Johny Lenaerts
Peter Kropotkin: De gemeenten bevrijden van de voogdij van de staat
‘Gemeenteraden moeten wijkraden van buurtbewoners laten meebeslissen.’ Met deze stelling uit het begin van de jaren 1970 vatte Roel van Duyn, gangmaker van Provo, in een bundel teksten van Kropotkin (1), zowel de ervaring van de protestbeweging van de jaren 1960 als de bijdrage van Kropotkin tot het anarchisme samen. Het is een idee dat opnieuw aan belang wint.
Anarchist
In de herfst van 1872 maakte Peter Kropotkin (1842-1921) zijn eerste reis naar West-Europa. In Zwitserland verbleef hij bij de horlogemakers van de Jura en maakte hij kennis met de Jurafederatie die de daarop volgende jaren een belangrijke rol zou spelen in het ontwikkelen van het socialisme, door er een niet-regeringsgebonden of anarchistische tendens in te brengen.
Het was Bakoenin die de Juramensen geholpen had hun ideeën helder te formuleren en hun aspiraties onder woorden te brengen. In zijn ‘Memoires’ schrijft Kropotkin: ‘De theoretische aspecten van anarchisme, zoals ze toen door de Jurafederatie tot uiting gebracht werden, vooral door Bakoenin; de kritiek op staatssocialisme – de vrees voor een economische dictatuur die veel gevaarlijker was dan de zuiver politieke dictatuur die ik daar hoorde formuleren, en het revolutionaire karakter van de beweging, dit alles trok me bijzonder aan. Maar de gelijkwaardige relaties die ik aantrof in de Jura, de onafhankelijkheid in woord en gedachte die ik onder de arbeiders zag ontstaan en hun onbegrensde toewijding spraken me nog veel meer aan. En toen ik uit de bergen kwam na een week bij de horlogemakers geweest te zijn, had ik mijn mening gevestigd. Ik was anarchist.’ (2)
De Commune
Bakoenin was in die tijd in Locarno. Kropotkin zou hem niet ontmoeten, en dat betreurde hij ten zeerste. Want toen hij vier jaar later naar Zwitserland terugkeerde was Bakoenin overleden. Kropotkin vestigde zich in La-Chaux-de-Fonds en sloot er zich aan bij de Jurafederatie van de Internationale Arbeidersassociatie.
Enkele jaren eerder had er in Parijs een revolutionaire opstand plaatsgevonden, die nog steeds de gemoederen beroerde.
Op 18 juli 1870 was er een oorlog tussen Frankrijk en Duitsland uitgebroken, waar in januari 1871 een eind aan kwam toen het Franse leger door de Duitse troepen verslagen en de keizer gevangen genomen werd. Het Duitse leger omsingelde Parijs en de Franse regering vluchtte naar Versailles. Daardoor ontstond hongersnood binnen de stadsmuren, wat leidde tot grote onrust bij de bevolking. Revolutionaire groeperingen grepen die gelegenheid aan om hun ideeën te propageren.
Na verkiezingen, uitgeschreven door het Parijs gemeentebestuur, werd op 27 maart 1871 de onafhankelijke Commune uitgeroepen, die streefde naar een federatie van communes die de staat zou vervangen. Men wilde leger en dienstplicht afschaffen, het onderwijs hervormen en een absolute scheiding tussen kerk en staat, maar ook bijvoorbeeld het nachtwerk voor bakkers afschaffen. Afgevaardigden vanuit alle arrondissementen van Parijs vormden een raad die democratisch besluiten kon nemen. De onafhankelijke Commune duurde slechts 72 dagen. Uiteindelijk werd de opstand in de week tussen 21 en 28 mei gewelddagig neergeslagen.
Toen Kropotkin in Zwitserland aankwam was de herinnering aan de Parijse Commune van 1871 nog zeer levendig. Verscheidene vluchtelingen uit de Parijse Commune hadden zich bij de Federatie aangesloten. Kropotkin hoorde hun verhalen en schreef erover in ‘Le Révolté’, een blad van Zwitserse anarchisten, waaruit later een bundel zou samengesteld worden onder de titel ‘Paroles d’un révolté’ (1885). Hij sloot hierbij nauw aan bij de denkbeelden die Bakoenin ontwikkeld had.
Twee verschillende methoden
Naar aanleiding van de Commune van Parijs had Bakoenin in de zomer van 1871 geschreven: ‘Ik ben een overtuigd voorstander van de sociale en economische gelijkheid, omdat ik weet dat zonder die gelijkheid en vrijheid, gerechtigheid, menselijke waardigheid, moraliteit, het welzijn der mensen en welvaren van de naties nooit iets anders zullen zijn dan even zovele leugens. Maar omdat ik onder alle omstandigheden voorstander van de vrijheid ben, eerste voorwaarde voor de mensheid, ben ik van mening dat de gelijkheid in de wereld moet ontstaan door de spontane organisatie van de arbeid en het collectief eigendom in producerende associaties die in vrije communes georganiseerd en gefederaliseerd zijn, en door de even spontane federatie van communes, maar niet door de opperste bevoogding van de staat.’
Dit vormt volgens hem het belangrijkste twistpunt tussen de revolutionaire socialisten en de autoritaire communisten. ‘Vandaar: twee verschillende methoden. De communisten geloven de arbeiderskrachten te moeten organiseren om zich meester te maken van de politieke macht der staten. De revolutionaire socialisten organiseren zich met het oog op de vernietiging of zo men een netter woord wil, de uitschakeling van de staten. De communisten zijn voorstander van beginsel en praktijk van de autoriteit, de revolutionaire socialisten stellen slechts vertrouwen in de vrijheid. Terwijl beide evenzeer voorstander zijn van de wetenschappelijke methoden, zouden eerstgenoemden deze willen opleggen, terwijl de anderen zich zullen beijveren ze te propageren opdat de overtuigde groepen zich spontaan en vrij, van beneden naar boven organiseren en federaliseren, uit eigen beweging en overeenkomstig hun werkelijke belangen, maar nimmer volgens een plan dat van te voren is opgesteld en aan de onwetende massa’s door enkele superieure breinen wordt opgelegd.’
Op het einde van zijn artikel herhaalt Bakoenin dit fundamentele principe: ‘De toekomstige maatschappelijke organisatie moet louter van onder naar boven worden opgebouwd door de vrije associatie of federatie van arbeiders, eerst in associaties, vervolgens in communes, gewesten, naties en uiteindelijk in een grote internationale en universele organisatie. Alleen dan zal de waarachtige en levendmakende orde van vrijheid en algemeen welzijn worden verwezenlijkt…’ Dit was volgens Bakoenin een essentiële les uit de Commune van Parijs. (3)
De gemeente
Bakoenin verwachtte alle heil van een revolutie. Hij geloofde niet dat algemeen stemrecht het volk economische en sociale gelijkheid kon bezorgen. Maar hij zag wel iets in gemeenteraadsverkiezingen: ‘Omwille van hun economische ontberingen zijn de mensen onwetend en onverschillig en zijn ze zich enkel bewust van die dingen die hen echt aanbelangen. Ze verstaan en weten hoe ze hun dagelijkse zaken moeten regelen. Los van hun dagelijks leven raken ze verward, worden ze onzeker en zijn ze in politiek opzicht ontgoocheld. Ze hebben een gezonde en praktische ingesteldheid wanneer het op gemeentelijke aangelegenheden aankomt. Ze zijn erg goed geïnformeerd en zijn in staat de meest geschikte functionarissen uit hun midden te kiezen. Onder dergelijke omstandigheden is een effectieve controle goed mogelijk, omdat de publieke zaken geregeld worden onder het waakzame oog van de burgers en op een vitale en een directe manier hun dagelijks leven raken. Daarom weerspiegelen gemeenteraadsverkiezingen het beste de reële ingesteldheid en wil van het volk.’ (4)
Alhoewel dit niet wil zeggen dat Bakoenin opteerde voor gemeenteraadsverkiezingen om tot socialisme te komen, opende dit denkbeeld wel toekomstperspectieven, waar Kropotkin op zou voortborduren.
Kropotkin pleitte onomwonden ‘voor volkomen onafhankelijke gemeenten, bevrijd van de voogdij van de staat’. Net zoals de burgers uit de middeleeuwse gemeente zich moesten bevrijden van de heer, zou de tegenwoordige gemeente zich van de staat moeten bevrijden: ‘De gemeente der toekomst heeft geen keuze: of de gemeente zal volkomen vrij zijn om alle instellingen in het leven te roepen en alle hervormingen en omwentelingen tot stand te brengen die ze nodig acht, of ze zal blijven wat ze tot op heden was: een toevoegsel van de staat, in al haar bewegingen geketend, steeds met de staat van mening verschillend…’
De eerste bekommernis van de toekomstige gemeente zou er volgens Kropotkin in moeten bestaan een eind te maken aan de maatschappelijke ongelijkheid: ‘Ze zal niet alleen communalistisch zijn doch ook communistisch. Zoals ze revolutionair is in de politiek, zal ze het ook zijn in problemen ten aanzien van productie en handel.’ (5)
De staat
De gemeenten bevrijden van de voogdij van de staat: voor velen lijkt het een vreemde gedachte. ‘Weet men dan niet dat de mens duizenden jaren in maatschappijen heeft geleefd vooraleer hij de staat kende?’ repliceert Kropotkin. ‘Men vergeet dat de staat voor de Europese volkeren van latere oorsprong is, dat hij nauwelijks uit de zestiende eeuw dateert. Men miskent dat de roemrijkste tijdperken van de mensheid diè waren toen vrijheden en plaatselijk leven nog niet door de staat waren verwoest en toen vele mensen in gemeenten en vrije federaties leefden.’
Maar de staat, is dat geen handig instrument om ‘harmonie’ in de maatschappij te creëren? Helemaal niet, zegt Kropotkin. De staat is volgens hem een organisatie die in de loop van drie eeuwen uitgewerkt en langzaam vervolmaakt werd met als de doel de privileges van bepaalde klassen te handhaven, privileges die erin bestaan te profiteren van de arbeid van de meerderheid van de bevolking.
Kropotkin streeft naar de afschaffing van de staat. Daarbij stoot hij op de tegenkanting van bepaalde socialisten en communisten die stellen: ‘laat ons eerst de klassen afschaffen en zodra dit gebeurd is zullen we de staat naar de vuilnisbelt van de geschiedenis verwijzen.’
Hoe kan men, repliceert Kropotkin, spreken over de afschaffing van de klassen zonder de instelling aan te raken die het instrument was om haar te stichten en die het instrument blijft om ze te vereeuwigen? Hij werpt de vraag op of de staat, die in de geschiedenis van de beschaving uitgewerkt werd om een wettelijk karakter te geven aan de uitbuiting van de massa door de bevoorrechte klassen, het instrument kan zijn van haar bevrijding. Vormen zich anderzijds niet reeds in de evolutie van de moderne maatschappijen andere groeperingen dan de staat, die groeperingen die in de maatschappij de coördinatie, de harmonie van de individuele pogingen kunnen brengen en het instrument worden van de bevrijding van de massa zonder toevlucht te nemen tot de onderwerping van allen aan de piramidale hiërarchie van de staat?
Scheppende kracht
Kropotkin wijst erop dat zich in de loop van de geschiedenis vele voorbeelden voorgedaan hebben die aantonen dat telkens als nieuwe sociale lagen activiteit en intelligentie begonnen te ontwikkelen, zij een scheppende kracht begonnen te ontplooien en nieuwe vormen van politieke organisatie wisten te vinden.
Kropotkin verwijst in dit verband naar de vrije steden in de middeleeuwen, die vanaf de eerste dag nieuwe instellingen schiepen in de vorm van hun ‘eedgenootschappen’, genootschappen waarvan de leden elkaar onderlinge bijstand beloven. Zij waren georganiseerd op basis van onafhankelijke, soevereine stadsdelen – de straat en de wijk of secties (federaties van straten) – en anderzijds de gilde, die eveneens onafhankelijk was; op basis van de georganiseerde en soevereine kunsten (die bijgevolg elk haar ‘rechtspraak’, haar banier en haar militie hadden) en uiteindelijk op basis van het forum, de volksvergadering, die de federatie van de stadsdelen en de gilden vertegenwoordigde.
Een hele reeks instellingen, die haaks stonden op de geest van de Romeinse staat en van de theocratische staat van het oosten, werden op die wijze ontwikkeld in de loop van drie of vier eeuwen. ‘Wie zou er,’ zo vraagt Kropotkin zich af, ‘een ogenblik aan kunnen twijfelen dat dit nieuwe instellingen waren, die voortspruitten uit het federaal beginsel en met eerbiediging van de individualiteit die aan de Communes van de middeleeuwen toestonden de rijke beschaving, de kunsten en de wetenschap te midden van de duisternis van het tijdperk te ontwikkelen, die wij in de 15de eeuw aantreffen?’
Stedelijke revolutie
Kropotkin verwijst eveneens naar de Franse Revolutie van 1789, die hij een ‘stedelijke revolutie’ noemt.
Vermits de Nationale Vergadering noodzakelijkerwijs was samengesteld uit vertegenwoordigers van het verleden, die ertegen gekant waren dat de revolutie zou winnen in diepte en vooral dat de volksmassa werkelijk de vrijheid zou verkrijgen, waren het de Communes die de revolutie vooruit dreven. Een stedelijke revolutie, zegt Kropotkin. En omdat een revolutie niet gemaakt wordt door decreten, waren het volgens Kropotkin de duizenden dorps- en stadsgemeenten die zich belastten met de afschaffing van de feodale rechten in die plaatsen. Voordat de Vergadering besloot dit in beginsel te proclameren op 4 augustus 1789 en voordat zij het effectief proclameerde vier jaar later na het verjagen van de Girondijnen, handelden de gemeentebesturen in sommige delen van Frankrijk reeds in deze richting.
Maar de gemeentebesturen en vooral de vooruitstrevende secties van de grote steden beperkten zich niet daartoe, zo verduidelijkt Kropotkin. Toen de Nationale Vergadering besloot tot de confiscatie van de goederen van de geestelijkheid en tot de verkoop van deze goederen, had de staat geen mechanisme om deze beslissing ten uitvoer te brengen. En toen waren het de Communes en in de grote steden de secties die zich aanboden om de geduchte revolutionaire overdracht van de fortuinen te verwerkelijken. Zij allen waren in staat, zo benadrukt Kropotkin, zich daarmee te belasten en zij vervulden die taak ook effectief.
Het is volgens Kropotkin absoluut noodzakelijk dat de massa de middelen vindt voor haar bevrijding die haar in staat stellen haar scheppende kracht te ontplooien en zelf nieuwe gelijkheidsvormen voor productie en distributie uit te werken. De staat en de nationale vertegenwoordiging kunnen die volgens Kropotkin niet vinden; de mensen zèlf zullen die moeten vinden.
Hetzelfde geldt voor de vormen van de politieke organisatie. Om zich vrij te maken van de exploitatie die zij ondergaan onder de voogdijschap van de staat, kan de massa niet blijven onder de heerschappij van de vormen die de ontplooiing van het volksinitiatief verhinderen. Deze werden uitgewerkt door de regeringen om de verknechting van het volk te bestendigen, ten einde te beletten dat hun scheppende kracht zich ontplooit en de instellingen van wederzijds dienstbetoon zich uitwerken op basis van gelijkheid. En Kropotkin besluit: ‘Nieuwe vormen moeten gevonden worden om het tegenovergestelde doel te dienen.’ (6)
Volksassemblees
De Amerikaanse pionier van de sociale ecologie Murray Bookchin (1921-2006) plaatst zich in de traditie van Kropotkin als hij het historisch potentieel van de gemeente, als de voedingsbodem van geest en debat, wil verwerkelijken. Het communalisme waar hij voor pleit probeert ‘resoluut een einde te maken aan statelijke gemeentelijke structuren en deze te vervangen door instellingen met een libertaire strekking. Het beoogt de bestuursinstellingen van steden radicaal om te vormen tot democratische volksassemblees, die gestoeld zijn op buurten, dorpen en steden. In deze volksassemblees gaan burgers – uit de middenklassen èn uit de arbeidersklassen – op een ‘face to face’- basis aan de slag met gemeentelijke aangelegenheden, nemen zij bestuurlijke beslissingen in een directe democratie, en verwezenlijken het ideaal van een humanistische, rationele maatschappij.’ (7)
Was dat niet hetgeen Kropotkin beoogde toen hij de gemeenten wilde bevrijden van de voogdij van de staat?
NOTEN:
1.
Peter Kropotkin, ‘Tekstboek’, Amsterdam: Meulenhoff, 1972;
1.
Peter Kropotkin, ‘Memoires van een revolutionair’, Baarn: Wereldvenster, 1978;
1.
Michael Bakoenin, ‘Over anarchisme, staat en diktatuur’, Amsterdam: Anarchistiese Uitgaven, 1975;
1.
Bakunin, ‘On Anarchism’, Montréal: Black Rose Books, 1980;
1.
Zie noot (1);
1.
Peter Kropotkin, ‘De staat. Zijn rol in de Geschiedenis en in den modernen tijd’, Zandvoort, z.j.;
1.
Murray Bookchin, ‘Sociale ecologie en politiek’, Utrecht: Kelderuitgeverij, 2018.
Dit artikel verscheen eerder in Buiten de Orde, 2018/1.