context. Ons klein onderzoekje naar de oorzaken van de verschillen tussen Nederland en België laat dat zien. Het laat ook zien dat uiteindelijk de meest ingewikkelde verklaring het probleem niet uitput. Des te meer reden is er om maatschappelijke bewegingen nooit te vlug af te schrijven en tot een verschijnsel uit het verleden te verklaren.
ENIGE LITERATUUR
Nederland
Virginie Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging. Amsterdam 1992.
Jan Moulaert, De vervloekte staat. Anarchisme in Frankrijk, Nederland en België. 1890-1914. Berchem 1981.
Hans Ramaer, De piramide der tirannie. Anarchisten in Nederland. Amsterdam 1977.
Zesde Jaarboek Anarchisme: Anarchisme in Nederland. De AS 126/127, 1999.
België
Francis Faes,‘Hedendaags anarchisme in België’, De AS 104-105,1994, 48-58.
Peter de Lannoy, Anarchisme in België tijdens het interbellum: organisatorische onmacht troef. Licentiaatsverhandeling VUB, Brussel 1993-
Jan Moulaert, Rood en zwart. De anarchistische beweging in België. Leuven 1995.
Jozef Schildermans,‘ Alias Hem Day (1902-1969)’, AMSAB-tijdingen 22,1994.