Matthew Crossin
De interpretatie van Marx' staatstheorie en de oppositie tegen het anarchisme
Matthew Crossin Interpretatie van Marx' staatstheorie en verzet tegen anarchisme Marxisme, anarchisme en de staat
Marxisme, anarchisme en de staat
I. Marx en staatssocialisme: Het overheidsapparaat inzetten, voorafgaand aan de afschaffing
II. Marx & de Commune: Herbeoordelingen en libertarische tegenstrijdigheden
III. Marxisme en de anarchistische uitdaging: Definities en versluiering
Hoewel Marx van plan was een deel van het Kapitaal te wijden aan "de staat", stierf hij voordat hij zelfs maar aan dat werk kon beginnen. Daarom moeten we de "marxistische theorie van de staat" reconstrueren aan de hand van verspreide verwijzingen in de verzamelde werken van Marx en Engels. Mijn analyse onderzoekt de verschuivingen en tegenstrijdigheden in hun denken, evenals het nut dat deze tegenstrijdigheden hadden bij het verkeerd voorstellen van het anarchistische alternatief.
"... geen enkele staat, hoe democratisch zijn vormen ook zijn, zelfs niet de roodste politieke republiek... is in staat het volk te geven wat het nodig heeft: de vrije organisatie van zijn eigen belangen van onderaf..."
Mikhail Bakoenin, Statism and Anarchy, p. 24
Met de afschaffing van de klassen verdwijnt de macht van de staat, die dient om de grote meerderheid van de producenten onder het juk te houden van de in aantal beperkte uitbuitende minderheid, en worden de functies van de overheid veranderd in eenvoudige administratieve functies. De anarchisten stellen het andersom..."
Karl Marx & Friedrich Engels, Fictitious Splits in the International,
74. [^1]
Marxisme, anarchisme en de staat
Het doel van dit essay is om de opvattingen van Karl Marx, zijn naaste partner Friedrich Engels, en hun anarchistische tijdgenoten over de cruciale kwestie van 'de Staat' opnieuw te beoordelen.[^2] In het bijzonder stel ik dat de dominante interpretaties van Marx op onbevredigende wijze zijn gevarieerde en tegenstrijdige analyse van de Staat hebben behandeld; zijn rol (als die er al is) in de opbouw van een socialistische maatschappij; en de manieren waarop deze zowel overlapte als in conflict kwam met de anarchistische visie. Mijn analyse is verdeeld in drie delen: In Sectie I bespreek ik de Marx van het Communistisch Manifesto en andere vroegere werken, met het argument dat we in dit materiaal^3 de duidelijkste aanwijzing vinden van een gecentraliseerde, statistische praxis.[^4] Sectie II betreft de Marx van de Internationale Arbeiders Associatie,[^5] verantwoordelijk voor De Burgeroorlog in Frankrijk en verschillende minder bekende geschriften. Ik betoog dat dit latere werk tegenstrijdige verschuivingen in zijn denken laat zien en documenteer discrepanties met zowel de 'orthodoxe' als de 'libertaire'[^6] lezingen van deze periode.^7 Tenslotte wordt in hoofdstuk III de onsamenhangendheid van Marx' uiteindelijke analyse vergeleken met het anarchistische standpunt. Ik betoog dat Marx en Engels een steeds veranderende opvatting van de staat ontwikkelden, die - cynisch of uit pure onwetendheid - zowel zijzelf als hun volgelingen lange tijd hebben gebruikt om het belangrijkste alternatief voor hun theoretische kader en beweging verkeerd voor te stellen en in diskrediet te brengen.
I. Marx en staatssocialisme: Het overheidsapparaat inzetten, voorafgaand aan de afschaffing
Hoewel het tot 1932 ongepubliceerd bleef, beschreef Engels De Duitse Ideologie (1845) als het uitgangspunt voor het begrijpen van Marx' theorie over de Staat.[^8]
In die tekst plaatsten Marx en Engels, net als veel radicalen voor hen, de oorsprong van de staat in "de emancipatie van het privébezit uit de gemeenschap", dat wil zeggen, de scheiding van de maatschappij in klassen.^9 Dit vestigde de staat als een concreet regeringsapparaat; een "aparte entiteit, naast en buiten de civiele samenleving," dienend als "niets meer dan de organisatievorm die de bourgeoisie genoodzaakt ziet aan te nemen, zowel voor interne als externe doeleinden, voor de wederzijdse waarborging van hun eigendom en belangen." De Duitse Ideologie verwijst herhaaldelijk naar 'de Staat' als een dergelijk regeringsmodel van sociale organisatie, waarin "alle gemeenschappelijke instellingen... een politieke vorm krijgen" ten behoeve van de instandhouding van de bestaande eigendomsverhoudingen.^10 Daarom concludeerden Marx en Engels dat,
Terwijl eerdere revoluties in het kader van de [klassenmaatschappij] onvermijdelijk tot nieuwe politieke instellingen hebben geleid^11, volgt daaruit dat de communistische revolutie, die de [klassenmaatschappij afbreekt], uiteindelijk ook de politieke instellingen afbreekt.^12
Deze formule, waarbij het woord "uiteindelijk" van doorslaggevend belang is, legde de basis voor de marxistische visie op de rol van de staat in de sociale revolutie en vormt nog steeds de basis voor de meeste hedendaagse interpretaties. De benadering werd keurig samengevat door Engels in een artikel voor Der Sozialdemokrat (1883) na de dood van Marx (waarmee de aanzet werd gegeven tot een "orthodox marxisme"). Hij citeerde zowel De Duitse Ideologie als het Communistisch manifest (1848) en hij identificeerde hun gemeenschappelijk standpunt als een standpunt dat de abolitie van de staat niet tijdens het proces van de sociale revolutie zelf tot stand kan worden gebracht. In plaats daarvan,
De proletarische klasse zal zich eerst de georganiseerde politieke macht van de staat moeten toe-eigenen en met deze hulp het verzet van de kapitalistische klasse moeten neerslaan en de maatschappij reorganiseren... zoniet, dan zal de hele overwinning uitlopen op een nederlaag en een bloedbad onder de arbeidersklasse, zoals na de Commune van Parijs.^15
Dit is te wijten aan het feit dat,
... na de overwinning van het Proletariaat, de enige organisatie die de zegevierende arbeidersklasse kant en klaar voor gebruik vindt, is die van de Staat. Het kan nodig zijn deze aan de nieuwe functies aan te passen. Maar als die op zo'n moment vernietigd zou worden, zou dat de vernietiging betekenen van het enige organisme waarmee de zegevierende arbeidersklasse haar pas veroverde macht kan uitoefenen…^16
Deze heldere, statistische analyse lijkt in overeenstemming te zijn met het programma dat wordt voorgesteld in het Manifesto, in het bijzonder Sectie II en zijn beleidsplatform van progressieve belasting, universele sociale voorzieningen, de afschaffing van erfenissen, de vorming van "industriële legers," de "noodzakelijke" ontwikkeling van productiekrachten, en de geleidelijke centralisatie van alle productiemiddelen "in de handen van de Staat." Dit is, zo verklaren de auteurs, slechts "de eerste stap in de revolutie", waarin "de arbeidersklasse het proletariaat moet verheffen tot de heersende klasse om de slag van de democratie te winnen.”^17 Maar met deze oproep van het Manifesto om "de strijd van de democratie te winnen" begint een belangrijke tegenstrijdigheid duidelijker naar voren te komen. Nadat Marx en Engels in "De Duitse Ideologie" ook hadden verwezen naar "de staat" als "de vorm waarin de individuen van een heersende klasse hun gemeenschappelijke belangen doen gelden", definiëren zij hun "revolutionaire staat" nu als een "voorwaarde" (d.w.z, een ‘toestand’ [^18] waarin het proletariaat erin geslaagd is zichzelf opnieuw samen te stellen als 'de nieuwe heersende klasse’. ^19 Dit lijkt in strijd te zijn met de aard van de hervormingen die in hoofdstuk II worden voorgesteld, evenals met andere nogal vage en verwarde pogingen om de 'overgangsvorm' te beschrijven die de arbeidersklasse aanneemt terwijl zij dit proces doorvoert.^20 Er wordt ons bijvoorbeeld verteld dat het proletariaat "verheven tot de positie van de heersende klasse" tegelijkertijd "een grote vereniging van de hele natie" is en een "volksmacht" (“public power”), die - tot de definitieve afschaffing van klassenscheiding - haar "politieke karakter" behoudt.^21 Vergelijkbare tegenstrijdigheden zijn te zien in Marx' beschrijving van de staatsmachinerie in De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte (1852). Hier is de staat een vervreemd, centraliserend apparaat van "overheidsmacht", gedefinieerd door de ontwikkeling van infrastructuur en openbare instellingen, alsmede de onteigening en het beheer van eigendomsverhoudingen. Marx betreurt echter dat alle voorgaande revoluties "deze machine hadden geperfectioneerd in plaats van af te breken", waarbij de respectieve partijen "om de beurt streden om de heerschappij en het bezit van dit enorme staatsbouwwerk beschouwden als de voornaamste buit van de overwinnaar."^22
Dit toch al ingewikkelde beeld wordt nog gecompliceerder door het feit dat Marx en Engels, na de ervaringen van de Commune van Parijs, de voorschriften uit deel II van het Manifesto in wezen afwezen. In een voorwoord bij de Duitse editie van 1872 beweren zij dat deze passages "in veel opzichten vandaag de dag heel anders geformuleerd zouden zijn", gezien de lessen die zijn onttrokken hebben uit de achtereenvolgende revolutionaire experimenten en de verdere ontwikkeling van de productiekrachten.^23 Hoewel deze gezamenlijke verklaring de vraag doet rijzen waarom Engels de analyse van de staat in deel II zou blijven aanhalen,[^24] lijkt het toch een belangrijke breuk van Marx met degenen die zich blijven baseren op het programma en de onderliggende theoretische logica van het Manifest.
II. Marx & de Commune: Herbeoordelingen en libertarische tegenstrijdigheden
Wat waren nu de lessen van de Parijse Commune - en hoe hebben ze de ontwikkeling van het marxisme beïnvloed? In het reflecterende voorwoord van het Manifest uit 1872 herhaalt Marx een van zijn beroemdste regels uit De burgeroorlog in Frankrijk (1871), namelijk dat "de arbeidersklasse niet zomaar de kant-en-klare staatsmachine in handen kan krijgen en die voor haar eigen doeleinden kan gebruiken. ^25 Dit staat niet alleen los van eerdere oproepen tot het nastreven van politieke macht (via verkiezingscampagnes of opstanden), ^26 het is expliciet in tegenspraak met Engels' post-Commune bewering over de noodzaak van het hanteren van de Staat als "kant-en-klare" machinerie, aangezien het het "enige instrument is dat de arbeiders ter beschikking staat".
Marx' analyse van de Parijse opstand verheerlijkt de vervanging van het permanente leger en de politie door "het gewapende volk" door de arbeiders, evenals de vervanging van de traditionele constitutionele regering (wetgevende en uitvoerende macht, rechterlijke macht, etc.) door een enkele democratische assemblee, bestaande uit vertegenwoordigers van de arbeidersklasse die onmiddellijk teruggeroepen kunnen worden.[^28] Ook prijst hij de invoering van een "arbeidersloon" voor alle gekozen functionarissen (nu met inbegrip van degenen die rechterlijke functies vervullen), de afschaffing van het kerkelijk gezag, de oprichting van een autonoom onderwijssysteem, de inbeslagneming van produktiemiddelen door verschillende arbeidersverenigingen, [^29] en een voorgestelde visie op de toekomstige ontwikkeling van de revoluties, waarin,
gemeenschappelijke zaken zouden worden beheerd door een vergadering van afgevaardigden in de centrale stad, en deze districtsvergaderingen zouden weer afgevaardigden sturen naar de Nationale Delegatie in Parijs, waarbij elke afgevaardigde te allen tijde herroepbaar zou zijn en gebonden aan het mandat impératif (formele instructies) van zijn kiezers.^30
Aangezien Marx zijn oproep om de staatsmacht te grijpen niet had weerlegd, impliceert zijn bewondering voor de Parijse Commune^31 en schijnbare veroordeling van die kenmerken die typisch worden opgevat als de definitie van de Staat, slechts een probleem van semantiek. De "Staat" lijkt nu alleen te verwijzen naar "het proletariaat dat zich verheft tot de positie van de heersende klasse" - d.w.z. de daad van de revolutie zelf. Degenen die pleiten voor Marx' libertaire geloofsbrieven noemen dergelijke passages als indicatief voor een algemene theoretische verschuiving die de laatste jaren van de filosoof zou bepalen, vooral in materiaal dat verborgen bleef in schriften, zo niet actief onderdrukt werd door de leidende figuren van de marxistische beweging.[^32]
Maar net als bij het Manifesto lijken andere commentaren deze lezing tegen te spreken. Uit persoonlijke brieven uit die tijd blijkt namelijk dat Marx en Engels hun voorkeur voor centralisme of hun opvatting over de noodzaak daarvan in de sociale revolutie niet hadden opgegeven.[^33] Zoals Robert Graham opmerkt in zijn geschiedenis van de Eerste Internationale, wijst Marx in De Burgeroorlog in Frankrijk weliswaar herhaaldelijk op een geloof in de noodzaak de "kant-en-klare staatsmachine" te smashen, maar suggereert hij ook dat de arbeiders deze zouden vervangen door een nieuwe (zij het democratische) staat - in de zin van een boven de maatschappij staand overheidsapparaat. Voor Marx was het de "gemeenschappelijke administratie " (die, hoe gedecentraliseerd ze aanvankelijk ook was, een overheidsapparaat bleef)[^34] die "als hefboom zou dienen" voor de eliminatie van de klassenmaatschappij.^35 Een dergelijke verantwoordelijkheid wordt niet toegekend aan de arbeiders zelf, die in Parijs directe actie begonnen te voeren op de plaats van produktie en zich verenigden in vrije verenigingen.^37
Bovendien stelt Marx direct dat de " enkele belangrijke functies die nog zouden overblijven voor een centrale regering niet moesten worden opgeheven... maar moesten worden vervuld door communale, en dus uitsluitend bevoegde ambtenaren.”^38 We lijken hier dus een tegenstrijdig beeld te hebben van Marx' visie op de staat, zowel in de loop der tijd als binnen specifieke werken. Een jaar later zouden Marx en Engels inderdaad een vernietigende aanval op Bakoenin en de anarchisten laten circuleren, waarin zij hen ervan beschuldigden zich bezig te houden met ofwel belachelijke fantasieën ofwel oneerlijke semantiek. Marx en Engels beweerden dat zij niet "statistischer" waren dan de anarchisten en dat, voor zover de anarchisten geloofden in de gewelddadige omverwerping van het kapitalisme, zij eveneens "autoritair" waren (waardoor het een nietszeggend scheldwoord wordt wanneer het in denigrerende zin wordt gebruikt).[^39] Het is de moeite waard Marx' veelgelezen ode aan de Parijse Commune te vergelijken met hun bespottelijke samenvatting van de anarchistische visie:
[De anarchistische commune] nodigt [anderen] uit om zich op revolutionaire wijze te reorganiseren en vervolgens hun verantwoordelijke en herroepbare delegaat, voorzien van hun dwingende mandaten, naar een overeengekomen plaats te sturen waar zij een federatie van opstandige verenigingen zullen oprichten... een revolutionaire kracht die over de reactie kan zegevieren... Dus in deze anarchistische organisatie... hebben we eerst de Raad van de Commune, dan de uitvoerende comités die, om ook maar iets te kunnen doen, enige macht moeten krijgen en ondersteund moeten worden door een politiemacht; daarna volgt niets minder dan een federaal parlement... Net als de Raad van de Commune zal dit parlement de uitvoerende macht moeten toewijzen aan een of meer comités die alleen al door deze handeling een autoritair karakter zullen krijgen dat de eisen van de strijd steeds meer zullen benadrukken.^40
Als gevolg daarvan beweren zij dat het anarchistische alternatief voor het staatssocialisme,
een perfecte reconstructie van alle elementen van de "autoritaire staat"; en het feit dat we deze machine een "revolutionaire Commune van onder tot boven" noemen, maakt weinig verschil.[^41]
Dus de waardering van De Burgeroorlog in Frankrijk voor de Commune als alternatief voor de "politieke staat" blijkt bijna geheel ontkracht te zijn. Tegelijkertijd stellen Marx en Engels dat het "statisme" van de anarchist duidelijk blijkt uit het feit dat elke voorgestelde federatie van vrije verenigingen gedwongen zou moeten worden om haar doelen te bereiken en dat hun combinatie onvermijdelijk zou leiden tot de uitoefening van macht door een centrale "autoriteit".
Als gevolg daarvan beweren zij dat het anarchistische alternatief voor het staatssocialisme,
een perfecte reconstructie van alle elementen van de "autoritaire staat"; en het feit dat we deze machine een "revolutionaire Commune van onder tot boven" noemen, maakt weinig verschil.[^41]
Dus de waardering van De Burgeroorlog in Frankrijk voor de Commune als alternatief voor de "politieke staat" blijkt bijna geheel ontkracht te zijn. Tegelijkertijd stellen Marx en Engels dat het "statisme" van de anarchist duidelijk blijkt uit het feit dat elke voorgestelde federatie van vrije verenigingen gedwongen zou moeten worden om haar doelen te bereiken en dat hun combinatie onvermijdelijk zou leiden tot de uitoefening van macht door een centrale "autoriteit".
III. Marxisme en de anarchistische uitdaging: Definities en versluiering
Een nauwkeurige lezing van het tot nu toe besproken materiaal laat een vloeiend, drievoudig gebruik van het woord 'staat' zien:
-
Als louter synoniem voor "maatschappij"; een "stand van zaken". (bijv. een kapitalistische staat of maatschappij in tegenstelling tot een communistische staat of maatschappij).
-
Verwijzend naar de organisatie van de klassenheerschappij. In een socialistische context komt dit neer op de daad van de revolutie zelf; een gewapende bevolking die actief een transformatie van de sociale verhoudingen uitvoert door de productiemiddelen te onteigenen, waarbij het proletariaat als "de nieuwe heersende klasse" wordt verondersteld.
-
Om het specifieke regeringsapparaat aan te duiden dat zich boven de maatschappij bevindt en dat de klassenverhoudingen in stand houdt met zijn verschillende instrumenten van dwang: wetgevende macht, uitvoerende macht, rechterlijke macht, leger, politie, gevangenissen, informatienetwerken, scholen, enz.
De toepassing van dezelfde term op drie totaal verschillende concepten bleek uiterst nuttig, zelfs van centraal belang, om beschuldigingen van "autoritarisme" (d.w.z., het gebruik van 'top-down', statistische methoden) en tegelijkertijd het anarchisme in diskrediet te brengen als ofwel oneerlijk ofwel contrarevolutionair in de ogen van de arbeidersbeweging.^42 Een van de meest beknopte verwoordingen van deze incoherente analyse is te vinden in Marx' Conspectus of Bakunin's Statism and Anarchy (1874), een serie privé-notities geschreven als reactie op Bakunin's Statism and Anarchy (1873). In dat werk beschouwde Bakoenin het argument van Marx en Engels dat de revolutionaire staat "niets anders zou zijn dan 'het proletariaat verheven tot het niveau van een heersende klasse'". In antwoord daarop vroeg hij: "Als het proletariaat de heersende klasse wordt... over wie zal het dan heersen?":
Er moet nog een nieuw proletariaat komen dat onderworpen zal zijn aan deze nieuwe heerschappij, deze nieuwe staat... Wat betekent het, "het tot een heersende klasse verheven proletariaat?" Zal het hele proletariaat de regering leiden? Er zijn ongeveer 40 miljoen Duitsers. Zullen alle 40 miljoen lid zijn van de regering? Het hele volk zal regeren, maar niemand zal geregeerd worden. Dan zal er geen regering zijn; er zal geen staat zijn… ^43
Marx verwierp Bakoenins anarchistische kritiek met aanzienlijke minachting en verklaarde dat het vol zat met "schooljongensonzin!”^44 Bij de uitwerking van zijn opvatting van "het proletariaat als de heersende klasse" beweert hij eerst dat dit uitsluitend verwijst naar het collectieve "gebruik van geweld" (het "gebruik van dwangmaatregelen, d.w.z. overheidsmaatregelen") tegen "vijanden en de oude organisatie van de maatschappij", die "niet zou verdwijnen als gevolg van het aan de macht komen van het proletariaat. [^45] Eenvoudig gezegd, de "proletarische staat" manifesteert zich in elke instantie waar het proletariaat "voldoende kracht heeft vergaard en voldoende georganiseerd is om gebruik te maken van algemene dwangmiddelen" in de onderdrukking van hun vroegere meesters.^46 Het is deze, en niet een specifieke vorm van maatschappelijke organisatie, die natuurlijk zou “oplossen" na het verdwijnen van de klassenstrijd (d.w.z.., de overwinning van die revolutie).[^47] Verder antwoordt Marx op Bakoenins vraag over "alle 40 miljoen Duitsers die lid zijn van de regering" dat dit "zeker" het geval is, "want de zaak begint met het zelfbestuur van de gemeente.”^48 Wat betreft het "hoofd van de regering", antwoordt Marx:
En zal iedereen bovenaan staan in Bakoenins constructie die van beneden naar boven is opgebouwd? Er zal dan in feite geen onder zijn.^49
Deze opvatting van de Staat - weliswaar nutteloos als zodanig aangeduid - lijkt geheel in overeenstemming te zijn met de anarchistische opvatting van de revolutie, hoewel we opnieuw met complicaties worden geconfronteerd wanneer Marx verwijzingen introduceert naar gekozen managers en vakbondsbesturen.[^50] Niettemin, als we Marx op zijn woord moeten geloven, roept dit de vraag op wat de marxistische kritiek op het anarchisme eigenlijk is. Als de commune een zelfbeheerde vereniging is, waarin niemand door iemand anders geregeerd wordt en "de Staat" slechts verwijst naar de gecoördineerde (of "gecentraliseerde") inspanningen van de communes om de productiemiddelen te onteigenen en deze transformatie van de sociale verhoudingen te verdedigen, dan zijn we gedwongen te concluderen dat Marx en Bakoenin tegelijkertijd zowel anarchisten als statisten waren. De juistheid van beide beschrijvingen hangt eenvoudigweg af van de definitie van "de staat" die men hanteert. Alleen door zijn eigen gekozen definitie van de staat te projecteren op de anarchistische theorie kan Marx beweren dat,
De heer Bakoenin concludeert dat het proletariaat liever helemaal niets doet en de dag van de universele liquidatie afwacht. [^51]
Het is aan de lezer om te bepalen of intellectuelen zo serieus als Marx en Engels de anarchistische literatuur werkelijk zo verkeerd konden interpreteren. Een belangrijk commentaar in de Conspectus wijst niet op een misverstand en suggereert andere motieven.[^52] Sinds Proudhon, de eerste die zichzelf anarchist noemde, waren de belangrijkste theoretici en politieke organisaties van de beweging duidelijk in het accepteren van alleen de derde van de definities van Marx en Engels. [Bij gebrek aan een voldoende materialistische analyse van de staatsvorm interpreteert Marx Bakoenins afwijzing van alle staten als de afwijzing van een 'abstractie'. Voor anarchisten is de staat echter nooit in dergelijke termen begrepen. In plaats daarvan heeft de beweging slechts de gangbare, socialistische opvatting over de oorsprong en de historische functie van de Staat serieus genomen en als gevolg daarvan geredeneerd dat de Staat niet het voertuig kan zijn waarmee de kapitalistische sociale verhoudingen omver worden geworpen. Voor Marx en Engels zouden de klassentegenstellingen moeten worden afgeschaft voordat de vaag gedefinieerde staat kon worden afgeschaft. Tegelijkertijd lijken zij het er echter ook over eens te zijn dat de staat bestaat om de sociale verhoudingen en het proces van accumulatie die de klassenmaatschappij voortbrengt te reguleren, en dat het voortbestaan ervan het voortbestaan van klassentegenstellingen binnen de productiewijze veronderstelt. Deze analyse bracht Bakoenin ertoe op te merken dat elke revolutionaire staat die pretendeert te bestaan uit "arbeiders" in plaats daarvan zal bestaan uit "voormalige arbeiders". Dit leidde op zijn beurt tot Marx' antwoord dat een tot arbeider omgevormde vertegenwoordiger evenmin ophoudt een arbeider te zijn als "een fabrikant ophoudt kapitalist te zijn wanneer hij gemeenteraadslid wordt".
Marx en Engels lijken hier, net als in hun gehele verzamelde werk, te vergeten dat het proletariaat gedefinieerd wordt door zijn klassepositie in de bestaande productiewijze en dat de Staat geen neutraal instrument is binnen die ordening. Door een deel van het staatsapparaat in handen te nemen blijft de fabrikant inderdaad een structurele positie innemen binnen het beheer van het kapitaal. Dit is echter een positie die het proletariaat per definitie mist. Het is dus duidelijk dat Bakoenins observatie logisch volgt: dat een arbeider belast is met het beheer en de instandhouding van de klassenmaatschappij wanneer hij een daartoe ontworpen apparaat betreedt. Als zodanig concludeerde Proudhon in Het systeem van economische contradicties of De filosofie der armoede (1846) dat de moderne staat, "geschapen om te dienen als bemiddelaar tussen arbeid en privileges, zich onvermijdelijk vastketent aan het kapitaal en zich richt tegen het proletariaat",
De staat moet onverbiddelijk en ten koste van alles streven naar de verwezenlijking van zijn doelstellingen, ongeacht of zelfs tegen de wil van degenen die hem hanteren.
Conclusies
Hoewel Marx van plan was een heel deel van het Kapitaal te wijden aan zijn analyse van de Staat, [^58] werd alleen het eerste deel tijdens zijn leven voltooid, terwijl de overige twee delen ^59 postuum door Engels werden samengesteld uit verschillende notitieboeken. Als gevolg daarvan blijven we achter met verspreide verwijzingen naar het onderwerp die een tegenstrijdige en verschuivende opvatting over de definitie, functie binnen het kapitalisme en rol binnen het proces van sociale revolutie onthullen. In dit essay heb ik betoogd dat de vroege opvatting van Marx over revolutie fundamenteel statistisch was. Dit werd later echter gecompliceerd door meer radicale uitspraken, waarvan vele een meer libertair karakter lijken te hebben, waarbij de staat als een abstract concept wordt geherformuleerd of waarbij wordt gepleit voor de opbouw van een nieuw soort 'staat'.[^60] Hoewel de beschrijving van deze 'overgangs-vorm' vaak vaag en tegenstrijdig was, bleef het democratische statisme van Marx en Engels fundamenteel anders dan de verdraaiingen die de meeste 'marxisten' over de hele wereld uiteindelijk zouden aanhangen.[^61] Het statisme van zelfs deze latere periode is ook volledig overstegen door verschillende anti-autoritaire stromingen binnen de marxistische traditie, die zich baseerden op Marx' meer 'anarchistische' geschriften.[^62]
Los van de libertaire ontwikkelingen bleven Marx en Engels hun leven lang vijandig staan tegenover het anarchisme en organiseerden zij de Internationale op hiërarchische wijze om de invloed ervan binnen de beweging te bestrijden. Marx en Engels deden afwisselend de anarchistische beschuldigingen van 'autoritarisme' af als ongegrond en verdraaide de anarchistische theorie om de verschillen tussen de twee bewegingen te verdoezelen. Het nut van een dergelijke benadering is duidelijk, aangezien een nauwkeurige weergave van het anarchistische standpunt de centrale tegenstelling binnen Marx' steeds evoluerende (en uiteindelijk ongeraffineerde) theorie van de staat verduidelijkt: In de uiteindelijke analyse wordt het marxistische standpunt ofwel in essentie vrijwel identiek aan de ideologie die aan de kaak wordt gesteld, of de anarchistische kritiek moet als legitiem worden aanvaard - en de overname van het overheidsapparaat moet op haar gronden worden verdedigd.
Bibliografie
(Bronnen zijn niet vertaald)
Bakunin, M. (ed. Lehning, A.) 1973. Mikhail Bakunin: Selected Writings. Jonathan Cape: London
Bakunin, M. 1990. Statism and Anarchy. Cambridge University Press: Cambridge
Bakunin, M., Kropotkin, P., & Marx, K. 2008. Writings on the Paris Commune. Red and Black Publishers: St Petersburg
Draper, H. 1971. ‘The Principle of Self-Emancipation in Marx and Engels.’ The Socialist Register, 1971. 81–109
Draper, H. 1987. The ‘Dictatorship of the Proletariat’ from Marx to Lenin. Monthly Review Press: New York
Eckhardt, W. 2016. The First Socialist Schism: Bakunin Vs. Marx in the International Workingmen’s Association. PM Press: Oakland
Engels, F. 1939. Marxist Library: Works of Marxism — Leninism Volume XVIII: Herr Eugen Duhring’s Revolution in Science (Anti-Duhring). New York International Publishers: New York
Graham, R. 2015. We Do Not Fear Anarchy, We Invoke It: The First International and the Origins of the Anarchist Movement. AK Press: Edinburgh, Oakland, Baltimore
Korsch, K. (ed. Kellner, D.) 1974. Karl Korsch: Revolutionary Theory. University of Texas Press: Austin
Kropotkin, P. 2018. Modern Science and Anarchy. AK Press: Chico, Oakland, Edinburgh, & Baltimore
Leier, M. 2006. Bakunin: The Creative Passion. St Martin’s Press: New York
Lenin, V.I. 1975. V.I. Lenin: Selected Works in Three Volumes, Volume 2. Progress Publishers: Moscow
Marx, K. 1990. ‘Introduction by Ernest Mandel,’ chapter in Capital: Volume I. Penguin Classics: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 3: Karl Marx March 1843-August 1844. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 5: Marx and Engels 1845–47. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 6: Marx and Engels 1845–48. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 11: Marx and Engels 1851–53. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 22: Marx and Engels 1870–71. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 23: Marx and Engels 1871–74. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 24: Marx and Engels 1874–83. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 26: Engels 1882–89. Lawrence and Wishart: London
Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx and Engels Collected Works, Volume 44: Letters 1870–73. Lawrence and Wishart: London
Marx, K., Engels, F., & Lenin, V.I. (ed. Kolpinsky, N. Y.). 1972. Marx, Engels, Lenin: Anarchism and Anarcho-Syndicalism. Progress Publishers: Moscow
Price, W. 2012. Marx’s Economics for Anarchists. Zabalaza Books: Johannesburg
Proudhon, P. J. 1989. General Idea of the Revolution in the Nineteenth Century. Pluto Press: London
Proudhon, P. J. 2019. System of Economic Contradictions: Or, The Philosophy of Misery. Anodos Books: Whithorn
Rousseau, J.J. 2009. Discourse on the Origins of Inequality Among Men. Dodo Press: Gloucester
[^1]: Zoals geciteerd binnen Marx, K., Engels, F., & Lenin, V.I. (ed. Kolpinsky, N. Y.). 1972. Marx, Engels, Lenin: Anarchism and Anarcho-Syndicalism. Progress Publishers: Moscow
[^2]: Voornamelijk Mikhail Bakoenin, die (hoewel niet de eerste anarchist) algemeen beschouwd wordt als de eerste theoreticus van het anarchisme als een volledig ontwikkelde tendens en massabeweging. Hij was de intellectuele leider van de libertaire oppositie tegen de factie van Marx binnen de International Workingmen's Association.
[^4]: Bijdragen die, vooral wanneer ze selectief geciteerd worden, gebruikt zijn om het gedrag te rechtvaardigen van autoritaire stromingen die zich binnen de beweging ontwikkelden - d.w.z. de Leninistische en post-Leninistische varianten. Interessant is echter dat Lenins beroemdste werk over de staat, "Staat en revolutie" (1917), ook zijn meest libertaire is, en in wezen het obscurantistische, drievoudige gebruik van de term "staat" reproduceert dat in deel III van dit essay is onderzocht. Hij maakt eveneens gebruik van de daaruit voortvloeiende verwarring om dezelfde doelen te bereiken.
[^5]: Voortaan aangeduid als de "Eerste Internationale" of "Internationale". Het gaat mij hier niet alleen om Marx als theoreticus, maar ook om Marx als organisator. Zijn streven naar centralisatie binnen de Internationale stelt ons in staat dubbelzinnigheden in zijn theoretisch werk beter te interpreteren.
[^6]: Het woord "libertarisch" wordt in dit hele essay in zijn oorspronkelijke vorm gebruikt. Hoewel het nu in sommige landen (vooral in de Verenigde Staten) wordt geassocieerd met "laissez-faire" kapitalisme, is dit een recente (en opzettelijke) verdraaiing. Historisch gezien duidde het libertarisme op een algemene filosofische neiging tot vrij handelen en de term werd voor het eerst politiek gebruikt door de anarchistische communist Joseph Dejacque in 1857. Vanaf dat moment werd de term synoniem met het woord anarchist. Dit gebruik is in een groot deel van de wereld gehandhaafd, maar met de ontwikkeling van het libertarisch-marxisme is het sindsdien een overkoepelende term geworden voor alle anti-staatssocialisten. Klassieke libertariërs beweren dat de rechtse toe-eigening in feite autoritair is, gezien de steun voor de inherent hiërarchische en uitbuitende sociale verhoudingen die het kapitalisme voortbrengt.
[^8]: Het vroegste werk van Marx en Engels bevat eerdere verwijzingen naar "de Staat" en gebruikt vaak radicalere retoriek over de noodzaak van de "afschaffing ervan". Dit werd echter later door Engels afgedaan als "jongensfilosofie". Zie Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. p. 48
Evenzo lijkt Marx in zijn "Kritiek van Hegels staatsleer" (1843) - die een uitgebreide kritiek op de burgerlijke overheid bevat - duidelijk elke notie van "vertegenwoordiging" te verwerpen, ondanks opvattingen die hij later zou verkondigen: "De scheiding tussen de politieke staat en de burgerlijke maatschappij blijkt als de scheiding tussen de afgevaardigden en hun mandatarissen. De maatschappij delegeert slechts elementen van zichzelf naar haar politieke wijze van zijn... De afgevaardigden van de burgerlijke maatschappij vormen een maatschappij die niet verbonden is met degenen die hen opdragen door de vorm van de "instructie", het mandaat. Formeel worden ze opgedragen, maar zodra ze daadwerkelijk zijn opgedragen zijn ze geen mandatarissen meer. Ze worden geacht afgevaardigden te zijn, en dat zijn ze niet." (Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx en Engels Collected Works, Volume 3: Karl Marx maart 1843-augustus 1844. Lawrence and Wishart: London. p. 123)
Engels lijkt deze definitie nog te handhaven in "The Origin of the Family, Private Property, and the State" (1884):
"de staat verdeelt ten eerste zijn onderdanen naar grondgebied... Het tweede onderscheidende kenmerk is de instelling van een openbaar gezag dat niet langer rechtstreeks samenvalt met de bevolking die zich als een gewapende macht organiseert. Dit speciale openbaar gezag is nodig omdat een zelfwerkende gewapende organisatie van de bevolking onmogelijk is geworden sinds de splitsing in klassen... Dit openbaar gezag bestaat in elke staat; het bestaat niet alleen uit gewapende mannen, maar ook uit materiële hulpmiddelen, gevangenissen en dwanginstellingen van allerlei aard... Met het openbaar gezag en het recht om belastingen te heffen, staan de ambtenaren nu, als organen van de maatschappij, boven de maatschappij." (Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx en Engels Verzameld Werk, deel 26: Engels 1882-89. Lawrence and Wishart: London. pp. 269-270)
[^14]: Na de dood van Marx bleven Engels (en vervolgens, na zijn dood, Karl Kautsky) zijn werk bewerken en publiceren, om ervoor te zorgen dat toegankelijk materiaal, toegeschreven aan één van de meest bewonderde theoretici en revolutionairen van de beweging, hun eigen kritiek op de politieke economie en visie op een socialistisch project weerspiegelde. Het resultaat zou de standaardinterpretatie van Marx worden, hoewel het al snel zou bezwijken onder zijn eigen interne tegenstrijdigheden.
Het moet echter gezegd worden dat dit niet noodzakelijkerwijs een fundamentele breuk tussen Marx en Engels impliceert (hoewel een nauwkeurige lezing opmerkelijke verschillen tussen de twee denkers aangeeft, waarbij Engels vaak de zwakste elementen van Marx' werk overdrijft). Het is de moeite waard om de anarchistische schrijver Wayne Price hierover te citeren:
"Er zijn mensen, vooral onder libertaire marxisten, die Engels bekritiseren als de eerste van de "post-marxisten" die de marxistische beweging in de verkeerde richting leidde. In plaats van Marx te bekritiseren voor zaken in de historische marxistische beweging die hen niet bevallen, geven zij Engels de schuld. Zij beweren Marx beter te begrijpen dan zijn oude politieke partner en beste vriend! Als dit waar is, zou dit vragen moeten oproepen over Marx; hoe komt het dat hij zijn ideeën zelfs aan Engels niet kon uitleggen?... [Zo is bijvoorbeeld bekend dat Marx de Anti-Duhring heeft gelezen en alles met Engels heeft besproken voordat het werd gepubliceerd. Marx heeft er een hoofdstuk aan toegevoegd - wat hij nauwelijks zou hebben gedaan als hij het niet eens was met grote delen ervan." (Price, W. 2012. Marx’s Economics for Anarchists. Zabalaza Books: Johannesburg. pp. 50-51)
[^18]: Een gangbaar gebruik van de term in de 19e eeuw (Marx en Engels verwijzen naar deze definitie in De Duitse Ideologie). In de beginjaren van de beweging spraken anarchisten soms van een 'anarchistische staat' in precies deze betekenis. Dit werd echter al snel losgelaten vanwege de onpraktische en verwarrende interpretatie ervan. De belangrijkste anarchistische communistische theoreticus, Peter Kropotkin, merkte nog in 1896 op dat "er, zoals bekend, de Duitse school is [die geassocieerd wordt met Marx en het staatssocialisme in het algemeen] die de staat graag verwart met de maatschappij." (Kropotkin, P. 2018. Moderne Wetenschap en Anarchie. AK Press: Chico, Oakland, Edinburgh, & Baltimore. p. 234)
"Als de politieke strijd van de arbeidersklasse gewelddadige vormen aanneemt, als de arbeiders hun revolutionaire dictatuur in de plaats stellen van de dictatuur van de bourgeoisie... om hun eigen dagelijkse basisbehoeften te bevredigen en het verzet van de bourgeoisie te verpletteren, in plaats van de wapens neer te leggen en de staat op te heffen, geven zij er een revolutionaire en voorbijgaande vorm aan." (Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en anarchosyndicalisme. Ibid. p. 95)
Zie noten 42 en 51 voor meer over de marxistische bewering dat afschaffing van de staat "het neerleggen van de wapens" impliceert.
[^24]: Engels verwijst specifiek naar Sectie II als beschrijving van zijn en (de onlangs overleden) Marx' visie. Zie, Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. p. 172
Ongepubliceerde ontwerpen gaan verder. Het Tweede Ontwerp, bijvoorbeeld, verwijst naar de Staat als,
"Dat enorme overheidsapparaat, dat als een boa constrictor het echte sociale lichaam verstrikt in de alomtegenwoordige mazen van een staand leger, een hiërarchische bureaucratie, een gehoorzame politie, geestelijken en een dienstbare krijgsmacht." (Ibid. p. 533)
Verder beweert hij dat,
"Het proletariaat kan niet, zoals de heersende klassen en hun verschillende rivaliserende facties in de opeenvolgende uren van hun triomf hebben gedaan, zich eenvoudigweg meester maken van het bestaande staatsbestel en dit kant-en-klare instrument voor hun eigen doeleinden gebruiken... Het politieke instrument van hun onderwerping kan niet dienen als het politieke instrument van hun emancipatie." (Ibid.)
Dit is een echo van Bakoenins kritiek op Marx zelf (en het staatssocialisme meer in het algemeen), zoals te lezen is in "Statisme en Anarchie":
"Zij zeggen dat dit staatsharnas, deze dictatuur, een noodzakelijk overgangsapparaat is om de totale bevrijding van het volk te bereiken: anarchie, of vrijheid, is het doel, en de staat, of dictatuur, het middel. Dus, om de massa's te bevrijden moeten ze eerst onderdanig zijn." (Bakoenin, M. 1990. Statisme en Anarchie. Cambridge University Press: Cambridge. p. 179)
"In ons midden had zich een groep gevormd die pleitte voor onthouding van de arbeiders van politiek... De arbeider zal op een dag de politieke suprematie moeten winnen om de arbeid langs nieuwe lijnen te organiseren; hij zal de oude politiek moeten verslaan die oude instellingen steunt, op straffe... van nooit hun koninkrijk op aarde te zien... wij ontkennen niet dat er landen zijn [zoals Amerika, Engeland en misschien Nederland] waar het werkende volk zijn doel kan bereiken met vreedzame middelen... wij moeten ook erkennen dat in de meeste continentale landen het geweld de hefboom van onze revoluties zal moeten zijn..." (Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. blz. 84-85)
Voor een voorbeeld van Marx' argument tegen wat hij beschouwde als 'onverschilligheid voor de politiek' (een argument dat men zou kunnen aanvoeren tegen Proudhons gradualisme en ambivalentie ten opzichte van de confrontatie - maar dat nauwelijks van toepassing zou kunnen zijn op de anarchistische beweging die volgde), zie het gelijknamige artikel (1873) in Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. blz. 94-99.
Gezien Bakoenins duidelijke steun voor revolutionaire directe actie kan men slechts de conclusie trekken dat Marx het betwisten van de electorale macht en de staatsstrijd als de enige zinvolle definitie van "politieke strijd" beschouwt - een belangrijk gegeven gezien zijn campagne om "politieke macht" vast te stellen als het doel waaraan alle inspanningen van de Internationale "ondergeschikt" moesten worden gemaakt. Voor details rond deze argumenten zie, Graham, R. 2015. We Do Not Fear Anarchy, We Invoke It: The First International and the Origins of the Anarchist Movement. AK Press: Edinburgh, Oakland, Baltimore. pp.126-127.
[^28]: Pierre-Joseph Proudhon bepleitte het gebruik van "imperatief mandaat... en permanente herroepbaarheid" (d.w.z. het gebruik van gebonden afgevaardigden in plaats van gekozen vertegenwoordigers) als een libertair alternatief voor statistische centralisatie, lang voordat Marx publiekelijk enige steun hiervoor betuigde. Zoals historicus Robert Graham opmerkt,
"Het gebruik van herroepbare afgevaardigden met imperatieve mandaten werd voortgezet door de volgelingen van Proudhon en andere antiauthoritariërs in de Internationale [terwijl] Marx en zijn bondgenoten voorstander waren van het gebruik van vertegenwoordigers die vrij waren om beleidsstandpunten te steunen die in strijd waren met de opvattingen van de mensen die zij beweerden te vertegenwoordigen." ( We Do Not Fear Anarchy, We Invoke It. Ibid. pp. 35-36)
Dit is representatief voor de grotere strijd die de Internationale zou verscheuren. De anarchisten geloofden (in overeenstemming met Bakoenins theoretische inzichten) dat de middelen van de strijd het gewenste doel moeten voorafspiegelen, opdat de sociale verhoudingen van de staat (en dus het instrument dat de klassenmaatschappij in stand houdt) niet worden overgenomen en vervangen door degenen die hun afschaffing nastreven. Voor meer details hierover - en over het marxistische alternatief van centralisering van de macht in de Algemene Raad - zie: We Do Not Fear Anarchy, We Invoke It. Ibid. blz. 145-146, 168-194.
Engels geeft de meest expliciete afwijzing van een dergelijke prefiguratieve politiek in een antwoord aan Bakoenin in Der Volksstaat uit 1872:
"Wij Duitsers hebben een slechte naam verdiend vanwege onze mystiek, maar wij zijn nooit zo ver gegaan als die mystiek. De Internationale moet het prototype zijn van een toekomstige maatschappij waarin geen executies a la Versailles, geen krijgsraden, geen permanente legers, geen inzage in privé-correspondentie en geen Brunswijkse strafrechtbank zullen bestaan! Juist nu, nu we ons moeten verdedigen met alle middelen die ons ter beschikking staan, wordt het proletariaat verteld zich te organiseren, niet in overeenstemming met de eisen van de strijd... maar volgens de vage noties van een toekomstige maatschappij die door sommige dromers worden vermaakt." (Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en anarchosyndicalisme. Ibid. blz. 62-63)
Hij en Marx ridiculiseerden ook het idee dat degenen die de revolutie vochten in staat zouden zijn tot zelfbestuur:
"... rare barricades, die barricades van de anarchisten, waar ze in plaats van te vechten hun tijd doorbrengen met het schrijven van mandaten..." (Ibid. p. 110).
[^29]: Zoals Graham opmerkt, probeerden de meest radicale communards dit tot de basis van revolutionaire zelforganisatie te maken en vormden zij een "mutualistische en proto-syndicalistische" tendens, beïnvloed door (of expliciet volgend op) het werk van Proudhon. - We Do Not Fear Anarchy, We Invoke It:. Ibid. p. 153
"Het algemene effect van de Commune was zo opvallend dat de marxisten zelf, die al hun ideeën door de opstand verstoord zagen, zich genoodzaakt zagen er hun hoed voor af te nemen. Zij gingen zelfs nog verder en verkondigden dat het programma en het doel ervan hun eigen waren, in strijd met de eenvoudigste logica en hun eigen ware gevoelens. Dit was een werkelijk bespottelijke verandering van kostuum, maar ze moesten wel, uit angst ingehaald en achtergelaten te worden in de golf van gevoelens die de opstand in de hele wereld teweegbracht." (Bakoenin, M. (ed. Lehning, A.) 1973. Michail Bakoenin: Selected Writings. Jonathan Cape: London. p. 261)
De Duitse marxist Karl Korsch zou het later met deze beoordeling eens zijn, door in Die Aktion (1929) te stellen:
"Als we het politieke programma en de te bereiken doelen, zoals voorgesteld door de twee grondleggers van het wetenschappelijk socialisme, Marx en Engels, nauwkeuriger analyseren, niet alleen in de tijd vóór de opstand van de Parijse Commune, maar ook daarna, kan in feite niet worden volgehouden dat de vorm van de proletarische dictatuur die door de Parijse Commune van 1871 werd gerealiseerd, in enig opzicht in overeenstemming zou zijn met die politieke theorieën. Inderdaad, Marx' grote tegenstander in de Eerste Internationale, Mikhail Bakoenin, had op dit punt de historische waarheid aan zijn kant, toen hij sarcastisch commentaar leverde op Marx' annexatie van de Parijse Commune met terugwerkende kracht... De revolutionaire ideeën van de Parijse communardes van 1871 zijn deels ontleend aan het federalistische programma van Bakoenin en Proudhon, deels aan de ideeënkring van de revolutionaire jakobijnen die in het Blanquisme voortleefde, en slechts in zeer geringe mate in het marxisme." (Korsch, K. (ed. Kellner, D.) 1974. Karl Korsch: Revolutionaire theorie. University of Texas Press: Austin. p. 207)
[^32]: Anti-reformistisch werk zoals Kritiek van het Gotha Programma (1875) en Marx' analyse van het revolutionaire potentieel onder de Russische boerenstand (die zelfs in zijn meest conservatieve ontwerp in schril contrast stond met een economisch deterministische orthodoxie) werden oorspronkelijk geschreven als privé brieven en vervolgens verdrongen door ofwel hun ontvangers ofwel leidende "autoriteiten" binnen de beweging.
Het vrij korte eindontwerp van de Brief aan Vera Zasulich (1881) is door libertair-marxisten gebruikt om een breuk te suggereren met een eerdere nadruk op de ontwikkeling van productiekrachten (en idealiter de vorming van een liberaal-democratische staat) als een noodzakelijke voorwaarde voor revolutie (d.w.z. dat een samenleving eerst een kapitalistische ontwikkeling moet doormaken om het socialisme te bereiken - een belangrijke rechtvaardiging voor het bolsjewistische industrialisatiebeleid en de wrede behandeling van de boerenstand, naast andere reactionair-marxistische standpunten). Uit eerdere ontwerpen blijkt echter dat Marx - althans in eerste instantie - dacht dat dit in Rusland alleen mogelijk was vanwege het niveau van de internationale ontwikkeling. Alleen een wereldwijde revolutie zou Rusland het lot van een kapitalistische fase kunnen besparen. Zie voor details: Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx en Engels Collected Works, Volume 24: Marx en Engels 1874-83. Lawrence and Wishart: Londen. pp. 346-371
[^33]: Zo schreef Marx aan zijn vriend Louis Kugelmann op 12 april (voorafgaand aan de nederlaag van de Commune) dat het "Centraal Comité van de Nationale Garde zijn macht te vroeg had ingeleverd, om plaats te maken voor de Commune." (Marx, K. & Engels, F. 2010. Marx en Engels Collected Works, Deel 44: Brieven 1870-73. Lawrence and Wishart: London. p. 132)
Evenzo zou Engels in een brief aan Carlo Terzaghi (opgesteld op 6 januari 1872) betogen:
"Als er iets meer gezag en centralisatie in de Parijse Commune was geweest, zou zij over de bourgeois hebben gezegevierd. Na de overwinning kunnen we ons organiseren zoals we willen, maar voor de strijd lijkt het me noodzakelijk om al onze krachten in één band te verzamelen en ze op hetzelfde aanvalspunt te richten. En als mensen mij vertellen dat dit niet mogelijk is zonder gezag en centralisatie, en dat dit twee dingen zijn die zonder meer veroordeeld moeten worden, dan lijkt het mij dat degenen die zo praten ofwel niet weten wat een revolutie is, ofwel slechts revolutionairen in naam zijn.
[^34]: Eén die zich geleidelijk zou consolideren in de handen van de meer autoritaire facties, onder de naam van het - toepasselijke - Comité van Openbare Veiligheid. In schril contrast met zelfs Marx' standpunt (in De Burgeroorlog of zoals gezien in noot 33), bekritiseerden anarchisten als Bakoenin en Kropotkin het communale bestuur omdat het geen volledige breuk met de staatsvorm inhield. Zie voor details: Bakoenin, M., Kropotkin, P., & Marx, K. 2008. Writings on the Paris Commune. Red and Black Publishers: St Petersburg.
[^36]: Deze woorden herinneren aan Marx' libertaire aandrang dat de bevrijding van het proletariaat een daad van zelfemancipatie zou zijn, uitgevoerd door "de arbeiders zelf. Dit werd voor het eerst verwoord door Marx in de Algemene Regels van de Internationale (1864), later aangepast in de Kritiek van het Programma van Gotha (1875), en door Engels opgenomen in de voorwoorden van 1888 en 1890 bij het Communistisch Manifest. Voor details, zie Draper, H. 1971. 'The Principle of Self-Emancipation in Marx and Engels.' The Socialist Register, 1971. 81-109
[^39]: Het meest beruchte gebruik van dit argument - dat in wezen de Marxistische analyse van de Staat herhaalt - is te vinden in Engels' On Authority (1872), waar autoriteit zowel gelijkgesteld wordt met geweld (wat anarchisten steunen, omdat ze het zien als een daad van bevrijding van autoritaire sociale verhoudingen) als gerechtvaardigd binnen politieke - en zelfs economische - instituties (waar anarchisten tegen zijn). Door deze twee met elkaar te verbinden, vinden we opnieuw de beschuldiging dat anarchisten ofwel niet te onderscheiden zijn van de staatssocialisten ofwel geloven dat een sociale revolutie kan worden bewerkstelligd zonder het kapitaal of de staat te confronteren. Voor een korte samenvatting van de tegenstrijdige definities van 'gezag', zie: Eckhardt, W. 2016. The First Socialist Schism: Bakunin Vs. Marx in the International Workingmen’s Association. PM Press: Oakland. pp. 142–145
[^41]: Ibid. p. 111. Deze uittreksels zijn afkomstig uit De Alliantie van Socialistische Democratie en de Internationale Vereniging van Werkende Mannen: Report and Documents Published by Decision of the Hague Congress of the International (1873), een factiepamflet geschreven in samenwerking met Marx' schoonzoon, Paul Lafargue. Ik heb hier de meest relevante passages opgenomen, omdat veel van de kritiek ten onrechte is gericht op werken die ten onrechte aan Bakoenin worden toegeschreven. Voor details over hun auteurschap, zie: Leier, M. 2006. Bakoenin: The Creative Passion. St Martin's Press: New York. pp. 206-210
"Moeten de arbeiders na het omverwerpen van het juk van de kapitalisten "hun wapens neerleggen" of ze gebruiken tegen de kapitalisten om hun verzet te breken? Maar wat is het systematische gebruik van wapens door de ene klasse tegen de andere als het geen "voorbijgaande vorm" van staat is?" (Lenin, V.I. 1975. V.I. Lenin: Selected Works in Three Volumes, Volume 2. Uitgeverij Progress: Moskou. p. 281)
Het anarchistische antwoord zou zijn dat dit geen "voorbijgaande staatsvorm" is. Het is veeleer een libertair gebruik van geweld en niet een specifiek, vervreemd apparaat dat bestaat om de tegenstellingen van de klassenmaatschappij te beheersen. Gezien het verloop van de Russische Revolutie en de verwijzingen binnen Staat en Revolutie naar de "tijdelijke" behoefte aan "representatieve instellingen," "ondergeschiktheid," en "bureaucratie," kunnen anarchisten dit niet simpelweg afdoen als een semantische kwestie. Bovendien mag niet worden vergeten dat de "proletarische voorhoede" noodzakelijkerwijs - zoals Bakoenin terecht opmerkte - in een groot deel van de wereld een minderheid vormde, zelfs ten tijde van de Russische Revolutie (en zeker in Rusland zelf).
Dit volgt de analyse van Proudhon, die in General Idea of the Revolution in the Nineteenth Century (1851) stelde,
"Regering impliceert als correlatief iemand om geregeerd te worden... als het hele volk, dat soevereiniteit opeist, de regering op zich neemt, zoekt men tevergeefs waar de geregeerden zullen zijn... waar zullen de producenten zijn...? We moeten tot de laatste hypothese komen, die waarin het Volk massaal aan de Regering deelneemt en alle takken van de Macht in handen heeft; waarin het altijd eensgezind is, en geen president, noch vertegenwoordigers, noch afgevaardigden, noch land van wet, noch meerderheid boven zich heeft... als het Volk, aldus georganiseerd voor de Macht, niets boven zich heeft, wat, vraag ik, hebben ze dan onder zich?... waar zijn de arbeiders? Zult u antwoorden dat het Volk alles tegelijk is, dat het produceert en wetten maakt, dat Arbeid en Regering in hen verenigd zijn? Dat is onmogelijk... de reden voor het bestaan van een regering is de divergentie van belangen... Wanneer de massa van het Volk de Staat wordt, heeft de Staat geen reden van bestaan meer, omdat er geen Volk meer is, vermindert de regeringsvergelijking tot nul." (Proudhon, P. J. 1989. General Idea of the Revolution in the Nineteenth Century. Pluto Press: London. pp. 158–161
[^47]: “oplossen” (onvertaald: "Withers away”) is een van de twee populaire vertalingen van Engels' beroemde tekst, Anti-Duhring (1878) (de andere is "sterft uit"). De volledige tekst (hier de "oplossen" versie) is het waard om uitgebreid geciteerd te worden, omdat hij veel van de tegenstrijdigheden en verkeerde voorstellingen die in dit essay worden onderzocht, samenvat:
"De eerste daad waarin de staat werkelijk naar voren treedt als vertegenwoordiger van de samenleving als geheel - het in bezit nemen van de productiemiddelen in naam van de samenleving - is tegelijkertijd zijn laatste zelfstandige daad als staat. De inmenging van de staatsmacht in de maatschappelijke verhoudingen wordt op het ene na het andere terrein overbodig en houdt dan vanzelf op. Het bestuur van personen wordt vervangen door het bestuur van dingen en de sturing van het productieproces. De staat wordt niet "afgeschaft", maar lost op. Het is vanuit dit gezichtspunt dat we de uitdrukking "vrije volksstaat" moeten beoordelen - zowel zijn rechtvaardiging soms voor agitatiedoeleinden, als zijn uiteindelijke wetenschappelijke ontoereikendheid - en ook de eis van de zogenaamde anarchisten dat de staat van de ene dag op de andere moet worden afgeschaft." (Engels, F. 1939. Marxistische Bibliotheek: Works of Marxism - Leninism Volume XVIII: Herr Eugen Duhring's Revolution in Science (Anti-Duhring). New York International Publishers: New York. p. 315)
[^50]: Marx definieert niet duidelijk waar hij hier op doelt, maar soortgelijke verwijzingen in zijn hele werk (en de transformatie van de Algemene Raad van de Internationale in een gekozen - zij het gecentraliseerd - orgaan) wijzen op een belangrijk punt van verschil met Bakoenins opvatting van anti-bureaucratische organisatie, al dan niet gekozen. Zie noot 28.
[^51]: Of, zoals hij en Engels het herhaaldelijk zeggen, de anarchisten "weten niet waar ze het over hebben" of ze weten het wel en roepen de arbeiders uitdrukkelijk op om "de wapens neer te leggen" in plaats van te vechten. - Marx en Engels Collected Works, deel 23. Ibid. p. 425.
[^52]: Marx "corrigeert" Bakoenins bewering dat de marxisten onder een revolutionaire regering verstaan "het volk te besturen door middel van een klein aantal door het volk gekozen vertegenwoordigers" door te beweren dat dit Bakoenins opvatting was, in tegenstelling tot de zijne. Vervolgens legde hij uit dat "de aard van verkiezingen" zou veranderen met de transformatie van hun "economische basis". Als gevolg daarvan beweert hij dat in dergelijke omstandigheden "(1) regeringsfuncties niet meer bestaan; (2) de verdeling van algemene functies een routinekwestie wordt en geen overheersing inhoudt; (3) verkiezingen volledig hun huidige politieke karakter verliezen." - Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. p. 150
[^53]: Vooruitlopend op Weber werd de Staat duidelijk opgevat als een concrete, territoriale reeks instellingen die het enige legitieme recht opeisten om dwang uit te oefenen. Bij de bespreking van het "regeringssysteem" van de Staat verwijst Proudhon naar de investering van gezag in "Administratieve centralisatie" en de uitoefening van dat gezag via "Gerechtelijke hiërarchie en politie". Voor "landen waarin het democratische principe de overhand heeft gekregen" zou men ook een constitutioneel systeem van gedeelde bevoegdheden kunnen verwachten - bevolkt door gekozen vertegenwoordigers die verantwoordelijk zijn voor het uitvaardigen van wetten (meestal via meerderheidsregel) - en een bureaucratie die toeziet op de inning van belastingen. - General Idea of the Revolution in the Nineteenth Century. Ibid. p 242
Kropotkin vatte de analyse als volgt samen in "The State: Its Historic Role' (1896), later gebundeld in 'Modern Science and Anarchy' (1914):
"De staat omvat niet alleen het bestaan van een boven de maatschappij geplaatste macht, maar ook van een territoriale concentratie en een concentratie van vele functies in het leven van samenlevingen in handen van enkelen. Hij impliceert enkele nieuwe verhoudingen die vóór de vorming van de Staat niet bestonden. Een heel mechanisme van wetgeving en politie wordt ontwikkeld om bepaalde klassen te onderwerpen aan de overheersing van andere klassen." (Moderne Wetenschap en Anarchie. Ibid. p. 234)
[^54]: "Het is dus niet de Bonapartistische Staat, de Pruisische of Russische Staat die omvergeworpen moet worden, maar een abstracte Staat, de Staat als zodanig, een Staat die nergens bestaat." (Marx, Engels, Lenin: Anarchisme en Anarchosyndicalisme. Ibid. p. 108)
[^58]: Uit Marx' aantekeningen blijkt dat het de bedoeling was dat een ongeschreven deel van het Kapitaal geheel gewijd zou worden aan een analyse van de staat. Aangehaald in Marx, K. 1990. 'Inleiding door Ernest Mandel,' hoofdstuk in Capital: Volume I. Penguin Classics: London. p. 28
[^60]: Of zoals Marx en Engels het soms zeggen: "een staat die geen staat is" in de conventionele zin.
[^61]: Over de kwestie van de dictatuur en Marx' gebruik van de term 'dictatuur van het proletariaat', zie bijvoorbeeld: Draper, H. 1987. De 'dictatuur van het proletariaat' van Marx tot Lenin. Monthly Review Press: New York. Draper toont overtuigend aan dat de term wordt gebruikt op een manier die vergelijkbaar is met Marx' tweede definitie van "de Staat" (d.w.z. als een verwijzing naar het gebruik van revolutionair geweld).
[^62]: Libertarisch of 'links' marxisme omvat onder meer het radencommunisme, het autonomisme, de zogenaamde 'ultralinksen', een groot deel van het situationisme, elementen van de kritische theorie en diverse andere stromingen.