Nederlands Syndicalistisch Vakverbond
Van onderop!
De grondslagen van het syndicalisme
Van onderop! - De grondslagen van het syndicalisme
Het syndicalisme is een stroming in de arbeidersbeweging, die het kapitalisme in al zijn vormen bestrijdt en tot een socialistische maatschappij wil komen. In tegenstelling tot bolsjewisten en socialisten wil het syndicalisme het socialisme niet verwezenlijken door middel van de staat, maar door middel van de door de arbeiders zelf voor dit doel gestichte organisaties. Het syndicalisme is zowel tegen staats- en partijdictatuur als tegen het parlementaire stelsel. Het syndicalisme is meer dan een vak- of bedrijfsorganisatie. Het beoogt de vereniging van alle arbeiders in een bepaald beroep of bedrijf in zelfstandige en onafhankelijke organisaties, die in Frankrijk syndicaten worden genoemd. Deze organisaties dienen zich met elkander te verenigen in plaatselijke, gewestelijke, landelijke en internationale federaties en zich gezamenlijk voor te bereiden op het overnemen en beheren van de productie. Plaatselijk verenigen alle syndicaten zich in een plaatselijk federatief verband. In de Nederlandse syndicalistische beweging werden deze algemene plaatselijke organisaties gewoonlijk plaatselijke arbeidssecretariaten genoemd. Hun taak is het organiseren van de distributie, het onderwijs, de gezondheids- en de sociale zorg. De plaatselijke bevolking als geheel kan zich organiseren in de commune — waarover straks meer —, teneinde haar belangen met het plaatselijk arbeidssecretariaat te regelen en te behartigen.
De syndicalisten geloven niet, dat het socialisme zou kunnen worden verwezenlijkt door de staat, door met parlementaire of dictatoriale macht beklede leiders. Het woord van Marx, dat de bevrijding van de arbeidersklasse het werk van de arbeiders zélf moet zijn, vatten zij aldus op, dat die bevrijding alleen tot stand kan komen door de zelfwerkzaamheid van de arbeiders, die daartoe hun eigen organen in het leven moeten- roepen. Het socialisme kan volgens de syndicalisten nooit worden opgelegd; het moet groeien van onder op.
De meeste vakbewegingen staan onder invloed van kerk of partij. Zij worden beheerst door leiders, bij wie de belangen van kerk of partij veelal de doorslag geven. De leden laten alles gemakzuchtig aan die leiders over en krijgen daardoor hoe langer hoe minder te vertellen. De vakorganisatie is voor de moderne arbeider een ‘service’ geworden, waarvan hij verlangt, dat zij hem zo goed mogelijk bedient. Hij beschouwt echter de organisatie niet meer als een stuk van zichzelf, waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt. Tegen deze verbureaucratisering van de arbeidersbeweging stellen de syndicalisten zich te weer. Zij zijn van oordeel, dat de arbeiders zich niet moeten laten scheiden door godsdienst of politiek en hun zeggenschap in de organisatie volledig behoren te behouden. De syndicalisten willen, dat de bestuurden slechts de uitvoerders van de wil der leden zijn. In vele landen verlangen zij, dat de bestuurders na een of twee jaar weer naar het bedrijf teruggaan, omdat zij anders geen arbeiden blijven. De syndicalisten zijn van oordeel, dat de arbeiders een eenheid in hun eigen organisaties moeten vormen, teneinde gemeenschappelijk zelf de hand aan de ploeg te kunnen slaan.
Van de eenheid die de syndicalisten voortaan hebben wij in Nederland gedurende de tweede wereldoorlog een eerste begin gezien. De militaire overheersing van het nationaal-socialisme stortte ons volk toen diep in de ellende. Maar dwang tegen het heersende regime in groeiden spontaan het besef van eenheid, de wil tot verzet, de geest van solidariteit. Bijna de gehele bevolking stond tegenover staat en regering. De oude verdeeldheid naar kerk en partij was verdwenen. Standsverschil werd naar de achtergrond gedrongen. Spontane eenheid in de bedrijven schonk de kracht tot verzet en tweemaal wierpen honderdduizenden Nederlanden onder de gevaarlijkste omstandigheden de arbeid neer, uit solidariteit met de vervolgde Joden eerst, met de naar Duitsland geroepen militairen daarna. Dit waren voorbeelden van de directe actie, zoals de syndicalisten die voortaan en propageren.
Deze eenheid, deze strijdwil, deze solidariteit werden niet opgelegd van bovenaf. Van bovenaf kwam het militarisme, de onderdrukking, het onrecht, de terreur, de misdaad. De solidariteit, de eenheid, het verzet, zij kwamen van onder op. Deze geest van solidariteit en dit zelf-doen willen de syndicalisten oproepen, activeren, tot levenshouding maken.
Als vrucht van de eenheid in de bedrijven ontstond de eenheidsvakbeweging en zo lang zij de eenheid der werken van onder op heeft weten te handhaven, genoot zij in het algemeen de sympathie van de syndicalisten. Terecht beschouwden de bedrijfsorganisaties van deze eenheidsbeweging de werken van elke onderneming als een natuurlijke economische eenheid. Terwille van deze eenheid hebben het Nationaal Arbeids-secretariaat en het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond zich na de oorlog teruggetrokken. De katholieke, de protestantse en de moderne vakbeweging daarentegen herstelden zich. Ook zij verklaren voorstanders van eenheid te zijn en zoeken die in een samenwerking van de hoofdbesturen. Maar zij beginnen met opnieuw van bedrijf tot bedrijf de arbeiden te verdelen naar kerk en partij.
Zij willen de eenheid aan de top; de syndicalisten willen de eenheid aan de basis: de eenheid van onder op.
Helaas hebben de bolsjewisten zich meester weten te maken van de leiding in de eenheidsvakbeweging, die zij ondergeschikt hebben gemaakt aan de oogmerken en doeleinden van de communistische partij, zodat deze beweging — waarvan het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties zich als protest heeft afgescheiden met de beginselen van het syndicalisme niets meer uitstaande heeft.
Naast de oude vakbewegingen herstelden zich ook de politieke partijen. Ook zij brengen verdeeldheid. Het woord zegt het reeds: partij, part, deel. Weliswaar zijn zij tot samenwerking bereid in gemeente- en staatsbestuur, maar ook hier is het hoogste wat zij kunnen bereiken: eenheid aan de top. Wij daarentegen zijn ook op politiek terrein voorstanders van eenheid aan de basis: eenheid van onder op. Evenals op economisch terrein kan ook hier de eenheid slechts worden verkregen door uit te gaan van de bestaande kleinste natuurlijke eenheden: de buurtschap, het dorp, de gemeente. Ware politiek is gemeentepolitiek. Alleen door middel van kleine autonome eenheden, door autonome, federatief verbonden communes (gemeenten) kan het volk zijn politieke wil tot uitdrukking brengen, kan er in werkelijkheid sprake zijn van ,democratie*: de zélf regering van het volk.
Een groot gevaar voor de eenheid vormen de klassen, rangen, standen. Wie eenheid wil, moet de sociale tegenstellingen opheffen. Wij willen niet de gelijkheid van allen, maar de gelijkheid voor allen. Terecht heeft de sociaaldemocraat prof. Bonger er in zijn “Problemen der Democratie” op gewezen, dat democratie alleen mogelijk is in een homogeen milieu, maar daar dan ook iets vanzelfsprekends wordt. Een homogeen milieu is een milieu van vrijen en gelijken. Daarom willen wij gelijke welvaart vóór ieder, welke zal leiden tot een ongekende opvoering van de welvaart voor allen.
Wij zijn dus voorstanders van een integraal socialisme, maar… van een socialisme van onder op. Wij hebben respect voor de wetenschap, maar meer vertrouwen dan in het ,wetenschappelijk' socialisme van Marx en Engels hebben wij in de scheppende kracht van het volk zelf. Marx wist of meende te weten de gang van de wereldgeschiedenis en wilde alles ondergeschikt maken aan de voorstelling, die hij daarvan had. Voor het intuïtieve socialisme van ongeletterden had hij weinig respect. Hij zwoer bij de leer en zo noemde hij de Zwitsers, die tegen het huis Habsburg voor hun vrijheid streden reactionair, omdat de wereldgeschiedenis centralisatie eiste en zij voor federalisme en vrijheid opkwamen. Op een bepaald ogenblik verklaarde hij ach zelfs met Engels tegen verkorting van de arbeidstijd, omdat deze de ontwikkeling van het kapitalisme zou remmen en slechts een volgroeid kapitalisme overeenkomstig de Hegelse filosofie in zijn tegendeel, het communisme, zou kunnen omslaan.
De nieuwe organisatievormen der socialistische maatschappij zijn aan geen schrijftafel ontworpen, maar geboren uit de revolutionaire strijd, uit de intuïtie der massa zelf. Na de Commune van Parijs (1871), die alle theorieën van Marx omverwierp, moest deze zijn standpunt herzien. De sovjets, de Russische raden, waren door het ‘wetenschappelijk’ socialisme nooit voorzien, maar werden spontaan, uit de behoefte geboren; zij ontstonden van onder op in de Russische Revolutie van 1905. In 1917 overdekten de raden van arbeiders, boeren en soldaten gans Rusland, in 1918 grote delen van Europa. En het is wel opmerkelijk, dat de Hongaarse arbeiders tijdens de opstand in 1956 onmiddellijk weer hun raden hebben gevormd, dat Poolse arbeiders terugkeren tot de radenidee en dat politieke gevangenen in het Russische Vorkuta de leuze van 1917 “Alle macht aan de raden” weer hebben aangeheven, die later is vervangen door de leuze: Alle macht aan de syndicaten.
De arbeidersraden beantwoorden in zeer veel opzichten aan de syndicalistische beginselen. Het zijn door de arbeiden zelf in het leven geroepen organen, die zij onder hun controle houden. Zij kiezen hun leiders en zetten die af, wanneer zij niet aan hun bedoelingen beantwoorden. De raden worden georganiseerd van onder op. Zij verbinden zich met elkander, maar handhaven hun autonomie en zij onderwerpen zich niet aan een centraal gezag. Zij organiseren hun samenwerking en coördinatie volgens de beginselen van het federalisme, die ook het syndicalisme tot richtsnoer neemt. De raden in Rusland zijn door de bolsjewistische regering ontmand en aan het staatsgezag onderworpen, d.w.z.: het zijn geen arbeidersraden gebleven. Wanneer de arbeiders volgens de federalistische en vrijheidlievende beginselen van het syndicalisme hun syndicaten vormen en daardoor reeds vóór de sociale omwenteling zich ervaring hebben verworven en een traditie hebben weten te scheppen, zullen hun syndicaten beter dan de raden bestand zijn tegen pogingen van een ‘revolutionaire’ regering om ze uit te schakelen of te vernietigen, zoals de organisaties van het Spaanse syndicalisme tijdens de Spaanse burgeroorlog duidelijk hebben bewezen.
De ‘wetenschappelijke’ marxisten, de Bolsjewiki, die meenden het socialisme van bovenaf te kunnen verwezenlijken en de staat zouden doen afsterven, schiepen in werkelijkheid, zoals de syndicalist Bakoenin het had voorden, de eerste totalitaire staat, die Mussolini en Hitler tot voorbeeld heeft gediend.
In de opvoeding zien wij er van af het kind naar onze wensen te kneden. Het moet zich vrij ontwikkelen, volledig kunnen ontplooien. Hetzelfde geldt voor de maatschappij, die geen machine, maar een organisme is, dat slechts door ontplooiing van al zijn krachten zichzelf kan worden. De syndicalisten vertrouwen in de intuïtieve krachten. Zij weten, dat vrije zelfontplooiing het doel is van mens èn maatschappij.
De syndicalisten verafschuwen het militarisme tot in het diepst van hun hart, niet slechts omdat het militarisme oorlog, maar bovenal de vernietiging van de persoonlijkheid, de ontmenselijking van de Mens betekent. Geen gevaarlijker individu dan de afgerichte militair, die slechts gehoorzaamt aan het van boven af gegeven bevel, zonder het te toetsen aan zijn verstand, aan zijn geweten, aan zijn inzicht, aan zijn gevoel. De ontelbare gruwelijke misdaden, in de oorlogsjaren bedreven, zijn voor 95 pet. gepleegd door slaven, op bevel. De gevaarlijkste mens is de militaire slaaf: hij is een meedogenloze machine.
Het is waar dat, toen Hitler Europa eenmaal onder de voet had gelopen, er weinig anders overbleef dan zijn verplettering door de geallieerde legers. Maar evenzeer is het waar, dat wij al onze ellende in de oorlog aan het militarisme hadden te danken. En ook is het waar, dat Hitler de oorlog tegen de democratische staten pas heeft kunnen voeren, nadat de kapitalisten dezer staten hem de daarvoor onmisbare olie hadden geleverd: Duitsland, Italië noch Japan beschikken zelf over olie. De oorlog had voorkomen kunnen worden, indien de arbeiders aller landen naar de roepstem van de syndicalistische internationale hadden willen horen, die aan de grote internationale arbeidersorganisaties vóór de oorlog heeft voorgesteld op Hitler-Duitsland boycot en embargo toe te passen.
Intussen gaan de oorlogsvoorbereidingen thans verder in een omvang als nooit te voren. De geleerden, die Hitler aan de V1 en de V2 hebben geholpen, werken thans in dienst van de Verenigde Staten en van de U.S.S.R. aan het voorbereiden van de atoomoorlog. De syndicalisten roepen de arbeiders op, zich hiertegen te verzetten, opdat de mensheid in een volgende oorlog niet zal worden uitgeroeid!
Evenals alles in de gehele natuur zal de socialistische maatschappij organisch moeten groeien. Zij kan niet worden opgelegd van boven af. De democratische staat zal ons het socialisme evenmin brengen als de bolsjewistische. Geen regering, zegt Bakoenin, is bij machte de alzijdige aspiraties, verlangens en behoeften van een geheel volk te kennen, te verstaan en te bevredigen. Die kunnen alleen tot hun recht komen door de vrije ontplooiing van alle in een volk levende krachten, door zijn zelforganisatie en zijn zelf-doen. Zoals reeds gezegd: de maatschappij is geen machine, maar een organisme. Daarom kan zij niet worden geconstrueerd, maar moet zij groeien, zich ontwikkelen, zich vrij ontplooien.
In zijn boek “The Mansions of Philosophy” zegt de Amerikaanse filosoof W. Durant: “Honderdmaal beter dat de mensen hun eigen methodes van coöperatie en controle opbouwen, dan dat zij zich verlaten op overheidspersonen en politie-agenten.” Die woorden zijn de syndicalist uit het hart gegrepen.
De staatsbureaucratie weeft een net, waarin ieder mens en ieder vrij, initiatief pp den duur worden ingesponnen. Dagelijks verzekeren duizenden ambtenaren aan de burgers, dat hun grieven weliswaar volkomen gerechtvaardigd zijn, maar dat zij er niets aan kunnen doen, omdat zij zich moeten houden aan de voorschriften, d.w.z. aan een dode bureaucratische machinerie, die ons allen tussen haar raderen dreigt te vermorzelen. Aldus wordt de levende mens geofferd aan de dode abstractie. Daartegenover stelt het syndicalisme de levende en bewegelijke organisatie van het volk onder eigen verantwoordelijkheid en met zelfstandigheid aan de basis.
Een echte volksbeweging is het syndicalisme in Spanje en het is merkwaardig, dat het Spaanse volk — in tegenstelling tot het Duitse volk met zijn sterke en grote, maar autoritair georganiseerde socialistische arbeidersbeweging — de overwinning van het fascisme in eigen land drie jaar lang heeft weten te keren, tot het onder de overmacht, niet van Franco, maar van Hitler en Mussolini, wel moest bezwijken. Na de stembusoverwinning van het Spaanse volksfront in februari 1936 hebben de Spaanse syndicalisten zich voorbereid op een gewapende strijd tegen het fascisme, welks greep naar de macht zij met grote helderheid hadden voorzien, nu het bij de stembus de nederlaag had geleden. Op hun voorbeeld aanvaardde het Spaanse volk de revolutionaire strijd. Overal waar Franco werd teruggedrongen, namen de boeren en arbeiders land en bedrijven in eigen beheer. De van sociaaldemocratische zijde herhaaldelijk geuite vrees, dat de arbeiders de bedrijven zouden misbruiken om zich kapitalistisch te bevoordelen, werd niet bewaarheid. Tezamen met de modern georganiseerde socialistische arbeiders voerden de syndicalisten de collectivisatie door en zij stelden eenheidslonen vast, weinig of niet uitgaande boven de oude lonen. Zij handhaafden de autonomie van elk afzonderlijk bedrijf en bouwen het economische leven op in een vrijwillige kameraadschappelijke samenwerking volgens de beginselen van het federalisme: van beneden naar boven.
Het Spaanse syndicalisme is een typisch voorbeeld van een socialistische beweging van onder op, zonder staat, op de grondslag van sociale gelijkheid, solidariteit, federalisme en vrijheid.
Vrijheid betekende in de Spaanse syndicalistische beweging tegelijkertijd verantwoordelijkheid. Herhaaldelijk hebben de Spaanse syndicalisten, voor de burgeroorlog, het ‘verantwoordelijk produceren’ in praktijk gebracht door het bouwen van kazernes en gevangenissen te weigeren, evenals het verwerken van minderwaardige grondstoffen in voedingsmiddelen. Zij weerden bij voorbaat in hun beweging iedere bevoorrechting en iedere persoonlijke machtsvorming. Hun gesalarieerde bestuurders betaalden zij nooit een cent boven het normale loon en na een of twee jaar vervingen zij hen door nieuwe krachten. De bestuurders hadden in feite slechts een administratieve functie. De principiële vraagstukken werden door de leden in hun voor hen open staande vakverenigingsgebouwen besproken en tot actie namen de leden het initiatief en het besluit.
Militair is het Spaanse volk verslagen, maar illegaal zetten vooral de syndicalisten, maar niet zij alleen, de strijd voort tegen Franco. Zij geven illegaal hun vaak gedrukte organen uit, zij organiseren stakingen, boycot en andere vormen van verzet en herhaaldelijk worden doodvonnissen en langdurige gevangenisstraffen over groepen syndicalisten uitgesproken. Maar men kan hun beweging niet uitroeien door de ‘top’ te vernietigen: altijd weer komen nieuwe en jonge strijders naar voren: van onder op!
Wij hebben in het bovenstaande in beknopte omvang slechts enkele hoofd- zaken omtrent de syndicalistische beginselen kunnen vermelden. Wie zich nader van de syndicalistische beweging en haar problemen op de hoogte wil stellen, doet het beste zich te abonneren op de Anarcho-Syndicalistische Persdienst (Zie blz. 4 van de omslag).
Voorts vestigen wij de aandacht op het boekje “Fritz Brupbacher en zijn verhouding tot het anarchisme”, waarin een duidelijk begrip wordt gegeven van syndicalisme, bolsjewisme, anarchisme en sociaal-democratie.[…]
Wij hebben in het bovenstaande steeds het woord 'syndicalistisch’ gebruikt, ofschoon mén tegenwoordig ook vaak de term 'anarcho-syndicalistisch’ ontmoet. De door ons omschreven denkbeelden waren die van het oude syndicalisme in Nederland en ook in Frankrijk. De Franse syndicalistische beweging, die in handen van de bolsjewisten is geraakt, is in vele opzichten van de oude syndicalistische denkbeelden afgeweken, ofschoon deze onder een groot deel der leden nog leven. Ter onderscheiding van degenen, die het oude standpunt hebben losgelaten, maar zich ook nog syndicalisten noemen, hebben de principiële syndicalisten ter onderscheiding in vele landen de naam 'anarcho-syndicalisten’ gekozen.
In het bovenstaande is herhaaldelijk van ‘arbeiders’ sprake. Ter vermijding van misverstand merken wij op, dat wij onder ,arbeiders’ al degenen verstaan, die daadwerkelijk aan de maatschappelijke arbeid deelnemen, dus onderwijzers, leraren, artsen en ingenieurs niet minder dan timmerlieden, textiel- of metaalarbeiders.