Boelens
De Koning komt!
De groote bladen deelen ons mede dat in de volgende week de koning zijn jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad zal brengen. Wij zullen dus weder getuige kunnen zijn van de malle vertooning, genaamd de aankomst van Z. M. aan het afgezette station en de verschijning van Z. M. met vrouw en dochtertje op het balkon van ’t paleis op den Dam. De groote bladen zullen weder lange verhalen doen en liegen van de liefde van het huis van Oranje voor ’t Nederlandsche volk en van de geestdrift van genoemd volk voor zijn vorst.
Wat is toch eigenlijk die geestdrift welke zich dan zoogenaamd openbaart? ’t Is niets dan schreeuwen, gillen en brullen van een samengeloopen menigte van meestal kwajongens voor deze plechtige gelegenheid niet door de politie met stok en sabel uit elkander gejaagd; immers, samenscholingen door Z. M. veroorzaakt, zijn niet verboden. Wanneer nu een ander persoon zich op dat balkon vertoonde, zou die zoogenaamde geestdrift zich evengoed openbaren, wanneer men ten minste onder geestdrift verstaat het joelen, juichen en zingen eener groote verzameling van menschen.
Maar waarom zoude men ook zooveel sympathie voor dezen laatsten Oranje-vorst gevoelen? Door zijne handelingen? Maar wat ook de groote bladen zoeken en snuffelen, berichten van eenig belang omtrent Z. M. vindt men niet. Wel wordt ons medegedeeld dat Z. M. jonge vogeltjes heeft gekocht, ook dat hij groote wandelingen doet, een blakende gezondheid geniet en toch ieder jaar tot herstel van die blakende(?) gezondheid een lange kuur in een buitenlandsche badplaats doet, dat hij de nieuwe paardenstallen te Baarn heeft geïnspekteerd en een gouden medaille aan de tooneelspeelster Frenkel-Bouwmeester heeft gegeven; waarom zij juist die verdiende met achterstelling van zooveel andere verdienstelijke tooneelspelers weet ik niet, ík heb haar nooit zien spelen, wel weet ik dat zij veel met heeren speelde, somtijds met twee te gelijk, zij denkt zeker: jij doe maar of liever je laat het maar doen…. maar nimmer lezen wij: de koning gelast dat eindelijk de herziening der grondwet flink zal worden aangeakt of Z. M. wenscht aan het treurig verschil tusschen herders en leeraren der Herv. Kerk te Amsterdam, een einde gemaakt te zien; neen niets van dat alles, slechts zinnelooze en zoutelooze berichten omtrent handelingen van Z. M. die noch eerbied noch toewijding, noch eenige geestdrift kunnen uitlokken voor iemand die zoo weinig werk van zijn baantje maakt. Toch gaan velen weder naar den Dam en zien de liefde van ’t Vorstelijk huis voor 't Nederlandsche volk; n. b. de koningin kan niet eens zien, of er op den Dam menschen dan wel schapen staan en de koning heeft, naar mij meer- malen verzekerd is, maling aan die malle vertooning, maar wanneer nu Z. M. de Koning H. M. de Koningin op 't balcon omhelst en een van beiden of beiden tegelijk 't prinsesje kussen, dan beginnen velen weder als mallen te gillen en te brullen en maken de geestdrift klaar, die den anderen dag in de couranten wordt gemeld.
De zoogenaamde geestdrift is al merkelijk bekoeld in vergelijking van 10 of 20 jaar geleden en zonder de straatjongens kwam er niets van de vertooning terecht. Natuurlijk de burgemeester en dergelijke lui veinzen geestdrift, want hun baantje hangt af van hun vleien en buigen ofte wel de lust in een ridderorde vergoedt het spelen van knecht gedurende een week. Reeds dat bezoek zou het een man van karakter onmogelijk maken burgemeester van Amsterdam te zijn, maar waar vindt men dezulken op de zetels der machthebbers?
Ach armen! Wat zijn wij toch nog dwaas en weinig ontwikkeld, dat wij nog aan dergelijke domheden ons schuldig maken! En wanneer zal de tiijd aanbreken dat iemand als een gewoon mensch de vrije Nederlandsche republiek zal besturen, gesteund door een breede schaar van werkelijke volksvertegemwoordigers, niet meer afhankelijk van verouderde begrippen als van een land dat zoogenaamd zijn vorsten eert en vorsten die hunne onderdanen zoo bemminen.
Vooruit dan, gij mannen der volksbeweging! gaat voort het volk wijzer, beter en verstandiger te maken, laat u niet door schimp en smaad weerhouden; hij nadert, de groote dag der revolutie en in roode vlammen straalt daar aan den horizont het licht der vrijheid en valt de laatste keten van 't in boeien smachtend Nederlandsche volk, eens met recht de zon, van 't vrije Nederland en thans de slaven of handlangers van een klein deel der Natie dat daar zetelt in 't vorstelijk ’s-Gravenhage