Ruud Uittenhout
Johann Most
Johann Most, leven en werk
Auteur: Ruud Uittenout (Red.)
Het communistische anarchisme
De anarchistische communisten aan het proletariaat
Geschriften van en over Johann Most
Uitgeverij Pamflet Den Bosch
Anarchief
De Anarchief-reeks is bedoeld om leven en werk van bekende anarchisten onder de aandacht van een groter publiek te brengen. Elke brochure kan echter niet meer dan een beperkte bloemlezing vormen. Voor een nadere kennismaking wordt verwezen naar de geschriften waaraan de in deze brochure opgenomen fragmenten zijn ontleend, en voorts naar andere publikaties die vermeld staan in de literatuurlijst.
De Anarchief-reeks staat onder redaktie van Ruud Uittenhout; Boudewijn Chorus en Martin Smit verzorgen de uitgave. Per jaargang verschijnen in de reeks vier deeltjes. Een jaargang hoeft niet steeds samen te vallen met een kalenderjaar, al streven we daar wel naar. Alle deeltjes zijn ( en blijven zo lang mogelijk) los verkrijgbaar. Een abonnement op Anarchief is echter sterk aan te bevelen, niet alleen omdat het aanmerkelijk scheelt in de prijs maar ook omdat je daarmee het risico vermijdt een deeltje mis te lopen. Tegelijk vormen abonnees de beste waarborg voor de continuïteit van de Anarchief-reeks. Ieder abonnement is een steun voor dit werk!
Voor de kosten en wijze van bestellen: raadpleeg de fondslijst achterin deze brochure. Nieuwe fondslijsten zijn steeds op aanvraag (gratis) verkrijgbaar. Ook verzenden wij op verzoek fondslijsten aan door abonnees opgegeven derden.
1987, Uitgeverij Stichting Pamflet, Den Bosch Omslag Martin Smit. Laserzetsel Q-box, Tilburg.
Verantwoording
Der Kommunistische Anarchismus verscheen aanvankelijk in Most's eigen orgaan Die Freiheit. Enige maanden later, in december 1889, werd het in pamfletvorm uitgebracht als nummer 14 van de "Internationale Bibliothek" te New York. In 1901 volgde bij "MacQueen" te Leeds een herdruk, die als titel meekreeg: Kommunistischer Anarchismus. In 1921 werd het geschriftje opnieuw herdrukt, ditmaal door de uitgeverij van het blad Die Aktion, met als titel: Für die Einheitsfront des revolutiondren Proletariats. Das Ziel des Kommunismus: Kommunistischer Anarchismus (Berlijn-Wilmersdorf). Deze uitgave bevat inleidingen van Rudolf Rocker en Franz Pfemfert (redacteur van Die Aktion). In 1973 werd het wederom herdrukt door "Karin Kramer" te Berlijn als: Kommunistischer Anarchismus. Vijf jaar later volgde de voorlopig laatste herdruk bij "Libertad" te Berlijn, die ook weer Kommunistischer Anarchismus heette.
Deze editie is een reprint van de uitgave van 1921, met een korte biografische schets van Most van de hand van Hans Magnus Enzensberger, en vormt nummer 10 van de zogeheten Anarchistische Texte. De hierna volgende eerste gepubliceerde Nederlandse vertaling is gemaakt naar de uitgave van 1921.
Die Anarchistischen Kommunisten An Das Proletariat verscheen als hoofdartikel in het door Most uitgegeven blad Die Freiheit ( veertiende jaargang nummer 6, 6 februari 1892). Een herdruk is te vinden in de eerder genoemde door "Libertad" uitgegeven bundel Kommunistischer Anarchismus, waarnaar de hier opgenomen Nederlandse vertaling werd gemaakt
De biografische schets van Most van de hand van Enzensberger, door "Libertad" - zonder bronvermelding - overgenomen uit Johann Most: Kapital und Arbeit. "Das Kapital" in einer handlichen Zusammenfassung. Von Marx und Engels selbst revidiert und uberarheitet. (Frankfurt am Main, 1972, blz. 97-103), is eveneens vertaald naar de uitgave van "Libertad".
Mei 1987. Ruud Uittenhout
Johann Most, leven en werk
Johann Most was een heethoofd. In de Duitse arbeidersbeweging van de jaren 1870 én 1880 was geen agitator te vinden, die hem in vurigheid en moed wist te evenaren. Zijn rusteloos leven begon met een ongelukkige jeugd en eindigde in trieste eenzaamheid.
Most kwam in 1846 (op 5 februari, -R.U.) als buitenechtelijk kind van een verarmde bediende en een gouvernante in Augsburg ter wereld; hij werd opgevoed door een gehate stiefmoeder. Op dertienjarige leeftijd moest hij een gezichtsoperatie ondergaan, die hem voor altijd misvormde; later droeg hij om zijn ontwrichte onderkaak te verbergen altijd een lange, volle baard. Hij ging in de leer bij een boekbinder. In die leertijd zwierf hij door Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Italië en Zwitserland. In 1867 sloot hij zich in Zwitserland bij de Eerste Internationale aan en in 1868 bij de socialistische arbeidersbeweging van Oostenrijk. Zijn beroep bracht hem al vroeg in contact met half legale, half illegale drukkers, in wier handen de propaganda toen lag. Het opsommen van zijn arrestaties en gevangenisstraffen zou een hele bladzijde beslaan. In juli 1870 stond hij in Wenen wegens· hoogverraad terecht': het vonnis kwam neer op vijf zware jaren in de gevangenis. Al in februari 1871 kwam hij dankzij een amnestie vrij en werd hij uitgewezen; Hij ging naar Duitsland en trad daar toe tot de sociaal-demokratische arbeiderspartij. Voor het eerst redigeerde · hij een eigen blad, de Chemnitzer , Freie Presse en voor de eerste keer leidde hij een politieke actie, de staking van Saksische metaalarbeiders in de herfst van 1871. De Freie Presse werd, als alle bladen die Most uitgaf, meerdere malen verboden en Most moest in 1873 Chemnitz verlaten. Een jaar later werd hij voor de eerste, in 1877 voor de tweede keer voor de Rijksdag gekozen; bovendien nam hij in dat jaar de redactie over van de Sûddeutsche Yolksstimme in Mainz en later van de Berliner Freien Presse. Voor keurige kantoorklerk was Johann Most niet in de wieg gelegd. Zijn politieke opvattingen en zijn vurig temperament leverden hem steeds nieuwe vervolgingen op. De onschendbaarheid die hij als afgevaardigde genoot, hielp hem weinig. Op grond van een rede die hij ter herinnering aan de Parijse Commune hield? werd hij in 1874 wegens majesteitsschennis en godslastering, als straf voor zijn "gewelddadige en cynische aanvallen op patriotisme en godsdienst", weer eens veroordeeld, dit maal tot 26 maanden gevangenisstraf. Tijdens zijn hechtenis schreef hij twee boeken: Die Bastille am Plötzensee. Blätter aus meinem Gefängnis-Tagebuch (1876) en een Prolétarier-Liederbuch (1875, -R.U.), dat vele malen herdrukt werd.
In de gevangenis heeft Most, zoals dat in zijn aard lag, vlijtig gestudeerd; daarbij was het hem gelukt aan de geschriften van de Berlijnse hoogleraar Eugen Dühring te komen, die hem bevielen; na zijn vrijlating schreef hij er enkele artikelen over in de Berliner Freien Presse, waarin hij alle sociaal-demokraten het lezen van Dührings werken "warm aanraadde". De arme Most kon natuurlijk niet bevroeden wat hij zich daarmee op de hals had gehaald; Marx en Engels ergerden zich voortdurend aan zijn artikelen en toen Most op het congres van Gotha (27-30 mei 1877, -R.U.) zelfs tegen Engels' Anti-Dûhring 3 optrad, stond het oordeel over hem vast Hij was, zoals Marx placht te zeggen, een "warhoofd": "De arbeiders," zo schreef hij in 1877 (19 oktober, -R.U.) aan Sorge, "zelfs als ze net als de heer Most & Co. met werken ophouden om tweederangs beroepsschrijvers te worden, richten steeds theoretisch onheil aan en zijn altijd bereid zich bij warhoofden uit de zogenaamde 'geleerde kaste' aan te sluiten."
Mosts positie in Duitsland was intussen onhoudbaar geworden. In de publieke opinie werd hij de atheïstische boeman, vooral sinds hij, geheel in tegenstelling tot de partijlijn, de massale uittreding uit de landskerk propageerde. Nauwelijks was in oktober 1878 de socialistenwet uitgevaardigd of Most werd Berlijn uitgewezen. Hij moest emigreren. Aanvankelijk ging hij naar Frankrijk, maar ook daar werd hij in 1879 als ongewenst vreemdeling weggestuurd. Engeland was toen nog, wat het nog altijd heet te zijn: een land met liberale tradities en Most ging' dus naar Londens.
Natuurlijk had hij ook daar geen ogenblik rust Hij stichtte direct een eigen blad, Die Freiheit, en sloeg een steeds radicalere toon aan. Het is kenmerkend dat het blad geheel in rode letters gedrukt was. Wat Most bewoog het laatste restje terughoudendheid en bezonnenheid op te geven, is niet moeilijk te begrijpen: het was de opportunistische houding van de Duitse sociaal-democratie. Nog voor de socialistenwet ook maar van kracht was geworden, hadden de sociaal-democraten hun eigen partijbestuur ontbonden. Een hele reeks afgevaardigden en functionarissen capituleerde meteen voor Bismarck. Nergens was een duidelijke lijn te ontdekken en een vastberaden leiding ontbrak. Daarbij kwam nog de wrede terreur van de Duitse politie tegen iedere georganiseerde beweging der arbeiders. Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk dat in Duitsland actiegroepen ontstonden die zich tegen elke parlementaire politiek keerden en voor directe actie pleitten. De enige ideologische basis die deze groepen ter beschikking stond was het anarchisme, dat toentertijd in de internationale arbeidersbeweging, vooral in Frankrijk, Italië en Spanje een grote rol speelde. Die Freiheit werd de spreekbuis van de radicale groepen in Duits- land en Most werd anarchist.
In 1880 sloot het congres van Wyden hen van de Duitse sociaal-democratie uit. Most ging ook de Engelse justitie steeds meer op haar zenuwen werken en al spoedig bleek dat de Britse persvrijheid haar grenzen had. Na de geslaagde aanslag op tsaar Alexander II (1 maart 1881, -R.U.) maakte Johann Most zijn blad op met een reusachtige vette kop, die uit een enkel bloedrood gedrukt woord bestond: "Eindelijk!" Daaronder schreef Most:
"Wat men hooguit zou kunnen betreuren, is slechts de zeldzaamheid van de zogenaamde tirannenmoorden. Werd er maar elke maand één enkele gekroonde schoft afgemaakt; binnen korte tijd zou niemand er meer zin in hebben voor monarch te spelen." (13 maart 1881, -R.U.) Zestien maanden gevangenisstraf en dwangarbeid waren· de prijs voor deze verzuchting,
Na zijn vrijlating wilde Most niet langer in Londen blijven. In 1882 scheepte hij zich in voor Amerika. Het sociale klimaat dat hij daaraantrof verschilde totaal van dat in de Europese landen. De klassenstrijd. in. de Ver. enigde Staten was nagenoeg theórieloos en nam vaak gewelddadige vormen aan tussen de bewapende privé-politie van de ondernemers en de arbeiders kwam het soms tot regelrechte slachtpartijen. De invloed van de anarchisten was, alleen al OP grond van de sterke immigratie uit Italië en Rusland, aanzienlijk,
Most stelde ogenblikkelijk alles in het werk om zijn blad in Amerika weer te laten verschijnen, Dat lukte hem ook. De tachtiger jaren waren een soort oprichtingsperiode voor de Amerikaanse arbeidersbeweging.
Vakbonden begonnen zich ie vormen. De historische betekenis van de groepen die toentertijd ontstonden, moet men niet onderschatten. Most . nam aan deze organisatorische arbeid druk deel. Aan zijn ijver was de stichting van de. "International Working People's Association"> toe te schrijven, die in 1883 in Chicago plaatsvond. Van het begin af aan bestreed Most de economische strekking van de Amerikaanse beweging; hij ging zelfs zo ver de toen uiterst actuele eis voor een achturige werkdag "een vermaledijde zaak" te noemen, omdat hij inzag dat inwilliging ervan bij zou kunnen dragen aan de integratie van de arbeiders. Most gaf de voorkeur' aan geheel andere methoden. Hij was onder een valse naam in dienst getreden van een firma in springstoffen, waar hij enkele maanden werkte/De kennis die hij in deze fabriek opdeed, legde hij vast in een klein .boekje dat veel opzien. baarde: Die Wissenscháft der revoliuionärén Kriegsführung. Ein' Handbuch zur Anleitung im- Gebrauch und in der Herstellung von Nitroglyzerin; · Dynamit, Schiessbaumwolle, «eauquecksilber, Bomben, Zündem, Giften etc. (1885, -R.U.) Natuurlijk werd hij opnieuw gearresteerd en. opgesloten.
Later, in de· negentiger jaren, schijnt Most de beperkingen van een louter terroristische tactiek te hebben ingezien; hij verdedigde de vorming van bedrijfscellen en keerde zich tegen "individuele acties'>, die meestal van buiten de beweging gepleegd werden en elke samenhang met de arbeidersklasse misten. Met deze laatste ommekeer werd Most anarchosyndicalist. Aan zijn strijdlust heeft dat net zo weinig veranderd als aan de vervolgingen waaraan hij blootstond: nog in 1902 leverde hem een artikel, waarin hij schreef dat de moord op president McKinley 7 geen misdaad was, hem twee maanden gevangenisstraf op. Toch heeft zijn distantiëring van de bommenwerperij hem veel sympathie gekost onder de enkele kameraden die hem trouw waren gebleven. Als alle zwakke linkse groeperingen vlogen de Amerikaanse anarchisten elkaar voortdurend in de haren; elke kring betichtte alle andere van afwijking van de juiste leer. Zo kwam het dat Johann Most volledig vereenzaamd was toen hij in 1906 (17 maart, -R.U.) in Cincinnati stierf.
Hans Magnus Enzensberger
l. Zie voor deze affaire: Most, Memoiren (deel Il); Rocker, Johann Most (hfdst. II). 2. Die Pariser Commune vor den Berliner Gerichten. Eine Studie ûber deuischpreussische Rechiszustände (1875). De integrale tekst en verdere verwikkelingen staan in: Most, Memoiren (deel IV).
3. Herrn Eugen Dûhrings Umwälzung der Wissenschaft. Verschenen in het blad Der Vorwärts (januari-mei 1877; juli-december 1877; mei-juli 1878). Zie voor het optreden van Most: Mehring, Karl Marx (blz. 457-462); Rocker, Johann Most (hfdst. IV en V); Bebel, Aus meinem Le ben (blz. 473-475).
4. Zie over deze periode vooral: Nettlau, Geschichte der Anarchie (deel ill, hfdst.VIII).
5. Zie over deze organisatie bijvoorbeeld: Jacker, The black flag of anarchy (blz. 96-99); M. Hillquit, History of socialism in the Unlted States (1903). New York, 1971 (blz. 216-221).
6. Zie bijvoorbeeld zijn artikelen: Aitenuus-Reflexionen in Die Freiheit, 27 augustus 1892; Zur Propaganda der Tal in Die Freiheit, 17 september 1892.
7. Leon Czolgosz, een Poolse immigrant wiens anarchistische gezindheid door velen in twijfel getrokken werd, pleegde zijn aanslag op McKinley op 6 september 1901. McKinley stierf op 14 september.
Het communistische anarchisme
In elke zak een bom, aangevuld met dynamiet, het moordend staal in de ene, de fakkel in de andere hand, zo stelt een tegenstander van het anarchisme zich gewoonlijk een anarchist voor; Hij ziet in een dergelijk iemand een mens die, half dwaas, half misdadiger, niets anders van plan is dan het vermoorden van iedereen die zijn mening niet deelden wiens doel de algemene verwarring, de chaos is. ·
Een dergelijke voorstelling hoeft geen verwondering te wekken, omdat immers jaar in jaar uit de bladen van alle niet-anarchistische partijen anarchisten zo beschrijven. Zelfs in bepaalde arbeidersorganisaties wordt de zaak zo voorgesteld alsof een anarchist niets meer is dan een gewelddadig mens zonder enig nobel streven; en de meest absurde beweringen over de doelen van de anarchisten zijn juist _in deze bladen te vinden.
Nog geheel afgezien van de dynamiet- en revolutievrees, die daar tot luid moord en brand schreeuwen tegen de gewelddadige tactiek van de anarchisten leidde, wordt er wat betreft de anarchistische beginselen in deze kranten gewoonweg opzettelijk gelogen. Want wat Jean het anders zijn dan een leugen wanneer beweerd wordt dat het huidige kapitalisme gelijk is aan het anarchisme, of wanneer men zelfs van anarchisten probeert te vertellen, dat ze naar de terugkeer van de kleinburgerij zouden streven?
Wat allereerst de gewelddadigheid betreft waarvan men beweert dat het met het streven van de anarchisten overeenstemt, kan en mag niet ontkend worden dat de meeste anarchisten zeker de overtuiging hebben, dat de huidige maatschappij niet met vreedzame middelen ten val te brengen is; alleen heeft deze tactische houding van hen, zoals we later zullen zien, op zichzelf beschouwd niets meer met het anarchisme te maken dan de één of andere tactiek met het één of andere beginsel.
Het anarchisme is veeleer in de eerste plaats het geheel van een bepaalde wereldbeschouwing, een speciale maatschappijfilosofie; ja; men kan zonder omhaal zeggen de maatschappijfilosofie, want wie de wereld en het menselijk leven diepgaand en in al haar ontwikkeling tot nu toe bekijkt en ten aanzien van de wenselijke ontwikkelingen van de menselijke maatschappij logische konklusies trekt, kan er niet omheen, juist in de anarchie een bevestiging te vinden van zijn gevolgtrekkingen, omdat elke andere voorstelling alleen maar halfslachtigheid, lap- en knoeiwerk zou zijn.
Anarchie betekent de afwezigheid van heerschappij, dus ligt in het anarchisme een streven voor de hand dat erop uitloopt een sociale toestand dichterbij te brengen, waarin geen enkele overheersing van de ene mens door de andere mens plaats vindt, zodat dus van een staat, een regering, van wetten of andere dwangmiddelen geen sprake meer is en er werkelijke vrijheid voor iedereen heerst.
Onmiddellijk doet zich nu de vraag voor: is een dergelijke toestand wenselijk? Maar wie van degenen die de huidige situatie misschien niet voortreffelijk vindt (wat voor de leden van de heersende klassen min of meer wel zou kunnen opgaan), zou kunnen beweren dat hij niet naar vrijheid snakte? Wie, die zich niet tot slaaf wil uitroepen, zou de een of andere vorm van heerschappij als begerenswaardig kunnen kenschetsen?
Welnu! Elke politieke strijd die zich in de loop der geschiedenis afspeelde, was een klassenstrijd. De ene klasse probeerde haar heerschappij (archie) over de door haar onderworpen en uitgebuite medemensen overeind te houden, de andere zette zich in om het tirannieke systeem van dat moment te vernietigen. En of de laatsten zich anarchisten noemden of niet, ze waren het toch; want de tegenstanders van heerschappij kunnen, als ze zonder bijgedachten handelen, niets anders willen dan de afwezigheid van heerschappij (de anarchie).
Alleen al het feit dat tegenwoordig de worsteling der volkeren naar bevrijding veel heviger en duidelijker is dan al dergelijke gevechten in het verleden, dat tegenwoordig heel andere voorwaarden voor het bereiken van het desbetreffende doel vereist zijn dan vroeger en dat we dus meteen veel dichter bij de anarchie staan dan men vroeger ook maar zou kunnen hebben vermoeden, bewijst zonneklaar dat in dit opzicht een voortschrijdende ontwikkeling van die menslievende stromingen heeft plaatsgevonden, die blijkbaar de roeping hebben al het onvrije, heerschappelijke (archistische) van de aardbodem weg te spoelen en de weg te effenen voor onbegrensde vrijheid, heerschapsloosheid (anarchie). Wat is dus anarchie? Het een of andere willekeurig verzonnen idee, een soort utopie? Beslist niet! In de anarchie hebben we eerder simpelweg met het voorlopig afzienbare ideaal van alle humanitaire inspanningen, met de logische en konsekwente doelen van culturele ontwikkeling van doen.
Als echter een menslievende verhouding wenselijk is en zich tegelijkertijd logisch uit het doen en laten van de mensen van vroeger en tegenwoordig laat verklaren, dan legt eigenlijk de vraag naar de mogelijkheid van een dergelijke toestand, zoals die toch door weinig scherpzinnig denkenden vaak genoeg gesteld wordt, nog maar weinig gewicht in de schaal.
Uit wat tot nu toe gezegd is, blijkt al dat anarchisten noch "reactionair" zijn, zoals kwaadwilligen beweren, noch, dat ze in de achterhoede van de vrijheidsstrijders marcheren, maar juist hun voorhoede vormen. Des te dwazer klinkt de eeuwig herhaalde bewering dat socialisme en anarchisme onverenigbare tegenstellingen vormen.
Onder socialisme in ruimere zin van het woord verstaat men al die leven en doelstellingen die zich met de menselijke maatschappij bezighouden; in de engere zin van het woord betekent socialisme een systeem van vermaatschappelijking van mensen.
Over de menselijke maatschappij denken tegenwoordig echter juist veel mensen na en ook met de maatschappelijke "verbetering" houdt men zich druk bezig. Er zijn koninklijke, aristocratische, christelijke, trouwens allerlei denkbare "socialisten". De "oude leenheer" liep, zoals bekend is, bij elke gelegenheid over van sociale "hervormingspogingen", zoals hij die zag. Bismarck noemde zich soms niet minder dan "socialist" en priester Stöckel heeft eveneens al verscheidene recepten opgesteld voor de oplossing van het sociale vraagstuk. Het is langzamerhand een zeer gemengd gezelschap geworden. Daarom hebben ook de meeste serieuze socialisten al lang behoefte gevoeld zichzelf een naam te geven, die voor wat betreft de grondslag van de door hen nagestreefde toekomstige maatschappij geen onjuiste uitleg meer toelaat Zoals bekend is, noemen zij zich communisten. Daarmee geven ze aan dat het doel waarnaar ze streven de gemeenschap van goederen is, het gemeenschappelijke bezit van grond en aarde met alles wat erop en eraan zit.
Ze laten zich bij deze eis niet leiden door vrome wensen of willekeur ig bedachte speculatieve plannen, maar door kennis van de tegenwoordige economische verhoudingen, waarvan de gevolgen gewoonweg een verandering van de maatschappij in communistische zin uitlokken.
De huidige heersende klasse, de bourgeoisie, organiseert willekeurig het gehele goederenproductiewezen en goederen verkeerswezen. De individuele kapitalisten verdringen de zelfstandige handarbeiders en worden van hun kant weer door naamloze vennootschappen opgezogen. In ruimere zin gevolgd door het ontstaan van monopolies, trusts, pools enzovoorts. En men spreekt zelfs al van een economische veralgemenisering, niet alleen van afzonderlijke takken, maar van hele groepen economische ondernemingen. Gelijke tred met deze ontwikkeling, die toch op zichzelf beschouwd ten doel moet hebben alle denkbare gebruiksvoorwerpen met steeds geringere inspanning van menselijke arbeidskrachten in toenemende overvloed te produceren, houdt de verpaupering van de volksmassa's. Een dergelijke toestand, die wanneer hij nog lang voort zou duren de lichamelijke en morele ondergang van het menselijke geslacht te midden van een wereld vol rijkdommen, dus je reinste waanzin, betekent, lokt zoals gezegd vanzelfsprekend een totale maatschappijverandering, de vestiging van een nieuw maatschappelijk stelsel uit. En omdat men toch niet zomaar terug kan grijpen op de kleine burgerij, aangezien de voordelen van de massaproduktie en de arbeidskracht van de georganiseerde arbeid voor iedereen veel te opvallend zijn om ook maar een enkel ogenblik te kunnen worden onderschat, blijft er dus blijkbaar niets anders over dan al hetgeen dat voor de goederenproduktie en de bevrediging van de menselijke behoeften nodig is, tot gemeengoed van allen te maken, met andere woorden het communisme uit te roepen.
Als al diegenen die met het bestaande ontevreden zijn en die naar een situatie streven waarin iedereen gelijk en vrij en dus gelukkig zou kunnen zijn, in deze opzichten duidelijk eensgezind zijn, waarom zouden dan juist de anarchisten, die tot nu toe bij elke vrijheidsstrijd vooraan stonden, in dit opzicht een tegenovergestelde houding innemen? Alleen slechtheid of onbegrip kunnen ingeven hen iets dergelijks toe te dichten.
Anarchisten zijn socialisten doordat ze naar maatschappelijke verbeteringen streven; ze zijn communisten doordat ze ervan overtuigd zijn dat een dergelijke verandering alleen in de vestiging van een algemene gemeenschap van goederen haar hoogtepunt kan bereiken.
Maar waarom nemen ze er dan geen genoegen mee zich socialisten of communisten te noemen? Omdat ze niet verward willen worden met diegenen die misbruik maken van deze woorden en omdat ze van mening zijn dat ook het communistische stelsel onvolledig zou zijn als het niet gedragen zou worden door de geest der anarchie. Nog minder kunnen ze er afstand van doen hun idealen juist in relatie met elkaar aan te geven, omdat er merkwaardigerwijs talrijke (werkelijke of zogenaamde) communisten zijn die zich er niet voor schamen de toekomstige maatschappij als "volksstaat", "toekomststaat" enzovoort voor te stellen en voor de communistische maatschappij - alsof ze daarmee elke werkelijke vriend der vrijheid willen paaien - een regering zonder gelijken, je reinste mandarijnendom, honderdduizenden wetten en verordeningen, kortom een alledaagse voogdij enerzijds en algemene nietigheid anderzijds te voorspellen.
Hiervan willen rechtgeaarde socialisten en communisten niets weten.
Ze vestigen er de aandacht op dat de staat nooit iets anders was - en nog is- dan een tuchtroede- en onderdrukkingsinstituut, dat de heersende klasse van dat moment gebruikte om haar voorrechten te beschermen en de volksmassa's in slavernij te houden, daarvan kan iedereen die ook maar een ogenblik over de bedoelingen van de staat nadenkt, zich overtuigen.
Wat kan een dergelijk tiranniserend instrument in een vrije maatschappij voor zin hebben? Welke voorrechten moeten daar nog beschermd worden, waarom moeten er hoe dan ook bepaalde delen van de bevolking onderdrukt worden? De vestiging van het communisme is toch alleen maar denkbaar als de huidige slavernij opgeheven wordt? Moet er soms een nieuwe vorm van slavernij ingevoerd worden? Als dat niet zo is, dan heeft ook een heerschappij geen zin, want een heerschappij die niemand beheerst, dat wil zeggen onderdrukt, is als een mes zonder lemmet, waaraan het heft ontbreekt.
Is echter elke heerschappij bij het communisme afwezig, dan bestaat er volledige vrijheid en gelijkheid, dus heerst juist de anarchie (heerschapsloosheid).
Met staat en regering vallen echter ook de wetten. De wetten in de communistische maatschappij, zo neemt men misschien aan; zullen alleen algemeen menslievende en ordeprincipes inhouden, 'die iedereen graag opvolgt. In dit geval bedient men zich van een onjuiste benaming van de beginselen van verstandig. en edel handelen, aangezien het immers onmogelijk is deze te paragraferen. Zodra men evenwel onder wetten iets dwingends verstaat, kan men zich ook de dwanginstrumenten voorstellen en voor onze ogen duiken politieagenten, rechters, kerkermeesters en beulen op, kortom de oude gerechtsdienaren in nieuwe uniformen. Wie heeft
er zin om iets dergelijks na te streven?
Als de anarchisten de staat als zodanig en niet alleen deze of gene staat voor de communistische maatschappij als zuiver buiten het bereik der mogelijkheden en noodzakelijkheid 1iggend beschouwen, dan staat hen daarbij niet alleen maar voor ogen dat met de oorzaken van zonde en misdaad, zoals ze in het tegenwoordige stelsel voorkomen, ook de 'gevolgen moeten wegvallen, waardoor in de eerste plaats tot nu toe het staatsapparaat in . beweging gehouden werd, maar ook de overtuiging dat in de tijd van het communisme alle mensen voldoende tijd en gelegenheid gegeven zal worden om zich diepgaand te ontwikkelen en te veredelen, zodat ieder in zijn doen en laten door gezond verstand en niet door starre letter-bepalingen en machtsgeboden geleid wordt.
Wat echter de economische werkzaamheden van de communisten in een vrije maatschappij betreft, daartoe hebben ze dus noch een regering nodig, noch zou die voor het in dit opzicht noodzakelijke kunnen zorgen:
De zich doen geldende algemene behoeften, nuttigheid, noodzaak, ervaring en dergelijke zullen sterkere drijfveren worden - steeds het juiste bij het desbetreffende handelen zoekend en vindend - dan welke dwangwet ook. Degenen die midden in het economisch leven staan, zullen beter begrijpen waaraan en hoe gewerkt moet worden dan een boven het gehele sociale raderwerk zwevende bureaucratie.
Wanneer men zich ook nog voorstelt dat in het tijdperk van het communisme de mensen alleen door een soort dwangstelsel ertoe aangezet kunnen worden het juiste te doen en het verkeerde te laten en dat de meerderheid van het volk tot in de eeuwigheid door een uitgezochte schare van slimmerikken bemoederd en bevoogd moet worden wanneer niet alles vanzelf gaat, dan is het inderdaad beter dat men gaat twijfelen aan de mensheid en iedereen zich elk communisme geheel uit het hoofd zet.
Zo ligt de zaak echter niet. Men komt alleen tot dergelijke vermoedens als men de mensen van tegenwoordig met die van de toekomst identificeert, wat toch enigszins onnozel is. We hoeven niet eens te praten over latere generaties. Zelfs die mensen die in de huidige maatschappij zijn opgegroeid, zullen na de voltooide hervorming van de maatschappelijke verhoudingen geheel veranderd zijn. Buitengewone gebeurtenissen hebben tot nu toe altijd op de daarbij actief of passief betrokken mensen een wijzigende invloed uitgeoefend. Men neemt de mensen het juk der slavernij af, verplaatst hen in de sfeer der vrijheid en ze zullen niet veel tijd nodig hebben om te leren zich broederlijk te gedragen. De mens is immers op zichzelf beschouwd een heel goedaardig wezen, alleen als eigendomsegoïst, als lid van een maatschappij waarin iedereen voor zichzelf en niemand voor iedereen instaat, kon hij worden tot wat hij tegenwoordig is. Met het persoonlijk eigendom staan en vallen al die slechte eigenschappen van de mens, die hem vandaag de dag ontsieren. Naijver, afgunst, hebzucht, heerszucht enzovoort hebben onder communistische verhoudingen geen zin; anderzijds zijn broederlijkheid, solidariteitsgevoel en wedijver in het belang van het gemeenschappelijk welzijn er vanzelfsprekendheden. Daarom zal en kan het leven in de communistische maatschappij alleen volledig ongedwongen en toch harmonieus zijn. Een dergelijke toestand past niet in het staatsbestel, maar alleen in de anarchie.
Het hele staatsgedoe, zoals er nog in kringen van vele communistische partijen over gedacht wordt, is toch alleen maar op denkluiheid, sleur en vooroordelen terug te voeren. Het is voor een deel voortgekomen uit de gelederen van de burgerlijke democratie en sommigen dragen nog net de eierschalen van hun afkomst met zich mee en blijven hangen aan ouderwetse politieke vormen. Het is echter tijd dat dit alles afgeworpen wordt. Velen hebben zich in dit opzicht ook al zo ver bevrijd, dat ze tegen de aard van het anarchisme weinig meer in te brengen hebben, zij het dat ze het woord nog niet over hun lippen kunnen krijgen. Je reinste angst voor spoken!
Tenslotte is ook met het oog op de tactiek van de anarchisten tegenover andere communisten eigenlijk geen gegronde reden tot ruzie maken aanwezig. Wie altijd de huidige maatschappij negeert en naar de instelling van een op gemeenschap van goederen berustende maatschappelijke verhouding streeft, is diep in zijn hart een revolutionair. Het verschil tussen de anarchisten en de iets achtergebleven medestrijders bestaat in dit opzicht hoofdzakelijk daaruit, dat laatstgenoemden een zogenaamde opportunistische politiek bedrijven, terwijl de anarchisten een dergelijke huichelarij verachten. Net zomin als ze ten aanzien van hun pogingen iets onder stoelen of banken steken, verbergen ze de middelen die ze voor de toepassing en het bereiken van hun idealen noodzakelijk achten. Ze zijn geen bloedhonden die gewend zijn uit moordlust of revolutionaire hartstocht te praten, maar bedrijven revolutionaire propaganda omdat ze weten dat er nog nooit een bevoorrechte klasse op vreedzame wijze ten val gebracht kon worden en omdat ze er vast van overtuigd zijn dat de bourgeoisie eveneens alleen met geweld is weg te vagen. Hun houding tegenover elk streven van het proletariaat bewijst dat in voldoende mate.
En bedriegen kan men hen op geen enkele manier. Wat heeft verstoppertje spelen dan nog voor zin? De tegenstanders stemt men er niet milder door, de arbeiders demoraliseert men echter doordat men valse hoop wekt met betrekking tot het gebruik van vreedzame en wettelijk toegestane propaganda, waaruit de ene teleurstelling wel op de andere moet volgen.
Daarom stellen anarchisten dat het absoluut noodzakelijk is het proletariaat er altijd en voortdurend op te wijzen dat het een reuzenstrijd zal moeten voeren voor het aan de verwezenlijking van zijn streven kan denken. Ze sporen aan tot voorbereiding op de sociale revolutie en proberen met alle middelen - door woord, geschrift of daad - daar waar ze op een bepaald ogenblik het doelmatigst lijken, de revolutionaire zaak te bespoedigen. Wie, die het eerlijk meent met de zaak van het volk, kan dat afkeuren? Wat men tegenwoordig ook zeggen mag, zoveel staat nu toch al vast: het geluk van de mensheid, dat de toekomst brengen zal en moet, ligt in het communisme. Dit stelsel sluit logischerwijze elke heerschappij en slavernij uit en betekent dus anarchie. De weg naar dit doel voert via de sociale revolutie.
Dat kapitalisten, politieagenten, pers en kanselpriesters, huichelaars en kleinburgerlijke types ons hardgrondig, met hart en ziel en met al hun krachten haten, dat kunnen we alleen maar hoogst begrijpelijk vinden; en omdat we het met deze sociale, politieke en "hemelse" geestelijkheid toch al het gehele jaar aan de stok hebben, hoeven we in dit verband niet met een extra zweep te zwaaien. Het komt ons echter onnatuurlijk voor dat we ook binnen de arbeidersbeweging overal vijandigheid ontmoeten, vaak gedragen door onwaarschijnlijke kwaadaardigheid, soms vernageld fanatisme en veelal door meer dan beklagenswaardig, ronduit verstokt onbegrip. En omdat de strijd die van deze kant tegen de anarchisten gevoerd wordt onnatuurlijk is, moet er vanzelfsprekend ook menige tegenstrijdigheid aan de dag komen, een situatie overigens die de minder vooringenomen toehoorders tegenover alle anti-anarchistische spitsvondigheid tot twijfel verleidt en dus min of meer met sympathie voor de anarchisten zou kunnen bezielen.
Steeds als we ons in woord en geschrift over het moderne, dat wil zeggen communistische anarchisme hebben uitgelaten, werd ons toegeroepen dat dat geen anarchisme maar socialisme was. Als we laten zien, zoals we bij elke gelegenheid hebben gedaan, dat dit "maar" niets meer dan een ezelsbrug voor sofisten is, omdat het anarchisme immers niets anders is dan het geheel van een maatschappelijke toestand zonder heerschappij, hetgeen alle oprechte socialisten die naar vrijheid en gelijkheid streven toch voor ogen moet staan, dan wordt dit argument van ons weggewuifd en beweerd dat anarchisme en socialisme nu eenmaal twee onverzoenlijke en strikte tegenstellingen zijn; daarom ook zou elke socialist de anarchisten ten scherpste moeten bestrijden. Zit daar ook maar een greintje logica in?
Van de andere kant wordt ons tegenwoordig verweten dat ons streven volslagen reactionair zou zijn, omdat we het spookbeeld van een kleinburgerlijk individualisme zouden najagen, terwijl men ons morgen verwijt dat we in ons streven "te ver" gingen, overgangsstadia zouden niet te vermijden zijn in de maatschappelijke ontwikkeling, enzovoort Hoe we nu het kunststukje zouden moeten volbrengen om enerzijds met volle zeilen op de kleinburgerij van voor de zondvloed af te stevenen (theoretisch natuurlijk, omdat iets dergelijks in de praktijk toch al uitgesloten zou zijn) en anderzijds tegelijk zulke vergaande toekomstidealen na te jagen als een minder ontwikkeld socialist - ook al zou hij willen - voorlopig niet realiseerbaar acht, deze tweespalt van de natuur zouden we ons waarlijk wel eens willen laten verklaren door een of andere "wetenschappelijke" graaf Oerindur.
In feite staat de zaak er nu zo voor: dat we geen kleinburgerlijkheid bedrijven, dat weten onze stiefbroederlijke tegenstanders heel precies. Ze proberen alleen hun aanhangers het tegendeel voor te liegen en dat is in elk geval geen behoorlijk strijdmiddel. Houden we hen dit - mild uitgedrukt: - jezuïtisme voor, dan grijnzen ze ons honend toe en wijzen op Benjamin Tuckerl. Ze doen dat ofschoon ze weten dat deze man geheel en al buiten de moderne klassenbeweging van het proletariaat staat, dat hij niets meer is dan een te laat verschenen ideale Manchesterman ...
Soms wordt ons ook Kropotkin als "echte" anarchist voorgehouden (in tegenstelling tot wij, die voor de afwisseling weer eens "onecht" zouden zijn), met de veronderstelling dat ook deze man, net als Tucker, niets van het communisme - de zogenaamde tegenpool van het anarchisme - zou willen weten. In dit verband lijkt ons nu veeleer onwetendheid dan kwaadaardigheid te overheersen; alleen staat de zaak er daarmee voor onze tegenstanders niet beter voor. Want wie zo dom is om niet te weten waarnaar een man als Kropotkin streeft en toch het hoogste woord voert in de strijd tussen anarchisten en andere socialisten, is een stommeling die belerend behoort te worden toegesproken, zoals meteen zal gebeuren.
Kropotkin is namelijk niet zomaar een communist, maar juist de allerduidelijkste communist die ooit bestaan heeft. Hel is ook aan hem te danken dat in verschillende landen - vooral in Frankrijk, Italië, Spanje en België - de anarchisten hun communistisch standpunt bij elke gelegenheid ostentatief hebben uitgedragen. Omdat het communisme voor hem de hoofdzaak is, en dat hij net als wij in het anarchisme alleen een noodzakelijke aanvulling ziet van de communistische maatschij-opvatting, blijkt al uit het feit dat hij al jaren geleden op het anarchistencongres van de Jura-federatie, dat in St.Imier bijeen kwam (4-6 augustus 1877, - R.U.), het voorstel deed dat men voor de bestaande vooroordelen in zoverre een offer mocht brengen dat men zich voortaan niet meer anarchist maar "vrijheidlievende communist" zou noemen. Het voorstel mislukte, maar is toch ongetwijfeld als bewijs overeind gebleven dat Kropotkin in de eerste plaats communist is. Ja, van het zojuist genoemde congres ging immers ook het initiatief uit, dat alle anarchisten die er aanspraak op maakten op de hoogte van hun tijd te zijn en binnen de kringen van het revolutionaire proletariaat te staan, zich voortaan communistische anarchisten zouden noemen. Kropotkin is dus - verre van tegenover de communisten te staan (die "niet anarchisten maar socialisten" zouden zijn) als de vader ervan te beschouwen.
Zo is dus de stelling die onze tegenstanders binnen de arbeidersbeweging tegenover ons innemen· letterlijk ongegrond, deels op heel directe leugens deels op domheid geschoeid, en op den duur onhoudbaar.
Onze vijandige broeders zouden al deze zaken eens ernstig moeten overwegen; en als ze, wat niet uitblijven kan, na rustige en grondige studie van de stand van zaken hebben ontdekt dat wij in al deze opzichten gelijk hebben, dan zou geen valse schaamte hen ertoe moeten bewegen tegen beter weten in aan het ouderwetse vast te houden. Ze zouden veeleer bereid moeten zijn, met ons verenigd, monter ten strijde te trekken tegen kerk, staat en beurs, die heilige Drie-eenheid die onttroond moet worden, wil de weg voor vrijheid, gelijkheid en broederschap geëffend worden.
Voor niet anarchistische socialisten vormt het "vrije gedrag" van de anarchistische leer de grootste steen des aanstoots. Omdat de anarchisten van mening zijn dat de mensen hun onderlinge relaties in een vrije maatschappij op basis van niet opgedrongen overeenkomsten zullen regelen, menen hun tegenstanders reden tot lachen te hebben. Laatstgenoemden stellen zich daarmee slechts op het standpunt van maatschappelijke gewelddadigheid en staan dus zo ver van een vrijheidlievend stelsel af als maar mogelijk is. Ze kunnen hooguit beweren dat hun dwang- en tuchtstelsel op iedereen even zwaar drukt en dus door niemand in het bijzonder gevoeld zou behoeven te worden; dat is slechts een zinloze fraseologie, want een algemene en op wederkerigheid berustende dwang heft zichzelf op en is dus van nul en generlei waarde. Wanneer zoiets onze onintelligente vrienden 'werkelijk voor ogen staat, dan streven ze net als wij naar de afwezigheid van dwang en moeten ze uiteindelijk met ons eenstemmigheid vinden in de "vrije overeenkomst" als maatschappelijk mechanisme. Zo niet, dan blijft hen het verwijt treffen dat ze hooguit hun best doen telkens weer het bestaande stelsel van politieke overheersing en maatschappelijke voogdij een mildere vorm te geven.
Overigens hoeft men zich helemaal niet eerst in het domein van een nog onbekende nieuwe wereld te verplaatsen - noch op Mars noch in een ander Utopia - om zich voor te stellen hoe vrije verdragen werken.
Zo is er bijvoorbeeld de wereldpostunie. De afzonderlijke posterijen sluiten zich er geheel uit vrije wil bij aan en kunnen ook weer hun uittreding bewerkstelligen. Deze contractanten komen onderling overeen welke diensten ze elkaar willen verlenen om een zo praktisch en goedkoop mogelijk postverkeer te verkrijgen. Er komt geen internationale rechtsinstantie aan te pas, waarbij iemand die het contract verbreekt, aangeklaagd of gerechtelijk tot het vervullen van de plichten gedwongen kan worden. Toch wordt de "vrije overeenkomst" er nagekomen, eenvoudigweg omdat elke contractbreuk met eigen nadeel gepaard zou gaan en omdat het dus in het belang van alle partijen is die het contract hebben gesloten, geen contracten te verbreken. Komen er toch onregelmatigheden of andere onvoorziene misstanden voor, dan vinden er conferenties plaats en worden de nodige verbeteringen in vrij overleg bepaald.
Deze instelling, die op zichzelf al als voorbeeld voor de toekomstige vrije groeperingen van mensen met de meest uiteenlopende levensdoelen kan gelden, staat evenwel in dit verband niet alleen, De trust- en poolvormingen komen bijvoorbeeld ook tussen mensen tot stand die over het algemeen met verduiveld weinig gemeenschapszin behept zijn; ze zijn bijna in elk land zelfs in strijd met de wet en dus kunnen individuele contractanten die de aangegane verplichtingen niet nakomen daar ook niet gerechtelijk toe gedwongen worden. Alles wat hier in de zin van het gesloten contract gebeurt, gebeurt alleen met de gedachte aan het daaraan verbonden voordeel.
Er zijn trouwens honderden zaken die tegenwoordig al op grond van vrije verdragen, waarachter geen wetten en regeringen staan die naleving ervan zouden kunnen afdwingen, in het werk gesteld en doorgevoerd worden. Zang-, turn-, schutterij-, vormings- en politieke verenigingen, partijorganisaties, bonden ter verheffing van kunsten en wetenschappen, enzovoort, bestaan overal en vaak sluiten de desbetreffende plaatselijke verbanden onder elkaar vrije verdragen, als gevolg waarvan honderden, ja duizenden van dergelijke verenigingen nationaal en zelfs internationaal voor het bereiken van het gemeenschappelijke doel samenwerken. Nergens doet zich echter een andere dan een louter morele dwang gelden om de naleving van bedoelde bedragen te bewerkstelligen. En het zou absurd zijn als iemand zou willen beweren dat deze gehele machinerie zonder inmenging van een hogere macht - een staats- of een andere gerechtelijke · macht - niet zou kunnen functioneren. Overal· en van oudsher is juist gebleken dat elke inmenging in deze zaken, waartoe het staatsgezag zich door middel van zijn wetgeving en uitvoerende macht soms het recht aanmatigde, alleen storend en remmend heeft gewerkt; en overal waar iets dergelijks aan de hand is, agiteren de daardoor getroffen organisaties heel sterk voor de afschaffing van de bevoogding van staatswege.
Als iets dergelijks nu al in de huidige maatschappij, in een wereld vol egoïsten voorkomt, hoe gemakkelijker moet de organisatie voor alle denkbare menselijke doeleinden op grond van vrije overeenkomsten dan niet te regelen zijn in een samenleving waar wij naar streven, in een maatschappij die gebaseerd is op de gemeenschap van goederen en waarin dus al die ellendige· eigenschappen vervallen; die ten nauwste verbonden zijn met het persoonlijk eigendom. In een maatschappij van vrijen en gelijken is niets anders mogelijk dan de vrije overeenkomst; want een gedwongen samenwerking zou juist in strijd zijn met de grondslagen van vrijheid en gelijkheid.
Kortzichtige mensen brengen er soms tegenin dat op economisch gebied tegenwoordig ook al een zekere vrijheid heerst doordat geen enkel staatsgezag zich mengt in het zakengebeuren .van de producenten, maar men zou toch kunnen opmerken tot welke heilloze verhoudingen deze regelloosheid heeft geleid. We pakken dit argument van onze tegenstanders op en helpen hen uit de droom, Als namelijk de vrije heerschappij op economisch gebied binnen de huidige maatschappij ertoe geleid heeft dat we nu voor een sociaal vraagstuk staan, dat categorisch om een oplossing vraagt, dan heeft dat met het economische doen en laten op zichzelf beschouwd niets te maken, maar enkel en alleen met het persoonlijk eigendom, waarachter de staat als beschermheilige staat Het persoonlijk eigendom heeft ervoor gezorgd dat de armen tot slaven van de rijken werden gemaakt, dat eerstgenoemden door de laatsten steeds grover uitgebuit konden worden en dat hierdoor de volksmassa's steeds minder in de gelegenheid kwamen het door hen geproduceerde te gebruiken. Als het staatsgezag niet alles zou doen om deze verhouding in stand te houden, dan zou het volk het zich zeker :niet lang laten welgevallen. Daarom hebben we nu juist alleen maar schijnbaar te maken met een economische vrijheid, de inmenging van dz staat ligt namelijk duidelijk voor de hand. Ja, de staat is helemaal niets anders dan de georganiseerde macht van de eigenaren, die probeert arme drommels onder de heerschappij van eerstgenoemde te houden. Op grond hiervan zijn de bezitsloze volksmassa's ook gedwongen het staatsapparaat te vernietigen als ze het persoonlijk eigendom willen opheffen en vervangen door de gemeenschap van goederen.
De tegenwoordige tijd kent slechts mensen met verschillende belangen; de toekomst daarentegen waarop we afstevenen, kent alleen mensen met gelijke belangen. Als dat het geval is, houdt solidariteit op een maatschappelijke deugd te zijn en wordt ze vanzelfsprekend. Wat zou er nog voor reden kunnen zijn de menselijke doeleinden door een stelsel van ondergeschiktheid en bevoorrechting - onvrijheid aan de ene en zelfverheffing en voorrecht dus aan de andere kant - te willen afdwingen in plaats van al deze zaken, die de noodzaak, de nuttigheid en het gemeenschappelijk welzijn, die in een dergelijke .situatie tegelijkertijd ook het welzijn van elk individu betekenen, wel moeten tarten, over te laten aan de vrije overeenkomst? Alleen degene die in de toekomst kijkt en zich daarbij niet geheel kan losmaken van het bestaande en als gevolg daarvan de toekomstige mens al die slechte eigenschappen toedicht die hij onder invloed van de huidige bestaande verhoudingen noodzakelijkerwijs moet krijgen, kan veronderstellen dat ook de communistische maatschappij niet zonder wetgeving, regering en dus staat en dwang zou kunnen.
Houdt men bovendien nog voor ogen dat in een communistische maatschappij iedereen slechts een zeer geringe arbeidslast ten deel valt, omdat niemand die tot werken in staat is zich wegens hardnekkige weigering van het vervullen van de algemene plicht tot arbeid aan het verwijt van de publieke opinie - het enig denkbare morele geweld dat tegen mogelijke onmensen gebruikt mag worden - zou willen blootstellen; dat dus iedereen buitengewoon veel tijd en gelegenheid voor de· uitbreiding van zijn kennis en de ontwikkeling van zijn karakter ter beschikking staat, dan zal men begrijpen dat de communisten van de toekomst verstandig genoeg zullen zijn in het algemeen en van geval tot geval uit te vinden wat gedaan en nagelaten moet worden, zonder dat een of andere staatsgezinde wijsgeer hen aan de leiband van de wet, van de wieg tot het graf, door het leven sleept
Wie zich over de gehele aard van alle wetgevingen tot nu toe helemaal nog geen duidelijk beeld heeft gevormd, zou toch eens het absoluut onbetwistbare feit onder ogen moeten zien, dat elke generatie de wetgeving van de haar voorafgaande generatie minstens voor krankzinnig, zo niet voor erger heeft gehouden. De geschiedenis van de wetgeving kan met recht als de geschiedenis van de weerzinwekkendste waanzin gekenschetst worden. Of houden we de wetten tegen hekserij en ketterij, de wetten tegen allerlei denkbare dingen die toen met geratineerde gruwelijkheid werden bestraft en tegenwoordig als niet strafbaar worden beschouwd, soms niet voor waanzinnig? Was het geen waanzin de mensen vuur-, water- en dergelijke proeven te laten ondergaan en te laten folteren om hun schuld of onschuld uit te vinden? Nu dan! Een later geslacht zal de wetten van onze tijd met hun galgen, beulsbijlen, kerkers en ketenen niet minder onzinnig vinden dan wij de wetten van voorbije eeuwen. Wie objectief, dat wil zeggen zonder vooroordeel en bijgeloof het wezen van alle en elke wetgeving tegemoet treedt, komt met de cultuurhistoricus Buckle tot de overtuiging dat de beste wetten die wetten waren en zijn, die tot gevolg hadden dat vroegere wetten werden afgeschaft. ·
En dan moeten we ons nog langer het hoofd breken over een toekomstige wetgeving? Er is een flinke dosis naïveteit voor nodig om iets dergelijks van ons te vergen. ·
Wat echter nog als punt van debat tussen ons en onze tegenstanders blijft, is de vraag of de verschillende (op grond van vrije verdragen tot stand te brengen) organisaties in de toekomstige maatschappij 'centralistisch of federalistisch van karakter moeten zijn. Wij stellen dat het laatste het geval zal en moet zijn, niet omdat we ons druk maken om "niet 'gelegde eieren", maar omdat de ervaring ons geleerd heeft dat centralisme onder alle omstandigheden vroeger of later in een enorme opeenstapeling van volmachten in weinig handen, daarmee in machtsmisbruik, dus in heerschappij enerzijds en onvrijheid anderzijds moet eindigen. Bovendien zien we niet in waarom en hoe het komt dat een centralisatie van economische organisaties of zelfs van de gehele mensheid op zich nodig of nuttig zou zijn.
Als we aannemen en zelfs hopen dat het sociale vraagstuk in communistische zin uiteindelijk niet alleen in dit of dat land, maar in de gehele wereld zal zijn opgelost, dan wordt elke gedachte aan centralisme geheel vanzelf je reinste wangedrocht. Men stelle zich een in Washington zetelende centrale commissie van hoofdbakkers voor, die de vakgenoten in Peking of Melboume voorschrijft in welke vorm of hoeveelheid ze broodjes moeten bakken! Als dit beeld verder op de meest uiteenlopende vakken toegepast wordt, geeft het - dat zal geen mens kunnen ontkennen - de mooiste Chinezerij die ooit een mandarijn verzonnen heeft. En omdat de mensen van de toekomst hoogstwaarschijnlijk geen hansworsten zijn, zullen ze ook niet op een dergelijke onzinnigheid komen. Ze zullen eenvoudigweg hun uiteenlopende onderlinge relaties zo regelen als de behoefte en noodzakelijkheid om dat bevredigend te doen verlangen, praktijk en ervaring zullen dat ongetwijfeld vanzelf reguleren.
Een dergelijke verhouding noemen we dus het stelsel van heerschapsloosheid of anarchie.
Daarom, vijandige broeders: weg met alle vooroordelen, met alle geloof aan dogma's! Bestudeer de anarchistische beginselen en help mee ze te verwezenlijken. Leve de sociale revolutie!
De uiteenzettingen die we met betrekking tot de communistische anarchisten hebben gegeven, hebben geenszins ten doel dat de kloof die tussen hen en de meer naar rechts neigende arbeiderspartijen gaapt, verbreed wordt, zoals menigeen sterk bevooroordeeld zou kunnen denken, maar ze hebben juist de bedoeling deze scheur in de bodem van de sociale revolutie te overbruggen. Om dit te bereiken zouden allereerst de gangbare verwarringen die tot nu toe over anarchisme en communisme de ronde deden, aan een passende kritiek onderworpen en door heldere en objectieve definities van beide begrippen vervangen moeten worden.
Men stelde zich het communisme gewoonlijk voor als een stelsel waarbij de individuen volledig opgaan in het geheel en dus helemaal geen eigen bestaan leiden, -een gedachte die zich er maar al te goed voor leende niet alleen minder bekrompen figuren letterlijk af te schrikken, maar zelfs doodgewone burgermannetjes, die al helemaal geen individualiteit te verliezen hadden, in het harnas te jagen.
Aan de andere kant werd het anarchisme toegedicht dat het de mensen zou isoleren, respectievelijk de gehele maatschappij zou "ontbinden." Onze uiteenzettingen toonden evenwel aan dat het stelsel van de gemeenschap van goederen geenszins de individuele mensen tot louter subjectieve aanhangsels van de stoffelijke wereld zou degraderen, maar zich er juist veel beter voor leent elke afzonderlijke individualiteit zich volkomen vrij te laten ontwikkelen en tot recht te laten komen. Evenzo hebben we uiteengezet dat, en hoe, de anarchie (heerschapsloosheid) het samenwerken met meerderen, velen of allen - al naar gelang zich dat als wenselijk kan uitwijzen - voor het bereiken van het gemeenschappelijke doel geenszins uitsluit.
We hebben de twistpunten die er tussen de sociaal-democratische en anarchistische communisten bestaan tot hun werkelijke waarde teruggebracht door aan te tonen 'dat de verschillen· grotendeels op toekomstbeschouwingen berusten, die tot het gebied van de filosofie behoren ... En om eraan toe te voegen hoe weinig deze sfeer onder denkende socialisten (zowel sociaal-democraten als anarchisten) een reden tot grotere onenigheid zou moeten geven, ontleedden we de onjuiste veronderstellingen waardoor het juist mogelijk was dat twisten uitbraken zoals die nu al sinds vele jaren vooral dat deel van de arbeidersbeweging ontsieren, dat de verst gevorderde, de intelligentste en krachtigste proletariërs omvat.
We hebben degenen die onder invloed van burgerlijk-liberale tradities nog altijd vasthielden aan de staatsgedachte - ook met betrekking tot een communistische maatschappij - bewezen dat het communisme voor het doorvoeren en handhaven van haar vrijheidlievende- en gelijkheidsprincipes niet alleen geen staatsgezag nodig heeft, maar ook dat zoiets storend en remmend zou kunnen werken. Ja, we hebben bewezen dat de "staat" ("volksstaat", "toekomststaat", enzovoort), waarvan in sociaal-democratisch getinte communistische kringen nog dikwijls sprake is, eigenlijk helemaal geen staat is en met F. Engels kwamen we tot de slotsom dat de staat in de toekomst, naast het spinnewiel en de strijdbijl, naar het antiquiteitenkabinet verwezen moet worden, na onze uiteenzetting bleef hoogstens de vraag open of de toekomstige mensen de organisaties die ze voor het bereiken van hun verschillende levensdoelen zouden kunnen inschakelen, een centralistische of federalistische vorm zullen geven. In dit opzicht denken we bewezen te hebben dat de centralisatiegedachte vooral te wijten is aan de aangeboren voorliefde voor het traditionele, terwijl een onbevooroordeelde beschouwing juist het tot nu toe gebruikelijke centralisme voor het doel van een vrije gemeenschap als ongeschikt toont, dus het federalistische stelsel als nastrevenswaard kenmerkt
Na een dergelijke constatering zal het duidelijk zijn dat een uiteindelijke principiële overeenkomst tussen de sociaal-democratische en anarchistische communisten niet tot de onmogelijkheden behoort Onze houding tegenover hen kan dus niet vijandig zijn, is het zelfs ook nooit geweest, hoewel het er op lijken kan alsof men tot nu toe met het strikte tegendeel te maken gehad zou hebben. Deze laatste, zeer betreurenswaardige opvatting van zaken is in de grond van de zaak te wijten aan het feit dat de geschillen die zich tussen de diverse personen binnen de vooruitstrevende arbeidersbeweging ontwikkelen, zoals dat toch in het openbare leven nooit geheel te vermijden is, veel te veel tot partijzaak werden gemaakt en in die mate dienovereenkomstig behandeld werden. Deze wanverhouding werd nog verscherpt door het feit dat zich binnen de communistische partijen, zoals in elk partijleven, allerlei demagogen wisten te nestelen, die het klaarspeelden letterlijk de hele beweging in het verderf te storten en daardoor goedschiks of kwaadschiks door verstandiger elementen bestreden moesten worden, een strijd die de massa's echter helaas niet altijd meteen begrepen en wisten te waarderen. Door gedeeltelijk onjuiste standpunten van laatstgenoemden werd verbazend veel schade aangericht en nu nog is de misère er in volle gang. Maar, om op de hoofdzaak terug te komen, met de eigenlijke principiële verschillen tussen de diverse richtingen van het communisme hebben al deze zaken weinig of niets van doen.
Met betrekking tot de tactiek die de verschillende communistische partijen menen te moeten gebruiken om het doel te bereiken, schijnt er meer aan te schorten. Er wordt over vrede en wetgeving aan de ene en over revolutie aan de andere kant, over de stembus als oplossing hier en over propaganda van de daad daar gesproken; en een verhit gevecht is dankzij deze strijdmiddelen.onder de vijandige broeders voortdurend in volle gang.
In .dit opzicht hebben we laten zien dat de strijd, revolutie of niet, eigenlijk bijzonder kinderachtig is, omdat niet alleen de logica van de geschiedenis, maar meer nog de houding van de heersende klassen tegenover elk streven van de arbeiders een vreedzame oplossing van het sociale vraagstuk volledig uitsluit. De hele strijd hierover is daarom opportunistisch; en omdat de bourgeoisie zich geenszins door welke voorstellingen en zachtaardige zegswijzen over de aard van de proletarische klassebeweging ook laat misleiden, is dus ook de hele opportuniteitspolitiek binnen de arbeidersbeweging al schandalig. Vroeg of laat zal dit opgegeven moeten worden en wat overblijft is vanzelfsprekend de revolutionaire tactiek.
Wat met name het stembusgedoe betreft, dit kan men van meet af als niet meer dan een agitatie-experiment beschouwen. Daarbij is het niet gebleven. Het bracht de massa's op de verkeerde weg van bijzaken en oppervlakkigheid en vele- goede krachten in allerlei verleidingen die ze niet altijd konden weerstaan. Menige goede revolutionair is door zijn deelname aan het parlementarisme en door zijn contact met parlementariërs volslagen bedorven. Wij anarchisten zijn er daarom voor dat men zich in het geheel niet met verkiezingen bezighoudt, maar altijd en voortdurend louter principiële propaganda bedrijft en daarbij de juiste weg bewandelt.
Als we aan de andere kant de overtuiging koesteren dat door een revolutionaire daad dus meer propaganda gemaakt kan worden dan door honderden opruiende toespraken en duizenden brochures of tijdschriften, dan zijn we bij lange na nog niet van mening dat elke willekeurige daad van geweld, gepleegd op de een of andere vertegenwoordiger of beschermer van de heersende klassen, een dergelijke uitwerking zal hebben. We worden integendeel nooit moe te verklaren dat alleen de juiste daad op de geschikte plaats en de correcte tijd een dergelijk effect zou kunnen hebben; en we denken er helemaal niet aan de eerste de beste domme streek, ook al zou die met goede bedoelingen door revolutionair gezinde mensen uitgevoerd worden, zonder meer goed te keuren.
Overigens is de propaganda van de daad al helemaal geen stokpaardje van ons geworden, dat we voortdurend willen berijden en waardoor we elke andere vorm van propaganda vergeten. We werken met woord en geschrift waar en hoe we maar kunnen. Als we aan de ene kant niet de illusie hebben dat men eerst het hele proletariaat moet voorlichten voordat het zich geroepen voelt de slagen van de sociale revolutie uit te vechten, dan miskennen we aan de andere kant niet in 't minst dat men zeker met betrekking tot mondelinge en schriftelijke opruiing moet doen wat maar mogelijk is. Net als onze sociaal-democratische partijgenoten geven we dus zo goed als we kunnen voorlichting, ook al verbergen we niet dat waar mogelijk een krachtige toon aangeslagen dient te worden, niet gespeend van enige ophitserij, en dat er geen water bij de wijn gedaan mag worden, wil het gewenste doel bereikt worden. Hebben onze stiefbroeders zich in dit opzicht zo nu en dan aan allerlei "wetenschappelijke" zijsprongen en zoethoudertjes schuldig gemaakt, het daarbij geleden fiasco zal hen spoedig op de juiste weg- zoals oorspronkelijk ingeslagen door alle socialistische respectievelijk commnunistische bewegingen - terugvoeren.
Onder al deze omstandigheden lijkt ons weliswaar geen directe samensmelting maar toch een soort gezamenlijke overeenkomst van de sociaaldemocratische' en anarchistische communisten denkbaar en mogelijk. Die zou in de bestrijding van de gemeenschappelijke vijand voortreffelijke vruchten moeten afwerpen. Is de goede wil om tot een dergelijke afspraak te komen aan beide zijden aanwezig dan zal die ook snel genoeg tot leven komen. Zolang echter zowel van de ene als de andere zijde een plechtig partijaccoord met de daarbij behorende programma-ondertekening geëist wordt, kan in dit opzicht niets bereikt worden. Een noodzaak tot een dergelijk doordraven op dogma's bestaat niet, -dat moet juist eerst ophouden, wil het in de aangegeven richting beter gaan.
"Vernietiging van de bestaande klasseheerschappij met alle middelen, dat wil zeggen door krachtig, revolutionair en internationaal optreden."
"Vestiging van een op de coöperatieve organisatie van de produktie berustende vrije maatschappij."
Zo of in die geest zouden de deviezen moeten luiden, waarvoor de sociaal-democraten en anarchisten gemeenschappelijk zouden kunnen strijden. Voor al het overige zouden diegenen die als overwinnende revolutionairen aan de opbouw van de vrije maatschappij zouden kunnen beginnen, kunnen zorgen.
1. Leven en leer van Benjamin R. Tucker (1854-1939) komen in een volgend boekje in deze reeks aan de orde. Daarin zal ook kort worden ingegaan op de verhouding communistische anarchisten/ individualistische anarchisten. (R.U.)
2. Zie vooral Engels' De ontwikkeling van het socialisme van utopie lol wetenschap (1882). Nijmegen, 1974. Hierin spreekt Engels over het afsterven van de staat", maar in tegenstelling tot de anarchisten, die voor een onmiddellijke afschaffing pleitten, stelt Engels dat het een proces is. "In plaats van regering over personen komt het beheer over zaken en het leiden van productieprocessen. De staat wordt niet 'afgeschaft', hij sterft af." Zie vooral de blz. 69-74. (R.U.)
3. "Waar Most van sociaal-democratische corrununisten spreekt is tegenwoordig het woord partijcommunisten van toepassing; want de sociaal-democratische leiders van beide kampen zijn anti-communistisch." (Noot van Franz Pfemfert bij de uitgave van 1921.)
DE ANARCHISTISCHE COMMUNISTEN AAN HET PROLETARIAAT
Wij voeren oorlog tegen het persoonlijke eigendom, de staat en de kerk, - een oorlog waarvan het doel de volledige vernietiging van deze instituties is. We streven naar een communistisch-anarchistische maatschappij, dat wil zeggen een maatschappelijke toestand die de onbeperkte ontplooiing van de individuele vrijheid van elk mens mogelijk maakt. Daarom eisen we het recht op levensgenot, ieder naar individuele behoefte, dat mogelijk gemaakt wordt doordat iedereen zich naar aanleg, kracht en bekwaamheid nuttig maakt, dat wil zeggen deelneemt aan industrie, landbouw, verkeer, onderwijs, kunsten en wetenschappen en de resultaten van zijn produktiviteit aan het geheel beschikbaar stelt.
Als het middel dat tot dit doel leidt, zien we de sociale revolutie, gestreden door de arbeiders van alle landen, -een algemene volksopstand die we onvermijdelijk achten en waarop we het proletariaat door woord, geschrift en daad proberen voor te bereiden. Wat betreft de organisatie bevelen we de vrije groepsvorming aan, niet beperkt door enige vorm van centralisatie en in elk opzicht autonoom, vrij en, naar gelang de ermee te behalen propagandistische doeleinden, gefedereerd.
Wij verwerpen het persoonlijk eigendom, omdat de geschiedenis daarvan de geschiedenis van al het menselijk lijden is. Zolang er persoonlijk eigendom is, zullen er armen en rijken zijn en zullen eerstgenoemden afhankelijk zijn van laatstgenoemden, hetgeen aan de ene kant tot een enorme opeenstapeling van goederen, onverdraaglijke hoogmoed, waanzinnige hebzucht, heerszucht en barbaarsheid, aan de andere kant tot steeds ergere massale verpaupering met alle tekenen van geestelijk en lichamelijk verval leidt.
De maatschappij heeft in de loop van duizenden jaren vele veranderingen ondergaan - van dwangarbeid door slaven of horigen tot het stelsel van zogenaamde "vrije arbeid"-, omdat ze echter steeds weer het persoonlijk eigendom tot basis van haar zogenaamde orde maakte, is er in de toestand van de volken niets veranderd, niets verbeterd. Ja, zelfs is aangetoond dat ze zich in het algemeen monsterachtiger ontwikkelde naarmate de rijkdommen van de natuur door ontdekkingen en uitvindingen in ruimere mate voor de mens ontsloten werden en de verwerking ervan vergemakkelijkt werd. De hele cultuurontwikkeling tot nu toe is voor de volksmassa's bloedige spot gebleken en heeft enkel en alleen een kleine minderheid aan reusachtige rijkdommen geholpen, waarvan deze geen verstandig gebruik heeft gemaakt. Dat is de vloek van het persoonlijk eigendom.
Dat zal blijven gebeuren zolang het bestaat. Wie naar het algemene menselijke geluk streeft, moet zich met ons zeker kunnen vinden in de leuze:
Weg met het persoonlijk eigendom!
De staat is, verre van een verzekeringsinstelling voor het algemene welzijn van het volk, zoals velen geloven, niets anders dan een beveiligingssysteem dat de bezitters tegen de niet-bezitters hebben opgericht. Hoe kleiner het aantal eerstgenoemden en hoe groter het aantal laatstgenoemden werd, des te omvangrijker heeft zich het verdedigingsapparaat ontwikkeld, tot het ontaardde in het monster dar tegenwoordig voor ons staat, met zijn ontelbare handen in onze zakken, met zijn wettelijke banden en stroppen waaraan we vastzitten, met zijn honderdduizenden geween,. sabels en knuppels waarmee boven onze hoofden gezwaaid wordt, met zijn kerkers en schavotten die ons te gronde dreigen te richten.
Wie daarom oorlog wil voeren. tegen het persoonlijk eigendom, kan niet de schutspatroon daarvan, de staat, om hulp vragen, hetgeen velen in verregaande verblinding proberen. Het persoonlijk eigendom kan alleen van haar macht beroofd worden als haar bewaker, de staat, vernietigd wordt Beide instituties staan en vallen om zo te zeggen met elkaar. Daar. om moet de leus van elke rechtgeaarde vrijheidsstrijder luiden: Weg met de staat!
Elke soort kerk is een smeltkroes van de meest ongehoorde zwendel die de mensheid tot op heden gezien heeft. Ze, controleert vele miljoenen geraffineerde schoften (priesters) die jaar in jaar uit in alle landen op de mensen losgelaten worden om hun hersens vol te stoppen met de grootste onzin die alleen een volslagen vijand van de mens kon bedenken.
Wie verstandig wil worden, wat namelijk hard nodig, zal zijn als men van plan is zich los te maken van maatschappelijke uitbuiting (ongelijkheid) en staatstirannie (onvrijheid), moet tegen dit geboefte met alle denkbare middelen ten strijde trekken. In een vrije (toekomstige) maatschappij kunnen geen kerken en priesters meer bestaan, omdat niemand er meer belang bij zal hebben zijn medemensen van hun verstand te beroven om hen gemakkelijker te kunnen uitbuiten; waar dit tegenwoordig wel het geval is, blijkt het hele priestergebroed alras een bende morele respectievelijk immorele hypnotiseurs die hun slachtoffers (het volk) verdoven en dus willoos uitleveren aan de uitbuiting van de bezittende klassen en de onderdrukking van de staat.
Als dan ook de strijdleuzen tegen alles wat de mensheid in slavernij, onderdanigheid en domheid probeert te houden moeten worden aangeheven, mag deze leuze niet ontbreken: Weg met de kerk, -met alle geloofszwendel en priesterbedrog!
Omdat we, zoals gezegd, het persoonlijk eigendom verwerpen en er niet alleen maar aan willen sleutelen, zoals vele zogenaamde maatschappelijke "hervormers", dan blijkt daaruit ons standpunt als communisten vanzelf.
Voor ons is het duidelijk dat de mensheid niet eerder rustig en verstandig van het leven kan genieten voordat de aarde met alles wat zij biedt en wat mensenhanden van haar gaven gemaakt hebben, alle mensen vrij ter beschikking staat
Tegenwoordig kan niet meer worden bestreden dat alles wat aan de behoeften van de mensen beantwoordt, iedereen gemakkelijk in net zo'n overvloed geboden kan worden als iedereen tegenwoordig water, licht en lucht kosteloos ter beschikking staat.
Om deze reden zien we ervan af om net als de communisten van het oude slag stelsels uit te denken volgens welke genotsmiddelen al naar gelang individuele prestaties moesten worden toegemeten, temeer daar· het bij de hoogontwikkelde produktieverhoudingen toch al zo goed als onmogelijk is de prestatie van ieder afzonderlijk te schatten en omdat het weinig rechtvaardig zou zijn als de minder begaafden wegens hun lichamelijke of geestelijke zwakheden, waarvoor ze niet verantwoordelijk zijn, tegenover meer getalenteerden te kort zouden komen. Omdat we aan de andere kant het onbeperkte genot aan iedereen willen toekennen, kan zelfs de grootste reus of lichamelijke arbeidsgigant niet klagen over benadeling. Niemand kan meer willen dan wat nodig is om elk denkbaar genot te bevredigen. Opeenhoping van goederen heeft alleen zin bij de heerschappij van het persoonlijk eigendom en zelfs daar is het in overduidelijke dwaasheid ontaard; in een maatschappij met vrijheid tot het bevredigen der behoeften, is het verlangen naar een dergelijk hamsteren eenvoudigweg uitgesloten.
Blijft nog over het verschijnsel luiheid te verdrijven, dat juist diegenen die nog nooit iets nuttigs hebben gepresteerd, tegen ons plegen aan te voeren.
Het is mogelijk dat hun afstammelingen in de overgeërfde aanleg tot alleenverbruik nog een tijdlang enkel en alleen willen klaplopen. In dit geval zou echter een dergelijk kwaad toch gemakkelijker te verdragen zijn dan het een of andere dwangstelsel, een bureaucratie en dus onvrijheid met alle proefondervindelijke konsekwenties van dien. Overigens zijn de noodzaak en het eergevoel zeker voldoende arbeidsprikkels, nog geheel afgezien van het feit dat er op zich beschouwd weinig mensen zullen zijn die er niet naar verlangen op de een of andere wijze bezig te zijn, vooral in een maatschappij die niet alleen alle denkbare middelen tot ontwikkeling voor iedereen biedt, maar die er ook door haar gehele aard voor geschikt is bij iedereen het bewustzijn op te wekken dat hij onjuist zou handelen als hij helemaal geen deel zou hebben aan die activiteiten waarvan de resultaten hem welzijn, genot en geluk schenken.
Het communisme waarnaar wij streven, is dus een volkomen vrije situatie. Het kent noch bevoorrechting, noch onderwerping, noch voorgeschreven vormen; het is gelijk aan de anarchistische· opvatting van heerschapsloosheid en het ontbreken van slavernij...
Omdat al het vroegere communistische streven uitliep op de vestiging van een gecompliceerde economische staat, is het noodzakelijk geworden om al in de naam die we onszelf hebben gegeven, onze totaal verschillende opvatting van zaken hieromtrent aan te geven, en daarom noemen we onszelf anarchistische communisten.
Wij kondigen de sociale revolutie aan, niet omdat we van hevige strijd en bloedvergieten houden, maar omdat ons dagelijks duidelijker voor de geest komt dat de situatie waarin de mensheid zich tegenwoordig bevindt enerzijds steeds ondraagelijker wordt en dat anderzijds de heersende klasse zich steeds botter; meedogenlozer en wreder verzet tegen elke verandering of verzachting van die situatie...
Daarmee is vastgesteld dat de volksmassa' s de zaken tenslotte ondraaglijk vinden, dat het tussen hen en de bezittende minderheid, die van staatswege gewelddadig gesteund wordt, tot een conflict komt en dat met het wapen in de hand uitgevochten moet worden. wat helaas langs vreedzame weg niet te bereiken was, -de vernietiging van 'al die instituties die de ontwikkeling van vrijheid en gelijkheid, van vooruitgang én geluk in de weg staan, en de instelling van rechtvaardige verhoudingen van communisme en anarchie, daarom eisen we dat elke volksbeweging die daartoe in staat is, deze strijd zo· spoedig mogelijk start en zo degelijk mogelijk ten uitvoer brengt.
Wij ondersteunen elke directe strijd van de arbeiders tegen de bezittende klasse, verwerpen daarentegen alle pijnstillende middelen en misleidingen, zoals de deelname aan het parlementarisme, de hoop op beschermende arbeidswetten enzovoort Al ons denken en streven is erop gericht het proletariaat op de sociale revolutie voor te bereiden en met de beginselen te bezielen die zich ervoor lenen de vruchten van de strijd blijvend voor haar zeker te stellen.
Een soort kerkelijke organisatie zoals andere arbeiderspartijen, hebben de anarchistische communisten niet Zij achten elke centralisatie met uitvoerende machten, ambtenaren, belastingen en andere imitaties van het staatswezen verwerpelijk, omdat ze de bewegingsvrijheid van het individuele beperkt, het zelfstandige denken belemmert en het geheel naar corruptie en losbandigheid voert. Vrije groepering van individuen en vrije federatie van groepen achten we voldoende bindmiddelen om met vereende krachten naar gemeenschappelijke doeleinden te streven.
Sluit je bij ons aan!, zo roepen we de arbeiders toe. Wat wij van plan zijn, is kort en bondig in het voorgaande gesteld. Nadere informatie bieden onze organen, boeken en brochures en in niet mindere mate de toespraken en debatten op onze bijeenkomsten, waar iedereen toegang tot heeft.
Arbeiders, kom in opstand! Herken het juk waaronder jullie smachten; streef ernaar dit af te werpen!
Onder onze banier, het rode vaandel, onder de vlag van het communisme en de anarchie, onder het embleem van de sociale revolutie is jullie verzamelplaats. School daar samen om het met elkaar eens te worden over het krijgsplan voor de val van het bestaande, in de plaats waarvan jullie geroepen zijn een maatschappij van vrijen en gelijken te vestigen. Arbeiders van alle landen, maak je vrij!
GESCHRIFTEN VAN EN OVER MOST
De enige biografie van ( grote) betekenis is:
-
R. Rocker - Johann Most. Das Leben eines Rebellen (1924). Glashütten im Taunus, 1973.
Van enig belang zijn:
-
H. Karasek - Johann Most mit dem schiefen Maul. Restauration an einem entstellten Porträt. Frankfurt, (1974?)
-
D. Kühn (red.) - Johann Most. Ein Sozialist in Deutschland. München, 1974,
In diverse handb **** oeken, biografiën, memoires en deelstudies komt Most ter sprake, zie.bijvoorbeeld:
-
A. Bebel -. Aus meinem Leben (1910-1914; drie delen). Berlijn, 1978 ( één band).
-
E. Bemstein - Geschichte der Berliner Arbeiterbewegung. Drie delen. Berlijn, 1907-1908.
-
R. 'Drinnon ...,...: Rebel in paradise. A biography of Emma Goldman (1881). Boston, 1970.
-
H. David -. The history of the Haymarket Affair (1936). New York, 1963.
-
E. Goldman-:-- Living my life (1931, twee delen). New York, 1970.
-
E. Hyams - De terrorist. Achtergronden van het terrorisme (1975). Bloemendaal, 1977. Niet aan te bevelen.
-
C. Jacker .:_ the black flag of anarchy. Antistatism in the United States. New York,
-
J. Langhard-: Dieanarchistische Bewegung in der Schweiz von ihren Anfängen bis zur Gegenwart und die internationalen Führer. Berlijn, 1903.
-
W. Laqueur ~ Terrorisme (1977). Baarn, 1978.
-
W. Liebknecht ~ Anarchismus, Sozialdemokratie und revolutionäre Taktik. Ein Wort an Freund und Feind (1866). In: Kleine politische Schriften. Leipzig, 1976. Weinig subtiele aanvallen op Most.
-
U: Linse - Organisierter Anarchismus im deutschen Kaiserreich von 1871. Berlijn, 1969. ·
-
J.J. Martin·- Men against the state. The expositors of individualist anarchism in America, 1827-1908 (1953). Colorado Springs, 1970.
-
D. McLellan: Karl Marx. His life and thought. Londen, 1973.
-
F. Mehring - Geschichte derdeutschen Sozial-Demokratie (1919, vier delen). Berlijn, 1980 (vier delen in twee banden).
-
F. Mehring - Karl Marx, geschiedenis van zijn leven (1918). Nijmegen, 1973.
-
M. Nettlau - Geschichte der Anarchie (1925, 1927, 1931, 1931, vier delen). Eerste drie delen: Bremen, (1978?). Deel vier: geen aanduidingen omtrent jaar of plaats van uitgave. Vooral deel III is van belang.
-
M. Nomad-Apostles of revolution (1933). New York, 1961. Niet al te best.
-
J. Peukert - Erinnerungen eines Proletariers. Berlijn, 1913. Anti-Most gezinde herinneringen van een Oostenrijkse anarchist.
-
R. Rocker - Memoiren eines deutschen Anarchisten. Frankfurt/M, 1974.
-
R. Rocker- Max Nettlau. Leben und Werk des Historikers vergessener sozialer Bewegungen (1946). Berlijn, 1978.
-
G. Woodcock - Anarchism. A history of libertarian ideas and movements (1962). Harmondsworth, 1975.
-
H. Zoccoli - Die Anarchie (1906). Berlijn, 1976.
Waarschijnlijk hebben de activiteiten van Most model gestaan voor de roman:
-
H. James - The princess Casamassima (1886). Harmondsworth, 1977.
Een vrijwel volledige opsomming van de geschriften van Most geeft:
-
E. Drahn - Johann Most. Eine Bio-Bibliographie. Berlijn, 1925.
In het Nederlands is van Most vrij weinig verschenen. Ik heb kunnen achterhalen:
- Bloedige herfstdagen, of De opstand der zijdenwevers te Lyon. Historisch verhaal naar het Hoogduitsch. Gent/Finjaar, geen jaartal vermeld.
- De godspest. Een besmettelijke ziekte, door de doctoren weinig bestudeerd, door de geestelijkheid verspreid. Amsterdam, geen jaartal. (In 1966 in een nieuwe vertaling gestencilled uitgebracht door 'De Vrije' in Rotterdam).
De laatste jaren zijn enkele herdrukken van werken van Most verschenen: - Beast and Monster. The beast of property. The social monster. Tucson, 1973.
- Memoiren. Erlebtes, Erforschtes und Erdachtes (1902-1907). Hannover, 1978 (vier deeltjes in één band).
- Kapital und Arbeit. "Das Kapital" in einer handlichen Zusammenfassung. Von Marx und Engels selbst revidiert und überarbeitet. Frankfurt/M, 1972.
- Die Eigentumsbestie. Nürnberg, 1980.
- Die Gottespest. Nürnberg, 1980.
- Revolutionäre Kriegswissenschaft. Geen jaartal en plaats van uitgave vermeld.