Koen Koch
Over de ontwikkeling van de staat en de actualiteit van het anarchisme
Ooit - en dat was nog niet lang geleden - bestond er niet zo iets als de staat, zoals wij die nu kennen, ooit ook - en dat zal niet meer zo lang duren - zal diezelfde staat in deze vorm verdwenen zijn. Gelukkig begint dit besef van de historische relativiteit van de staat in steeds ruimere kring door te dringen. De interpretatie van de geschiedenis, de schatting van de toekomstige ontwikkelingen, de onvermijdelijke, steeds terugkerende keuze uit verschillende mogelijke vormen van politieke organisatie, dit alles wordt immers voor een belangrijk deel bepaald door het geheel van opvattingen en vooroordelen, dat men er op na houdt.
Zo wordt het inzicht in het zeventiende-eeuwse Frankrijk verduisterd, wanneer men de politieke slogan van een kleine groep aristocraten rondom de koning, wanneer men de strijdkreet van het absolute koningschap (L'état, c'est moi) voor een juiste beschrijving van de toenmalige werkelijkheid houdt. De directe invloed van de Zonnekoning over zijn onderdanen was immers waarschijnlijk geringer dan de invloed, die een moderne ambtenaar bij de uitvoering van de Bijstandswet op het leven en welzijn van zijn ‘cliënt’ uitoefent.
En zo is het juist in een tijd, waarin de staat als vorm van politieke organisatie in een crisis verkeert - essentiële problemen worden niet opgelost (intern de economische stagnatie; extern de voortdurende onveiligheid en het gevaar van een alles vernietigende kernoorlog); enerzijds raakt men door betrekkelijk ‘kleine’ gebeurtenissen (een zogenaamde harde actie van een belangengroep, een terreurdaad) in opperste paniek en verwarring, anderzijds schijnt het onmogelijk te worden wezenlijke veranderingen in de bestaande verhoudingen aan te brengen, hoezeer die veranderingen ook noodzakelijk zijn en door een ieder gewenst worden - juist nu dus is het van belang de historische relativiteit van de staat als vorm van politieke organisatie te benadrukken.
Het besef ervan doet inzien, dat de staat niet het enige antwoord op alle vragen is en dat er ook andere oplossingen denkbaar en mogelijk zijn. Het voorkomt, dat men zich ondanks de feitelijke constatering van de ontoereikendheid ervan, redeloos als een drenkeling in ondiep water aan een strohalm blijft vastklampen aan de staat, als ware hij niet alleen het meest verkieslijke maar ook het enig denkbare reddingsmiddel.
Dat is hij immers niet en evenmin is de staat het logische en onvermijdelijke eindpunt, waartoe de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van elke politieke gemeenschap altijd en als vanzelf vroeg of laat zou leiden. Integendeel, er moet van uitgegaan worden, dat elk specifiek geheel van maatschappelijke verhoudingen leidt tot een specifieke vorm van politieke organisatie, dat veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen altijd zullen blijven voorkomen en dat er dus nooit sprake van een definitieve, niet meer veranderende vorm van politieke organisatie kan zijn.
Zo dienen de wortels van de huidige staat in de specifieke historische omstandigheden, die in de 15de en 16de eeuw in West-Europa heersten, gezocht te worden. Maar ook in West-Europa zijn pogingen tot staatsvorming vaker mislukt dan gelukt, andere vormen
van politieke organisatie bleven daar en in de rest van de wereld nog lange tijd voortbestaan. Dat de staat nu over de gehele wereld de dominante organisatie-vorm lijkt, is minder het bewijs van de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van elke politieke gemeenschap in die richting, dan het gevolg van het feit, dat de krachtigste deelnemers aan het internationale politieke proces - de westerse landen - hun eigen en dus favoriete organisatie-vorm aan de anderen dwingend wisten op te leggen. Zij vernietigden daartoe de inheemse politieke structuren en daarmee een mogelijke bron van verzet, stelden er ‘moderne westerse’ voor in de plaats en vergemakkelijkten aldus de exploitatie van hun koloniale gebieden. De moeilijkheden, die ontwikkelingslanden bij de bouw van een modern staatsapparaat ondervinden, en de geringe effectiviteit van een dergelijk apparaat bij het oplossen van de ontwikkelingsproblematiek, wijzen er eens te meer op, dat de staat niet met elk, maar slechts met een zeer specifiek geheel van maatschappelijke omstandigheden correspondeert.
Dat zij het besef van deze historische relativiteit van de staat levend hebben gehouden - al was het alleen maar door een samenleving zonder staat als mogelijk en wenselijk te veronderstellen -, is de eerste en misschien wel grootste verdienste van generaties anarchisten geweest. En deze verdienste krijgt des te meer reliëf, wanneer men bedenkt, dat de staat in de laatste honderd jaar zozeer in macht tegenover de individuele burger is toegenomen, dat hij velen als een vrijwel onaantastbaar natuurverschijnsel is gaan toeschijnen en wanneer men bedenkt, hoezeer de aanhangers van de meest uiteenlopende politieke stromingen hun heil exclusief zochten in een versterking van de staatsmacht: miljoenen nationalistische burgers werden weer onderdanen en lieten zich ter verdediging van volk en staat mobiliseren en naar het slagveld transporteren, de welgedane welvaartstaters droegen de verantwoordelijkheid voor de inrichting van hun leven over aan de organen van de staat, leeghoofdige sociaaldemocraten zagen in elke uitbreiding van de staatsmacht zonder meer en per definitie een stap op weg naar het socialisme en ordelievende communisten ontwikkelden onder de leuze van de dictatuur van het proletariaat en met het oog op het afsterven van de staat een onderdrukkingsapparaat, dat zijn weerga niet kent.
Het anarchistische verzet tegen de staat was vooral ethisch geïnspireerd. Op morele gronden werd de staat als vernietiger van de menselijke waardigheid en vrijheid verworpen. Deze ethische en morele oriëntatie ligt voor de hand. Juist omdat de staat zo'n overweldigende macht vertegenwoordigt, concentreren vrijwel alle politieke doctrines zich op de rechtvaardiging van het optreden van de staat: hoe diep mag de staat in het leven van de burger ingrijpen en, omgekeerd, in hoeverre is de burger verplicht aan de eisen van de staat tegemoet te komen. Kortom, de meeste politieke doctrines houden zich vooral bezig met het morele probleem van legitimiteit en gezag, van politieke gehoorzaamheid en loyaliteit. Onderzoek naar en verklaring van de feitelijke ontwikkeling van het staatsapparaat en de factoren, die daarbij een rol spelen, krijgt veel minder aandacht.
Dit geldt evenzeer voor de meeste anarchistische denksystemen. Nochtans is dit algemene gebrek aan inzicht in de feitelijke ontwikkeling van het staatsapparaat juist voor tegenstanders van de staat fnuikend. Het ontwerpen van een effectieve politieke strategie, het zinvol ingrijpen in de ontwikkeling, kan immers niet zonder kennis van de factoren, die de groei van het staatsapparaat bevorderen dan wel tegenwerken.
Dit betekent, dat het anarchisme, of liever de anarchistische idee, eerder als een moreel appèl dan als een uitgewerkte politieke theorie beschouwd moet worden. Het anarchisme vertegenwoordigt het streven naar een vorm van politieke organisatie zonder dwang, waarin de vrije mens bereid en in staat is de volle verantwoordelijkheid te dragen voor de inrichting van zijn eigen en andermans leven. Maar tegelijk wijst het anarchisme waarschijnlijk het minst van alle politieke doctrines de weg aan, waarlangs dit meest verhevene van alle idealen te bereiken is.
Deze diepe kloof tussen ideaal enerzijds en denkbeelden over realisering ervan anderzijds is niet zonder risico en kan zowel tot reactionaire nostalgie, defaitisme en apathie als tot individualistisch geweld met averechts effect leiden.
Zoals gezegd, een uitgewerkte theorie van de ontwikkeling van de staat is niet voorhanden. Een beschouwing echter over de actualiteit van het anarchisme, over de realiseringsmogelijkheden van de anarchistische idee, over het belang ook van anarchistische experimenten, zoals in de Oekraïne na de Russische revolutie en in Spanje tijdens de Burgeroorlog, is zonder zin, wanneer inzicht in de ontwikkeling van de staat geheel ontbreekt. In het navolgende zal ik dus daarover wel enige opmerkingen moeten maken en ik zal me daarbij beperken met alle vereiste bescheidenheid tot een tweetal problemen van politieke organisatie: het niveau, waarop politieke strijdvragen opgelost moeten worden, en de wijze, waarop de overdracht van machtsmiddelen - noodzakelijk voor de uitvoering van besluiten - geregeld is. Laat ik uitgaan van de door niemand betwiste stelling, dat politieke problemen op het daartoe meest geschikte niveau van besluitvorming behandeld dienen te worden. Dit in essentie federatieve uitgangspunt betekent, dat slechts de ‘belangrijkste’, dat wil zeggen, alle leden van de gemeenschap rakende kwesties op het hoogste, meest centrale niveau van besluitvorming opgelost dienen te worden. Wat de ‘belangrijkste’ problemen zijn, verschilt naar tijd en plaats. Het is in ieder geval niet zo, dat de zorg voor de externe veiligheid altijd behoort tot deze belangrijkste kwesties, dat het voeren van oorlog de belangrijkste motor van de ontwikkeling van de staat is en dat de oplossing van het probleem van oorlog en vrede tegelijk tot de vernietiging van de onderdrukkende staat zou leiden.
Een geografische positie, zoals die van Engeland, die betrekkelijke veiligheid garandeert, of een positie in het internationale krachtenveld, zoals die van Nederland, die zo gering is dat ongeacht de eigen militaire inspanning veiligheid en voortbestaan afhankelijk zijn van de welwillendheid van de grootmachten, maken een aanzienlijke defensie-inspanning onnodig of tot een futiliteit. Nochtans hebben zich in deze beide landen staatsapparaten van aanzienlijke omvang gevormd.
Veeleer behoren dan ook tot de ‘belangrijkste’ kwesties altijd die problemen, welke voortvloeien uit de relaties tussen de leden van de gemeenschap onderling en wel vooral die, welke - wanneer ze niet tot een oplossing gebracht worden - het voortbestaan van de gemeenschap in die bepaalde vorm in gevaar brengen. Met name betreft het hier het scheppen van de basisvoorwaarden voor economische activiteit (interne veiligheid en stabiliteit) en het reguleren van conflicten, die als vanzelf voortvloeien uit de (economische) afhankelijkheidsrelaties en die nu eenmaal met elke productie-wijze samenhangen. Bij de feodale productie-wijze gaat het bij voorbeeld om het conflict tussen grootgrondbezitters en boeren, bij de kapitalistische om het conflict tussen ondernemers en arbeiders en bij de staatscommunistische en staatskapitalistische om het conflict tussen overheidsbureaucratie en producent.
Onder invloed van de bevolkingsgroei, de technologische ontwikkeling (voortgaande arbeidsverdeling, industrialisatie, groei van transport- en communicatiemiddelen) en de territoriale expansie, mogelijk gemaakt door de verbetering van de militaire technologie, zijn de ketens van afhankelijkheidsrelaties in de loop van de historie steeds langer en alomvattender geworden: uit ontelbare, autarkische en nauwelijks contact met elkaar onderhoudende dorpsgemeenschappen heeft zich één wereldeconomie ontwikkeld, die vrijwel iedereen omvat. Dit betekent, dat er steeds meer zaken van steeds groter belang voor steeds meer mensen op steeds hoger en centraler niveau behandeld moeten worden.
En juist hier ligt de oorzaak van de stelligheid van mijn bewering, dat de staat binnen afzienbare tijd in zijn huidige vorm zal verdwijnen. De netwerken van afhankelijkheidsverhoudingen hebben immers reeds lang de grenzen van de huidige staten overschreden en het systeem van min of meer onafhankelijke staten verschaft geen toereikend kader meer voor de oplossing van de belangrijkste problemen - als het dat al ooit gedaan heeft. Ofwel worden problemen in het geheel niet opgelost ofwel via een excessief geweldgebruik (koloniale oorlogen, wereldoorlogen) - hetgeen natuurlijk eenzijdig ten gunste van de sterkste partij werkt. Nu het gebruik van geweld door het gevaar van een kernoorlog in een groot aantal gevallen steeds minder mogelijk wordt, zoekt men zijn toevlucht tot economische pressiemiddelen. Werd dus aanvankelijk de feitelijke onafhankelijkheid van de meeste (zwakkere) staten ondermijnd met militaire middelen, later werden hiervoor meer economische middelen gehanteerd - wat door de toegenomen economische afhankelijkheidsrelaties nog vereenvoudigd werd.
Waartoe de ontmanteling van de meeste nog slechts in naam onafhankelijke staten en daarmee het verdwijnen van het huidige statensysteem zal leiden, is in het bovenstaande al min of meer aangegeven: het meeste waarschijnlijk is de ontwikkeling van grotere regionale eenheden, die door de economisch sterkste partij gedomineerd zullen worden. De Europese eenwording zal dan ook steeds minder een onderneming van gelijkwaardige partners en steeds meer een zaak van de economisch sterksten worden, wat uiteindelijk zal leiden tot een verenigd Europa onder Westduitse leiding.
Dit onheilspellende beeld staat wel in zeer schril contrast met de lieflijke voorstelling van een wereldsamenleving opgebouwd uit de organische samenwerking van federaties van vrije communes. Nochtans zie ik op het ogenblik niets, dat de ontwikkeling van het huidige internationale stelsel van betrekkelijk onafhankelijke staten naar een stelsel gevormd door hiërarchisch georganiseerde regionale machtsblokken zou kunnen remmen.
Zelfs wanneer dit een (te) pessimistisch beeld is, dan word toch door de gigantische groei van afhankelijkheidsrelaties een herwaardering van de anarchistische conceptie van een federatie van vrije communes noodzakelijk. De morele aantrekkingskracht en rechtvaardiging ervan berust immers op de veronderstelling, dat de vrije mens slechts in een dergelijk stelsel ten volle de verantwoordelijkheid voor de inrichting van zijn leven kan dragen, omdat hij slechts dan volledige controle heeft over alle factoren, die zijn levensomstandigheden bepalen. De groei van de netwerken van afhankelijkheidsrelaties nu heeft dit laatste tot een fysieke onmogelijkheid gemaakt: de levensomstandigheden van een ieder worden bepaald door een bijkans onoverzichtelijk geheel van elders genomen beslissingen. Het opeisen van communale of lokale autonomie in een dergelijke situatie is het hanteren van de anarchistische idee voor een in essentie reactionaire politiek. Zonder inzicht in en accepteren van de bestaande afhankelijkheidsrelaties, uitmondend in het ontwikkelen van een mondiaal solidariteitsgevoel, verwordt het anarchisme op zijn best tot een nostalgische liefdesverklaring aan een nooit bestaand verleden en op zijn slechtst tot een vijgeblad voor het tot stand brengen en het verdedigen van lokale machtsposities.
De tweede hier te behandelen kwestie van politieke organisatie - de noodzakelijke overdracht van machtsmiddelen aan uitvoerende organen van de gemeenschap - verschaft nog grotere en misschien zelfs wel onoplosbare moeilijkheden voor de realisering van de anarchistische idee van een staatloze, niet-onderdrukkende politieke gemeenschap. Immers zonder overdracht van machtsmiddelen door de leden aan de uitvoerende organen van de gemeenschap kan er van effectuering van de besluiten geen sprake zijn, maar juist die overdracht en de daaruit resulterende concentratie van machtsmiddelen - hoe gering aanvankelijk ook - maakt, dat in een volgende fase de vertegenwoordigers van de ‘staat’ sterker komen te staan tegenover elk van de ‘burgers’ afzonderlijk en zij ieder op zijn beurt kunnen dwingen meer machtsmiddelen af te staan dan voor de uitvoering van de overeengekomen taken nodig is - waarmee de weg naar de ontwikkeling van een parasitair en onderdrukkend staatsapparaat open ligt. Een groep boeren, die enkele collega's in de gelegenheid stelt zich geheel te wijden aan de verdediging van de dorpsgemeenschap, ziet zich het volgend jaar onder bedreiging van de eigenhandig ter beschikking gestelde wapens genoodzaakt een groter deel van de oogst aan de ‘verdedigers’ af te staan.
Het gevaar van de overdracht van machtsmiddelen (vooral geld en mankracht) werd meer in de beginfase van de ontwikkeling van de staat onderkend dan in latere fasen. Aanvankelijk was men slechts bereid ze incidenteel, voor één specifieke aangelegenheid (één veldtocht, de aanleg van één bepaald kunstwerk) ter beschikking te stellen. Het heeft eeuwen geduurd voordat een min of meer permanent systeem van belastingheffing aan de bevolking opgelegd kon worden. Verzet tegen die belastingheffing (pachtersoproeren etc.) had dan ook dikwijls een andere betekenis dan de ideologisch gekleurde, de staat goedgezinde geschiedschrijving ons wil doen geloven: het handelde meer om principieel verzet tegen de groei van een centraliserend, onderdrukkend en parasiterend staatsapparaat dan om emotionele uitbarstingen van het ontevreden gepeupel.
Slechts in tijden van crises (dreiging van buiten af, economische moeilijkheden) was (en is) het vaak mogelijk met een beroep op de noodsituatie de machtsmiddelen van de staat uit te breiden. Zo maakte de veronderstelde energiecrisis de aanneming van een Machtigingswet mogelijk - wat anders zeker niet of zeker niet zo snel gelukt was.
Het bijkans onomkeerbare karakter van het proces van machtsconcentratie zorgde er voor,
dat de staat zijn in tijden van tegenspoed veroverde macht in gunstiger tijden kon behouden - zelfs wanneer de moeilijkheden, met behulp van de extra ter beschikking gestelde machtsmiddelen en bevoegdheden niet - zoals gewoonlijk - opgelost werden.
Gewenning aan de groeiende staatsmacht en verandering in ideologische opvattingen leidden er toe, dat men allengs minder schoorvoetend aan de eisen van de staat tegemoet kwam. De Franse Revolutie betekende een belangrijke fase in deze ontwikkeling: voor het eerst stelden de onderdanen toen immers niet alleen (een deel van) hun bezittingen, maar ook massaal hun eigen mankracht en leven min of meer ter beschikking van de staat (Levée en masse; nationalisme). Dit leidde tot een enorme uitbreiding van de macht van de staat, waardoor waarschijnlijk toen de staat definitief tot de dominante vorm van politieke organisatie in West-Europa werd. Een groot aantal verschillende politieke ideologieën zochten, zoals boven reeds vermeld, vervolgens hun exclusieve heil in de versterking van de staat. In deze massale en veelstemmige lofzang op de staat was de Parijse Commune met al zijn eisen gericht op de ontmanteling van de staatsmacht een dissonante, eenzame en heroïsche echo van het verzet tegen de staat. Het is duidelijk, dat deze ongekende concentratie van macht in de staat de realisering van een federatie van vrije communes blokkeert. Dit laatste veronderstelt immers dat op elk niveau van besluitvorming de noodzakelijke machtsmiddelen en bevoegdheden aanwezig zijn en niet slechts op het hoogste niveau. De huidige voorstellen tot bestuurlijke decentralisering dragen dan ook bij voorbeeld niets bij tot een verzwakking van de centralistische staat, omdat ze niet gepaard gaan met het ter beschikking stellen van zelfstandige bevoegdheden en machtsmiddelen (i.c. het heffen van belasting) aan de lagere niveaus van besluitvorming, en voorzover de voorstellen tot doel hebben traditionele centra van besluitvorming uit te schakelen, betekenen zij zelfs een versterking van de centrale staat.
Gezien de mogelijkheden tot de ontwikkeling van een onderdrukkend en parasitair staatsapparaat, die geboden worden door de bij uitvoering van besluiten onontbeerlijke overdracht van machtsmiddelen, gezien ook de noodzaak om deze overdracht op permanente basis te doen, omdat de problemen zich nu eenmaal in een voortdurende stroom voor doen, én gezien de onomkeerbaarheid van het proces van machtsconcentratie kan men zich afvragen, of een federatie van vrije communes ooit voor langere tijd kan bestaan. Voor een ontwikkeling in die richting is in ieder geval het uiteenvallen van de huidige, nog steeds toenemende machtsconcentratie binnen de staat vereist, maar de kansen daarop en dus op een realiseren van de anarchistische idee worden steeds geringer.
Uitgaande van de twee hier behandelde problemen van politieke organisatie - niveau van besluitvorming en overdracht van machtsmiddelen - kan men nu bepalen, wanneer de staat zich in een onderdrukkende en parasitaire, kortom totalitaire richting ontwikkelt. Dit zal het geval zijn, wanneer de staat niet slechts de belangrijkste, alle leden van de gemeenschap rakende kwesties behandelt, maar ook die kwesties welke op een lager niveau even goed behandeld zouden kunnen worden en zelfs kwesties, die tot de specifiek persoonlijke levenssfeer behoren, tot zijn exclusieve competentie rekent, én wanneer in de staat een onevenredig grote concentratie van machtsmiddelen plaats vindt.
Wie ziet hoe zeer de huidige staat ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en hoe zeer de lagere organen van besluitvorming ontmanteld worden, en wie ziet hoe zeer de ongelijkheid in machtsmiddelen tussen de staat enerzijds en de individuele burger en zijn organisaties anderzijds is toegenomen, kan niet anders dan constateren, dat de ontwikkeling van de staat reeds zeer ver in totalitaire richting is voortgeschreden. Dit betekent, dat de kansen op realisering van de anarchistische idee - een vorm van organisatie, waarbij alle problemen op het daarvoor meest aangewezen niveau van besluitvorming behandeld worden en waarbij men op elk niveau over passende machtsmiddelen en bevoegdheden beschikt om besluiten te effectueren - wel zeer laag aangeslagen moeten worden.
Het meest beangstigende van deze misschien al niet meer omkeerbare ontwikkeling in totalitaire richting is de constatering, dat hij niet door een fascistische dictator of door een groepje brute machthebbers wordt afgedwongen, maar juist en vooral de laatste tijd gewild en gewenst wordt door wisselende, maar steeds grote meerderheden van de bevolking, die daarmee hun belangen het best denken te dienen. De totalitaire ontwikkeling van de staat is met andere woorden democratisch gelegitimeerd. Dit betekent niet alleen, dat er nauwelijks enig verzet tegen deze totalitaire tendens te bespeuren valt, maar ook dat, als er al verzet tegen wordt gevoerd in naam van de vrijheid en de menselijke waardigheid, dit verzet als ondemocratisch verworpen en gesmoord kan worden. Deze pijnlijke constatering stelt minstens de noodzaak grenzen te stellen aan de waardering voor het democratische systeem, zeker in zijn nu gangbare populistische versie en doet beseffen, dat vrijheid en democratie in sommige gevallen in strijd met elkaar kunnen zijn.
Had deze ontwikkeling van de staat in totalitaire richting voorkomen kunnen worden? Zoals ik, naar ik hoop, heb duidelijk gemaakt, is veel van de verschuiving van besluitvorming naar hogere en verder van de betrokkenen afliggende niveaus door de massale bevolkingsgroei en de onstuimige uitbreiding van de netwerken van afhankelijkheidsrelaties onvermijdelijk geworden.
Voor de concentratie van macht en bevoegdheden op die zelfde hogere niveaus, met alle gevaren vandien, en het corresponderende verlies aan zelfstandigheid bij de individuele burger geldt hetzelfde.
Maar hoe valt het te verklaren, dat de staat ook kwesties van regionaal en lokaal belang en zelfs kwesties, die tot de persoonlijke levenssfeer behoren, is gaan regelen? Van de talloze factoren, die daartoe geleid hebben, zal ik er hier slechts één behandelen.
De ontwikkeling in totalitaire richting is mede bevorderd, doordat mensen vrijwillig de verantwoordelijkheid, de machtsmiddelen en de bevoegdheden om hun specifieke groepsbelangen te regelen aan de staat hebben overgedragen. Hierbij handelden ze niet geheel irrationeel. Omdat juist de staat over een machtsoverwicht beschikt, kan hij des te gemakkelijker ook niet-alle-leden van de gemeenschap rakende kwesties behartigen. Zo slaagt de burger er in tegen kosten, die hij aanvankelijk als gering beschouwt, zijn belangen te behartigen. Het verlies van de mogelijkheid om geheel zelfstandig en naar eigen inzicht zijn zaken te regelen wordt immers pas later zichtbaar, wanneer de staat aan het voortzetten van zijn - dan onmisbaar geworden - medewerking voorwaarden gaat verbinden, en de kosten in termen van het verlies van machtsmiddelen (i.c. belastingverhoging) zijn eveneens gering, omdat die over alle leden van de gemeenschap gespreid worden. Iedere bevolkingsgroep probeert op zijn beurt op deze wijze zijn voordeel te behalen en het resultaat is dat datgene, wat voor ieder afzonderlijk op de korte termijn gunstig leek, op de lange termijn tot een voor allen ongunstige situatie leidt, waarin niemand meer over de mogelijkheid beschikt zijn eigen specifieke belangen naar eigen inzicht te regelen en waarin iedereen aan zelfstandige machtsmiddelen geducht heeft ingeboet. Het is met andere woorden het ontbreken van het inzicht, dat het dragen van de verantwoordelijkheid voor de eigen levenssituatie - de essentie van menselijke vrijheid en waardigheid - offers vraagt en slechts door eigen inspanning en zelfstandige machtsvorming gerealiseerd kan worden, én het ontbreken van de bereidheid om die offers te brengen en die eigen inspanning te leveren, waardoor mede de ontwikkeling in totalitaire richting bevorderd wordt. Het is kortom vettige gemakzucht, die voor een deel leidt tot de realisering van de antipode van de anarchistische idee van een vrije politieke gemeenschap van verantwoordelijke mensen, tot een maatschappij, waarin mensen niet leven maar vegeteren, waarin zij in staat noch bereid zijn verantwoordelijkheid te dragen, waarin de onverschilligheid ten opzichte van het lot van de medemens hoogtij viert en waarin de eindeloze verveling slechts doorbroken kan worden door plat amusement, vlagen van hysterische sentimentaliteit en het aanschouwen of plegen van risicoloos geweld.
In het verzet tegen deze geestesgesteldheid schuilt de grote actualiteit van het anarchisme. Niet door het propageren van een idyllisch, maar niet te realiseren en dus reactionair maatschappijbeeld, maar door de propaganda voor de menselijke vrijheid en waardigheid, waarmee het dragen van verantwoordelijkheid voor het eigen lot en de bereidheid om voor het behoud van de persoonlijke autonomie offers te brengen onverbrekelijk samenhangen, kan de anarchistische idee een belangrijke bijdrage leveren aan de toekomstige samenleving. Een plotselinge en volledige omkering van de huidige ontwikkeling is uitgesloten. De machtsconcentratie in de staat is daarvoor immers te groot. Anarchistische experimenten om de samenleving geheel opnieuw op te bouwen zijn slechts mogelijk, wanneer het bestaande staatsapparaat uit elkaar is gevallen. Dit totale ineenstorten is slechts te verwachten ten gevolge van een desastreuze oorlog. Maar de mensheid kan zich iets dergelijks niet meer veroorloven, omdat bij de huidige stand van de technologie oorlog niet alleen de vernietiging van het staatsapparaat, maar ook de vernietiging van elke menselijke beschaving betekent.
Dit alles laat maar weinig alternatieven over. Misschien schuilt de enige - schamele - mogelijkheid om de ontwikkeling van de totalitaire staat af te remmen en enigszins om te buigen wel in het bevorderen van de herwaardering van de menselijke vrijheid en waardigheid, in het toenemend besef, dat de verdediging van de persoonlijke autonomie en verantwoordelijkheid offers vraagt en in de erkenning, dat slechts zelfstandige machtsvorming een rem op de totalitaire staatsontwikkeling is. De anarchistische idee kan dit bewustwordingsproces ten zeerste stimuleren en anarchistische experimenten, zoals destijds in de Oekraïne en Spanje kunnen hierbij een grote bron van inspiratie zijn, omdat mensen toen in uiterst moeilijke omstandigheden bereid waren hun lot in eigen hand te nemen en grote offers te brengen, omdat ook deze experimenten mislukten niet omdat men niet in staat was zelf alle zaken intern te regelen - het tegendeel was het geval -, maar omdat men uiteindelijk door militaire druk van buiten af wel moest zwichten.
Nochtans ben ik ook over deze mogelijkheid pessimistisch gestemd. Het lijkt er op, dat naarmate de welvaart toeneemt, men ook in de linkse beweging steeds minder bereid is offers te brengen. Was men vroeger, in tijden van grote armoede, bereid offers te brengen voor de opbouw van een zelfstandige machtspositie (‘de centen en de stuivers, waarmee het apparaat van de sociaaldemocratie werd opgebouwd’) nu eisen zelfs de meest extreme groeperingen, die de radicale omverwerping van staat en maatschappij voorstaan, steun en subsidie van diezelfde staat om hun heilzame arbeid te kunnen beginnen en te kunnen voortzetten. Het voorbeeld van de toneelgroep Proloog is met vele aan te vullen. Met welk beeld kan men het best deze treurige situatie beschrijven? Met het beeld van de ter dood veroordeelde, die zelf het zwaard voor zijn executie slijpt? Of met het beeld van de ambitieuze Kanaalzwemmer, die alvorens zijn poging te wagen eist dat het Kanaal wordt drooggelegd, omdat hij bang voor water is? Het zal wel niet voor niets zijn dat het symbool van het anarchisme een zwarte vlag is.