Titel: De woede van de voorstad
Auteur: Miguel Amorós
Onderwerpen: klassenstrijd, opstand, stad
Notities: Deze tekst is als hoofdstuk gepubliceerd in "De wapens van de kritiek: teksten over geschiedenis, klassenstrijd, technologie en de mogelijkheid van subversie in donkere tijden" (pagina 161) van Miguel Amorós.


“Hoelang gaat deze situatie nog duren?
Waneer gaan jullie alles laten springen?
Jullie willen de oorlog van de werelden,
en hier hebben jullie hem.
Waarop wachten we om brand te stichten?”

Hiphop groep Nique Ta Mère, “Paris sous les bombes”, 1995


Bij het aanbreken van de jaren tachtig, toen de stadsrevoltes in brixton (Londen), toxteh (Liverpool) en les minguettes (Lyon) uitbarstten, overheerste er in de radicale kringen de sensatie dat men de langverwachte hervatting van het proletarische offensief tegen de klassenmaatschappij beleefde, een maatschappij die in volle transformatie was naar meer geperfectioneerde vormen van uitbuiting en dressuur. De poolse arbeiders ondergroeven met succes de bureaucratische macht en op het oude continent eindigden net strijden die rechtstreeks gericht waren tegen de wortels van het probleem, zoals de asambleas-beweging in spanje, de arbeidersautonomie in italie, de felle en vurige betogingen in het noorden van frankrijk of de botsingen tussen de politie en de engelse mijnwerkers. In vijf of zes jaar had de staat onmiskenbare bewijzen geleverd van zowel zijn incompetentie, door het functioneren van het kapitalistische systeem niet te controleren, als van zijn onmacht, door de orde in de fabrieken en de voorsteden niet te kunnen verzekeren. De onmacht van de vakbonden om de orde op te leggen bleef afgebeeld in een opschrift geschilderd op de muren van valenciennes tijdens de opstanden in 1979: de fabrieken in brand, de bureaucraten er bovenop. De directe actie maakte opgang. De liquidatie van belangrijke verouderde industriele sectoren en de opsluiting van de werklozen in perifere gettos dreigde een ernstigere crisis te veroorzaken dan die die men trachtte te verzachten. Het proletariaat ontwaakte uit zijn suicidale passiviteit en liet zich niet als vee naar de slachtbank leiden. Er leefde zoveel wrok in zijn rangen dat de minste vonk uitbarstingen van geweld, spijtig genoeg plaatselijk en geisoleerd, veroorzaakte. De radicalen zetten zich in opdat de woede van de arbeiders zich voldoende uitbreidde om de repressiemechanismen te blokkeren en er een directe communicatie, zonder bemiddelende leiders, tussen de parias van de aarde zou mogelijk zijn. Als de arbeiders spreken, verdwijnt de staat. De revoltes in de voorsteden bevestigden nog eens deze omzetting van wanhoop in een vurige levenswil. De bewoners van de buitenwijken (de verarmde arbeidersklasse) aanvaardden het lot dat hen veroordeelde tot de kapitalistische uitbuiting niet en verwierpen met geweld zowel de arbeid als het slechte leven dat ermee gepaard ging. Het collectieve geweld van de voorsteden toonde aan al de arbeiders de weg om uit het productie-consumptie stramien te komen. Ze konden zich niet tevreden stellen met smeken om een recht op arbeid en op een leven dat als gewenst werd voorgesteld maar dat voor velen gewoon onverdraaglijk was. Om hun levenswil voluit te bevredigen, moesten ze het systeem frontaal aanvallen, en methodisch te werk gaan. De brandbommen en de stokken moesten plaats maken voor kritische discussie, de verwerping van alle bemiddeling, de antihierarchische organisatie. We weten waar dit alles op uitdraaide. Door middel van een mengsel van repressie, drugs en syndicalisme werd er geen voordeel gehaald uit de overwinningen, werden vele kansen verkeken, werden er stappen in de verkeerde richting gezet, kwam men tot stilstand, etc. , en vandaag betalen wij de gevolgen van deze fouten en mislukkingen. Degenen die aan de fronten vochten, werden nog armer wat betreft communiceerbare ervaring. Zij stonden weerloos in een landschap dat in enkele jaren onherkenbaar veranderd was. De sluiting van de industrieen veroordeelde vele arbeiders tot de precariteit. Plots zaten ze zonder werk en zonder middelen. Maar de nieuwe miserie was veel meer dan louter materieel: het leven digitaliseerde van de ene minuut op de andere en de onderwerping aan de minste economische of technologische imperatief was de norm. De ervaringsarmoede, zowel privaat als publiek, was het belangrijkste resultaat, dat wat een nieuwe staat van barbarij definieerde. Ik heb de maatschappij waar deze staat regeert massamaatschappij genoemd. De breuk tussen de twee tijdperken was brutaal en absoluut. Wie zou het in deze omstandigheden aandurven om te praten met de rebellerende jeugd, zich beroepend op de ervaring van het tijdperk van de klassen? De arbeidersgemeenschap desintegreerde en de nieuwe oligarchieen heersten over een massamaatschappij op een heel andere manier dan de bourgeoisie over het proletariaat. Zij gebruikten de werklozen niet als reserveleger om op de lonen te wegen, maar als een bedreiging voor de veiligheid, dat wil zeggen als publieke vijand, om de absolute gehoorzaamheid van de in de markt geintegreerde bevolking te verkrijgen. De werklozen vormden geen element meer van de markt maar bleven permanent uitgesloten en veroordeeld tot de materiele en morele degradatie, precies omdat men niet hun miserie wou uitbuiten maar wel het beeld van hun miserie. Hoe slechter dat beeld was, hoe beter. Het spektakel nam de taak op zich hen te criminaliseren, eerst door de voorstad te identificeren met geweld en daarna beide met immigratie en integrisme. Voor het spektakel was het duidelijk dat de voorstad het laboratorium was waar de sociale politiek van de toekomst werd uitgeprobeerd. Hier experimenteerde men in vivo politieken die daarna werden toegepast op alle gebieden van de maatschappij, wanneer deze zich geheel omzette in een voorstad. De r. G. (Franse inlichtingendiensten) creeerden al in 1991, onmiddellijk na de revoltes van vaulx-en-velin (Lyon) en sartrouville (Parijs), een sectie voor steden en wijken die eerst stedelijk geweld werd genoemd. Met de moeilijkheden die het bestuur van een uiteengevallen en door alle catastrofen belaagde samenleving met zich meebrengt, zal de dreiging van de voorstad algauw de belangrijkste bron van legitimiteit worden voor de heerschappij. En terwijl de steden leeglopen om enkel nog de toeristen en de elites onder te brengen, en zij zich steeds verder uitstrekken over het platteland, waardoor alles getransformeerd wordt in een voorstad, draagt het spektakel ertoe bij dat het geweld ontketend en gepropageerd wordt. De revolte die begon in clichy-sous-bois (Parijs) op 27 oktober 2005 was een experiment in deze stijl, veroorzaakt door een promotiecampagne van de minister van binnenlandse zaken sarkozy met het zicht op de presidentsverkiezingen. Hij verwees, na een bezoek aan een politiecommissariaat, naar de jongeren van de cites als uitschot dat moet opgeruimd worden. De betekenis was duidelijk: de staat verklaarde de oorlog aan zijn meest bezitloze bevolking met het gebruikelijke doel: het consumeren van menselijk overschot. De dood van twee jongens die achtervolgd werden door de politie en verschroeiden in een elektriciteitscabine ontketende de revolte niet, wel de mediabehandeling van het gebeuren. De politie heeft het cijfer naar voor geschoven van honderd brandstichtingen per dag als normaal voor het land en gedurende de eerste dagen vlogen er aanzienlijk minder wagens in brand, maar het feit werd opgeklopt. Dit hameren, onmiddellijk opgevolgd door de fascistische grootspraak van sarkozy, had geen enkele zin als het niet ging om een provocatie: men speelde met vuur omdat men vuur wou. Men moet niet doen alsof men verbaasd was. Een tiener van de cite des quatre tours in blancmesnil verklaarde: als je dag na dag behandeld wordt als afval, groeit de haat in je, dag na dag... Daarom, verdomme, zou het jullie niet mogen verbazen dat wij op deze manier reageren. De media veroorzaakten en stimuleerden de incidenten. Wij houden ervan op tv te komen, dat geeft ons een gevoel van trots, zei een brandstichter. En vuur is de beste manier om in het tv-nieuws te komen. Er ontstond zelfs een competitie tussen de jongeren, gemediatiseerd door de tv: als we zien wat die van de andere buurt doen, dan willen wij hen overtreffen. We hebben begrepen dat het de manier is om aandacht te krijgen, zeiden anderen, en voegden er aan toe: met drie dagen van rellen hebben we iets bereikt; we komen op televisie en ze gaan geld geven voor de wijken. De woede van de jongeren diende uiteindelijk tot iets, en vond brandbaar materiaal in nog tweehonderd steden, ook in landelijke gebieden, en gaf de wereld een hartverwarmend beeld van een land in vlammen. Men kan de protagonisten niet verwijten het spel niet volgens de regels te spelen. Wie uiteindelijk faalde, was de regering, die er niet in slaagde hen te criminaliseren. Noch georganiseerde delinquenten, noch vreemdelingen, zelfs niet allemaal van maghreb of subsahara origine. Gewoon geminachte jongeren, fransen, zonder heden of toekomst in dit systeem, vervolgd door dezelfden die hen marginaliseren. Noch de trafikanten noch de islamitische integristen hadden er iets mee te maken. Meer nog, in de wijken waar de maffias of de islamisten enige invloed uitoefenden, waren er geen brandstichtingen. Men moest gas terugnemen en ophouden olie op het vuur te gooien. De president van de republiek zelf wees de regering terug en noemde het venijn van de discriminatie verantwoordelijk voor de rellen. Zoals de afgekondigde zerotolerantie van sarkozy, wou de regering de paniek van de gedomesticeerde fransen dirigeren naar de deprimerende wijken, niet om van daar een einde te maken aan de marginalisering, maar om de jongeren die in de wijken overleven in de gevangenis te zetten, in de lijn van de penale staat. Toch liep het spektakel anders uit. De orde werd gedurende meer dan drie weken op een schandalige wijze verstoord door een handvol adolescenten. Wat zou er gebeurd zijn indien alle inwoners van de voorsteden aan de opstand hadden deelgenomen? Een van de machtigste staten van de wereld werd belachelijk gemaakt en de sociale desintegratie werd, samen met haar oorzaken, zichtbaar gemaakt : de uitsluiting, het racisme, het penitentiaire urbanisme, de politiecontrole. De regering moest teruggrijpen naar de avondklok, zich baserend op een wet uit de tijd van de algerijnse oorlog, wet die zelfs niet werd toegepast in mei 68. De woordvoerder van de minister cope verweet de buitenlandse pers de waarheid te hebben verspreid, namelijk het beeld van een burgeroorlog in frankrijk, en waarschuwde dat geen enkel land veilig is voor situaties als deze, dat hebben we kunnen zien in het verleden en dat zullen we spijtig genoeg ook in de toekomst kunnen zien. De verlenging van de noodtoestand met drie maanden droeg bij tot het verdrijven van de twijfels over deze soort van burgeroorlog met een saldo van 3000 aanhoudingen en 600 opgeslotenen, velen veroordeeld via het snelrecht, zonder garanties, tot straffen tot vier jaar effectieve gevangenis. Langs de ene kant gaf de regering zich de tijd om de autoriteit van de staat te bevestigen door 20.000 agenten op het terrein te houden, terwijl ze aan de andere kant besliste dat er nood was aan een sociale bijstandsfase voorafgaand aan de installatie van een politiestaat. Er werd duidelijk gesproken over vrijwillige gemeenschapsdienst, sociale arbeid, de religie en het verenigingsleven als controlemiddelen. Het politionele fiasco leidde tot de erkenning van de noodzaak van bemiddelaars om de samenhang van de revolte te ondermijnen en zijn mechanismen te deactiveren. En als ze die niet zouden vinden, zullen ze de raad van de weerzinwekkende jean daniel volgen: kunstmatig elites creeren. De echte misdaad van de revolte was dat het de pijnlijke staat van de huidige franse samenleving onthulde, zijn paniek, zijn angstaanjagend conformisme. Van hun kant hebben de brandstichtende jongeren niet veel pistes gegeven over wat zij willen, maar daartegenover staat dat zij exact hebben aangegeven wat zij niet willen. Zij willen de voorstad niet; niet die van de anderen, niet die van hen. Daarom vernielen ze hen. Ze zijn niet gesteld op autos, noch op journalisten, noch op brandweerlui, noch op macdonalds, noch op politiecommissariaten, noch op commerciele centra waarvoor ze niet eens de moeite doen die te plunderen; evenmin verlangen ze scholen, of bibliotheken, of sportzalen, of sociale centra. Wat willen ze dan? Wanneer ze iets stamelen dat gelijkt op een ordewoord, bijvoorbeeld het ontslag van sarkozy, een waardige job, rechtvaardigheid, etc. , herhalen ze de trivialiteiten die ze hebben geleerd van de opvoeders van de wijken. Zelfs de woorden van de rapsongs geven geen opheldering. Het zijn cliches. Haat tegen de politie, respect, merkkledij en meer van dat. Men kan niet zeggen dat het een taal is. Ze leven van dag tot dag en verwarren realiteit en fictie zoals alle jongeren: tijdens de dag slapen we, gaan we bij vrienden, spelen we met play... En in de namiddag, genieten; om negen uur gaan we oorlog voeren tegen de politie; we zitten in matrix! Maar door de list van de geschiedenis helpt de fictie deze keer niet om te ontsnappen aan de realiteit, wel om haar met vreugde in de ogen te kijken. De videospelen eindigen in vreugdevuren. Het gebrek aan ervaring verplicht om van vooraf aan te beginnen, zonder zich op iets reeels te inspireren, van alles tabula rasa te maken. Daarom weten ze nauwelijks hun daden te verklaren. Ze volgen geen ordewoorden, zijn niet georganiseerd, houden geen grote toespraken. Ze eisen niets, doen geen voorstellen, dialogeren niet. Ze stichten enkel brand. Met de branden geven ze te kennen dat de enige oplossing via de vernietiging van de hele onderdrukkende omgeving komt. Aldus, door compleet negatief te blijven, verhinderen ze dat de revolte kan gerecupereerd worden. Tegelijkertijd veroordelen ze haar ertoe niet meer te zijn dan dat: negatie, geweld. En geweld is niet noodzakelijk radicalisme. Vandaag lopen vernietiging en subversie niet evenwijdig. Voorlopig is het geweld de enige manier die zij, die niet meetellen en niets hebben te verliezen, hebben om zich uit te drukken, : wij kunnen alleen met vuur praten, wij hebben geen keuze; het is een manier om zich goed te voelen: godver, ik adem wanneer ik brand sticht, en ook een manier om de tijd te verdrijven voor hen die zich gevangen voelen in deze non-plaatsen: wij hebben de hele dag niets te doen. Toch is ook het geweld, en dat is haar zwak punt, een manier om iets positiefs te bereiken, met name dat men hen erkent en naar hen luistert. Waarvoor? Voor het herstel van de civiele en republikeinse waarden onder de minst begoede klassen, voor de terugkeer naar de stal. De nihilistische woede van de voorstad is de weerspiegeling van het nihilisme van het heersende systeem. De kwade jongeren hebben de onverantwoordelijkheid en het onbewustzijn terug naar de afzender gestuurd en meteen de verschrikkelijke waarheid van een wreed en absurd tijdperk aan het licht gebracht: haar ontegensprekelijke ellende; alle fransen hebben het gezien en het in hun broek gedaan van de schrik. Want de enige reele franse passie die voortbestaat in het land is deze: de angst; ze is ook de enige in de andere moderne landen, maar in frankrijk heeft ze werkelijk pathologische hoogtes bereikt. De populariteit van sarkozy, de hysterische politicus die spreekt met dezelfde woorden als de fransen, bevestigt dit, moest dat nog nodig zijn. Frankrijk is op weg, zoals de meeste landen rondom, naar het totalitarisme. Daarom is de woede van de voorsteden de woede van de rede, maar ze is zich daar zelf niet van bewust. Walter benjamin herinnert eraan: de traditie van de onderdrukten leert ons dat de uitzonderingstoestand waarin we leven, de regel is. We moeten tot een begrip van de geschiedenis komen dat daaraan beantwoordt. Dan zal het tot stand brengen van de werkelijke uitzonderingstoestand ons als onze taak voor ogen staan; en daardoor zal onze positie in de strijd tegen het fascisme verbeteren (stellingen over het begrip van de geschiedenis). De woede heeft zijn werk gedaan, maar is het tot zijn begrip gekomen? De brandstichters vertrekken van niets, alleen, zonder hulp van wie dan ook, noch op het terrein van de solidariteit noch op dat van de ideeen. Ongetwijfeld hebben ze een voordeel behaald op het Franse totalitarisme, maar ze zullen achter zich iets meer moeten laten dan rokende puinhopen als ze het project willen bevestigen dat perfect gekarakteriseerd wordt in de rap uitdrukking nique la France!. Een ontboezeming die, als men erover nadenkt, iedere rebel in zijn/haar overeenkomstige land in de praktijk zou moeten zetten.